ARBEIDSMARKTPLATFORM PO. Van en voor werkgevers en werknemers
INVENTARISATIE STAGEWENSEN ALLOCHTONE PABO-STUDENTEN Rapport november 2012
Regionale intervisiegroepen
1
Het CAOP is hét kennis- en dienstencentrum op het gebied van arbeidszaken in het publieke domein.
© CAOP, november 2012 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, CD, internet of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
Inventarisatie stagewensen allochtone pabo-studenten
Deborah van den Berg MSc Drs. Miranda Grootscholte Den Haag, november 2012
INHOUDSOPGAVE 1
2
3
4
5
6
INLEIDING
1
1.1
Opzet .................................................................................................................................. 1
1.2
Leeswijzer ........................................................................................................................... 2
CIJFERS EN FEITEN
3
2.1
Instroomcijfers niet-westerse allochtone pabo-studenten ................................................... 3
2.2
Uitval en aantal gediplomeerden onder niet-westerse allochtone pabo-studenten ............ 3
STAGE-ERVARINGEN ALLOCHTONE PABO-STUDENTEN
5
3.1
Zoeken naar een stageplaats ............................................................................................. 5
3.2
Voorbereiding op de stage .................................................................................................. 6
3.3
Begeleiding vanuit de pabo ................................................................................................ 7
3.4
Begeleiding door een mentor .............................................................................................. 8
3.5
Sfeer op de stageschool ..................................................................................................... 8
3.6
Aansluiting theorie en praktijk ............................................................................................. 9
3.7
Discriminatie ..................................................................................................................... 10
3.8
Toekomstperspectief ........................................................................................................ 11
ERVARINGEN STAGEBEGELEIDERS EN MENTOREN
12
4.1
Ervaringen stagebegeleiders ............................................................................................ 12
4.2
Ervaringen mentoren ........................................................................................................ 13
VERBETERSUGGESTIES
15
5.1
Verbetersuggesties voor pabo .......................................................................................... 15
5.2
Verbetersuggesties voor stagescholen ............................................................................. 16
SAMENVATTING
18
6.1
Ervaringen en wensen ...................................................................................................... 18
6.2
Verbetersuggesties ........................................................................................................... 19
1
INLEIDING Het personeelsbestand in het primair onderwijs is, in vergelijking met onderwijssectoren zoals 1
het voortgezet onderwijs en het mbo, het minst divers. In 2009 was bijvoorbeeld slechts 3,7 procent van al het onderwijspersoneel in het primair onderwijs van niet-westerse afkomst (Van den Berg, Van Dijk en Grootscholte, 2011). Dit aandeel is de afgelopen jaren niet gegroeid. Ter vergelijking: in andere sectoren in het publieke domein ligt het aandeel nietwesterse allochtonen gemiddeld op 6,1 procent. Belangrijke oorzaken van de ondervertegenwoordiging van niet-westerse allochtonen in het primair onderwijs zijn enerzijds de lage instroom en anderzijds hoge uitval van niet-westerse allochtonen op de pabo. Uit de Diversiteitsmonitor 2011 van het SBO blijkt dat het slechte imago van het lerarenberoep voor niet-westerse allochtonen een belangrijke reden is om niet te kiezen voor een lerarenopleiding. De hoge uitvalpercentages worden deels veroorzaakt door de ervaringen die niet-westerse allochtonen hebben opgedaan met het stagelopen op de pabo. Uit onderzoek van Autar en Homan (2002) blijkt bijvoorbeeld dat de ontvangst van 2
allochtone pabo-studenten niet op elke school even goed verloopt. Het is echter de vraag of allochtone pabo-studenten tien jaar na afronding van dit onderzoek nog steeds te maken hebben met negatieve stage-ervaringen. Deze ontwikkelingen zijn voor de sociale partners in het primair onderwijs aanleiding geweest CAOP Research te vragen een onderzoek uit te voeren naar de stagewensen van allochtone pabo-studenten. Hierdoor wordt inzichtelijk gemaakt welke wensen allochtone pabostudenten hebben bij het stagelopen. Deze informatie biedt vervolgens handreikingen om het stagebeleid verder aan te scherpen, zodat de uitval van allochtone pabo-studenten zich niet om deze reden zal voltrekken. Tevens hebben de sociale partners het CAOP verzocht onderzoek te doen naar de stagewensen van mannen. De resultaten van dat onderzoek zijn te vinden in de rapportage “Stagewensen van mannelijke pabo-studenten”.
1.1 Opzet Om inzichtelijk te maken welke stagewensen allochtone pabo-studenten hebben, worden in deze verkenning de volgende vragen beantwoord: •
Welke ervaringen hebben allochtone pabo-studenten met het stagelopen?
•
Waar lopen allochtone pabo-studenten in de stage tegenaan?
•
Welke suggesties hebben allochtone pabo-studenten, stagebegeleiders en mentoren voor de pabo om de stages te verbeteren?
•
Welke suggesties hebben allochtone studenten, stagebegeleiders en mentoren voor de stagescholen om de stages te verbeteren?
Om deze vragen te beantwoorden, is in eerste instantie een enquête uitgezet onder pabostudenten. Op basis van deze resultaten is geprobeerd een antwoord te geven op de 1
De cijfers hebben betrekking op al het onderwijspersoneel en niet alleen op onderwijsgevend personeel. 2 Autar, K. en H. Homan (2002). 'Dan wil ik het graag horen': Een onderzoek naar stage-ervaringen van allochtone Pabo-studenten. ECHO: Utrecht.
1
bovenstaande vragen. De respons onder allochtone pabo-studenten was echter zodanig laag, dat op basis van deze kwantitatieve gegevens geen uitspraken gedaan konden worden 3 over de stagewensen van deze groep studenten. Besloten is de bovenstaande vragen te beantwoorden door (telefonische) interviews te houden met allochtone pabo-studenten, stagebegeleiders van de pabo en mentoren op stagescholen. Aanvullend op de persoonlijke ervaringen van allochtone pabo-studenten zijn stagebegeleiders en mentoren door hun ervaring in staat vergelijkingen te maken tussen de stagewensen van allochtone en autochtone pabo-studenten. Ook kunnen zij de ervaringen van allochtone pabo-studenten in een breder perspectief plaatsen. Deze informatie biedt een relevante aanvulling op de informatie afkomstig van allochtone pabo-studenten. Ook voor de interviews bleek het moeilijk voldoende respondenten te vinden, waardoor de uitspraken in deze studie gebaseerd zijn op een laag aantal respondenten. Hier moet bij het interpreteren van informatie uit de interviews rekening mee gehouden worden. In totaal zijn er acht allochtone pabo-studenten geïnterviewd, waarvan zeven vrouwelijke studenten en een mannelijke student. De leeftijd van deze studenten varieerde op het moment van het interview van 19 tot 24 jaar. Twee studenten zijn tweedejaars pabo-student, drie studenten zijn derdejaars en drie studenten zijn vierdejaars pabo-student. Hun ouders komen respectievelijk uit Turkije (drie), Marokko (twee), Congo, Pakistan en Suriname. De helft van de studenten heeft de havo als vooropleiding afgerond. De andere studenten hebben eerst een mbo-opleiding tot onderwijsassistent afgerond. Daarnaast zijn vier mentoren van stagescholen en drie stagebegeleiders van de pabo geïnterviewd. De stagebegeleiders werken op hogescholen in steden binnen en buiten de Randstad en zijn, evenals de studenten, verbonden aan InHolland Rotterdam, de Hogeschool van Amsterdam, Fontys Eindhoven en de Haagse Hogeschool. De geïnterviewde mentoren geven les op zowel basisscholen binnen als buiten de Randstad.
