NAAR EEN NIEUW FWO
NAAR EEN NIEUW FWO
INTERVIEWS
8
14
20
26
32
38
44
52
58
VOORWO OR D JA A RB O E K F WO 2015 WIE DE PERS HEEFT GEVOLGD, WEET DAT HET FWO EEN AANTAL BEWOGEN MAANDEN ACHTER DE RUG HEEFT. DE TRANSITIE, WAAROVER U VERDER IN DIT JAARBOEK ALLES VERNEEMT, WAS SOWIESO REEDS EEN GROTE UITDAGING, DIT COMBINEREN MET DE AANSTELLING VAN EEN NIEUWE RAAD VAN BESTUUR EN SECRETARISGENERAAL, IS EEN NOOIT EERDER GEZIENE KRACHTTOER IN DE GESCHIEDENIS VAN HET FWO. Na het plotse vertrek van de secretarisgeneraal en de hieraan gekoppelde commotie in de pers, heeft het FWOteam de krachten gebundeld en alles in het werk gesteld om de continuïteit en de hoogstaande dienstverlening naar de onderzoekers toe, het handelsmerk bij uitstek van het FWO, blijvend te verzekeren. Niet alleen bleef de tijdslijn van geplande oproepen en evaluaties van de “klassieke” FWO-programma’s bewaard, er werden ook belangrijke stappen gezet in het transitieproces. De geplande overgang van de IWT en Herculesprogramma’s verliep volgens schema en ook de interne verschuivingen die gepaard gaan met het inschakelen van een grote groep nieuwe collega’s, werd tot een goed einde gebracht. Als waarnemend secretariaat-generaal, wensen wij aan het begin van dit Jaarboek de raad van bestuur uitdrukkelijk te bedanken voor het gestelde vertrouwen en alle medewerkers van het FWO-team voor de niet aflatende steun en inzet in deze moeilijke periode, essentieel voor het welslagen van de verschillende hervormingsprocessen die op dit ogenblik binnen het FWO-lopen.
Danny Huysmans & Hans Willems Waarnemend secretariaat-generaal
5
VOORWOORD JAARBOEK FWO 2015 BESTE LEZER,
Vlaanderen met een spectrum van werktuigen te ondersteunen en vooruit te helpen. Het is met dezelfde ijver dat ook de nieuwe programma’s onder de vleugels worden genomen en als speerpunt binnen de financierings-portefeuille van het FWO worden opgesteld.
SERENDIPITEIT. DAT IS HET WOORD DAT HET BEST PAST BIJ DE OPENING VAN DIT JAARBOEK. HET VERZOEK OM HET VOORZITTERSCHAP VAN HET FWO OP TE NEMEN, -IK BEN ONDERTUSSEN
Uiteraard zullen de “traditionele” FWOprogramma’s niet uit het oog worden verloren. Door het toevoegen van een aantal programma’s rond Strategisch Basisonderzoek, is het FWO nu beter gewapend om ook de fundamentele programma’s ten volle te ondersteunen en eventueel een vervolgtraject aan te bieden zodat nog meer wegen kunnen leiden naar de valorisatie van onderzoek door het FWO gefinancierd.
70 GEWORDEN -, KWAM TOTAAL ONVERMOED. MET VEEL RESPECT TEN AANZIEN VAN ALLES WAAR HET FWO VOOR STAAT, HEB IK DIT AANGEVAT. WANT ER ZIJN ONVERWACHTE KANSEN; ER IS WERK AAN DE WINKEL. Eerst de terugblik. 2015 was een bijzonder jaar voor het FWO. Er is voluit getimmerd aan het welslagen van de ingrijpende omvorming van het Vlaams wetenschapsbestel, die werd aangekondigd in het “Regeerakkoord van de Vlaamse Regering 2014-2019”. Op 1 januari 2016 werd van start gegaan in een nieuw institutioneel kader waar, wat financieringsagentschappen betreft, nog slechts twee instellingen overblijven. Enerzijds het Agentschap Innoveren en Ondernemen als uniek loket voor de ondernemingen en anderzijds het FWO, waar de focus op de academische wereld en de onderzoekscentra ligt. Dat betekent ook dat het voormalige IWT en de Herculesstichting ophouden te bestaan.
Het bottom-up wetenschappelijk onderzoek, - serendipiteit ten beste -, blijft van cruciaal belang om dat bijzondere gevoel van scheppend denken en van vooruitgang voor allen en ieder, tot stand te brengen. De Vlaamse universiteiten en onderzoekscentra alle kansen geven om grenzen te verleggen, dat is de opdracht. Er is uiteraard een sterke competitie en die wordt in de toekomst optimaal gericht op het internationaal baanbrekend karakter van het onderzoek. Er zal ook goed moeten worden nagedacht over de zware opdracht van de panels en commissies bij het aansturen van de diverse selectieprocessen. En dan is er ook het aspect wetenschapscommunicatie. Het is uiterst belangrijk dat er een breed maatschappelijk draagvlak blijft voor het financieren van wetenschappelijk onderzoek in al zijn facetten. Onderzoekers zijn hierbij optimaal geplaatst om helder hun verhaal te brengen naar toehoorders, ruimer dan enkel de gespecialiseerde collega’s. In dat kader past het initiatief van dit Jaarboek, waarbij onderzoekers zelf aan het woord komen en de lezer kennis laten maken met wat hen bezielt.
Van bij aanvang was het uitgangspunt dat de onderzoekers geen hinder mochten ondervinden van deze verschuivingen en dat de continuïteit van de programma’s en de dienstverlening in alle omstandigheden verzekerd moest blijven. Met vereende krachten is het ‘FWO in transitie‘ er in geslaagd zijn om op 19 januari 2016 de nieuwe oproepen voor Strategisch Basis Onderzoek (SBO) en het Toegepaste Biomedische Onderzoek (TBM) online te publiceren. Daarnaast werd intussen ook de afhandeling van de lopende Herculesoproepen tot een goed einde gebracht. Dit alles werd mogelijk door de volle inzet van de FWO-ploeg en van een aantal nieuwe FWOmedewerkers die vanuit het IWT en de Herculesstichting de overstap maakten.
In 2016 zal het FWO verder werken aan het welslagen van de transitie en het volwaardig incorporeren van de nieuwe programma’s. Belangrijke stappen om deze programma’s op te nemen in de ICT-tools van het FWO zijn reeds gezet. Ze zullen de volgende maanden geoptimaliseerd worden.
De FWO administratie heeft dit Jaarboek gericht naar deze nieuwe programma’s om ze op die wijze met nadruk welkom te heten. Het FWO heeft zich de afgelopen 85 jaar steeds ingezet om het wetenschappelijk onderzoek in
U merkt het, de combinatie van transitie en serendipiteit maken 2016 voor het FWO een jaar om naar uit te kijken.
Willy Verstraete 7
Voorzitter FWO
DE DIGITALE REVOLUTIE IS NIET
Het project TraPIST wilde treinreizigers pro-actief, op het juiste moment en via het meest gepaste kanaal relevante informatie aanbieden. Centraal in TraPIST stond bijvoorbeeld de ontwikkeling van een framework dat data van verschillende bronnen verzamelt, analyseert, classificeert en filtert op basis van een dynamisch reizigersprofiel, zoals sensordata van voertuigen, data van reizigers, de weersvoorspelling, integratie van sociale media of entertainment. Op basis van deze informatie kunnen dan specifieke applicaties ontwikkeld worden waarmee reizigers direct toegang kunnen krijgen tot de informatie die ze nodig hebben.
