IPR.BE
J. Erauw Handboek Belgisch Internationaal Privaatrecht 2001-2002
II. Zakelijke rechten volgens de aard van de goederen
§ 1. Onroerende goederen in het bijzonder Er werd al genoteerd dat er substantiële vormvereisten in het nationaal recht van de plaats van de ligging kunnen voorkomen. Ook andere dwingende ingrepen in het contractueel veld kunnen een zakenrechtelijke werking hebben ("Näherberechtigung"). Zo kan de reglementering van de verhuring of de verpachting van goederen bij de situs van die goederen afgedwongen worden. Beperkingen op het beschikkingsrecht van eigendommen zoals inzake de gezinswoning (art. 215 B.W.) mogen ook als territoriaal geldend beschouwd worden (zie het hoofdstuk huwelijksvermogensrecht). Onroerend goed dat over een grenslijn uitgespreid ligt, geeft aanleiding tot een paar speciale vragen, maar het is natuurlijk een uitzonderlijk geval1. Zo een goed krijgt dan een gesplitst zaakstatuut. Maar de uitoefening van een erfdienstbaarheid (b.v. van doorgang) over een grenslijn wil men aannemen, dat het situs-recht van het dienend erf maatgevend is. Voor natuurlijke erfdienstbaarheden zoals voor de afwatering - b.v. water loopt af van een berghelling waar de landsgrens de waterloop dwarst - lijkt dat echter anders te moeten zijn en moet wellicht het lokaal recht van het heersend erf beslissend worden. Voor gevallen van burenhinder kan men gerust het meest gunstige recht toepassen: dat wil zeggen, het recht dat het beste rechtsherstel geeft (parallel met de quasi-delicten over twee territorii legis gespreid zie verder).
§ 2. Roerende goederen in het bijzonder a. De situs van het roerend goed Behalve voor de rechtsalgemeenheden wordt naar de reële ligging der goederen gekeken. De ligging van een zaak op het tijdstip waarop het laatste constitutief element zich voordoet nodig om krachtens de wet een rechtsgevolg te bewerken (verwerving, verandering, verlies enz.) is doorslaggevend - zie hierna de verklaring van het conflit mobile. Met de ligging van een goed werd geen rekening gehouden voor de beoordeling van de rechtsovergang tussen de partijen, in een geval waarin buiten het weten van de contractanten de zaak toevallig in het buitenland was terechtgekomen (b.v. een auto die aan de verzekeraar werd overgemaakt, maar gestolen was en buiten het land was gebracht)2. Een bijzonder geval is ook dat van de internationale koopverkoop met typische grensoverschrijdende eigendomsoverdracht; waar b.v. de ene staat het eigendomsrecht solo consensu doet overgaan en de andere niet. De problemen zijn van dien aard, dat voor de behandeling volgens de toepasselijke contractwet kan worden gekozen (zie de verdragen inzake de contracten).
1
Niettemin kwam de casus ter sprake, zelfs voor de hoogste rechters, in verband met de internationale bevoegdheid - zie verder. 2 Hof Den Haag 16 oktober 1963, N.J. 1965, 248.
1
IPR.BE
J. Erauw Handboek Belgisch Internationaal Privaatrecht 2001-2002
Transportmiddelen krijgen een bijzonder zakenrechtelijk statuut, omdat ze per definitie beweeglijk zijn en grenzen overschrijden. Schepen, boten en vliegtuigen volgen de wet van het land van hun registratie of immatriculatie (de paviljoen- of vlagstaat)3. Wellicht ook auto's, maar in het algemeen wordt hier liever van de gewone standplaats gesproken. Voor treinstellen is dat, onder verdragsrecht, het land van de eigenaar. Voor goederen in transit rijzen zodanige problemen, dat men momenteel veeleer plaats maakt voor de door de betrokken partijen gekozen wet. Maar in het voorontwerp van i.p.r-codex wordt er voor het zaakstatuut verwezen naar het land van de bestemming van het goed in transitu.