1.2 Leeswijzer In dit rapport worden de resultaten van de interviews met studenten, stagebegeleiders en mentoren gepresenteerd. Allereerst wordt een uiteenzetting gegeven van feiten en cijfers over het aandeel allochtone studenten op de pabo (hoofdstuk twee). In hoofdstuk drie wordt ingegaan op de stage-ervaringen van allochtone pabo-studenten. Vervolgens wordt in hoofdstuk vier ingegaan op de ervaringen van mentoren en stagebegeleiders. Op basis van hoofdstuk twee en drie worden vervolgens enkele suggesties gegeven waarmee de stageervaringen van allochtone pabo-studenten verbeterd kunnen worden. Het rapport wordt afgesloten met een conclusie (hoofdstuk zes).
3
Op basis van de gegevens uit deze enquête was het wel mogelijk uitspraken te doen over de stagewensen van mannelijke pabo-studenten. Deze resultaten zijn te lezen in het rapport ‘Stagewensen van mannelijke pabo-studenten’. In het rapport dat nu voor u ligt worden de resultaten, waar mogelijk, afgezet tegen de resultaten uit dat onderzoek.
2
2
CIJFERS EN FEITEN De lage instroom en hoge uitvalcijfers van (niet-westerse) allochtone pabo-studenten leiden ertoe dat een beperkt aandeel allochtone pabo-studenten uiteindelijk voor de klas komt te staan. In dit hoofdstuk worden daarom de instroom- en uitvalcijfers van allochtone pabostudenten besproken. Deze cijfers plaatsen de resultaten van de interviews in een breder perspectief.
2.1 Instroomcijfers niet-westerse allochtone pabo-studenten Figuur 1 toont aan dat relatief weinig niet-westerse allochtonen besluiten de lerarenopleiding basisonderwijs te volgen. In 2010 is iets meer dan 7 procent van de instromende pabostudenten van niet-westerse afkomst, terwijl ongeveer 13 procent van de instromende e studenten leraar voortgezet onderwijs (2 graads) van niet-westerse afkomst is. Wel is in 2011 het instroompercentage van niet-westerse allochtone studenten op de lerarenopleiding basisonderwijs gestegen tot 8 procent. Figuur 1. Percentage instroom niet-westerse allochtone studenten per soort opleiding in de afgelopen vijf jaar 16 %
14 12 10
2007 2008
8
2009
6
2010
4
2011
2 0 Leraar basisonderwijs
Leraar speciaal onderwijs
Leraar voortgezet Leraar voortgezet onderwijs (2e onderwijs (1e graads graads) hbo)
Bron: www.stamos.nl, bewerkt door CAOP Research
2.2 Uitval en aantal gediplomeerden onder niet-westerse allochtone pabo-studenten Uit figuur 2 blijkt dat niet-westerse allochtonen vaker dan autochtonen na één jaar studie aan de lerarenopleiding basisonderwijs uitvallen. Wel neemt het uitvalpercentage van nietwesterse allochtonen aan de lerarenopleiding basisonderwijs langzaam af: van 51,3 procent in 2008 naar 46,9 procent in 2010. Toch is het uitvalpercentage van allochtone studenten na één jaar studie op de pabo, in vergelijking met het uitvalpercentage van autochtone studenten, relatief hoog.
3
Figuur 2. Uitvalpercentage niet-westerse allochtone studenten na één jaar studie (inschrijfjaar 2010)
Leraar basisonderwijs
Leraar speciaal onderwijs Niet-westers allochtoon Autochtoon
Leraar voortgezet onderwijs (2e graads)
Leraar voortgezet onderwijs (1e graads) 0
10
20
30
40
50
%
Bron: www.stamos.nl, bewerkt door CAOP Research
Daarnaast is het percentage gediplomeerde niet-westerse allochtonen op de lerarenopleiding basisonderwijs in vergelijking met het percentage gediplomeerde niet-westerse allochtonen op alle HBO-opleidingen laag. Terwijl op alle HBO-opleidingen 10,5 procent van de gediplomeerden van niet-westerse afkomst is, is dit op de lerarenopleiding basisonderwijs slechts 3,5 procent. Niet-westerse allochtonen kiezen dus enerzijds in beperkte mate voor de pabo en vallen anderzijds relatief vaak na één jaar studie uit. Hierdoor verlaat ook een beperkt percentage allochtone pabo-studenten de lerarenopleiding uiteindelijk met een diploma.
4
3
STAGE-ERVARINGEN ALLOCHTONE PABO-STUDENTEN In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ervaringen die allochtone pabo-studenten hebben opgedaan met het stagelopen op de pabo. Ook wordt ingegaan op de vraag of hun ervaringen met het stagelopen van invloed zijn op de wens om leraar in het basisonderwijs te worden.
3.1 Zoeken naar een stageplaats Voordat met het daadwerkelijke stagelopen begonnen wordt, moeten pabo-studenten eerst een stageschool vinden en voorbereid worden op de stage. Hoe verloopt dit proces volgens de geïnterviewde pabo-studenten en hoe tevreden zijn zij met de huidige werkwijze? Over het algemeen worden pabo-studenten in de eerste twee jaar van hun opleiding door de pabo op een stageschool geplaatst. Vanaf het derde jaar en in ieder geval in het vierde jaar solliciteren de studenten zelfstandig bij stagescholen om aan een stageplaats te komen. Bij het zelfstandig solliciteren naar een stageplaats neemt de keuzevrijheid van de pabo-student toe, zo blijkt uit de interviews. Dit proces verloopt voor zowel allochtone als autochtone 4 studenten op dezelfde wijze, zoals ook uit ander onderzoek blijkt. De pabo probeert volgens de geïnterviewde studenten bij het plaatsen van een student meestal rekening te houden met de wensen van de student. In de praktijk lukt het echter niet altijd om aan de wensen van de studenten te voldoen. Uit de interviews blijkt dat de meeste geïnterviewde allochtone pabo-studenten op een gemengde school stage willen lopen. Dit beeld komt overeen met de conclusies uit het onderzoek van Autar en Homan (2002). Ook in dit onderzoek gaf het merendeel van de allochtone pabo-studenten aan graag stage te lopen op een gemengde school. Autar en Homan (2002) stellen eveneens dat niet in elk geval aan deze wens tegemoet gekomen kan worden. “Gaandeweg heb ik een voorkeur ontwikkeld voor gemengde scholen en zwarte scholen. Blanke scholen zijn vaak sfeerloos en ik heb een zwak voor allochtone kinderen. Ik kies bewust voor gemengde en zwarte scholen als ik stage moet lopen. Daar zijn hier ook veel scholen van, dus het is vaak ook geen probleem bij het vinden van een stageschool” (derdejaars studente tijdens het interview).
