JAARPROGRAMMA ONTLEDEN groep 8 Zinnen ontleden Verdeel de zin in stukken met een grijs potlood. Benoem de volgende delen. Persoonsvorm (pv): maak de zin vragend, de persoonsvorm staat voorop. Denk goed na, wat is het hele werkwoord? Bijvoorbeeld toegeven; persoonsvorm = geef toe. Ook kun je de zin in een andere tijd zetten, de persoonsvorm veranderd dan. Als je dan nog niet zeker weet of je de persoonsvorm hebt gevonden, verander dan enkelvoud of meervoud. De persoonsvorm verandert mee. Werkwoordelijk gezegde (wwgez): dit zijn alle werkwoorden in de zin. Denk goed na, wat is het hele werkwoord? Bijvoorbeeld meenemen; neem mee. Verder is de persoonsvorm altijd een deel van het werkwoordelijk gezegde. Naamwoordelijk gezegde (nwgez): er is een naamwoordelijk gezegde in de zin als het gaat over iets zijn, iets blijven, iets schijnen, iets blijken, iets worden, iets dunken, iets lijken, voorkomen (iets), iets heten; bijvoorbeeld: Hij bleek dokter te zijn. Hij lijkt ziek; Hij wordt boos. Let op: bij een naamwoordelijk gezegde is er nooit een lijdend voorwerp. Onderwerp(ond): wie of wat + persoonsvorm…..? Het antwoord op deze vraag is het onderwerp. Bijvoorbeeld. Jantje loopt over straat. Wie loopt? Jantje. Dus Jantje is het onderwerp. Let op; een onderwerp kan ook uit een groep woorden bestaan. De kinderen van groep acht van de Casimirschool gaan op kamp. Wie gaan? De kinderen van groep acht van de Casimirschool. Lijdend voorwerp(lvw): wie of wat + gezegde + onderwerp? ; bijvoorbeeld: Ans steelt een schilderij. Wie of wat steelt Ans? Antwoord: een schilderij.
1
Huiswerk grammatica groep 8
Meewerkend voorwerp(mwvw): er staat voor of aan vòòr een meewerkend voorwerp, òf je kunt een van deze ervoor zetten; bijvoorbeeld: Het schepje is voor Ans. OF; Geef je (….aan…) hen dat cadeau? Bijwoordelijke bepaling(bijwbep): kun je nog vragen waar, wanneer, hoe?, dan is er sprake van een bijwoordelijke bepaling van plaats, tijd of hoedanigheid. Woordsoorten benoemen. Benoem de volgende woorden. Werkwoord(ww): een werkwoord is een doe-woord, het gaat om een activiteit; bijvoorbeeld ik zwem, hij geeft toe, ik zou dat kunnen gaan doen, hij is gebleven, enz. Lidwoord (lidw.): de, het, een Zelfstandig naamwoord(znw): dit zijn zelfstandige woorden waar je de, het, een voor kan zetten en alle (aardrijkskundige) namen; bijvoorbeeld: de tafel, de stoel, de gedachte, de liefde, het geluid, de kamer, Piet, Klaas, Leidschendam etc. Bijvoeglijk naamwoord(bnw): een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord; bijvoorbeeld: de rode tafel, de enorm witte broek Bezittelijk voornaamwoord(bzvnw): een woord wat het bezit aangeeft zoals hun, zijn, haar, ons, enz. Bijvoorbeeld: hun boek, haar grap. Persoonlijk voornaamwoord(pvnw): ik, jij, je, hij, zij, u, jullie, wij enz.; bijvoorbeeld: Ik help je. maar dus niet: waar is je boek, je geeft bezit aan, het is JOUW boek Voorzetsel(vz): denk aan ‘de kooi’; bijvoorbeeld in, naar, op, onder, tussen, van, langs, over, voorbij
M.Geldermans
Telwoord(tw): alle geschreven cijfers of afgeleiden daar van; bijvoorbeeld: eerste, elf, twee enz. Voegwoord(vw): een woord dat twee losse zinnen koppelt, zodat één nieuwe zin ontstaat; bijvoorbeeld: en, omdat, zodat, maar, vervolgens, bovendien, enz. Aanwijzend voornaamwoord: die, deze, dit of dat Bijwoord(bw): een woord zonder inhoudelijke betekenis dat er wel voor zorgt dat de zin goed loopt; bijvoorbeeld: niet, te, of, ten, geen enz. Een bijwoord is ook een woord dat wat zegt over het bijvoeglijk naamwoord of een werkwoord; bijvoorbeeld: de erg rode stoel; hij rende hard. Vragend voornaamwoord(vvnw): wie, wat, waar, wanneer, hoe, waarom etc… Huiswerk: Elke week komt een setje van 5 zinnen aan bod. Deze zinnen gebruik je voor het zinsontleden en het woordsoorten benoemen. Je werkt als volgt: 1. Schrijf de zin op. Verdeel de zin (met potlood) in zinsdelen. Benoem daarna elk zinsdeel. 2. Als laatste benoem je alle woorden in de zin. Een voorbeeld: De juf | heeft | een spannend verhaal | verteld. Heeft = pv Heeft verteld = wwgez De juf = ond Een spannend verhaal = lvw De; lidw juf: znw heeft: ww een: lidw spannend; bnw verhaal: znw verteld: ww