b. De verplaatsing van een roerend goed (conflit mobile) In geval van verplaatsing van een goed naar een ander rechtsruim (territorium legis) rijst de vraag naar de verandering van statuut. Inderdaad, het nieuwe zaakstatuut wordt van toepassing met grote implicaties: heel de inhoud van het recht verandert (zie het toepassingsgebied). Ieder actueel situs-recht beslist over alle constitutieve elementen ook over die handelingen die plaatsvonden toen het goed elders lag. Men kan de oplossing van het conflit mobile zo aangeven (zoals in het voorontwerp van Belgische codex), dat we moeten kijken naar het grondgebied waar het goed zich bevindt op het tijdstip dat het laatste der handelingen of feiten noodzakelijk voor het ontstaan of het tenietgaan ervan, plaatsvinden4. Maar er is wel eerbied voor verworven rechten: een goed dat in België lag, kan door eenvoudige wilsovereenstemming in eigendom overgedragen worden. Als het goed naar Nederland (waar levering vereist is) wordt verplaatst, dan wordt de overdracht niet tenietgedaan - omdat het recht voordien volkomen rechtsgeldig geconstitueerd was. De uitoefening van een zakelijk recht door een vorige eigenaar tegenover een derdeverkrijger te goeder trouw (uitwinning of niet, termijnen, schadeloosstellingen, enz.) wordt beoordeeld volgens de lex rei sitae van het tijdstip waarop de derde zijn eigen recht verwierf. Een rechtshandeling die geen verwerving van eigendom meebracht toen ze werd gesteld, schijnt ook niet rechtskrachtig te worden doordat het nieuwe situs-recht daar gunstig over oordeelt (het omgekeerde voorbeeld: een verkoop solo consensu in Nederland met verplaatsing van het goed naar België). Overigens blijven verplaatsingen, verricht met het doel om de wet te ontduiken, altijd zonder gevolg. Ook nationalisaties in het land van de vroegere ligging, zonder vergoeding opgelegd, zouden tegenover een nieuw zaakstatuut (nadat het goed is weggebracht uit het land dat wilde nationaliseren) geen eerbiedigende werking krijgen.
c. Bijzondere beginselen voor cultuurgoederen Waardevolle kunstobjecten en antiquiteiten vragen een bijzondere focus. Ze zijn gevoelig gebleken voor diefstal. De handel in die voorwerpen is internationaal. De meest waardevolle 3 4
Het voorontwerp van Belgische codex internationaal privaatrecht bevestigt dit beginsel. Als een mede-eigenaar uit onverdeeldheid wil treden, wordt naar het tijdstip van zijn verzoek gekeken.
2
IPR.BE
J. Erauw Handboek Belgisch Internationaal Privaatrecht 2001-2002
cultureel of historisch belangrijke stukken, zoals archeologische vondsten of ornamenten van religieuze gebouwen doen de moeilijkste vragen oprijzen. Wanneer een verhandeld of gestolen product met grote culturele of historische waarde, teruggevonden wordt, is zijn terugvordering problematisch omdat de bezitter te goeder trouw vaak een torenhoge prijs betaalde of omdat de vraag tot teruggave lange tijd na de overdracht komt, wanneer het land van herkomst zich bewust is geworden van de hoge marktwaarde en van de inlandse waardering. Ondertussen kan het kunstvoorwerp in een museum of in een "openbare" collectie een veilige plaats gekregen hebben. Er wordt daarom gewerkt op het dubbele front van de voorkoming van kunstroof (en voorkoming van beschadiging van nationale culturele monumenten) en van het geven van rechtsherstel door retour van geklasseerde cultuurgoederen. Een Europese Richtlijn geeft aan wat bedoeld wordt met "cultuurgoed", nl. een goed dat uit hoofde van een nationale wet of procedure wordt gerekend tot "nationaal artistiek, historisch of archeologisch bezit". Het moet dus gaan om goederen die in registers gemeld worden5 als hebbende een nationaal belang op een van de genoemde gebieden van de geschiedenis of de cultuur of de etnologie of de volkskunde. Het kan b.v. gaan om sculpturen, mozaïeken, schilderijen of om auteurswerken of muziekpartituren, maar ook om folkloristische voorwerpen of