Hoewel er per persoon naar de wensen wordt gekeken, laat een stagebegeleider weten dat het voor pabo-studenten wenselijk is om niet op één specifiek schooltype stage te lopen. Pabo-studenten moeten volgens deze stagebegeleider breed opgeleid worden en zullen hiervoor soms uit hun comfortzone moeten stappen. Als een allochtone pabo-student aangeeft alleen op een Islamitische basisschool stage te willen lopen, dan zal hier dus niet direct aan voldaan worden. Er wordt dan een gesprek aangegaan met de student over zijn of haar voorkeuren en de reden van deze voorkeur, aldus een geïnterviewde stagebegeleider.
4
Zie bijvoorbeeld het rapport ‘stagewensen van mannelijke pabo-studenten’.
5
Enkele geïnterviewde studentes geven aan dat het dragen van een hoofddoek een obstakel vormt bij het vinden van een stageplek. Allochtone pabo-studenten die een hoofddoek dragen, worden bijvoorbeeld niet op elke school toegelaten. Zo zijn er scholen die in hun schoolgids vermelden dat het dragen van een hoofddoek niet geaccepteerd wordt. Als scholen deze wens uitspreken, zorgen pabo’s er volgens een stagebegeleider vaak voor dat er een student zonder hoofddoek naar de betreffende school gaat. De geïnterviewde studenten uit deze verkenning geven vaak aan dit jammer te vinden. Zij vinden dat pabo’s meer de dialoog moeten zoeken met de stageschool, omdat het dragen van een hoofddoek volgens deze studentes niet van invloed is op de kwaliteit van hun lessen. “Ik weet dat er christelijke en openbare scholen zijn die stagiaires met een hoofddoek weigeren. Ik vind het jammer. Het gaat toch niet om de hoofddoek, maar om hoe iemand lesgeeft? Als dat niet goed gaat, dan heb je een argument om iemand te weigeren. Je moet studenten een kans geven, ook als zij een hoofddoek dragen” (een tweedejaars pabo-studente tijdens het interview).
3.2 Voorbereiding op de stage Het merendeel van de geïnterviewde allochtone pabo-studenten geeft aan tevreden te zijn over de wijze waarop zij worden voorbereid op de stage. Ook uit het onderzoek naar de stagewensen van mannelijke pabo-studenten blijkt dat het merendeel van de (mannelijke en vrouwelijke) pabo-studenten tevreden is over de voorbereiding op de stage (bijna 67%). Deze voorbereiding beperkt zich volgens de allochtone pabo-studenten vaak tot een klassikale instructie gegeven vanuit de pabo. Tijdens deze instructie krijgen de studenten onder andere achtergrondinformatie over het voorbereiden van lessen, opdrachten en verslagen. Uit de interviews blijkt dat studenten op sommige pabo’s in het eerste jaar ook voorbereid worden op hoe je een stageschool moet benaderen. Dit programma is zowel bedoeld voor allochtone als autochtone studenten. Uit de interviews blijkt dat dit over het algemeen een goede methode van voorbereiden is: stagescholen stellen het bijvoorbeeld vaak op prijs als studenten het initiatief nemen tot het maken van een afspraak met een stageschool. Ook de studenten geven aan dergelijke voorbereidingen als positief te ervaren. Dit beeld komt ook in andere onderzoeken naar voren. Autar en Homan (2002) stellen bijvoorbeeld dat allochtone pabo-studenten behoefte hebben aan een dergelijke voorbereiding, omdat communicatie met toekomstige collega’s, begeleiders en mentoren door sommige allochtone pabo-studenten in het begin van de opleiding als lastig wordt ervaren. “Iedereen krijgt dezelfde voorbereiding. Wel wordt tijdens bijeenkomsten soms ingegaan op de houding van allochtone studenten. Sommigen zijn meer gesloten dan autochtone studenten. Maar tussen de groep allochtone studenten zitten onderling ook veel verschillen. Sommige studenten zijn juist heel open” (een stagebegeleider tijdens een interview).
6
3.3 Begeleiding vanuit de pabo De meeste allochtone pabo-studenten laten tijdens het interview weten over het algemeen redelijk tevreden te zijn over de begeleiding die zij tijdens het stagelopen van de pabo hebben ontvangen. Een positief element noemen de geïnterviewde pabo-studenten de begeleiding van de studieloopbaanbegeleider. Deze begeleider geeft zowel individueel als in groepsverband begeleiding aan de studenten, waardoor er verschillende mogelijkheden ontstaan om vragen te stellen en problemen te bespreken. Zo laat een student weten dat er tijdens dergelijke bijeenkomsten onder andere wordt ingegaan op waar studenten tegenaan lopen tijdens de stage. “Het is handig als er gefocust wordt op het onderling uitwisselen van ervaringen op de pabo. Je vraagt je vaak af hoe andere studenten dingen aanpakken en dat is nu soms nog wat onduidelijk” (een vierdejaars pabo-studente tijdens het interview).
Dit beeld wijkt niet af van het beeld dat naar voren komt uit het enquêteonderzoek naar de stagewensen van mannelijke pabo-studenten. Ook hier zijn (mannelijke en vrouwelijke) studenten over het algemeen tevreden over het contact dat zij hebben met de studieloopbaanbegeleider. Ze geven evenals de geïnterviewde studenten in deze verkenning aan dat hierdoor mogelijkheden ontstaan om vragen te stellen en problemen te bespreken. Naast de begeleiding van de studieloopbaanbegeleider worden de studenten begeleid door een stagebegeleider. Uit de interviews blijkt dat deze stagebegeleider de studenten gemiddeld tussen de twee en drie keer per schooljaar op de stageschool bezoekt. Tijdens deze bezoeken observeert de stagebegeleider de student tijdens het lesgeven en ontvangt de student feedback over de wijze waarop hij of zij lesgeeft. Ook overlegt de stagebegeleider met de mentor van de student op de stageschool. De geïnterviewde studenten staan wisselend tegenover deze methode van begeleiden. Enkele geïnterviewde studenten geven aan kritiek te hebben op de rol van de stagebegeleider. De stagebegeleider heeft volgens deze studenten bijvoorbeeld onvoldoende zicht op het karakter van de student, terwijl de studieloopbaanbegeleider dit wel heeft. Meerdere allochtone pabo-studenten gaven in de interviews aan het op prijs te stellen als de studieloopbaanbegeleider op stagebezoek komt. Ook zorgt de timing en frequentie van de lesbezoeken van de stagebegeleider voor kritische opmerkingen. Volgens enkele geïnterviewde studenten worden stagebezoeken in sommige gevallen direct na een schoolvakantie ingepland, waardoor de leerlingen en de pabostudenten weer aan elkaar moeten wennen. Dit kan volgens deze studenten een negatieve invloed hebben op de beoordeling. Ook stellen enkele geïnterviewde allochtone pabostudenten dat de frequentie van de bezoeken omhoog kan, omdat het huidige aantal onvoldoende is. Daarnaast blijkt uit de interviews dat niet alle begeleiders een hele les bijwonen. Dit ervaren sommige allochtone pabo-studenten als vervelend, zo blijkt uit de interviews. Uit het enquêteonderzoek naar de stagewensen van mannelijke pabo-studenten blijkt dat ook vanuit deze hoek kritiek is op de frequentie van de lesbezoeken van de stagebegeleider.
