IPR.BE
J. Erauw Handboek Belgisch Internationaal Privaatrecht 2001-2002
Het erfrecht, de testamenten en de schenkingen § 1. Het erfrecht a. De verwijzingsregel Bij erfrechtelijke materies treedt een rechtsalgemeenheid op: de verwijzingsregels slaan op een categorie van goederen, als ‘universitas'. Dit heeft tot gevolg, dat het erfstatuut van toepassing zal zijn op goederen die elk afzonderlijk genomen eventueel reeds een eigen statuut kennen: het erfstatuut houdt dan ook afwijkingen in op het reëel statuut die de lex rei sitae als toepasselijke wet zou voorschrijven. Op het vlak van het vreemdelingenstatuut bevestigt art. 726 B.W. speciaal voor het erfrecht en de testamenten het algemene art. 11 B.W., dat de gelijkberechtiging van vreemdelingen vaststelt. Behalve voor wat betreft de door de wetgever uitdrukkelijk gemaakte discriminaties. De verwijzing is 'tweevoudig' (gesplitst): onroerende goederen zijn onderworpen aan de lex rei sitae1. (Art. 3. lid 2, B.W. - gemultilateraliseerd). Roerende goederen worden beheerst door de wet van de laatste domicilie van de erflater, dit volgens het adagium "mobilia sequuntur personam' (de roerende goederen worden geacht aan de persoon te kleven). De lokalisering van de roerende goederen2 is vanzelfsprekend fictief. Een botsing met het zaakstatuut is dus niet denkbeeldig. De gegeven aanknopingen werken objectief-dwingend: de erflater kan niet bij testament bepalen, dat de goederen aan andere verwijzingsregels zullen onderworpen worden. Alhoewel, in de rechtsleer werd al een graad van wilsvrijheid bepleit. De objectieve lokaliseringen hebben ook tot gevolg, dat een erfenis kan beheerst worden door verschillende wetten, afhankelijk van de lokalisering van de verschillende goederen ('tot patrimonia quot bona diversis territoriis obnoxia' - zoveel deelpatrimonia als er goederen zijn, gelegen op verschillende territoria). In vele landen geldt een systeem van eenheidsverwijzing: de nationale of de domiciliaire wet van de decujus.wordt daar toegepast. De Belgische regel wordt behalve in Frankrijk (en deels in Luxemburg) eigenlijk maar door de common law gevolgd. Door die internationaal verschillende behandeling rijst de vraag naar het involgen van een ‘renvoi' vanuit buitenlands i p r In de praktijk wordt de terugwijzing aanvaard3.
1
Brussel 19 oktober 1990, Rev.Not.B. 1992, 218. Brussel 22 november 1994, J.T. 1995, 453; Rb. Brussel 31 mei 1994, R.W. 1994-95, 677. 3 Antwerpen 22 april 1986, R.W. 1986-87, 870, noot K. Lenaerts; R.G.E.N. 1987, 70. Het arrest ging over een Belg, in België overleden, die onroerende goederen bezat in Spanje. Door toepassing van de verwijzingsregel (lex rei sitae) is Spaans recht gebruikt om te oordelen over de vererving van de onroerende goederen gelegen in Spanje. Maar het Belgisch recht duidt niet enkel het Spaans materieel recht aan maar ook het Spaans ipr. Dit onderwerpt de nalatenschap aan de nationale wet van de decuius, dus Belgisch recht. 2
1
IPR.BE
J. Erauw Handboek Belgisch Internationaal Privaatrecht 2001-2002
b. Het toepassingsgebied Onder de aangewezen wet of wetten (‘lex of leges rei sitae' en de’lex domicilii') vallen: b.1. De bepaling van de devolutie Wie is erfgenaam en in welke orde en rang? Wat zijn de rechten van de langstlevende echtgenoot? Wat zijn de vormen en voorwaarden van plaatsvervulling? Het erfrecht van de staat is een bijzonder probleem. Komt de staat tot de erfenis als echte erfgenaam, of enkel op grond van zijn soevereine macht om de onbeheerde nalatenschap tot zich te trekken? Het antwoord op die vraag laat men geheel over aan de aangewezen wet. Het is een probleem van kwalificatie en van interpretatie van vreemd recht: in een cassatiearrest van 19524 betrof het de vererving van een roerend vermogen in een kluis te Antwerpen gelegen. Het laatste domicilie van de overledene lag in Zweden en met toepassing van Zweeds recht werd de Zweedse Staat als echte erfgenaam beschouwd. De moeilijke afbakening tussen de erfeniswet en het personeel