TEGEN TE HOUDEN. INFORMATICAEN SOFTWAREBEDRIJVEN PRESENTEREN OM DE HAVERKLAP NIEUWE INNOVATIEVE PRODUCTEN EN DIENSTEN. MAAR ANDERZIJDS KAMPEN BEDRIJVEN, OVERHEIDSINSTELLINGEN EN ANDERE ORGANISATIES VAAK MET BEHOEFTEN AAN DIGITALE TECHNOLOGIE WAAR GEEN PASKLARE OPLOSSINGEN VOOR BESTAAN. HOE COMBINEER JE OP EEN VEILIGE MANIER DE INFORMATIE DIE MASSAAL BESCHIKBAAR KOMT VANUIT DE MEEST DIVERSE
DUI DELI J KE S CO O P
HOEKEN? HOE GA JE DAARMEE OM? WIE MOET DIE AANSTUREN
De projecten binnen iMinds zijn altijd heel toepassingsgericht. Ingenieurs en computerwetenschappers bekijken concrete vraaggedreven toepassingen vanuit een technische hoek. “Maar door de samenwerking binnen TraPIST kwamen er ook meer fundamentele vragen naar boven die niet passen in dat sterk applicatiegedreven kader. Bijvoorbeeld: hoe kunnen we de meerwaarde aantonen van het doorstromen van data en het opzetten van workflows?”, zegt Jacobs. “Uit onze ervaringen in ICON is dan het idee gegroeid om, naast de technologische component, ook te kijken naar de sociaalwetenschappelijke aspecten van digitale toepassingen”.
EN HOE? WELKE CONSEQUENTIES HEEFT DAT VOOR DE INTERNE WORKFLOW? DIT IS HET UITGELEZEN WERKTERREIN VOOR ONDERZOEKERS, SOFTWARESPECIALISTEN EN DE EINDGEBRUIKERS ZELF. SOCIOLOGE AN JACOBS VAN DE ONDERZOEKSGROEP SMIT, HET CENTER FOR STUDIES ON MEDIA, INFORMATION AND TELECOMMUNICATION (VUB EN IMINDS), MAAKT DEEL UIT VAN EEN CONSORTIUM DAT EEN SBO-FINANCIERING KREEG VOOR
In het begin zagen Jacobs en haar collega’s het heel breed. Heel wat sectoren konden in aanmerking komen. Niet alleen het spoor, maar ook de gezondheidszorg en de media kunnen meerwaarde halen uit op maat ontwikkelde digitale toepassingen. Al vrij snel werd duidelijk dat het SBO-programma het ideale kanaal was voor de financiering van een dergelijk multidisciplinair onderzoek. Maar de scoop moest scherper, oordeelde de beoordelingscommissie bij de eerste aanvraag. Wetenschappelijk geen enkel probleem, maar onvoldoende voor economische valorisatie. Bij de tweede
DISSECT, DISTRIBUTED SEMANTIC SOFTWARE SOLUTIONS FOR COMPLEX TECHNOLOGY SERVICES.
DISSECT is het geesteskind van vier iMinds-onderzoeksgroepen: SMIT (VUB), IBCN (UGent), DistriNET (KULeuven) en Data Science Lab (UGent). Enkele groepen hadden elkaar al een paar jaar geleden gevonden in ICON-projecten van iMinds zoals OCareCloudS of TraPIST. Het project OCareCloudS draaide rond coördinatie en communicatie van informatie in de thuiszorg.
11
poging was het raak. Jacobs: “Het is een heel interdisciplinair verhaal. Het gaat er om basisonderzoek en economische valorisatie samen te brengen. Het consortium SMIT-IBCN-DistriNET-Data Science Lab opteerde voor twee sectoren: transport en thuiszorg. Een heel bewuste keuze. Enerzijds heel verschillende domeinen. Anderzijds brede domeinen die ook naar nog bredere domeinen kunnen doorgetrokken worden. We hebben een aantal geïnteresseerde bedrijven en organisaties aangesproken en gepeild naar hun reacties op ons onderzoeksvoorstel”.
weer, enzovoort. Al die informatie kan je op de of andere manier met elkaar verbinden. Daarmee kan je een nieuwe dienst uitbouwen. Bijvoorbeeld een applicatie waarbij de potentiële klant kan kiezen welk transportmiddel hij die dag wil gebruiken: carpooling, de trein, de bus, de metro of de tram… En in de thuiszorg? Jacobs: “In die sector is er een heel grote behoefte aan een efficiënte en soepele planning en coördinatie. Stel dat er een verpleegkundige of een zorgwerker uitvalt. Of de catering kan niet op tijd ter plaatse komen omdat de bestelwagen defect is… Dan is er binnen je eigen organisatie behoefte aan heel dynamische informatie en doorstroming van data die ook van partnerorganisaties moet komen. Dat moet op een veilige en consistente manier kunnen gebeuren”.
Bij zo’n complex project komt het er bovendien op aan om de communicatie over de verschillende disciplines heen goed te laten doorstromen. Want elke partner brengt zijn eigen expertise in. SMIT voor het sociaalwetenschappelijke luik. IBCN analyseert data aan de hand van ontologisch opgebouwde algoritmes.
DE UI T DAG I NG
tdeib gnireicnanfi-OBS eD“ nee mo diehkjilegom ed sno et an thciwneve raabkrew -sgnissapeot leeh nessut neverts ne keozredno thcireg nee ni keozredno leetnemadnuf ”niemod rianilpicsidretni
IT-mensen in bedrijven en organisaties zijn meestal opgeleid om servers te beheren, wifi-netwerken stabiel te houden en computerparken in het oog te houden tijdens updatings. Maar heel vaak hebben ze nog niet de kennis om creatief en innovatief met data om te gaan. “Je kan niet van hen verwachten dat ze met elke programmeertaal overweg kunnen”, zegt Jacobs “Weliswaar neemt de scholingsgraad meer en meer toe, maar IT’ers zijn meestal niet actief bezig met nieuwe diensten uit te werken en voor te stellen op basis van de data die die organisaties zelf produceren, en zeker niet data van andere bronnen daar bij te betrekken. Die taken worden nu meestal uitbesteed aan externe bedrijven”.
DistriNET richt zich vooral op de beveiliging van de geleverde data. En Data Science Lab focust op de semantiek van de data en hoe die met elkaar kunnen gecombineerd worden.