7
“Het kan niet dat een stagebegeleider tijdens een lesbezoek halverwege de les weggaat. Dat is storend en vrij onbeschoft. De hele les blijven is dan ook zeker een aanbevelingspunt” (een derdejaars pabo-student tijdens het interview).
3.4 Begeleiding door een mentor Voor de geïnterviewde studenten is het van belang dat zij een klik hebben met de mentor op de stageschool. Bij de meeste studenten bleek dit tijdens de stages ook het geval te zijn. Uit het rapport over de stagewensen van mannelijke pabo-studenten blijkt ook dat (mannelijke en vrouwelijke) studenten over het algemeen te spreken zijn over de begeleiding door de mentor. Studenten krijgen bijvoorbeeld voldoende mogelijkheden om vragen te stellen. Het merendeel van de geïnterviewde allochtone studenten geeft aan het ook op prijs te stellen als de mentor ervoor zorgt dat de student zich prettig en gewaardeerd voelt op de stageschool. Enkele studenten geven aan het bijvoorbeeld fijn te vinden om feedback te ontvangen, mits dit op een juiste wijze wordt gegeven. Dit blijkt volgens de studenten niet altijd zo te zijn. Ook in het onderzoek naar de stagewensen van mannelijke pabo-studenten wordt de wijze van feedback geven als kritiekpunt gezien. Evenals uit de interviews met allochtone pabo-studenten blijkt dat het volgens studenten noodzakelijk is om als mentor op een correcte en directe wijze feedback te geven en dit niet op te sparen tot het einde van de stage. Dan hebben studenten geen mogelijkheid meer om zichzelf op het stagetraject te verbeteren. Daarnaast staan niet alle mentoren open voor ideeën van de student, zo blijkt uit de interviews. Een tweetal geïnterviewde allochtone pabo-studenten geeft aan het idee te hebben dat de mentor de eigen ideeën belangrijker vond dan de ideeën van de student. Deze aspecten komen ook in de studie van Autar en Homan (2002) naar de stagewensen van allochtone pabo-studenten naar voren. Zij stellen in reactie hierop dat de stagiair het vertrouwen van de mentor moet krijgen. “De mentor wilde dat ik les gaf zoals zij dit deed. Daardoor raakte ik mijn zelfvertrouwen kwijt” (een vierdejaars pabo-student tijdens het interview).
3.5 Sfeer op de stageschool De sfeer op een stageschool heeft volgens de geïnterviewde studenten grote invloed op de uiteindelijke stage-ervaring. De meeste geïnterviewde studenten geven aan vooral te spreken te zijn over de sfeer op school als zij actief betrokken worden bij activiteiten op school en deel uitmaken van het team. De studenten die verder in hun studie gevorderd zijn, ervaren hierbij verschil tussen de eerste jaren en het vierde jaar, zo blijkt uit meerdere interviews. Zij worden tijdens de liostage meer als collega gezien, hoewel deze situatie ook soms wennen is. De stage in het vierde jaar wordt door deze allochtone pabo-studenten namelijk als zwaar omschreven: een
8
hele dag lesgeven, nakijken en de lessen voor de volgende dag vervolgens weer voorbereiden. De meeste allochtone pabo-studenten uit deze verkenning zijn redelijk te spreken over de sfeer op de stageschool. Zo nemen de meeste studenten deel aan vergaderingen en wordt er tijdens de vergaderingen input van hen verwacht. Zij hebben niet het idee anders behandeld te worden dan autochtone studenten. Meerdere studenten gaven tijdens het interview aan wel erg aan het stagelopen te moeten wennen. Het duurt in sommige situaties dan ook even voordat zij zich helemaal op hun plek voelen. “In het begin voelde ik me ongemakkelijk in de pauzes. Je voelt je nog niet een collega, soms zelfs een buitenbeentje” (een tweedejaars pabo-student tijdens het interview).
Leerlingen en/of ouders reageren volgens het merendeel van de geïnterviewde studenten in sommige situaties wel anders op allochtone stagiaires dan op autochtone stagiaires. Dit hangt volgens deze studenten ook samen met de school waarop stage wordt gelopen. Zo stelt een student dat zij tijdens een stage op een witte school het idee had dat ouders op een andere manier naar haar keken. Ook maken leerlingen op witte scholen eerder dan op zwarte scholen opmerkingen over het dragen van een hoofddoek, zo blijkt uit een tweetal interviews. Op zwarte scholen ervaren de meeste geïnterviewde studenten juist dat ouders eerder naar de allochtone student toestappen met vragen en problemen. Ook krijgen studenten op deze scholen soms het verzoek van een ouder om te tolken. De groep studenten die aangeeft verschil te zien in de behandeling tussen allochtone en autochtone stagiaires door ouders en leerlingen geeft aan zich ook eerder op een gemengde of zwarte school thuis te voelen. Ook voelen zij zich op deze scholen eerder gewaardeerd dan op witte scholen. “Op de witte school was ik een stagiair, op de zwarte school werd ik gewaardeerd en serieus genomen. Daar werd ik als rolmodel gezien: ouders kwamen voor vragen ook echt naar me toe” (een derdejaars pabo-student tijdens het interview).
3.6 Aansluiting theorie en praktijk De praktijkopdrachten vormen een belangrijk onderdeel van de stage. Uit de interviews blijkt dat allochtone pabo-studenten wisselend tevreden zijn over deze opdrachten. Ook reageren zij wisselend op de vraag of de theorie ze goed heeft voorbereid op de praktijk. Een deel van de geïnterviewde studenten geeft bijvoorbeeld aan dat het bij aanvang van een stage vaak nog zoeken is naar wat er bij opdrachten verlangd wordt. Uit de interviews blijkt daarnaast dat niet alle studenten het wenselijk vinden om op alles voorbereid te worden. “Je kan nooit op alles goed voorbereid worden. Je houdt altijd een bepaalde mate van onvoorspelbaarheid in de praktijk. Daar moet je als student mee leren omgaan” (een derdejaars pabo-student tijdens het interview).