2
Huiswerk grammatica groep 8
Tenzij anders is afgesproken, lever je elke donderdag voor 15.00 uur je huiswerk in. Op vrijdag bespreken we dit klassikaal, waarna je je schrift weer meekrijgt voor het huiswerk van de volgende week. 1 De jubilaris werd een geschenk aangeboden. Mijn neef voetbalt bij Ajax. Marie helpt haar moeder in de keuken. De dokter onderzoekt de patiënt zorgvuldig. Vader kocht gisteren een nieuwe auto. 2 Zij doet de afwas. Hij zette zijn kraag op. Zij groette haar buurman vriendelijk. Zij heeft een verhaal verteld. Ik heb vanmorgen de bus gemist. 3 Morgen zullen we het kasteel bezoeken. Alle leerlingen hadden de les begrepen. Heb je een postzegel op de envelop geplakt. De voorzitter hield een toespraak. Mijn broer heeft een mooie postzegelverzameling. 4 De tuinman heeft de heg gesnoeid. Ik schrijf een brief in de achterkamer We maakten een wandeling in het bos. Hij verzamelde jarenlang postzegels. Ze maakten de bedden op. 5 In het museum hangen mooie schilderijen. De boer heeft het paard in de stal gezet. De atlas van mijn broer lag in de slaapkamer. Langs de dijk wordt een brede weg aangelegd. Op een zebrapad hebben voetgangers voorrang.
M.Geldermans
6 Hij heeft de brief gisteren gepost. We mogen morgen blijven eten. We hebben een wandeling over de hei gemaakt. Er wordt hard op de deur gebonsd. Om tien uur gingen we protesterend naar bed.
Ik zal je morgen helpen. Het heeft geregend in het bos. Hij zou mij gisteren opbellen. Ze zijn vanmorgen kwaad weggegaan. 13 Het gebroken glas lag op de grond. Ik heb het mooie bord gebroken. Ze las de brief zorgvuldig. Ze zijn verhuisd naar een mooie streek. De zeeman verdronk in een vijver.
7 Zou je me vandaag willen helpen? De chauffeur remde uit alle macht. Je zult harder moeten werken. Ik heb de hele dag in de tuin gewerkt. We moeten het dak laten repareren. 8 De cadeaus lagen op de tafel uitgestald. Het afgebrande hotel zal worden herbouwd. De auto is tegen een boom gereden. De misdadiger zal zwaar worden gestraft. Dit heb je voor je verjaardag gekregen. 9 Ik ga in de vakantie naar mijn oom en tante. Zij wonen in een mooi huis op de veluwe. Ik heb er heel vaak gelogeerd. Vader brengt mij altijd met de auto. Ik heb een lange brief aan mijn tante geschreven. 10 De jongens werden door de boer weggejaagd. Onze gasten zijn vanmorgen vertrokken. Zullen we vanmiddag gaan zwemmen? Het heeft in de krant gestaan. Ik zal je die moeilijke zin uitleggen. 11 Ik heb geslapen op de bank.. Ze hadden gewerkt in de bakkerij. Ik ben gisteren in de gang gevallen. We hebben in het bos gewandeld. Hij had het leuke meisje gezien. 12 Ik heb heel naar gedroomd.
3
Huiswerk grammatica groep 8
14 Ik lees een mooi boek. Zij wandelt rustig in het park De beide kinderen lezen iedere week een mooi boek. Ik schrijf een lange brief aan mijn tante De kinderen luisteren vol spanning naar het verhaal. 15 Jan zag zijn moeder in de stad Zij kocht een mooi truitje op de markt Jan liep naar zijn moeder. Hij gaf haar een ijsje. Samen liepen zij weer naar huis. 16 De boer gaf zijn varkens een voedzame brei. Hij pootte de aardappelen zorgvuldig De boerin verzorgde de kippen in de ren. De koeien op het land graasden rustig. Om vijf uur ging de knecht de koeien melken. 17 Moeder geit wilde naar de stad gaan. De zeven geitjes mochten de wolf niet binnen laten. De wolf zag zijn kans. Hij klopte zachtjes op de deur. Het kleine geitje zat stilletjes in de klok. 18 Assepoester gaf de vogeltjes de kruimels. Haar petemoei schonk Assepoester een mooie jurk. Op het bal werd de prins verliefd.
M.Geldermans
Om twaalf uur werd de koets een pompoen. De prins vond het arme meisje treurend in de keuken. 19 Moeder gaf Roodkapje een mandje met lekkere dingen. Roodkapje liep op de paden naar oma. De wolf zag haar in het bos. De boze wolf at de oude vrouw op. De jager verraste de slapende wolf.
25 De oude boer liep naar het raam. De boer zag de koeien op het land lopen. Zijn vrouw gaf de lammeren verse melk. De knecht leunde vermoeid op zijn hooivork. 's Middags moest hij de koeien melken.