EV EN HE E L CO NC RE ET… DISSECT bouwt verder op een resem andere onderzoeksprojecten, waaronder het TraPIST project, maar trekt die lijn verder door. Naast De Lijn, de NMBS
De grote vraag is wat bedrijven en organisaties nodig hebben om hun klanten een optimale dienstverlening te garanderen. Jacobs: “Op het einde van de rit zal onze onderzoeksgroep modules aanreiken, componenten, methodieken, procesbeschrijvingen van hoe informatie kan gecombineerd worden en doorstromen. Als sociale wetenschappers stellen wij ons daarbij fundamentele vragen. Wat hebben
en de MIVB die enorme hoeveelheden eigen data genereren, zijn er ook nog andere vervoersmaatschappijen en privépersonen die informatie online zetten. Je hebt allerlei gebruikersplatformen, je hebt info over files, over flitscontroles, over het
12
oplossingspistes voor hun behoeften. Uit de literatuur halen we concepten die voor de twee doelgroepen en voor de softwareleveranciers interessant kunnen zijn. Wat werkt er en wat niet.”
ze precies nodig? Op welke manier moet dat aangeboden worden? Wij vertrekken ook altijd van de huidige werkpraktijk van die IT-mensen. Wat zijn hun taken vandaag? Hoe organiseren zij nu hun werk? Wat is hun visie op hun taken? Waar willen ze naartoe? Welke computertalen kennen zij? Met welke soort van visualisaties zijn zij vertrouwd? Tot hoever kunnen zij daarin gaan? Want als organisaties hun arbeidsorganisatie moeten aanpassen bij de introductie van zo’n module, dan zullen ze hun takenpakket misschien moeten uitbreiden. Wat gaat er dan gebeuren?”.
De tweede stap is samen met de geselecteerde vervoersmaatschappijen en zorgorganisaties kijken naar de huidige gebruikerspraktijken binnen de eigen muren. Wat doen ze nu? Wat zijn hun gewoontes, routines, verwachtingen? En het laatste stadium is dat van de co-creatie. Jacobs: “Samen met de IT-mensen en de toeleveranciers echt aan de slag gaan en nadenken over heel concrete oplossingen”.
Jacobs houdt zich dus niet alleen bezig met hoe je de aangeboden technologie het best verpakt, maar ook met de transformaties die een organisatie zal doormaken als ze die technologie wil implementeren: “Wij houden ons niet bezig met het uitbouwen van workflows, maar wel met de vraag op basis van welke data die kan opgebouwd worden, zodanig dat IT’ers hun eigen workflow kunnen creëren. De grote uitdaging van dit onderzoek is hoe we de gewenste oplossingen, algoritmes en softwaremodules op de meest optimale manier beschikbaar kunnen stellen aan de IT-ontwikkelaars en -eindgebruikers binnen bedrijven en organisaties. Je kan die taken uitbesteden. Maar binnen de eigen organisatie zelf heb je mensen nodig die daar iets zinnigs, creatiefs mee kunnen doen. Ze moeten weten met welke data ze aan de slag kunnen gaan, ze moeten ermee kunnen omgaan, ze manipuleren en aanpassen. In het digitale tijdperk zijn data een goudmijn. Wat ga je ermee doen? Daar gaat het om”.
Wat is de output? “Eigenlijk leveren wij op het einde van het onderzoek proofs of concept af”, onderstreept Jacobs. “Softwaremodules, kennismappen, workshops, methodieken, procesbeschrijvingen, handleidingen, … De concrete uitwerking valt buiten het bestek van dit
onderzoek. Het is dan aan de bedrijven en organisaties om daarmee aan de slag te gaan. Niet alleen in het domein van het openbaar vervoer en de thuiszorg, maar ook in andere sectoren”.
GE FAS EER DE AA NPA K “Wat zo boeiend is aan dit project, is dat de SBO-financiering ons de mogelijkheid biedt om een werkbaar evenwicht na te streven tussen heel toepassingsgericht onderzoek en fundamenteel onderzoek in een interdisciplinair domein. De technische toepassing kan niet zonder een grondige reflectie vanuit de sociale wetenschappen. Dat is een gemeenschappelijk traject”, aldus nog Jacobs.
Het DISSECT-project is gestart einde 2015. De eerste stap was een selectie van IT-ontwikkelaars en –gebruikers binnen bedrijven en organisaties en toeleveranciers van software uitnodigen op een aantal workshops. “Daarmee willen we te weten komen waarmee ze bezig zijn en wat hun behoeften zijn” stelt Jacobs. “We willen hen heel actief bij het onderzoekstraject betrekken. Van daaruit gaan we in de vakliteratuur op zoek naar
31
GOED ONDERZOEK HEEFT NOOD AAN
leefomstandigheden van mensen. De bedoeling van het STREAM-project? Een geografisch overkoepelend en langetermijnbeeld bieden van wat er zich in het Vlaanderen en het Brabant van vóór 1830 afspeelt en zo een zicht krijgen op de lokale en regionale ontwikkelingen doorheen de tijd.
GOEDE DATA. IN VOLGEPROPTE EN SOMS STOFFIGE ARCHIEVEN LIGT EEN SCHAT AAN HISTORISCH BRONNENMATERIAAL DAT ANTWOORDEN BIEDT OP CRUCIALE VRAGEN OVER HET VERLEDEN EN HET ONTSTAAN VAN DE HUIDIGE MODERNE SAMENLEVING. DEZE BRONNEN KOMEN
S T REAM
TOT DUSVER ONVOLDOENDE AAN BOD IN KWANTITATIEF ONDERZOEK, DAT
“Een centrale databank van vroegmoderne lokale statistieken opzetten waarmee de gegevens kunnen worden geanalyseerd in tabellen en grafieken en kunnen worden gevisualiseerd in kaarten en beelden, biedt een grote meerwaarde vandaag”, zegt Devos. “Een belangrijke doorbraak in dit soort van sociaal-economisch onderzoek is de toepassing van geografische informatiesystemen. Want daarmee kunnen we gedetailleerde kaarten aanmaken en allerhande ruimtelijke analyses uitvoeren. En die zijn van onschatbare waarde voor elke wetenschapper die met dat soort van onderzoek een antwoord zoekt op fundamentele vragen”.
LANGE TIJD GESPEEND IS GEBLEVEN VAN GROTE GEGEVENSBESTANDEN EN LANGE TERMIJNREEKSEN DIE VOLDOEN AAN DE VEREISTEN VAN DE MODERNE INFORMATIETECHNOLOGIE. MAAR DAAR KOMT STEEDS MEER VERANDERING IN. HET STREAM-PROJECT IS EEN UITZONDERLIJK INITIATIEF OM ARCHIEFMATERIAAL OVER HET 16DE, 17DE EN 18DE-EEUWSE VLAANDEREN EN BRABANT TE ONTSLUITEN EN DIGITAAL IN KAART TE BRENGEN. Isabelle Devos is historica en demografe. Beide disciplines tracht ze te combineren in wat men de ‘historische demografie’ noemt. In dat vakgebied is de laatste jaren een grote nadruk komen te liggen op moderne registratietechnieken en statistische verwerkingsmethodes. Maar Devos beschouwt zich eerder een sociaal-economisch historica dan een historisch demografe. Ze is namelijk vooral geboeid door sociale en economische fenomenen en ontwikkelingen op lange termijn. In het bijzonder de 16de, de 17de en de 18de eeuw, de vroegmoderne tijd. Maar ze kijkt ook naar de 19de eeuw en schuwt tegelijk de vroege 20ste eeuw niet. En om het plaatje volledig te maken, tracht ze de demografische veranderingen die zich in de loop van die periodes voordoen, te koppelen aan wat er zich dan op sociaal en economisch vlak afspeelt. Daarbij is ze vooral geïnteresseerd in de gevolgen van grote transformatieprocessen zoals industrialisering en modernisering op het demografisch gedrag en de
Maar vroegmoderne historici hebben tot op vandaag onvoldoende gebruik kunnen maken van recente ontwikkelingen in databeheer en informatica. Devos: “De meeste documenten uit de 16de, 17de en 18de eeuw zijn immers enkel op papier beschikbaar. En bovendien stoelt het vroegmodern historisch onderzoek enerzijds vaak op lokale studies waarvan de representativiteit heel onzeker is en anderzijds op ‘nationale’ ramingen die voorbijgaan aan regionale verschillen. Met STREAM remediëren we die beperkingen door een brede waaier van lokale en regionale gegevens samen te brengen in een digitale databank”. In de 19de en de 20ste eeuw werden er door de nationale overheid tellingen georganiseerd. Gemeentelijke gegevens over ontwikkelingen in landbouw, industrie, handel, enzovoort werden op nationaal niveau gecentraliseerd. Maar voor de vroegmoderne tijd, zeg maar tot en met de 18de eeuw, ligt dat een stuk
71
moeilijker. De centrale overheid was op dat vlak toen veel slechter georganiseerd. Historici moeten zich daarom grotendeels behelpen met lokale en regionale gegevens afkomstig van parochies, heerlijkheden, bisdommen en andere plaatselijke instellingen. “We focussen in ons onderzoek op het graafschap Vlaanderen en het hertogdom Brabant omdat in deze gewesten gedurende de vroegmoderne periode belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de opkomst van de nijverheid en de verstedelijking, reeds vroeg op gang kwamen. Ook de Vlaamse landbouw werd toen vanuit het buitenland veel lof toegezwaaid”, zegt Devos.