Uit de interviews blijkt dat op één van de deelnemende pabo’s tijdens de rekenles de opdrachten geoefend worden die studenten uiteindelijk in de praktijk zelf moeten uitvoeren.
9
De geïnterviewde studente gaf aan hier veel profijt van te hebben. Ondanks dit voorbeeld stelt het merendeel van de allochtone pabo-studenten dat de lessen op de pabo te theoretisch van aard zijn. Enkele geïnterviewde studenten geven aan dat het wenselijk is om meer praktijk- en voorbeeldlessen te hebben op de pabo. Deze studenten geven aan dat het prettig is om meer te leren over de wijze waarop je les moet geven. Dit beeld komt ook naar voren uit het onderzoek naar de stagewensen van mannelijke pabo-studenten. Ook geeft een deel van de geïnterviewde studenten aan dat niet alle opdrachten even geschikt zijn voor elk schooltype. Hiervoor moeten zij vaak zelf een oplossing vinden. Zo stelt een geïnterviewde pabo-student dat zij bij het ontwikkelingsgericht onderwijs vaak niks kan met de opdrachten, omdat ze niet aansluiten bij het type onderwijs dat ze moet doceren. Uit het enquêteonderzoek naar de stagewensen van mannelijke pabo-studenten blijkt dat (mannelijke en vrouwelijke) studenten juist grotendeels tevreden zijn over de mate waarin ze opdrachten kunnen aanpassen aan de stageschool. Dit beeld wijkt dus licht af van het beeld dat uit deze verkenning naar voren komt. Wel vinden de geïnterviewden uit zowel het enquêteonderzoek als uit deze verkenning de opdrachten vaak teveel afgekaderd. Hierdoor hebben studenten minder ruimte om te improviseren. “Nu loop je soms tegen zaken aan waar je niks over leert tijdens de opleiding. Ik ben nu bijvoorbeeld bezig met het opzetten van een beloningssysteem in de klas, maar hier heb ik nooit iets over geleerd op de pabo” (een vierdejaars pabo-student tijdens het interview).
3.7 Discriminatie Uit onderzoek van Autar en Homan (2002) blijkt dat allochtone studenten zich tijdens het stagelopen soms afvragen of er sprake is van vooringenomenheid of discriminatie op de stageschool. Uit deze verkenning blijkt dat het al dan niet ervaren van vooringenomenheid of discriminatie per allochtone pabo-student verschilt. De meeste geïnterviewde studenten geven aan zelf niet het idee te hebben dat ze tijdens de stages negatief zijn benadeeld vanwege hun etniciteit. Een enkele student geeft aan wel dit idee te hebben. Deze studenten geven aan dat zij het idee hebben dat er bij allochtone studenten meer gelet wordt op de taalvaardigheid, terwijl dit bij autochtone studenten minder een issue is, zo blijkt uit deze interviews. Ook geven enkele studenten aan dat zij minder makkelijk aan een stageplaats komen, in het bijzonder als zij een hoofddoek dragen. Het dragen van een hoofddoek kan volgens de meeste geïnterviewde studenten ook tot negatieve opmerkingen leiden. De geïnterviewde studenten die een hoofddoek dragen, ervaren dit zelf ook doorgaans zo. Deze studenten geven aan dat zij bij opmerkingen over de hoofddoek wel proberen dit moment aan te grijpen om toelichting te geven over waarom zij een hoofddoek dragen. De studenten hopen hierdoor eventuele vooroordelen weg te kunnen nemen. “Door de nadruk op taalvaardigheid had ik het idee dat er alleen daarop gefocust werd en niet . op mijn kwaliteiten als leraar. Je merkt hoe mensen naar je kijken.. Ze hadden al een soort van negatieve insteek, waardoor ik geen eerlijke kans heb gekregen” (een vierdejaars pabostudent tijdens het interview).
10
3.8 Toekomstperspectief Uit eerdere onderzoeken blijkt dat de stage-ervaring een belangrijke bepaler is voor de keuze 5 om de opleiding al dan niet voort te zetten. De stage is voor veel studenten het ‘moment van de waarheid’. Zij ontdekken tijdens de stage dat hun beeld van het beroep niet altijd overeenkomt met de werkelijkheid, waardoor de stage kan tegenvallen. Uit de bovenstaande paragrafen blijkt dat allochtone pabo-studenten zowel positieve als negatieve ervaringen hebben opgedaan met het stagelopen. Dit beeld komt nagenoeg overeen met het beeld dat uit het rapport ‘stagewensen van mannelijke pabo-studenten’ naar voren komt. Uit dit rapport blijkt dat een meerderheid van de (mannelijke en vrouwelijke) studenten een positieve stage-ervaring heeft (73% mannen, 85% vrouwen). Een beperkter deel omschrijft de stage als negatief (10% mannen, 3% vrouwen). De negatieve ervaringen van allochtone pabo-studenten hebben nauwelijks invloed gehad op de mening van de student over een loopbaan als leraar, zo blijkt uit de interviews. In het onderzoek naar de stagewensen van mannelijke pabo-studenten blijkt hier wel vaker sprake van te zijn, vooral onder mannelijke pabo-studenten. Alle geïnterviewde allochtone studenten laten weten dat zij uiteindelijk in het onderwijs aan de slag willen. Ook uit het onderzoek naar de stagewensen van mannelijke pabo-studenten blijkt dat de meeste studenten na de opleiding daadwerkelijk aan de slag willen gaan als leraar in het basisonderwijs. Wel zetten enkele geïnterviewde allochtone pabo-studenten vraagtekens bij hun arbeidsmarktperspectief. Zo laat een student weten dat zij op sommige scholen niet in aanmerking komt voor een aanstelling als leraar vanwege haar hoofddoek. Ze realiseert zich dat het door haar hoofddoek moeilijk kan worden om aan een baan te komen in het basisonderwijs. Een student heeft dit tot op heden opgelost door te werken op een Islamitische basisschool. Andere geïnterviewde studenten laten weten dat, indien het niet lukt om een baan te vinden in het basisonderwijs, zij een aanvullende studie gaan volgen. “Ik ben bijna klaar met de opleiding. Op de school waar ik nu stage loop, kan ik niet solliciteren vanwege mijn hoofddoek. De directeur heeft gezegd dat hij graag iemand aanneemt van Nederlandse afkomst en dat ik niet hoeft te solliciteren op een vacature” (een vierdejaars pabo-student tijdens het interview).
5
Dit blijkt onder andere uit het rapport ‘stagewensen van mannelijke pabo-studenten’.
11
4
ERVARINGEN STAGEBEGELEIDERS EN MENTOREN In het voorgaande hoofdstuk is ingegaan op de stage-ervaringen van allochtone pabostudenten. Hieruit blijkt dat de geïnterviewde allochtone pabo-studenten wisselende ervaringen hebben met het stagelopen. Negatieve ervaringen hebben volgens de geïnterviewde studenten echter niet of nauwelijks invloed op hun wens om na afronding van de pabo als leraar als aan de slag te gaan. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ervaringen van stagebegeleiders en mentoren met de stagewensen van allochtone pabo-studenten en het begeleiden van deze groep studenten tijdens hun stage(s). Ervaren zij bijvoorbeeld verschillen in de stagewensen van allochtone en autochtone pabo-studenten? In totaal zijn er drie stagebegeleiders en vier mentoren geïnterviewd.