statuut kwam ter sprake in een zaak voor de rechtbank van Neufchâteau5. In een devolutie volgens Belgisch erfrecht werd aan een natuurlijk kind een erfdeel van wettig kind gegeven omdat haar Poolse personele wet de discriminatie van natuurlijke kinderen niet kent. Het vonnis moet nu, na het Marckx-arrest, zeker als correct worden beschouwd. b.2. De bekwaamheid om te erven Aan welke bestaansvereisten moet men voldoen (vanaf welk tijdstip krijgt een geconcipieerd kind een erfrecht)? Hoe regelt men het probleem van de commorientes? Wie is waardig om te erven? De voorafgaande vragen wie als echtgenoot of wie als kind (met erfrecht) of als ouder moet worden erkend, worden echter afzonderlijk aangeknoopt, volgens de regels van het Belgisch internationaal privaatrecht. b.3. De saisine Het erfstatuut bepaalt hoe men de inbezitstelling krijgt en wie de goederen van de erfgerechtigden mag beheren. b.4. Het aandeel van de verscheidene erfgenamen Het persoonlijk van de verscheidene erfgenamen, de eventuele verplichting tot inbreng en het bepalen van het voorbehouden erfdeel worden geregeld volgens het erfenisstatuut. Dit laatste bepaalt dan ook het lot van de vroeger gedane schenkingen onder de levenden (inkorting), van een ascendentenverdeling, van contractuele erfstellingen en van bij testament gegeven legaten. Gedane schenkingen zullen dus eventueel ingekort worden volgens verschillende leges successionis, wat moeilijke berekeningen kan noodzaken. b.5. Het bestaan van enig voorbehouden erfdeel
4 5
Cass. 28 maart 1952, Pas. 1952, I, 483. Rb. Neufchateau 17 januari 1979, J.T. 1979, 62, noot F. Rigaux
2
IPR.BE
J. Erauw Handboek Belgisch Internationaal Privaatrecht 2001-2002
Mocht de aangewezen wet of één van de toepasselijke rechtsstelsels geen enkel voorbehouden erfdeel kennen, kan de Belgische wet tussenbeide komen. Er moet met name opgemerkt worden dat er geen wetsontduiking was toen bijvoorbeeld het laatste domicilie gekozen werd. Dus niet alleen de fiscus moet naar het werkelijk karakter van het domicilie kijken. b.6. De modaliteiten van aanvaarding en verwerping Deze vallen tenslotte ook binnen het erfstatuut.
c. Het passief van de nalatenschap Het passief wordt door de meerderheidsopinie beschouwd als een roerend bestanddeel van de nalatenschap en wordt dus beheerst door de lex domicilii. Het is ook maar uitzonderlijk dat een vordering onroerend door bestemming is. Zo de passiva speciaal slaan op de onroerende goederen (actief), geeft dit aanleiding tot problemen, vermits actief en passief dan door twee verschillende wetten worden beheerst: het ware dus beter actief- en passiefregeling onder éénzelfde wet te doen vallen, zoals in de landen die naar de persoonlijke wet van de erflater verwijzen. In de rechtsleer werd ook al geargumenteerd om het passief slechts tot beloop van de diverse activa te laten verhalen, dus, om de gesplitste verwijzingsregel ook op het verhaalrecht van de schuldeisers te laten doorwerken. Dat is echter in strijd met de regel dat men met heel zijn vermogen instaat voor zijn schulden. Zo een gesplitste passiefregeling zou de schuldeisers ook te sterk benadelen.
d. Het beheer van de nalatenschap Het beheer van een nalatenschap kan problemen scheppen. Vooral waar het goederen betreft die zich in Common-Law landen bevinden (in bepaalde gevallen komt het beheer daar immers toe aan bijzondere instanties, wat voor spanning met de lex successionis kan zorgen): dan kunnen er problemen van administratieve aard ontstaan. Er kunnen strijdige aanspraken qua beheersbevoegdheid ontstaan, doordat in de verschillende landen verschillende regelingen voor één en dezelfde erfenis uitgewerkt worden, ook al, doordat iemand in één land algemene legataris of testament-uitvoerder is, maar niet in een ander land. Deze problematiek wordt geregeld door het Haags Verdrag van 2 oktober 1973, dat voor België6 echter niet van kracht is. Het wil een internationaal erkenbaar certificaat met daarin beschreven ruime beheersbevoegdheid invoeren.
e. Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot 7 6
Zie Bronnen 2001 en <www.ipr.be>, in werking sedert 1 juli 1993. J. De Ceuster, “De erfaanspraken van de langstlevende echtgenoot in het i p r ”, T. Not. 1983, 33-62; H. Jacobs, “De erfgerechtigdheid en de aard van de erfrechten van de langstlevende echtgenoot in het internationaal privaatrecht”, T. Not. 1991, 51-59. 7
3
IPR.BE
J. Erauw Handboek Belgisch Internationaal Privaatrecht 2001-2002
De Belgische wet van 14 mei 1981 op het erfrecht van de langstlevende echtgenoot liet ons kennismaken met een vrij verbreid fenomeen van begunstiging van de langstlevende echtgenoot, ofwel door een regeling van verdeling van de huwelijksvermogens, ofwel door wat men als een zuiver erfrechtelijke regeling mag kwalificeren, ofwel door een gemengd systeem. De Belgische regeling b.v. geeft een ander erfrecht op het gemeenschapsgoed dan op de persoonlijke goederen van de overledene (als de langstlevende niet in samenloop komt met afstammelingen). Er is dan ook reden om van een kwalificatieconflict te spreken: gaat het in concreto om een recht in de context van het huwelijksvermogensrecht of om één uit erfrecht? En volgens welk van de twee betreffende verwijzingsregels moet worden gewerkt? De Duitse hoogleraar Kegel stelde een oplossing voor van het kwalificatieconflict8. Zo de aanspraken van de langstlevende echtgenote los staan van het huwelijksvermogensstelsel maken ze deel uit van het erfrecht, zo ze verbonden zijn met het huwelijksvermogensstelsel vallen ze daaronder, mits nog een verder onderscheid te maken9. Ook in het raakvlak met het zaakstatuut ontstaan kwalificatieconflicten. Het zo ruim gegeven vruchtgebruik valt, voor wat de uitoefening betreft, onder de wet van de ligging der goederen. Voor roerend goed is dat zaakstatuut niet noodzakelijk gelijk aan de erfeniswet (die de lex domicilii van de erflater is). Ons erfrecht b.v. geeft faciliteiten en verplichtingen van omzetting van dat vruchtgebruik. Zo krijgen personen een welbepaald erfrecht, maar voor zover gezegd wordt dat ze een zakelijk recht krijgen op een goed, zal dat zakelijk recht uiteindelijk sterk door een andere wet (die van de ligging van het roerend goed) ingevuld worden.
f. Het voorafnemingsrecht Onder de omstandigheden door de wet bepaald kan het boven beschreven internationaal erfrecht verstoord worden. Een erfgenaam die in het buitenland, of door de toepassing van buitenlands recht in België een kleiner erfrecht krijgt dan wat hem volgens Belgisch recht zou toekomen, mag vragen, dat er een correctie gedaan wordt. Op de vermogensbestanddelen die in België zijn gelegen kan hij door voorafneming een groter aandeel verlangen. Door die retorsie tracht hij zijn benadeling goed te maken. Toen dat recht ontstond (in 1867), werd het een voordeel, alleen aan Belgen gegeven. Dat recht werd in 1980 door de wetgever aan iedereen gegeven en werd zo algemeen geformuleerd, dat men niet meer goed inziet hoe het nog met de verwijzingsregel voor erfenissen, hierboven weergegeven, kan samengaan10. Artikel 912 B.W. luidt: ‘In geval van verdeling van een erfenis die goederen bevat gelegen op het grondgebied van een vreemde Staat, zullen de mede-erfgenamen, niet-onderdanen van die Staat, van de in België gelegen goederen een deel vooraf nemen, dat gelijk is aan dat der vreemde goederen 8
G. Kegel, "Internationales Privatrecht", vijfde druk, 1985, 200-201en 203-205. K. Lenaerts, “De vereffening-verdeling van de huwelijksgemeenschap in het internationaal privaatrecht” in W. Pintens en F. Buyssens, Vereffening-verdeling van het huwelijksvermogen, Antwerpen, Maklu, 1993, 222-224. 10 A. Heyvaert in T Not. 1981, 257 en J. Erauw in: Exequatur van vriendschap - Liber Amicorum et discipulorum Egied Spanoghe, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen 1981, 115. 9
4
IPR.BE
J. Erauw Handboek Belgisch Internationaal Privaatrecht 2001-2002
waarvan zij, uit welke hoofde ook, krachtens de plaatselijke wetten en gewoonten zouden zijn uitgesloten.' Over die wetsbepaling, ingevoerd door de slotbepalingen van de vreemdelingenwet van 15 december 1980, werden vernietigende kritieken geschreven Alleen de formele opheffing van die bepaling kan voorkomen dat onze rechtbanken met netelige interpretatievragen worden geconfronteerd - de dag dat iemand die wet voor een ander gebruik dan voor drukking in onderhandelingen bestemt.
