Notitie nummer: AN43.L7.9832-08
RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE ANTWERPEN VAN 18 OKTOBER 2010
De Rechtbank van eerste aanleg van het gerechtelijk arrondissement Antwerpen, kamer 2C, rechtdoende in correctionele zaken, heeft het volgende vonnis uitgesproken:
in zake van HET OPENBAAR MINISTERIE:
en waarbij zich ter terechtzitting aangesloten hebben als burgerlijke partij :
1. Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding 1000 Brussel Koningsstraat 138 ter terechtzitting vertegenwoordigd door meester H. Talhaoui, advocaat bij de balie te Antwerpen;
2. de heer Hetram D. wonende te 1000 Brussel (…) ter terechtzitting vertegenwoordigd door meester H. Talhaoui, advocaat bij de balie te Antwerpen;
3. de heer Steve V. T. geboren te Duffel op (…) wonende te 2530 Boechout (…) ter terechtzitting vertegenwoordigd door meester S. Nédée, advocaat, bij de balie te Antwerpen;
TEGEN: 1. P. Kenneth Josephus Gilberta magazijnier geboren te Schoten op (…) zonder gekende woon- of verblijfplaats in het Rijk Belg
2. S; Jeroen Gommaar Elisabeth zonder beroep geboren te Lier op (…) wonende te 2500 Lier, (…) Belg
BETICHT VAN:
Hetzij door de misdaad of het wanbedrijf te hebben uitgevoerd of aan de uitvoering rechtstreeks te hebben meegewerkt, hetzij door enige daad tot de uitvoering zodanige hulp te hebben verleend dat de misdaad of het wanbedrijf zonder hun bijstand niet had kunnen worden gepleegd;
Te Mortsel op 16 november 2008
A.
De eerste en de tweede
Bij inbreuk op de artikelen 4, 19,20 lid 1°-2° en 27 van de Wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, gewijzigd door de Wet van 12 april 1994, door de Wet van 7 mei 1999 en door de Wet van 10 mei 2007, in een van de in artikel 444 van het strafwetboek vermelde omstandigheden te hebben aangezet tot discriminatie/haat of geweld jegens een persoon namelijk D. Hetram, op basis van zijn nationaliteit, zogenaamd ras, huidskleur, afkomst of nationale of etnische afstamming.
B.
de eerste en de tweede
Opzettelijk verwondingen of slagen te hebben toegebracht aan D. Hetram; het misdrijf gepleegd zijnde met als één der drijfveren de haat tegen, het misprijzen van of de vijandigheid tegen een persoon wegens diens zogenaamd ras, zijn huidskleur, zijn afkomst, zijn nationale of etnische afstamming, zijn geslacht, zijn seksuele geaardheid, zijn burgerlijke stand, zijn geboorte, zijn leeftijd, zijn fortuin, zijn geloof of levensbeschouwing, zijn huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap of een fysieke eigenschap;
2
C.
De eerste
Opzettelijk verwondingen of slagen te hebben toegebracht aan V. T. Steve; Gezien de stukken van het onderzoek; Gehoord de burgerlijke partijen in hun middelen en besluiten, - ontwikkeld door meester H. Talhaoui, advocaat bij de balie te Antwerpen, voor burgerlijke partij sub 1 en sub 2; - ontwikkeld door meester S. Nédée, advocaat bij de balie te Antwerpen voor burgerlijke partij sub 3; Gehoord het Openbaar Ministerie in zijn vordering; Gehoord de tweede beklaagde in zijn middelen van verdediging, bijgestaan door meester E. Caluwaerts, advocaat loco meester K. Luyckx, advocaat bij de balie te Antwerpen; Aangezien eerste beklaagde, hoewel regelmatig gedagvaard, niet verschijnt, noch iemand voor hem;
*
Op strafrechtelijk vlak :
-
Wat betreft eerste beklaagde :
Beklaagde kan zich niet alles precies herinneren, doch ontkent geenszins zijn betrokkenheid m.b.t. de hem tenlastegelegde feiten (stukken 32-33). Mede gelet op de objectieve gegevens van het strafdossier, onder meer de verklaringen der burgerlijke partijen, de verklaringen van een anonieme getuige en de voorliggende medische gegevens, acht de rechtbank de aan beklaagde tenlastegelegde feiten bewezen.