4.1 Ervaringen stagebegeleiders Uit de interviews blijkt dat de drie stagebegeleiders het, ten opzichte van voorgaande jaren, makkelijker vinden om allochtone pabo-studenten te plaatsen op een stageschool. In de praktijk komt het echter nog wel voor dat studentes met een hoofddoek geweigerd worden. Ook worden studenten volgens een geïnterviewde stagebegeleider op beperkte schaal geweigerd op basis van een buitenlandse achternaam. Uit de interviews blijkt dus dat allochtone pabo-studenten volgens de stagebegeleiders niet op elke stageschool welkom zijn. Hier is vooral sprake van als studentes een hoofddoek dragen. Echter, niet alleen stagescholen hebben volgens de geïnterviewde stagebegeleiders wensen omtrent de stagiaires, ook allochtone studenten zelf geven volgens de stagebegeleiders in toenemende mate aan een voorkeur te hebben voor een bepaald type stageschool. Zij geven vaak voorkeur aan een gemengde of zwarte school. De geïnterviewde stagebegeleiders laten weten niet altijd aan deze wensen te kunnen voldoen, onder andere omdat pabo-studenten breed opgeleid moeten worden. “Ik merk dat allochtone studenten de laatste jaren graag op een school in een krachtwijk willen werken” (een stagebegeleider uit de Randstad tijdens het interview).
De geïnterviewde stagebegeleiders stellen dat studenten, allochtoon en autochtoon, over het algemeen goed worden voorbereid op de stageperiode. Het ligt volgens de stagebegeleiders vervolgens wel aan de student hoe hier mee om wordt gegaan. Zo zijn er studenten die zich goed voorbereiden en zelf initiatief nemen in de richting van de stageschool. De geïnterviewde stagebegeleiders laten allen weten dat zij hierin niet of nauwelijks verschillen zien tussen allochtone en autochtone pabo-studenten. Zelf spreken ze ook liever over individuele verschillen, die niet zozeer worden veroorzaakt door de etniciteit van de student maar eerder samenhangen met de werkhouding van de student. Deze werkhouding wordt volgens een stagebegeleider onder andere veroorzaakt door de werkhouding die heerst in het gezin van de student.
12
Tijdens de interviews geven de stagebegeleiders aan dat zij bij de begeleiding van allochtone pabo-studenten doorgaans wel rekening houden met pabo-studenten die een hoofddoek dragen. Deze studenten lopen over het algemeen tegen meer belemmeringen aan, onder andere bij het vinden van een stageplaats. Wel speelt dit volgens een van de stagebegeleiders minder op pabo’s in de Randstad dan op andere pabo’s. Tot nu toe lukt het deze stagebegeleider wel om alle studenten stage te laten lopen, ongeacht de religieuze overtuiging van de student. Als studenten met een hoofddoek zich minder welkom voelen op een stageschool, gaat deze geïnterviewde stagebegeleiders hierover in gesprek met de betreffende student. Uit de interviews met de stagebegeleiders blijkt tot slot dat de meeste allochtone pabostudenten redelijk tot goed meekomen op de pabo en tijdens het stagelopen. Dit is vooral verbeterd door de invoering van onder andere de taal- en rekentoets. Hierdoor wordt er scherper dan voorheen een scheiding gemaakt tussen studenten die de opleiding wel en studenten die de opleiding niet kunnen afronden. Uit de interviews blijkt dat sommige hogescholen als aanvulling op het bestaande curriculum wel nog speciale programma’s hebben om deficiënties bij allochtone pabo-studenten weg te werken en uitval van allochtone pabo-studenten te voorkomen. Zo is er volgens een stagebegeleider op de eigen hogeschool een projectgroep met als doel de uitval van allochtone studenten te beperken.
4.2 Ervaringen mentoren De vier geïnterviewde mentoren hebben elk ervaring met het begeleiden van allochtone en autochtone pabo-studenten. Wel heeft het merendeel van de mentoren vaker een autochtone dan allochtone pabo-student als stagiair. Op een van de stagescholen worden stagiaires die zichtbaar hun geloofsovertuiging uitdragen, bijvoorbeeld door middel van een hoofddoek, niet aangenomen als stagiair. De overige mentoren geven aan dat ook studenten met een hoofddoek op de stageschool welkom zijn. “Hoewel de school voorstander is van islamitische stagiaires, mogen studenten geen zichtbare geloofsovertuiging uitdragen. Onlangs heb ik daardoor twee meisjes met een hoofddoek moeten weigeren, terwijl ik een goed gevoel had bij deze studenten” (een mentor tijdens het interview).
Over het algemeen zijn de mentoren te spreken over de ervaringen die zij hebben opgedaan met het begeleiden van allochtone pabo-studenten. Wel zien zij enige verschillen in de begeleiding van allochtone en autochtone pabo-studenten. Enkele mentoren valt het bijvoorbeeld op dat sommige allochtone pabo-studenten het, meer dan autochtone studenten, moeilijk vinden om zich kwetsbaar op te stellen tijdens de stage. Andere mentoren stellen dat het opvalt dat allochtone studenten zich vaak in een andere levensfase bevinden dan autochtone studenten. Zo zijn sommige studenten al getrouwd en/of hebben ze kinderen. Ook stellen twee geïnterviewde mentoren dat allochtone stagiaires soms nog moeite blijken te hebben met de Nederlandse taal, ondanks de aandacht die pabo’s aan taalvaardigheid besteden. Daar probeert de mentor dan extra aandacht aan te besteden, omdat taalvaardigheid essentieel is op een basisschool. Een andere mentor stelt dat door een
13
mogelijke achterstand in de taalvaardigheid van studenten ook problemen kunnen ontstaan bij het voorbereiden van lessen en het uitvoeren van stageopdrachten. Volgens het merendeel van de geïnterviewde mentoren blijkt het voor de begeleiding van de student ook van belang te zijn op wat voor basisschool de stagiair zelf heeft gezeten. Stagiaires die zelf op een Islamitische basisschool hebben gezeten, moeten volgens deze mentoren in het begin bijvoorbeeld vaak wennen aan de open en informele sfeer op de stageschool. Ook zijn deze stagiaires volgens deze mentoren vaak minder bekend met de Nederlandse feestdagen. Over het algemeen reageren ouders volgens de mentoren hetzelfde op allochtone en autochtone stagiaires. Wel kan een hoofddoek in sommige gevallen een struikelblok vormen, zo blijkt uit de interviews. Ouders zullen het volgens het merendeel van de geïnterviewde mentoren niet hardop zeggen, maar zij moeten vaak wennen aan stagiaires met een hoofddoek. De mentoren denken dan ook dat deze stagiaires meer moeite moeten doen om een plekje op de school te veroveren. Ouders van Turkse of Marokkaanse afkomst zijn volgens het merendeel van de geïnterviewde mentoren vaak direct al te spreken over allochtone stagiaires en spreken deze studenten soms ook in de eigen taal aan. Op veel scholen is het echter de afspraak dat Nederlands de voertaal is op de school. Bij een lastig gesprek met een ouder kan het voorkomen dat een stagiair gevraagd wordt om te tolken, maar dit is niet de uitgangspositie, zo blijkt uit de meeste interviews. Voor leerlingen maakt het volgens het merendeel van de geïnterviewde mentoren niet uit of zij een allochtone of autochtone stagiaire voor de klas zien staan. Het gaat er om dat de student affiniteit heeft met de doelgroep. “Voor ouders die slecht Nederlands praten is het vaak een opluchting als er iemand is die ze wel begrijpt” (een mentor tijdens het interview).