gebruiksvoorwerpen. Zulke stukken kunnen buiten het land geraken door een juridische transactie gesloten met de eigenaar (b.v. de verkoop van een Cambodjaans beeld) zowel als door diefstal. De Richtlijn viseert elke overbrenging die in strijd is met een nationale wet die een verbod oplegt om het grondgebied te verlaten en zelfs elke overtreding van de plicht om een goed na uitlening terug te brengen. De Richtlijn stelt een systeem in van samenwerking tussen autoriteiten. De rechtbanken van de aangezochte lidstaat, waar het goed dat wordt teruggevraagd zich bevindt, zijn bevoegd. Zij oordelen over een billijke vergoeding. Maar het is wel het recht van het land dat om de teruggave verzoekt, waarvan het nationaal recht toepassing krijgt op het eigendomsrecht (art. 12). Het Belgisch voorontwerp van wet op het i p r verklaart wat dat betreft het nationaal eigendomsrecht van toepassing, ter keuze van de eisende partij, van ofwel het verzoekende land ofwel het land van de ligging (begunstigingsbeginsel). Het genoemde Europese initiatief was zeker geïnspireerd op het verdrag dat op 14 november 1970 onder de auspiciën van de UNESCO tot stand kwam6. Dat formuleerde het beschermingsbeginsel zowel als het beginsel van de terugvordering; het vroeg om wetgeving en eveneens om nationale instanties om de maatregelen af te dwingen betreffende de transacties vernoemd in de titel van het verdrag; het keurde de opstelling van lijsten van cultuurgoederen goed en schreef opvoeding en verhoogde zorg voor; het verplichtte alle antiquairs om beschrijvingen van voorwerpen en van hun toeleveranciers bij te houden enz. Het verdrag verbood ook maatregelen van spoliatie van cultuurgoederen door bezettende
5
De professionelen uit de wereld van kunst en antiek hebben ruime middelen om de classificatie van zulke objecten te kennen, o.m. langs catalogi die via het internet of via gespecialiseerde organismen consulteerbaar zijn. 6 Verdrag betreffende de te nemen maatregelen om de onrechtmatige export, import en eigendomsoverdracht van cultuurgoederen te verbieden of te belemmeren, gesloten te Parijs, zie Bronnen (1997), p.184, nr. 194.
3
IPR.BE
J. Erauw Handboek Belgisch Internationaal Privaatrecht 2001-2002
overheden. Het is echter als verdrag niet sterk omdat het bekrachtiging behoeft tussen lidstaten en omdat het dan werkt voor goederen die na die datum over de grens gingen. Daarna is het verdrag van UNIDROIT gekomen aangaande de internationale teruggave van gestolen of illegaal geëxporteerde cultuurvoorwerpen (Rome, 24 juni 1995)7. Het omvat een ruime definitie van cultuurgoederen. Dit verdrag geeft de materieelrechtelijke bepalingen van eigendomsrecht en het gebruikt geen collisieregels. Het herneemt de bepalingen omtrent de verplichting van retour van het goed mits billijke schadeloosstelling aan de bezitter, zolang die te goeder trouw was. Het voert een paar verjaringstermijnen in, zoals de verplichting om te vorderen binnen drie jaar na de ontdekking van de ligging van het voorwerp en nooit later dan na 50 jaar. Die termijn werkt niet voor onderdelen van monumenten, maar als zo een stuk in een publieke collectie is opgenomen kan het ook niet meer na 75 gevorderd worden (denk aan de zgn. Lord Elgin-sculpturen uit de fries van het Parthenon van Athene). Er zijn wel private akkoorden of arbitrages mogelijk. Zoniet zijn de rechtbanken bevoegd volgens de regels van gemeen internationaal procesrecht van de lidstaten en bovendien wordt de bevoegdheid geïntroduceerd van de rechters in het land van de ligging van het goed. Daarnaast zal het verdrag de lidstaten verplichten om exequatur te verlenen aan beslissingen (in ander lidstaten uitgesproken) over de terugkeer van goederen. Ook dit verdrag slaat alleen op goederen die illegaal werden geëxporteerd na de van kracht-wording tussen een verzoekende staat en de aangezochte staat. Maar vroegere handelingen worden er niet door gelegitimeerd.