-
Wat betreft tweede beklaagde :
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging sub B in hoofde van beklaagde niet naar genoegen van recht bewezen is, zodat beklaagde ter zake vrijgesproken wordt.
Wat tenlastelegging A betreft, ging beklaagde er nogal licht en lacherig over heen. Thans worden deze feiten niet langer betwist, en mede gelet op de objectieve gegevens van het strafdossier acht de rechtbank deze bewezen.
3
Strafmaat :
De feiten zijn bijzonder verwerpelijk. Zinloze agressie kan niet geduld worden. Racistisch gedachtengoed kan absoluut niet geduld worden; de recente geschiedenis heeft meer dan voldoende aangetoond tot welke uitwassen dit kan leiden. Rekening houdend met ieders aandeel in de feiten en het schuldinzicht van tweede beklaagde en diens gunstig strafrechtelijk verleden, acht de rechtbank navolgende beteugeling, respectievelijk gunstmaatregel gepast; Aangezien de feiten A, B en C zich vermengen in hoofde van eerste beklaagde als zijnde gepleegd met eenzelfde strafbaar opzet;
OM DEZE REDENEN, DE RECHTBANK, Gelet op de artikelen 162, 162bis, 185, 186, 191, 194, 195 van het Wetboek van Strafvordering, gelet op de artikelen 1, 3, 7 van het Strafwetboek, artikelen 11, 12, 14, 31, 32, 34, 35, 36, 37 en 41 van de wet van 15 juni 1935, gewijzigd door de wet van 3 mei 2003; de verordeningen van de Raad van de ministers nr. 974/98 dd. 03/05/1998 en nr. 1103/97 dd. 17/06/1997 en de wetten van 26/06/2000 en 30/06/2000 betreffende de invoering van de euro; artikelen 28 en 29 van de wet van 1 augustus 1985, gewijzigd door de wetten van 24 december 1993 en 22 april 2003 en het K.B. van 19 december 2003, de programmawet van 27 december 2004, het K.B. van 31 oktober 2005, artikelen 3 en 4 van de wet van 17 april 1878, artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek, artikelen 44 en 45 van het Strafwetboek, bij toepassing van de artikelen en wetsbepalingen zoals aangehaald in hoger vermelde tenlastelegging A, en bij toepassing van de artikelen 1, 3, 5, 6 van de wet van 29 juni 1964, gewijzigd door de artikelen 1 en 3 van de wet van 10 februari 1994, gewijzigd bij artikel 6 van de wet van 22 maart 1999 en de wet van 17 april 2002, alsmede van de artikelen 25, 38, 40, 65, 66, 392, 398, 405quater van het strafwetboek.
Rechtdoende op tegenspraak jegens de burgerlijke partijen en jegens tweede beklaagde en bij verstek jegens eerste beklaagde Spreekt tweede beklaagde VRIJ voor het hem ten laste gelegde feit B.
4
Gelast de opschorting van de uitspraak van de veroordeling voor het bewezen verklaard feit A, ten voordele van tweede beklaagde voor een termijn van drie jaar, vanaf heden.
VEROORDEELT: eerste beklaagde voor de vermengde feiten A, B en C tot - een hoofdgevangenisstraf van TWAALF MAANDEN en - een geldboete van HONDERD EUR. Aangezien eerste veroordeelde vroeger geen enkele veroordeling tot een criminele straf of tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan twaalf maanden heeft opgelopen; dat in die omstandigheden een genademaatregel van aard is om de verbetering van deze veroordeelde te doen verhopen; Beveelt dat bij toepassing en binnen de perken van artikel 8 van de wet van 29 juni 1964, gewijzigd door artikel 4 van de wet van 10 februari 1994, de tenuitvoerlegging van de hoofdgevangenisstraf uitgesproken ten laste van deze veroordeelde, wordt uitgesteld voor een termijn van vijf jaar vanaf heden, uitgezonderd een hoofdgevangenisstraf van zes maanden effectief.