archieven en bibliotheken verzamelen we lokale gegevens over demografische ontwikkelingen, waaronder bevolkingscijfers, geboorte-, huwelijks- en sterftecijfers. En over de industriële en handelsactiviteiten, de landbouw (gewassen en grondgebruik), de arbeid, de mobiliteit, de armenzorg, enzovoort. We focussen op de parochies van het graafschap Vlaanderen en het hertogdom Brabant tussen 1550 en 1800. Omdat archiefdocumenten in de regel niet mogen meegenomen worden, worden de gegevens genoteerd of gescand. Dat is het eerste stadium”. Het tweede stadium is de ontwikkeling van een nieuw geografisch informatiesysteem (GIS) om al deze gegevens te structureren en te visualiseren. Dat gebeurt in samenwerking met de ploeg geografen van Philippe De Maeyer (UGent) en het Nationaal Geografisch Instituut. Nadat alle archiefgegevens zijn ingevoerd, beschreven, gecontroleerd en geharmoniseerd, worden ze gekoppeld aan ruimtelijke coördinaten in een centrale databank. Het vastleggen van deze coördinaten vergt bijkomend onderzoek. De grenzen van de parochies en heerlijkheden zijn in de vroegmoderne periode slechts ten dele gekend. Sommige van deze eenheden verdwenen, andere gingen op in een fusie. Ook de territoriale inrichting krijgt dus de nodige aandacht. “In samenwerking met collega De Maeyer gebruiken we de Ferraris-kaart om de parochiegrenzen te reconstrueren in de vroegmoderne tijd. Dat is de achterliggende idee. En dat nieuwe informatiesysteem zal in staat zijn om de verschillende datacollecties statistisch te verwerken en in kaarten weer te geven”, aldus nog Devos. “Hiermee zal de databank een grote, oude nood invullen op het vlak van onderzoek naar maatschappelijke processen over de lange termijn. Kwantitatieve databanken zijn immers cruciale werkinstrumenten voor historisch sociaal-economisch onderzoek”.
STREAM heeft een belangrijke geografische component. In het kader van dit project wordt de Ferraris-kaart gevectoriseerd. Deze beroemde kaart van de Oostenrijkse Nederlanden en het prinsbisdom Luik, werd tussen 1771-1778
gnireicnanfiselucreH ed jizknaD“ revo negnillet ekjir ed nedrow nerednaalV enredomgeorv teh roov kjileknageot tnabarB ne .”keozredno wuein
vervaardigd door Joseph Jean François, graaf van Ferraris. Op deze kaart werd het hele grondgebied van het huidige België voor de eerste maal op een homogene wijze in kaart gebracht. De kaart zal worden gekoppeld aan een centrale databank waar kwantitatieve vroegmoderne gegevens worden samengebracht en geharmoniseerd. Om deze koppeling optimaal te realiseren, wordt een volledig nieuw onderzoeksinstrument ontwikkeld.
M O NNI K E NW E RK “Het is echt monnikenwerk”, getuigt Devos. “De resultaten zullen pas over een viertal jaar zichtbaar worden. In
18
P RO EFS TUK
en minder arbeidsintensief. Omdat we een overkoepelend beeld van de demografische, sociale en economische ontwikkelingen willen leveren, zal het voor wetenschappers mogelijk zijn om nog beter verantwoorde keuzes te maken voor hun eigen onderzoek. Wie alvast wat meer informatie wenst, kan hiervoor terecht op de projectsite die sinds kort op het net staat: www.streamproject.ugent.be”.
Het project van Isabelle Devos wordt tevens gepromoot door een interuniversitair team van historici van de Universiteit Gent en de Vrije Universiteit Brussel, in samenwerking met geografen en informaticaspecialisten van de Universiteit Gent, en met medewerking van het Nationaal Geografisch Instituut en het Algemeen Rijksarchief.
Met het project is een bedrag gemoeid van 1,3 miljoen euro, gespreid over vier jaar. Dat gaat grotendeels naar de vergoedingen voor de medewerkers die instaan voor de verzameling, de verwerking en de controle van het bronnenmateriaal. En daarnaast natuurlijk naar de ontwikkeling van het vroegmoderne geografisch informatiesysteem en de onderzoeksinstrumenten.
Devos heeft goede hoop dat ze met dat team in haar opzet zal slagen. Ze is niet aan haar proefstuk toe. Uit vorige infrastructuurprojecten heeft ze, tezamen met collega’s Eric Vanhaute en Sven Vrielinck, in haar onderzoeksgroep heel wat ervaring opgedaan met het verzamelen, verwerken en analyseren van grote massa’s gegevens, hoe je die moet interpreteren en hoe je dat allemaal moet coördineren. Zo verwijst ze naar het LOKSTAT-project dat een 19de- en 20ste-eeuwse gegevensbank van lokale statistieken heeft ontwikkeld voor de klassieke volkstellingen, alsook die van de landbouw en de industrie. Eveneens gepaard met de constructie van een historisch geografisch informatiesysteem om die data te structureren en in kaart te brengen. STREAM bouwt hierop voort, maar dan voor de vroegmoderne tijd. “De expertise die we daar ontwikkeld hebben, komt dus nu bijzonder goed van pas om het STREAM-project in goede banen te leiden”.
Devos is erg opgezet met de Herculesfinanciering. “Het is een uniek
systeem”, onderstreept ze. “Er bestaan in Vlaanderen nauwelijks alternatieven om geld voor grote infrastructuren aan te vragen in specifieke vakdomeinen waar nood bestaat aan degelijke datacollecties voor grensverleggend onderzoek. Het is perfect geschikt voor arbeidsintensieve projecten als STREAM. Je krijgt hierdoor een zekere stabiliteit en ondersteuning om op langere termijn een onderzoeksprogramma te ontwikkelen. Het is bovendien een bottom-up procedure. Je doet een aanvraag waarin je aangeeft wat de noden zijn van het onderzoek en welke nieuwe infrastructuur volgens jou een grote meerwaarde zal bieden. Dat maakt het volgens mij zo’n waardevol initiatief”.