20 De hebzuchtige koning liet het meisje gouden stro maken. De kleine dwerg bood haar hulp aan. Hij wilde de eerstgeboren baby hebben. De koningin liet haar dienaren de naam opzoeken. De boze dwerg zakte woedend door de grond.
26 Gisteren las ik een mooi verhaal. We hebben een uur gewandeld. Ik heb het gisteren gehoord. We hebben een uur gefietst. Zij heeft de bus gemist.
21 In het politiebureau werd Jan in een cel opgesloten. De lieve moeder gaf haar kind een pakje appelsap. Op zolder zag hij een oud treintje. Het treintje maakte een vreemd geluid. In de vakantie liep hij op het stand.
27 Heb jij die tekening gemaakt? Ik vond dit blad op de tafel. Iemand heeft dit blad verscheurd. Hij zag zijn werk vernield. Hij lijmde de stukken aan elkaar.
22 Deze week krijgt groep acht vijf zinnen. Het rekenwerk is heel moeilijk. Deze week moeten jullie hard werken. We gaan deze week veel dingen doen. De oude meester heeft het moeilijk
28 Ik schrijf mijn neef een brief Tijdens de vakantie heb ik mijn tante lekkere thee gegeven. Hang je je jas nu aan de kapstok.? Ik heb het nieuws op de radio gehoord. De tuin wordt morgen aangelegd
23 In het oude paleis werd een lelijke prins geboren. Hij was een slimme jongen. In het buurland zag een dom meisje het eerste levenslicht. De knappe prinses trouwde met de lelijke prins. Zij deelden hun schoonheid en intelligentie
4
Huiswerk grammatica groep 8
24 De keizer zag de nachtegaal in zijn tuin. Hij wilde een gouden vogel in zijn kamer. De klokkenmaker maakte een gouden vogel. De nieuwe nachtegaal brak een van zijn veertjes. De echte nachtegaal kwam de keizer troosten.
29 Mijn tante gaf mij tien gulden. Op sinterklaasavond kreeg ik tien cadeautjes. De rekening van dat heerlijke dineetje wordt morgen betaald. De kinderen brachten hun zieke oma een bos bloemen. Het is vandaag erg koud.
M.Geldermans
Alle leerlingen hadden de les begrepen. Moeder kan haar tas nergens vinden. Ze groette haar buurman vriendelijk.
30 De voorzitter hield een toespraak. Heb je de brief gepost? Ik heb hem het verhaal verteld. Dit mooie cadeau heeft mijn vader uit Italië meegebracht. Mijn zusje werd geplaagd. 31 Oom en tante hebben ons van de trein gehaald. Hij gaf zijn zoon een nieuwe fiets. De fietser wees de chauffeur de weg. Ik heb mijn vriend het boek teruggegeven. Het pakje werd gisteren bezorgd.
32 Morgen zal ik U de rekening betalen. Dat had je me gisteren wel eens kunnen zeggen. De dokter schreef zijn patient nieuwe medicijnen voor. De reiziger bood de oude dame zijn zitplaats aan. Ik word moe. 33 Ze hebben ons weer uitgescholden. De eerlijke vinder werd een flinke beloning beloofd. 's Middags werd het plotseling mooi weer. We werden opgeschrikt door een zware donderslag. Het oude stadhuis wordt binnenkort afgebroken. 34 Onze buren zijn naar Arnhem verhuisd. De tentoonstelling wordt morgen geopend. Is je vader nog in het ziekenhuis? In het laatste huis van deze straat ben ik geboren. In ons vorige huis woont nu een dokter. 35 Hij wordt nooit een goed voetballer. Ik heb vanmorgen de bus gemist.
5
Huiswerk grammatica groep 8
36 De beide kinderen gaven hun moeder een mooi presentje. Die ronde kaas weegt vijf kilo. Hij schijnt al tien jaar te zijn. Ik vroeg een voorbijganger de weg naar het station. De winnaar was een kleine jongen.
37 De bladeren van de bomen worden al geel. De glazenwasser heeft alle ramen gewassen. Het nieuwe vliegtuig is een technisch wonder. Mijn vriend won de eerste prijs. De kinderen waren in het bos verdwaald. 38 Gisteren is mijn oudste zuster getrouwd. De vorige avond hadden we alles voor de reis klaargelegd. Mijn vader heeft me goede raad gegeven. Tegenwoordig reizen zakenlieden meestal per vliegtuig. De nieuwe abonnees krijgen een zilver lepeltje. 39 De vriendelijk boerin gaf ons een dikke snee roggebrood. Het tochtte heel erg in de bioscoop. Veel toeristen gaan 's zomers naar Spanje. Kun jij een geheim bewaren? Wil jij mij dat boek even geven. 40 Ze heeft haar cadeaus op de tafel in de zitkamer uitgestald. Welke dieren leveren ons wol? Voor ons huis staat een hoge boom. Op dit gevaarlijke kruispunt is vanmorgen een ernstig verkeersongeluk gebeurd. Jan heeft ons gisteren een leuk verhaal verteld.
M.Geldermans