14
5
VERBETERSUGGESTIES In de voorgaande hoofdstukken zijn de stage-ervaringen van en met allochtone pabostudenten besproken. Aanvullend is aan de geïnterviewde studenten, stagebegeleiders en mentoren gevraagd op welke punten de begeleiding van allochtone pabo-studenten tijdens de stage kan verbeteren. In dit hoofdstuk worden deze punten uiteengezet voor zowel de pabo als de stageschool. Er wordt onderscheid gemaakt tussen verbetersuggesties die gelden voor zowel allochtone als autochtone studenten, als verbetersuggesties die voornamelijk gelden voor allochtone studenten. Verbetersuggesties voor allochtone en autochtone studenten komen ook in het onderzoek naar de stagewensen van mannelijke 6 pabo-studenten aan bod.
5.1 Verbetersuggesties voor pabo Uit de interviews blijkt dat allochtone pabo-studenten bepaalde suggesties hebben voor de pabo, die specifiek gericht zijn op de stagewensen en stage-ervaringen van allochtone pabostudenten. Een deel van de geïnterviewde pabo-studenten geeft aan het bijvoorbeeld op prijs te stellen als er meer wordt geïnvesteerd in (praktische)taallessen, omdat allochtone pabostudenten hier in de praktijk moeite mee blijken te hebben. De geïnterviewde studenten die een hoofddoek dragen, stellen daarnaast dat er meer aandacht kan worden besteed aan de begeleiding van studenten die een hoofddoek dragen. Deze studenten worden niet op elke stageschool aangenomen en lopen soms ook tijdens de stage tegen knelpunten aan. De pabo kan studenten hierop voorbereiden, door de begeleiding hierop toe te spitsen. Een deel van deze studenten heeft in de interviews aangegeven dat een specifieke training voor begeleiders op de pabo op het gebied van culturele diversiteit een middel hiertoe kan zijn. De bovenstaande verbetersuggesties zijn suggesties die gelden voor allochtone pabostudenten. Daarnaast zijn in deze verkenning eveneens suggesties gegeven door allochtone pabo-studenten, die zowel voor allochtone als autochtone pabo-studenten gelden. Uit de interviews blijkt bijvoorbeeld dat er volgens het merendeel van de allochtone studenten tijdens de stage meer kan worden stilgestaan bij de planning van onder andere de opdrachten. Nu kan het voorkomen dat de studielast niet evenredig verdeeld is over een periode. Ook blijkt uit enkele interviews dat de opdrachten beter aangepast kunnen worden aan het type school waar de student stage loopt. De studenten ervaren nu dat, mocht een opdracht niet aansluiten op het type school waar zij stagelopen, zij het probleem grotendeels zelf moeten oplossen. Een deel van de geïnterviewde mentoren wijst eveneens op dit punt en stelt dat de programma’s van de pabo en van de stageschool onderling beter op elkaar afgestemd kunnen worden. Dit beeld blijkt ook uit het onderzoek naar de stagewensen van mannelijke pabo-studenten.
6
De resultaten uit dit onderzoek zijn representatief.
15
“De stageopdrachten zijn niet altijd even goed. Er worden dan onmogelijke eisen gesteld en je kan de opdrachten niet altijd binnen de benodigde tijd voltooien. De planning klopt niet altijd. De inhoud is trouwens wel leerzaam” (een derdejaars pabo-student tijdens het interview).
Ook de begeleiding vanuit de pabo kan volgens het merendeel van de geïnterviewde allochtone pabo-studenten verbeterd worden. Zo kan onder andere de frequentie van de lesbezoeken omhoog. Een deel van de studenten geeft daarnaast aan dat ze het prettig vinden als er meer tijd wordt ingeruimd voor de lesbezoeken, zodat een les niet verstoord wordt door een begeleider die halverwege een les weggaat. Een tweetal mentoren geeft ook aan dat het prettig is als er vanuit de pabo voldoende tijd beschikbaar is voor de begeleiding. Dit verschilt volgens een mentor per begeleider en wordt onder andere beïnvloed door de lesgevende taak van de begeleider in kwestie. Ook uit het onderzoek naar de stagewensen van mannelijke pabo-studenten blijkt dat de observaties vanuit de pabo onvoldoende zijn om een goed beeld te krijgen van de vooruitgang die studenten boeken tijdens een stage. Deze studenten geven, evenals de allochtone pabo-studenten, te kennen dat de frequentie van de lesbezoeken omhoog kan. Naast de bovenstaande verbetersuggesties zijn er in het rapport ‘stagewensen van mannelijke pabo-studenten’ nog een aantal verbetersuggesties beschreven, die uit het enquêteonderzoek naar voren zijn gekomen.
5.2 Verbetersuggesties voor stagescholen Uit de interviews komt ook een verbetersuggestie voor stagescholen naar voren, die specifiek geldt voor de begeleiding van allochtone pabo-studenten. Zo blijkt uit hoofdstuk vier dat allochtone pabo-studenten zich, vergeleken met autochtone studenten, vaker in een andere levensfase bevinden. Zoals eerder beschreven, hebben sommige studenten al een kind, zijn ze getrouwd of hebben ze al meerdere studies gevolgd. De groep allochtone studenten heeft voor hun leeftijd dus doorgaans al veel levenservaring opgedaan. Een geïnterviewde stagebegeleider geeft aan dat de omgang tussen stagescholen en allochtone pabo-studenten erbij gebaat is als scholen zich meer inleven in de belevingswereld van de allochtone student. Scholen die zich schools opstellen, kunnen hun benadering beter aanpassen aan de levensfase waarin allochtone studenten zich bevinden, zo blijkt uit een interview. Andere verbetersuggesties die in de interviews aan bod zijn gekomen, gelden zowel voor allochtone als autochtone pabo-studenten. Zo geeft een deel van de geïnterviewde allochtone pabo-studenten aan dat zij zich niet altijd onderdeel van het team voelen. Scholen kunnen op dit punt meer doen om de stagiair zich thuis te laten voelen, bijvoorbeeld door de student te betrekken bij de dagelijkse gang van zaken. Dit blijkt ook uit het onderzoek naar de stagewensen van mannelijke pabo-studenten. Hoewel een groot deel van deze studenten aangeeft geen verbetersuggesties te hebben, stellen degenen die dit wel hebben dat zij graag meer deel uitmaken van het team.