g. De erfopvolging van een geadopteerde Sinds 1987 is de erfrechtelijke regeling voor natuurlijke kinderen en adoptieve kinderen dezelfde geworden. Mocht een toepasselijk verklaard vreemd nationaal erfrecht een onderscheid invoeren in de toebedeling van de kinderenvan de erflater afhankelijk van de aard van de afstamming (wettelijk, onwettig, adoptief) dan zal er in geval van verdeling door Belgische rechters of notarissen afwijking moeten volgen. Onze internationale openbare orde waakt over dit aspect van gelijkberechtiging. Mij dunkt dat voor zo een geval artikel 912 B.W. het correctiemechanisme (voorafneming op stukken hier gelegen) kan toegepassen.
h. Een consolidatie en wat wilsvrijheid in de ontwerp-codex De boven gegeven verwijzingsregeling voor erfenissen zal onder het Belgisch wetboek van internationaal privaatrecht niet essentieel veranderen. Zo herbegint de oudste conflictenregel een nieuw leven. Er zal dus tussen de roerende en de onroerende nalatenschap een opsplitsing blijven, in tegenstelling tot wat onze buurlanden doen. Het notariaat blijft de vererving van onroerend goed in België afwerken volgens Belgisch recht. Toch komt er een betekenisvolle aanvulling die voor wilsvrijheid van de testator plaatsmaakt. Bij testament of in een rechtskeuze-verklaring die de vorm van een uiterste wilsbeschikking aanneemt (voor de toepasselijke wet op de vorm daarvan, zie verder) kan de testator kiezen voor her recht van het (of een) land waarvan hij of zij de nationaliteit heeft of voor het recht van de eigen woonof verblijfplaats. De beperking in de keuze beschermt erfgenamen tegen het opportunistisch kiezen van een rechtstelsel dat extreme trekken zou hebben. Daar bovenop wordt nog (ten overvloede?) gesteld dat het voorbehouden erfdeel van het erfenisstatuut niet mag geschonden worden. Het positief effect van dit erfenisbeheer in hoofde van de erflater is, dat er dan toch een eenheid van nalatenschap kan bewerkstelligd worden. De wetsbepaling betreffende het toepassingsgebied profiteert -zoals de invoering van beperkte wilsautonomie- van de teksten van het verdrag van Den Haag11 inzake erfenissen. Dit is een erg nuttig detail en zo zien wij dat (ook heden ten dage) onder de lex successionis. 11
Verdrag van Den Haag inzake het recht dat van toepassing is op erfopvolging bij versterf, gesloten te Den Haag op 1 augustus 1989, zie Bronnen 2001 en <www.ipr.be>.
5
IPR.BE
J. Erauw Handboek Belgisch Internationaal Privaatrecht 2001-2002
Ook het beheer en de overdracht van de nalatenschap vallen onder het erfenisstatuut waar overheidstussenkomst ter plaatse van de ligging moeten gerespecteerd worden. De machtiging van buitenlandse beheerders die ligt in de lex successionis zal hier te lande erkenning krijgen. Uit de overgangsregeling blijkt dat wilsuitingen van voor de inwerkingtreding van de codex en dus keuzes vandaag gemaakt voor de lex successionis (zie boven) geldig zullen zijn.
6