TOE G AN K EL IJ K HE I D Het is de bedoeling dat de STREAMinfrastructuur toegankelijk zal zijn voor uiteenlopend onderzoek. Devos: “De centrale databank van STREAM zal het bijvoorbeeld veel gemakkelijker maken voor wetenschappers om kwantitatieve historische data te raadplegen en om specifieke kaarten in hun eigen onderzoek te integreren. Het onderzoek naar lokale en regionale processen in het vroegmoderne Vlaanderen en Brabant wordt daardoor dus een stuk vereenvoudigd
91
EEN GEKNELDE RUGZENUW KAN VOOR
Nijs. “Dat is de klassieke (rugschool) manier. Maar uit onderzoek weten we dat deze manier van werken maar weinig bijdraagt aan de gezondheid van de patiënt. Integendeel. Het maakt de mensen vaak nog angstiger om hun rug opnieuw te kwetsen, terwijl er medisch gezien geen enkele reden meer toe is”.
HEEL WAT LEED ZORGEN. VAAK VOELEN RUGPATIËNTEN NOG HEEL LANG PIJN DIE UITSTRAALT NAAR DE BENEN, OOK AL WAS DE OPERATIE EEN SUCCES. VANWAAR DIE POSTOPERATIEVE PIJN? MEER EN MEER ZIJN WETENSCHAPPERS ERVAN OVERTUIGD DAT PIJN EEN
Maar de laatste jaren is er veel inzicht gegroeid in het behandelen van dit soort van postoperatieve uitstralingspijn. “We weten”, onderstrepen Nijs en Ickmans, “dat pijn geen inputproduct is van het brein, maar een outputproduct. Dat wil zeggen dat pijn pas geproduceerd wordt als het brein denkt dat het nodig is om het alarmsignaal in gang te zetten. Als een patient pijn ervaart, dan dacht men vroeger dat er iets mis moest zijn in de rug. Maar dat is niet altijd zo. Soms blijft het pijnsysteem gewoon doordraaien en signalen produceren, ook al is de blessure in de rug al lang hersteld. Het pijnsysteem blijft gewoon actief”.
BREINPRODUCT IS EN ZODOENDE DOOR DE HERSENEN IN STAND GEHOUDEN WORDT, ZELFS ALS DAAR (LICHAMELIJK) GEEN ENKELE REDEN MEER TOE IS. HERSENTRAINING TEGEN CHRONISCHE STRALINGSPIJN ZOU NIET ALLEEN VEEL EFFICIËNTER ZIJN DAN DE KLASSIEKE AANPAK OM DE RUG TE SPAREN. DEZE NIEUWE BENADERING ZOU DE GEZONDHEIDSZORG BOVENDIEN EEN FLINKE DUIT DOEN BESPAREN.
Jo Nijs en Kelly Ickmans leiden samen ‘Pain In Motion’, een internationale onderzoeksgroep van kinesitherapeuten en fysiotherapeuten die wetenschappelijk onderzoek uitvoeren naar de wisselwerking tussen (chronische) pijn en lichaamsbeweging aan de Vrije Universiteit Brussel. Samen staan ze in Vlaanderen aan de wieg van wat wel eens een revolutie zou kunnen zijn in de postoperatieve behandeling van rugklachten.
Daarop is in de kliniek een nieuwe vorm van pijneducatie ontwikkeld. “Het gaat niet om het aanleren van til- en heftechnieken, zoals in de klassieke kinesitherapie of fysiotherapie. Een soort van rugschool. Maar het gaat om het trainen van het brein op een heel specifieke manier, brain education” zegt Nijs. “Met dit soort van breinscholing willen we voorkomen dat patiënten pijnklachten blijven behouden nadat het letsel is weggenomen”.
BRE IN EDUCATIE PRO O F O F CO NCEPT Patiënten met radiculopathie klagen over chronische pijn die vanuit de lage rug uitstraalt naar het been. Die pijn wordt veroorzaakt door het samendrukken van een zenuw in de rug. Deze patiënten komen in aanmerking voor een rugoperatie op de dienst neurochirurgie van het ziekenhuis. Maar wat gebeurt er wanneer de operatie achter de rug is en het letsel dat de pijn veroorzaakt weggenomen is? “Dan krijgen die patiënten advies en oefeningen om de rug te sparen”, zegt
Om zijn doelstelling hard te maken, verwijst Nijs naar een studie die in Amerikaanse ziekenhuizen voor de nodige ophef zorgde. In 2014 publiceerde het tijdschrift Spine een wetenschappelijk artikel met de resultaten van een multicentrische studie over de effecten van brain education bij patiënten voor en na een lagerugoperatie. En wat bleek? De patiënten die de training gevolgd hadden, voelden zich na de operatie duidelijk beter en waren
32
meer tevreden over de operatieve ingreep. Maar vooral, na een jaar stelde men een vermindering met 45% vast van de kosten voor bijkomende tests, scans, medicatie en postoperatieve behandelingen in vergelijking met de testgroep die de training niet gevolgd had. Die waren gewoon niet meer nodig.
specifieke niche van wetenschappelijk onderzoek. En tegelijk super belangrijk. Daar heeft het IWT destijds heel goed op ingespeeld. Het betreft een type van onderzoek waar weinig middelen voor te vinden zijn. Het is niet fundamenteel genoeg om voor FWO-projecten in aanmerking te kunnen komen. Het is ook geen translationeel onderzoek waarbij de vertaalslag wordt gemaakt van het fundamenteel onderzoek naar de patiënt toe. Het gaat zelfs iets verder dan dat. Het is bovendien wel de laatste fase waar je therapie nog in een wetenschappelijk kader kan uittesten”.
Ickmans en Nijs: “Het is op basis van deze proof of concept study dat wij de beslissing genomen hebben om dit nieuwe concept van hersentraining verder te onderzoeken. Als blijkt dat hersentraining ook in Vlaanderen goed aanslaat, dan komt het erop aan die methode uit te zetten in een aantal ziekenhuizen en kijken wat het oplevert. De verwachting is dat deze aanpak ook bij ons die reductie van consumptiegedrag tot gevolg heeft. Dat is niet alleen financieel gunstig voor de gezondheidszorg,
Keerzijde van de medaille is dat deze aanpak van chronische rugpijn totaal niet interessant is voor de industrie. Het is typisch een vorm van therapie waar de industrie niets aan kan verdienen. Integendeel, de consumptie van pijnstillers en andere medicamenten vermindert. De industrie is daar niet mee opgezet. Maar voor de maatschappij is het een uitstekende zaak. Daarom kan dit soort van onderzoek typisch enkel door de overheid gefinancierd worden. “Het is mooi dat het FWO het TBM-concept omarmt en een eigen plaats geeft als een afzonderlijk financieringskanaal”, vindt Nijs. “Dat is heel positief. TBM is uniek. Wetenschappers uit andere landen binnen Europa benijden ons”.
teh laz gnireicnanfi ezed teM“ gnireicnanfisdiehrevo ed OWF nee tem keozredno nav ed ni tietilanfi ekjileppahcstaam ”nettez frev
maar vooral ook maatschappelijk en psychisch voor de betrokken patiënten”.