16
“Laat studenten zich meer onderdeel voelen van het team, behandel ze niet als buitenstaander. En mocht er een probleem zijn, ga naar de student toe. Bespreek het met de student en ga het niet achter iemands rug om bespreken. Dat lost niks op” (een vierdejaars student tijdens het interview).
“In het eerste jaar van de stage moest ik erg wennen. Elke ochtend binnen komen, iedereen goedemorgen wensen. Veel collega’s zeiden niks terug. Dat was niet zo prettig” (een vierdejaars student tijdens het interview).
Verder blijkt uit de interviews dat de meeste allochtone pabo-studenten het op prijs stellen als zij ruimte krijgen van de school om zichzelf te ontplooien en ontwikkelen. Studenten stellen dat zij liever zelf problemen oplossen en keuzes maken, dan dat dit voor hen gedaan wordt. De mentor moet bijvoorbeeld de student de ruimte geven om zelf dingen uit te proberen in de klas. Door hier regelmatig op de juiste wijze feedback op te geven, zal het lesgeven van de student er op vooruitgaan, zo concluderen deze studenten. Ook in het onderzoek naar de stagewensen van mannelijke pabo-studenten geeft een deel van de studenten aan het prettig te vinden om meer ruimte van de mentor te krijgen. Op dit punt zijn er geen grote verschillen tussen allochtone en autochtone studenten. “Scholen moeten enerzijds sturen en anderzijds ook voldoende ruimte geven aan de student om zichzelf te ontplooien, te ontwikkelen. Studenten moeten ook zelf keuzes kunnen maken” (een derdejaars student tijdens het interview).
Naast de bovenstaande verbetersuggesties zijn er in het rapport ‘stagewensen van mannelijke pabo-studenten’ nog een aantal verbetersuggesties beschreven, die uit het enquêteonderzoek naar voren zijn gekomen.
17
6
SAMENVATTING Om inzicht te krijgen in de stagewensen en stage-ervaringen van allochtone pabo-studenten zijn interviews gehouden met allochtone pabo-studenten, stagebegeleiders en mentoren. In totaal zijn er acht allochtone pabo-studenten, vier mentoren en drie stagebegeleiders geïnterviewd. In dit rapport zijn de belangrijkste aspecten uit deze interviews gepresenteerd. In deze samenvatting worden de belangrijkste punten uit deze verkenning over de stagewensen en –ervaringen van allochtone pabo-studenten beknopt uiteengezet. Informatie over de stagewensen van mannen op de pabo is te vinden in het rapport “Stagewensen mannelijke pabo-studenten”.
6.1 Ervaringen en wensen Uit de interviews komt het beeld naar voren dat allochtone pabo-studenten over het algemeen redelijk positieve ervaringen hebben met het stagelopen. In het begin moeten ze soms nog wennen aan het stagelopen, maar na verloop van tijd ervaren zij de stage doorgaans als positief. Naast de positieve ervaringen zijn zij echter in sommige situaties tegen knelpunten aangelopen. Uit de interviews blijkt echter ook dat de negatieve ervaringen volgens de geïnterviewde allochtone pabo-studenten geen invloed hebben op hun keuze om in het basisonderwijs te willen werken. De meeste studenten zien zichzelf in de toekomst inderdaad leraar op de basisschool worden. In deze verkenning zijn zowel stage-ervaringen uitgesproken die gelden voor allochtone pabo-studenten als stage-ervaringen die gelden voor allochtone en autochtone pabostudenten. Verschillend tussen stage-ervaringen van allochtone en autochtone studenten is onder andere de nadruk die in sommige situaties gelegd wordt op het taalgebruik van de allochtone pabo-student. Een groep allochtone pabo-studenten stelt in reactie hierop inderdaad behoefte te hebben aan meer (praktische) taallessen op de pabo. Ook ervaren allochtone studenten met hoofddoek meer problemen dan autochtone studenten bij het vinden van een stageplaats. Daarnaast lopen zij ook vaker tegen (negatieve) opmerkingen van ouders en leerlingen aan dan autochtone studenten. Tot slot blijkt dat het merendeel van de geïnterviewde allochtone studenten zich meer thuis voelt op een gemengde of zwarte school dan op een blanke school. Daarnaast zijn in deze verkenning stage-ervaringen beschreven, die zowel gelden voor de geïnterviewde allochtone pabo-studenten als voor autochtone pabo-studenten. Zo geven zowel allochtone als autochtone studenten aan soms ontevreden te zijn over de frequentie van de lesbezoeken op de stageschool. De observaties zoals deze nu plaatshebben, geven onvoldoende beeld van de vooruitgang die studenten hebben geboekt, aldus de studenten. Ook zijn de ervaringen met de wijze waarop feedback gegeven wordt aanleiding voor verbeterpunten. Zo kan feedback volgens beide groepen beter niet tot het eind opgespaard worden. Daarnaast blijken zowel allochtone als autochtone het op prijs te stellen als zij deel uitmaken van het team en de ruimte krijgen om hun eigen manier van lesgeven te ontwikkelen.
18
6.2 Verbetersuggesties Tijdens de interviews zijn door de allochtone pabo-studenten, stagebegeleiders en mentoren eveneens enkele suggesties aangedragen, waarmee pabo’s en stagescholen de stageervaringen van allochtone pabo-studenten kunnen verbeteren. Het gaat om de volgende suggesties: •
in het curriculum meer nadruk leggen op praktische lessen en in het bijzonder praktische taallessen;
•
zorgen dat de dialoog wordt aangegaan met stagiaires en stagescholen over het weigeren van studentes met een hoofddoek en
•
het aanpassen van de begeleiding aan de levensfase waarin allochtone pabostudenten zich bevinden.
Naast de bovenstaande verbetersuggesties zijn in de interviews ook suggesties aan bod gekomen die gelden voor zowel allochtone als autochtone pabo-studenten. Daarnaast zijn in het rapport ‘stagewensen van mannelijke pabo-studenten’ enkele suggesties te vinden die representatief zijn voor alle pabo-studenten.
19
www.arbeidsmarktplatformpo.nl
ARBEIDSMARKTPLATFORM PRIMAIR ONDERWIJS Postadres Postbus 556 2501 AA Den Haag Bezoekadres Lange Voorhout 13 2514 EA Den Haag www.arbeidsmarktplatformpo.nl info@ arbeidsmarktplatformpo.nl ARBEIDSMARKTPLATFORM PRIMAIR ONDERWIJS is het kennis-en expertisecentrum van de arbeidsmarkt in het primair onderwijs. Samen met de sector bevordert het een gezonde arbeidsmarkt.
2
Arbeidsmarktplatform Primair Onderwijs