Verplicht eerste veroordeelde, als bijdrage voor de financiering van het Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders, tot het betalen van een bijdrage van 25 EUR, bij toepassing van artikel 1 van de wet van 5 maart 1952, gewijzigd door de wet van 26/06/2000 en de wet van 7 februari 2003, vermeerderd met 45 decimes, en gebracht op 137,50 EUR. Verplicht eerste veroordeelde en tweede beklaagde tot betaling van ieder 1/2 van de kosten van het geding belopende 55,28 EUR in het totaal, de kosten in hoofde van tweede beklaagde één en ondeelbaar veroorzaakt zijnde lastens de weerhouden en bewezen feiten en bij toepassing van artikel 91 van het Koninklijk Besluit van 28.12.1950, ieder tot een vergoeding van elk 25,00 EUR. Zegt dat bij toepassing van artikel 1 van de wet van 5 maart 1952 gewijzigd door de wet van 7 februari 2003 de geldboete vermeerderd wordt met 45 decimes, zodat die geldboete 550 EUR bedraagt. Bepaalt de duur van de gevangenisstraf waardoor de geldboete vervangen kan worden, bij gebrek aan betaling binnen een termijn vermeld in artikel 40 van het strafwetboek, op één maand.
Rechtdoende over de vordering van de burgerlijke partij sub 1, Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding Aangezien deze ontvankelijk is en gegrond;
5
Dat de schade haar toegebracht billijk zal vergoed zijn door toekenning van de hierna bepaalde sommen;
OM DEZE REDENEN, DE RECHTBANK, Verklaart de eis ontvankelijk en gegrond. Veroordeelt eerste en tweede beklaagde ieder om aan de burgerlijke partij te betalen, als schadevergoeding, de som van EEN EUR (1,00 euro), te vermeerderen vanaf heden met de gerechtelijke intresten en de kosten. Verplicht P. Kenneth en S. Jeroen -solidair- tot het betalen van een rechtsplegingsvergoeding van 150 euro voor deze burgerlijke partij.
Rechtdoende over de vordering van de burgerlijke partij sub 2, Hetram D.: Aangezien deze ontvankelijk is en in de navolgende mate gegrond;
Dat de schade haar toegebracht billijk zal vergoed zijn door toekenning van de hierna bepaalde sommen;
OM DEZE REDENEN, DE RECHTBANK, Verklaart de eis ontvankelijk en gegrond in de navolgende mate. Veroordeelt eerste beklaagde om aan deze burgerlijke partij te betalen, als schadevergoeding, de som van VIJFHONDERD EUR (500,00 euro), te vermeerderen vanaf heden met de gerechtelijke intresten en de kosten. Veroordeelt tweede beklaagde om aan deze burgerlijke partij te betalen, als schadevergoeding, de som van TWEEHONDERDVIJFTIG EUR (250,00 euro), te vermeerderen vanaf heden met de gerechtelijke intresten en de kosten. Verplicht P. Kenneth en S. Jeroen - solidair - tot het betalen van een rechtsplegingsvergoeding van 200 euro aan deze burgerlijke partij. Wijst het meer- en andersgevorderde af.
Rechtdoende over de vordering van de burgerlijke partij sub 3, V. T. Steve : Aangezien deze ontvankelijk is en in de navolgende mate gegrond; Dat de schade haar toegebracht billijk zal vergoed zijn door toekenning van de hierna bepaalde som;
6
OM DEZE REDENEN, DE RECHTBANK, Verklaart de eis ontvankelijk en gegrond in de navolgende mate. Veroordeelt eerste beklaagde om aan deze burgerlijke partij te betalen, als morele en materiële schadevergoeding vermengd, de som van DUIZEND EUR (1000,00 euro) provisioneel -, te vermeerderen met de vergoedende intresten vanaf de datum der feiten tot op heden, en vanaf heden met de gerechtelijke intresten en de kosten. Houdt de beslissing omtrent de rechtsplegingsvergoeding aan. Wijst het meer- en andersgevorderde af.
Alles wat voorafgaat is, overeenkomstig de bepalingen der wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, in de Nederlandse taal geschied. Aldus gewezen door de hiemavermelde rechter die de zaak behandeld heeft en aan de beraadslaging heeft deelgenomen, en uitgesproken in openbare terechtzitting door de Voorzitter op achttien oktober tweeduizend en tien in aanwezigheid van het Openbaar Ministerie en de griffier. E. De Luyck J. Vande Walle, D. Buyens
D. BUYENS
voorzitter van de kamer, enig rechter substituut-procureur des konings, griffier.
E. DE LUYCK
7