EEN FLEX I B ELE FO RM ULE Het hele aanvraagdossier bedroeg zo’n 70 pagina’s. Nijs: “Je moet alles becijferen. Je moet anticiperen en aantonen dat je voor het gevraagde bedrag ook echt resultaten kunt voorleggen, niet alleen op wetenschappelijk maar vooral ook op maatschappelijk vlak. Wat kan de studie voor de Vlaamse gezondheidszorg betekenen? En daarvoor baseerden we ons op die Amerikaanse proof of concept study. Einde juni 2015 was de goedkeuring binnen voor een bedrag van 800.000 euro. Maar ik weet het zeker, zonder die proof of concept studie hadden we nooit met succes die
GEMOTIV EER D E F I NA NC I E RI NG In april 2015 diende Nijs samen met enkele collega’s een aanvraag in voor financiering van de studie via het TBMprogramma, toegepast biomedisch onderzoek met een maatschappelijke finaliteit. “De titel dekt de lading perfect: ‘Rugschool of breinschool voor patiënten die een rugoperatie ondergaan? Een multicentrische effectenstudie’”, vertelt Nijs. “Bij TBM ligt de focus op die maatschappelijke finaliteit. Het is inderdaad een heel
24
TBM-financiering kunnen binnenrijven. Logisch ook, zonder proof of concept studie is het risico op mislukken veel te groot. Daar tussenin werden we ondervraagd door een selectie van internationale peers en verschenen we voor de jury. Een heel objectieve en degelijke methode. Heel positief. Je krijgt de kans om je aanvraag grondig te bespreken. Het verhoogt de transparantie”. Voor Nijs steekt het TBM-programma met de financiering van deze en andere studies de geneeskunde, de kinesitherapie, de ergotherapie, de psychologie en andere paramedische disciplines een riem onder het hart. “Dat zijn meestal gebieden waarvoor maar weinig wetenschappelijke interesse bestaat. In Vlaanderen blijven ze vaak in de lade steken als een pilootstudie waaruit weliswaar positieve resultaten blijken, maar waar verder niets mee wordt gedaan. Het is dan vaak aan gespecialiseerde instellingen in het buitenland om daar grotere studies rond te doen. Als daar dus geen overheidsfinanciering tegenover staat, kan je zoiets gewoon nooit doen”. Met het geld kunnen bij Pain in Motion vier jaar lang twee voltijdse doctoraatsonderzoekers en een halftijdse postdoc aan de slag en enkele therapeuten voor het geven van herseneducatie alsook de controlebehandeling (de klassieke rugschool). “Door het feit dat het zo’n groot budget is, kan je de kwaliteit van het onderzoek ook optimaal bewaken”, stellen Ickmans en Nijs in koor. “Je kan kwalitatief en kwantitatief hoogstaande klinische studies opzetten en methodes op punt stellen die anders onmogelijk zouden zijn”.
52
MENSEN MET EEN AKOESTISCH
onderzoeksresultaten, discussiëren over allerlei aspecten van uiteenlopende onderzoeken, ook al ben je er niet rechtstreeks bij betrokken. Een heel lerende en leerrijke kruisbestuiving. Dat zorgt ervoor dat ons labo ook internationaal goed scoort. Op congressen bijvoorbeeld of workshops. Dankzij die mix kunnen we baanbrekend werk doen, in vergelijking met labo’s waar bijvoorbeeld alleen ingenieurs of alleen audiologen werkzaam zijn”.
HOORAPPARAAT OF EEN COCHLEAIR IMPLANTAAT HEBBEN ER ALLE BELANG BIJ DAT DIT PERFECT IS AFGESTELD. EEN HEEL TIJDROVENDE BEZIGHEID. WANT IEDER GEHOORVERLIES IS UNIEK. DE JUISTE LUIDHEID VINDEN IS DAN OOK EEN HELE KLUS. MET HAAR DOCTORAATSONDERZOEK ZOEKT MAAIKE VAN EECKHOUTTE (KU LEUVEN) NAAR MANIEREN OM HOORAPPARATEN
EX PERI M ENT EEL
EN IMPLANTATEN OP EEN MEER AUTOMATISCHE EN OBJECTIEVE MANIER
Met elektro-encephalografie (EEG) kan je verschillende soorten van hersenreacties analyseren. Pasgeborenen, bijvoorbeeld, krijgen na een maand een gehoortest op basis van hersenreacties op geluid. Maar in haar doctoraatsonderzoek mikt Van Eeckhoutte op heel specifieke hersenreacties die beschreven zijn in het kader van de recentste ontwikkelingen in hersenonderzoek en die intussen al ingezet worden als klinische tool.
AF TE STELLEN DOOR DE REACTIES VAN DE HERSENEN OP GELUID TE METEN. Maaike Van Eeckhoutte studeerde logopedische en audiologische wetenschappen en haalde daarna nog een postgraduaat in de audiologie en hoortoestelaanpassing. In het kader van haar doctoraat is ze verbonden aan het laboratorium voor Experimentele Oto-rhino-laryngologie, Gasthuisberg, Leuven. Daar test ze mensen met gehoorverlies en doofheid. Als referentie test ze ook normaal horende mensen. Een efficiënte methodologie op punt stellen op basis van EEG-metingen die dan later kan uitmonden in een concrete klinische toepassing. Dat is de opzet.
Hoe gaat dat in z’n werk? Van Eeckhoutte: “Elke patiënt krijgt een muts opgezet met 64 elektroden. We produceren een hele reeks geluiden. Die veroorzaken reacties in de hersenen. Die reacties worden automatisch geregistreerd. De patiënt hoeft niets te doen. Dat is heel belangrijk voor mensen die geluiden zelf niet goed meer kunnen onderscheiden. Mensen met een intellectuele beperking bijvoorbeeld of jonge kinderen. Maar zeker ook oudere mensen.
“Wat ik hier doe, gebeurt nergens ter wereld”, zegt Van Eeckhoutte. “Het labo telt ongeveer 35 onderzoekers. Daar zitten heel wat ingenieurs bij die zich bezighouden met de signaalverwerking van hoorapparaten en implantaten. Zij hebben een heel sterke technische achtergrond. Daarnaast zijn er een heel aantal audiologen die de band met de kliniek voor hun rekening nemen. Verder zijn er ook logopedisten, een neuropsycholoog en een NKO-arts. Heel multidisciplinair dus. Het is een geweldige mix van competenties en inzichten. Iedereen heeft natuurlijk zijn eigen onderzoeksproject. Maar er zijn projecten waarbij samenwerking tussen de ingenieurs en de audiologen noodzakelijk is. We delen elkaars
Want, wanneer is een geluid zacht of hard, hoog of laag, helder of diffuus?”. En een correcte luidheid is essentieel voor de instelling van een hoorapparaat of een implantaat. ”Een hoorapparaat is niet zomaar een versterker met een volumeknop die je open of dicht kan draaien”, legt Van Eeckhoutte uit. ”Vroeger was dat zo. Maar vandaag niet meer. We onderzoeken niet alleen wanneer een patiënt het geproduceerde geluid hoort. Dat is drempelonderzoek.