d. Zakelijke rechten op papier en vorderingsrechten Papieren kunnen bewijs opleveren voor het bestaan van verbintenissen. Dat geldt b.v. voor commerciële overeenkomsten of facturen. Waardepapieren kunnen aan de houder ervan een vorderingsrecht verlenen. Zo vertegenwoordigen aandelen in een vennootschap een deelrecht voor de titularis ervan in de vennootschap. Zo kan een wissel een waarde vertegenwoordigen die aan de houder ervan toelaat om die waarde vervroegd te realiseren, door de overdracht van de wissel. Dat alles betreft de obligatoire rechten in het papier. De daarop toepasselijke wet wordt onderzocht in het hoofdstuk verbintenissen uit overeenkomst. Bekijken we nu echter hoe het staat met zakelijke rechten op het papier. 1°° Eigendom of fiduciaire eigendom op papier:
Bij waardepapieren rijst de vraag wie de eigenaar ervan is en wie dientengevolge tegenover derden de rechten kan laten gelden die daarin tot uitdrukking gebracht of daarmee bewezen worden, b.v. ten overstaan van een vennootschap. De overgang van eigendom van waardepapieren komt ter sprake in het vennootschapsrecht, waar ik (zie verder) uiteenzet dat zakelijke rechten op aandelen - behalve eigendom, ook andere bijzondere vormen en opsplitsingen van zakelijke rechten, zoals "eigendom ten titel van beheer" of "trusteigendom" - vallen onder de lex rei sitae, voor wat betreft de aard van de gevestigde rechten en hun 7
Zie de Engelse tekst in Bronnen (1997), p. 188, nr. 195 en zie de website http://www.unidroit.org . België is geen lidstaat.
4
IPR.BE
J. Erauw Handboek Belgisch Internationaal Privaatrecht 2001-2002
overgang8. Deze lex is voor titels aan toonder het nationale recht van de plaats van hun ligging als papier (de lex cartae sitae van een document) en voor titels op naam is dat het nationaal het recht van de plaats waar het register van aandeelhouders moet bewaard blijven (de zetel van de vennootschap)9. 2°° Derdewerking van een cessie:
Voor wat betreft het effect tegenover derde partijen van de overdracht van schuldvorderingen tussen een cedent en een cessionaris heb ik elders uiteengezet dat er veelal geargumenteerd werd om het recht van het land van de vestiging van de schuldenaar toe te passen voor de zakenrechtelijke uitwerking10. Ik argumenteer dat artikel 12 EVO voor de tegenwerpbaarheid tegenover de oorspronkelijke schuldenaar echter de toepassing van het rechtsstelsel van de oorspronkelijke vordering heeft ingevoerd. En dat nodigt uit om harmonie met die regel te zoeken voor de tegenwerpbaarheid tegenover alle derden. Dus ben ik voorstander om het nationaal recht te volgen dat de inhoud bepaalt van de verbintenis in het papier (de lex contractus van de overgedragen vordering), ook voor de werking ten aanzien van alle derden. Ondertussen heeft de algemene vergadering van de Verenigde Naties het UNCITRAL ontwerpverdrag over assignment of receivables in international trade goedgekeurd op 17 juli 200111 . Daarin wordt geopteerd om het recht van de verblijfplaats van de cedent ("assignor") toepasselijk te verklaren voor de rechtsvragen aangaande de samenloop van rechten van derde partijen met de rechten van de cedent en de cessionaris. Dat recht zou met name beslissen over de uitwerking van het recht van de cessionaris op het overgedragen vorderingsrecht en op de rangregeling tegenover een eventuele andere cessionaris en eveneens over de rechten van een schuldeiser van de cedent en over de conflicterende rechten van de curator van het faillissement van de cedent. Dat recht van de verblijfplaats van de cedent is volgens dat ontwerpverdrag mede van toepassing op rechten van de zopas genoemde derden op de opbrengst van de overgedragen "receivable" (waardepapier inclusief vorderingsrechten) en eveneens op de vraag in hoeverre een schuldeiser van de cedent rechten heeft op het overgedragen papier of vorderingsrecht12. 3°° Rechten op een banktegoed:
Men lijkt niet van zakelijke rechten te mogen spreken met betrekking tot de rechten die worden uitgeoefend op banktegoeden. Wanneer moet uitgemaakt worden of een partij titularis 8
Zie J. Erauw, "Internationaalprivaatrechtelijke vragen van schuldoverdracht", in: Financieel recht tussen oud en nieuw (E. Wymeersch, editor), Antwerpen, Maklu, 1996, 134-137 en zie eveneens J. Erauw, "Rechtspersonen met activiteit over de landsgrenzen", in: Rechtspersonenrecht (W. van Eeckhoutte, editor), Cyclus Willy Delva, Gent, Mys & Breesch, 1999, 133. 9 Zie J. Erauw, "Rechtspersonen", zopas geciteerd, 140 en zie verder, het hoofdstuk Rechtspersonen. 10 J. Erauw, Internationaalprivaatrechtelijke vragen van schuldoverdracht", gecit., 136-137. 11 Voor een vindplaats, zie www.UNCITRAL.org onder Draft conventions. 12 Zie artikel 30 Draft Convention on assignment [in receivables financing] [of receivables in international trade], Doc. A/CN.9/466 van 2 november 1999, 59 e.v. toegankelijk op internet http://www.uncitral.org bij "Preparatory Documents, Working Group on International Contracts".
5
IPR.BE
J. Erauw Handboek Belgisch Internationaal Privaatrecht 2001-2002
is van een tegoed, dan betreft dit de vaststelling van het bestaan van een vorderingsrecht13. Maar op die vordering tegen een bankinstelling kunnen er wel zakelijke rechten - zoals het eigendomsrecht of het pandrecht - gevestigd worden. Dus moet in het internationaal privaatrecht hun onderwerping aan een of ander nationaal recht bepaald worden. Voor een banktegoed, afzonderlijk genomen, wordt voor de lokalisering soms de fictie verdedigd dat het zakelijk statuut van schuldvorderingen die niet in een document zijn geïncorporeerd, beheerst wordt door de nationale wet toepasselijk op de verbintenis zelf (de lex causae)14. Toch is dat niet zonder meer bruikbaar voor de relatie met derden, want voor de bankrelatie bestaat er wilsautonomie (zie het hoofdstuk Overeenkomsten) en dus kan er een rechtskeuze tussenbeide gekomen zijn, waardoor de toepasselijke niet aansluit bij de naar buiten kenbare elementen rond het rekeningtegoed. Anderen verdedigen dat de ligging van een banktegoed best te lokaliseren is bij de woonplaats van de schuldenaar15. Maar die aanknoping steunt op de gedachte dat bij die plaats moet betaald worden. Doch niet alle rechtsstelsels geven aan de betalingsverplichtingen een "haalbaar" karakter (zie b.v. het eenvormig Weens kooprecht – CISG - waar de betaling een draagbare verplichting is) en daarom is die ligging van het tegoed niet altijd gelijk en is de verwijzing dan ook niet helemaal correct. De vraag naar de lokalisering van een banktegoed lijkt in alle geval te moeten verschuiven naar de bepaling van de plaats waar de betalingsverplichting of de verplichting tot teruggave van de zijde van de bank, wordt gelokaliseerd16. En er bestaat eensgezindheid dat er meerdere “lokaliteiten” zijn wanneer de betaling in meerdere vestigingen verschuldigd is, of b.v. in een buitenlands kantoor van een bank (een “bankfiliaal”, wat een in rechte niet zelfstandig geïncorporeerde entiteit is)17. Qua internationaal privaatrecht van de zekerheden heeft dat geleid tot de uitspraak dat er op gelden die tot zakelijke zekerheid dienen meerdere rechtsstelsels tegelijk van toepassing zijn en dat dan ook de strengste wet (bedoeld werd: de optelling van alle gestelde condities voor de tegenstelbaarheid aan derden) moest gevolgd worden18.