92
Bepalen waar de grens ligt tussen geluid horen en niet horen. In mijn doctoraat bestudeer ik voornamelijk de luidheidsrelatie. Die is niet lineair. Het is niet omdat je meer decibel toevoegt, dat het geluid ook evenredig aangroeit. En die luidheidsrelatie is voor elke patiënt anders. Het is een heel subtiel afstemmen van het geluidsprofiel van de patiënt. Het apparaat zodanig aanpassen dat het die luidheidsrelatie optimaal weergeeft. En voor cochleaire implantaten ligt dat nog anders. Daar waar typische hoorapparaten werken op basis van akoestische stimulansen, functioneren cochleaire implantaten, die ingeplant worden bij dove mensen, op basis van elektrische stimulansen. Dat vergt een specifieke benadering”.
ziekteverzekering. Daarbij moeten dan nog de bijkomende kosten gerekend worden van de vooronderzoeken, operatie, instelling, revalidatie, patiëntbegeleiding, enzovoort”, weet Van Eeckhoutte. ”Bovendien stijgt het aantal mensen met een gehoorverlies elk jaar en is er een schrijnend tekort aan audiologen. Die mensen zijn onder andere opgeleid om hoorapparaten en implantaten minutieus af te stellen. Door de hele afstellingsprocedure te automatiseren en te objectiveren kan dat de kostprijs voor zowel de ziekenhuizen als de ziekteverzekering en de patiënt drastisch naar beneden halen”. Een klinische toepassing maakt geen voorwerp uit van Van Eeckhouttes doctoraatsonderzoek. “Mijn onderzoek is fundamenteel”, onderstreept Van Eeckhoutte. “Wat doe ik allemaal? Ik bestudeer intensief de wetenschappelijke literatuur. Ik stel zelf mijn experimenten op. Dan voer ik de tests uit en vergelijk ik de resultaten. Ik breng onderzoeksresultaten uit de hele wereld samen om van daaruit een methodologie te ontwikkelen. Pas daarna kan de koppeling gemaakt worden met een mogelijke klinische toepassing. Dat is de volgende stap. Kunnen wij een methode ontwikkelen om de luidheidsrelatie van patiënten in akoestische hoorapparaten en cochleaire implantaten optimaal af te stellen? Dat is nu de uitdaging”.
Wat in Van Eeckhouttes onderzoek ook aan bod komt, is het testen van mensen die zowel een cochleair implantaat als een akoestisch hoorapparaat hebben. “Hoe je
njim nav keitameht eD“ ed jib dneketstiu etsap taarotcod nezruebstaarotcod ed nav tezpo “keozrednO hcsigetartS
die twee apparaten het beste kan instellen en op elkaar afstemmen, daar is in de literatuur nog niets over verschenen”, vertelt Van Eeckhoutte. “Het hoorapparaat wordt ingesteld in een hoorcentrum. Het implantaat in het ziekenhuis. De signaalverwerking van beide apparaten is op dit ogenblik niet op elkaar afgestemd. Daar is dus nog werk aan de winkel”.
Van Eeckhoutte hoopt uiteraard dat de gespecialiseerde bedrijven over twee jaar haar onderzoek zullen oppikken: “Misschien vinden ze daarin inspiratie om de producten en tools die ze vandaag op de markt brengen te verbeteren. Nu is het nog te vroeg om er daadwerkelijk iets mee te kunnen doen”.
EEN WI N-W I N- RE L AT I E
GEB O REN O NDERZO EKER?
Van Eeckhoutte is ervan overtuigd dat haar onderzoek kan leiden tot een klinische toepassing die veel kosten kan besparen. “Een cochleair implantaat alleen al kost 20.000 euro en wordt volledig terugbetaald door de
Dat Van Eeckhoutte geboeid raakte door wetenschappelijk onderzoek, heeft ze te danken aan haar professoren. Maar het is tijdens haar masterproef dat ze de smaak van het wetenschappelijk onderzoek echt te pakken kreeg. Het
30
is haar passie geworden. Na haar doctoraat zou ze graag als postdoc nog een jaartje onderzoek willen gaan doen in een goed aangeschreven laboratorium in het buitenland. En daarna? Het fundamenteel onderzoek is een piste. Maar ook het toegepast onderzoek in de industrie kan haar verleiden. Want, de reden waarom Van Eeckhoutte haar onderzoeksaanvraag indiende bij het IWT was precies omwille van dat kenmerkende aspect van de maatschappelijke finaliteit. “De thematiek paste uitstekend bij de opzet van de doctoraatsbeurzen Strategisch Onderzoek”, onderstreept ze. “Het is fundamenteel onderzoek, maar met een duidelijke maatschappelijke inslag en het heeft tegelijk potentieel voor de industrie. Want mijn uiteindelijke doel is om mensen met gehoorproblemen op de beste manier te helpen aan een prothese zodat ze in optimale omstandigheden kunnen horen”.
13
MARIE LAGA IS GEPASSIONEERD DOOR
vaginale gels gaan evalueren waarin een antiviraal product was verwerkt. Een grote ontgoocheling. Geen van die gels bleek behoorlijk te werken. Een stap verder was het anti-viraal product vervangen door de lokale aanbreng van meer specifieke anti-hiv producten. Tot men uitkwam op het idee van een preventiepil. Die zou het voordeel hebben dat ze niet alleen voor vrouwen, maar ook voor mannen, en in geval van overdracht bij druggebruikers, kon ingezet worden. Intussen staan we een kwarteeuw verder.
PREVENTIE. ALS ARTS EN EPIDEMIOLOGE AAN HET INSTITUUT VOOR TROPISCHE GENEESKUNDE (ITG) TE ANTWERPEN KENT ZE HIV ALS GEEN ANDER. EEN ZAAK IS OM ZOVEEL MOGELIJK HET LEVEN VAN BESMETTE MENSEN TE VERLENGEN. EEN ANDERE IS OM TE VERMIJDEN DAT ZOVEEL MOGELIJK MENSEN BESMET GERAKEN. MET DE GOEDKEURING VAN EEN EENMALIGE FINANCIERING VOOR EEN GEDURFD DEMONSTRATIEPROJECT,
Laga herinnert zich dat ze heel veel voorbehoud had tegen een profylactische pil. “Dat concept ingang doen vinden in Afrika, waar de helft van de besmette mensen nog geen toegang had tot de aidsremmers om hun leven te redden, lag moeilijk” vertelt ze. “De resultaten van eerste de fase-3 studies in de VS en in bepaalde Afrikaanse landen waren nog niet echt overtuigend. Vooral omdat de deelnemers aan de studies de pil veel te onregelmatig namen. Maar bij verder onderzoek werd het duidelijk dat het concept van een profylactische pil tegen hiv wel degelijk zeer effectief is, als men ze maar correct inneemt. En ook ik werd langzaam gewonnen voor het concept. Nu ben ik er rotsvast van overtuigd dat de profylactische pil een zeer grote meerwaarde kan betekenen in de strijd tegen de verspreiding van hiv”.
VERLEGT ZE DE GRENZEN VAN EEN EFFICIËNT HIV-PREVENTIEBELEID IN VLAANDEREN EN DAARBUITEN.
Het werkingsprincipe van de profylactische pil is niet nieuw. Stel, je gaat op reis naar een land waar malaria heerst. Wat doe je? Je neemt een anti-malariapil. Je hebt nog geen malaria, maar je neemt die pil om te voorkomen dat je besmet geraakt. ` “Bij hiv was er al een hele tijd een vermoeden dat dat principe ook werkzaam zou zijn”, vertelt Laga. “We zagen dat in Afrika bij de moeder-kind overdracht. Om te voorkomen dat zwangere moeders hiv doorgeven aan hun kind, gaven we hen aids-remmers, ook al waren ze besmet. Maar ook de baby gaven we hiv-remmers, precies om te voorkomen dat hij besmet zou geraken. En dat werkte”.