e. "Quasi-in rem" rechten op goederen, op papier of op gelden Er kan op goederen en op waarden en op gelden beslag gelegd wordt tot bewaring van rechten of in een procedure van uitvoerend beslag. Het belangrijkste probleem in het internationaal
13
M.-E. Storme, "De kwaliteitsrekening zakenrechtelijk bekeken", in: Inzake Kwaliteit - De kwaliteits- of derdenrekening naar Belgisch en Nederlands recht (E. Dirix en R.D. Vriesendorp, editors), Antwerpen, Kluwer, 1998, 56 e.v. 14 Zie A.Heyvaert, Belgisch internationaal privaatrecht – Een inleiding, 2e editie, Gent, Mys & Breesch, 1999, 157. Zie eveneens N. Watté, “Questions de droit international privé des sûretés”, in: Les sûretés, Edit.Jeune Barreau, Brussel, Bruylant, 1992, 336. 15 Zie G. Van Hecke en K.Lenaerts, o.c., 310. 16 F. Rigaux en M. Fallon, o.c., deel II, 481. 17 Zie L. Lanoye, “Knelpunten in verband met(bank)rekening, (euro)cheque en overschrijving”, in: HandelsEconomisch en Financieel Recht, (M. Storme, E. Wymeersch en H. Braeckmans, Edit.), Postuniversitaire Cyclus Willy Delva, Gent, Mys en Breesch, 1995, 409-482 (442). 18 Zie M.Grégoire, La succursale bancaire - Bijkantoren van banken, Cahiers AEDBF/EVBFR, Brussel, Bruylant, 1996, 255 en zie A.M. Stranart, “Introduction”, in hetzelfde werk, p.XII.
6
IPR.BE
J. Erauw Handboek Belgisch Internationaal Privaatrecht 2001-2002
privaatrecht is daarbij de internationale bevoegdheid van de rechters19. De Amerikaanse rechtspraak en rechtsleer noemt dit de "quasi in rem jurisdiction" - en staat zeer weigerachtig tegen opname van bevoegdheid in de deelstaat waar die goederen nochtans liggen. In Duits en Oostenrijks gemeen recht wordt te gemakkelijk bevoegdheid opgenomen tegen een partij die buitenlands woont; ze doen dat van zodra een goed in het land gevonden wordt. Tegen mijnheer Killy, de Franse skikampioen, werd een procedure aanhangig om de reden dat ondergoed van hem in een Oostenrijks hotel gevonden werd. Het forum voor dringende en voorlopige maatregelen is in Europees en in Belgisch recht aanwezig wanneer de maatregel gevraagd wordt op een goed dat in de jurisdictie van de aangesproken rechter ligt. Dat is al heel ruim, maar laat geen jurisdictie over de grond van de zaak toe (zie verder de bespreking van art. 24 EEX/resp. 31 Brussel I Vo). Zakelijke rechten vallen in de boedel van een gefailleerde in geval van faillissement. De materiële goederen zowel als de zakelijke rechten op waardepapieren als de zakelijk rechten op een vorderingsrecht tegen een bank (voor een banktegoed) kunnen in beslag genomen worden. Ze zijn immers het onderpand van de verbintenissen van de eigenaar van het goed of van het zakelijk recht op de vordering. Om deze reden alleen al moet er soms beslist worden waar een immaterieel recht of een banktegoed "gelegen is" om bewarende maatregelen ten aanzien van de houder van de zakelijke rechten te laten nemen. Het beslag op banktegoeden is daarom afhankelijk van de beantwoording van de vraag die boven werd besproken over de lokalisering van het banktegoed.
19
Zie de uiteenzetting over het Europees bevoegdheidsverdrag.
7