T RU VAD A In de VS keurde de FDA in 2012 het gebruik van de aidsremmer Truvada goed als preventief middel tegen hiv. “In Europa zitten we nog altijd te wachten op die goedkeuring, maar die zou nu toch verwacht worden in het najaar van 2016”, onderstreept Laga. “Inmiddels is er wel vooruitgang geboekt. Frankrijk en Groot-Brittannië hebben de laatste fase-3 studies uitgevoerd, en in Nederland is een gelijkaardig onderzoek gestart zoals hier in Vlaanderen. Bovendien werd in Frankrijk onlangs beslist om Truvada tijdelijk goed te keuren als preventiemiddel. Dat wil
E E N KO RTE GES C HI E D E NI S In de jaren ’90 van vorige eeuw was het condoom hét preventiemiddel voor hiv. Tot men vaststelde dat het condoom ook zijn grenzen heeft. Een van de zwaktste punten was dat het male dominated is. Als de man niet bereid is om het op een correcte manier te gebruiken, is de vrouw eraan voor de moeite. Vandaar de noodzaak om ook voor vrouwen preventiemethoden te ontwikkelen. Men is toen allerlei
53
zeggen dat de Franse overheid Truvada terugbetaalt voor heel specifieke groepen die het echt nodig hebben. Dat zijn in de eerste plaats homomannen met een specifiek profiel en, in mindere mate, ook Afrikaanse migranten en druggebruikers”.
blijven meestal onder de radar. Maar eens ze besmet geraken, dan melden ze zich wel aan bij de aids-centra en worden ze verder opgevolgd. De selectie gebeurde op basis van de resultaten van internationale studies. Het gaat onder meer om mannen die heel onregelmatig condooms gebruiken en vaak ook al behandeld werden voor andere geslachtsziekten”.
Maar om de neuzen in Vlaanderen in dezelfde richting te krijgen, is er meer nodig. Laga: “Dat Truvada effectief is als profylactische pil, werd al in de fase-3 studies genoegzaam bewezen. Maar om het product ook effectief uit te rollen en ter beschikking te stellen van de juiste doelgroepen, daarvoor was er nog een bijkomend stapje nodig”.
Naast de vraag of Laga met haar team de juiste doelgroep kan bereiken, rijzen er natuurlijk nog tal van andere vragen. Wat kunnen wij doen om in te grijpen wanneer het nodig is? Hoe staat de testgroep tegenover het nemen van zo’n preparaat? Gaan ze het goed gebruiken? Gaan ze de juiste richtlijnen opvolgen? Ondervinden ze bijwerkingen bij het gebruik? Hoe verandert zo’n preparaat de kwaliteit van hun (seksueel) leven? Worden er desondanks toch nog mensen besmet? Wat zijn hun preventiebehoeften? Laga: “We hopen en denken dat we uit dit onderzoek heel veel zullen leren dat heel relevant is voor het preventiebeleid in België”.
DEMO NST R AT I E P RO J E C T Om te weten te komen aan welke personen binnen de juiste maatschappelijke contexten het product kon worden
tcejorp-MBT sno taD“ nee si ,drew dreicnanfieg roov reketspo egidleweg ni dielebeitneverp-VIH teh .”ëigleB ne nerednaalV
TBM Laga startte de voorbereidingen voor de TBM1-aanvraag in de loop van 2013. Toch heeft het heel wat voeten in de aarde gehad eer het zover was. De uitdaging was niet min: een bijdrage leveren aan de implementatie van een nieuwe preventiemethode tegen hiv die, door gebrek aan industriële interesse, nooit tot bij de patiënt zou geraken zonder overheidsfinanciering. “Het heeft ongeveer een jaar geduurd voor de hele zaak rond was”, zegt Laga. “Na de voorbereidende gesprekken, het voorstellen van het project en de verdediging voor een internationale jury, ontvingen we in augustus 2014 het bericht dat we een TBM-financiering kregen van een goede 900.000 euro.
aangeboden, was er een soort van fase-4 studie nodig. “Een heel concreet onderzoek waarbij we kunnen bewijzen dat we in staat zijn om de juiste doelgroep te bereiken. Een heus demonstratieproject dus.”, zegt Laga. “Volgens de Belgische wetgeving is dat soort van implementatieonderzoek een clinical trial,”. De grote uitdaging voor Laga was het om na te gaan hoe een preparaat als Truvada kan ingepast worden in het Belgisch preventiebeleid. Laga mikte op de belangrijkste doelgroep: homomannen. Ze koos voor een testgroep van 200 hiv-negatieve homomannen. Laga: “Het gaat om homomannen die hiv-negatief zijn, maar een hoog risico lopen om hiv-positief te worden. Die
Maar er waren nog andere obstakels te overwinnen. “Niet alleen het rondkrijgen van de financiering. Er was vooral ook veel scepsis en aarzeling. Bij de gezondheidswerkers zelf, de aidscentra
1. TBM: Toegepast Biomedisch onderzoek met een primair Maatschappelijke finaliteit.
36
Eens Laga en haar team met dit demonstratieproject hebben bewezen dat ze de risicogroep van hiv-negatieve homomannen doelmatig kunnen bereiken, wacht er nog een andere, minstens even grote uitdaging: de overheid overtuigen om het preparaat terug te betalen. Dat is nog een andere klus. Een behandeling kost nu al vlug 500 euro per maand, maar er zullen goedkopere generische varianten beschikbaar zijn in de nabije toekomst. Als je dat gratis ter beschikking stelt aan de juiste doelgroep, lopen de kosten snel op, maar natuurlijk moet dat afgewogen worden tegenover het feit dat er minder nieuwe infecties zullen zijn. Want levenslange behandeling van aids kost ook veel aan de ziekteverzekering. Maar zover zijn we nog lang niet. Laga: “In 2017 moeten we ons eindrapport indienen. Intussen loopt het project zeer goed. Het is bijzonder boeiend. Iedereen is erg gemotiveerd. Het is een heel dynamische omgeving. Intussen wordt er
en bij de doelgroepen. En ook bij de pers. Maar sinds de eerste patiënten zich in september 2015 aanmeldden, is het tij vrij vlug gekeerd. Intussen hebben we een community advisory board opgericht met vertegenwoordigers uit alle lagen van de homobeweging en de preventieorganisaties. En we hebben een eigen website www.be-prep-ared.be”. Voor Laga is TBM een uniek financieringskanaal. “Een ware verademing”, zoals ze zelf zegt. “Tijdens de procedure hebben we heel veel vertrouwen gekregen en er was een grote openheid voor wat we voorstelden. De formule is ook heel flexibel. We hebben het maximumbedrag gekregen voor een periode van drie jaar”. Met dat geld kon Laga een klein, gespecialiseerd team van onderzoekers aantrekken uit verschillende disciplines. Ook dat vindt ze een pluspunt. Laga: “Een van de interessante aspecten aan het onderzoek is de multidisciplinaire aanpak. Zowel de puur biomedische kant, maar ook de gedragswetenschappen, statistiek, sociologie komen aan bod… Er staan nu vijf specialisten op de payroll van het project. Met zo’n samenstelling, is het een unieke opportuniteit om in contact te treden met de doelgroepen en met iedereen die met de problematiek van hiv-preventie betrokken is”.
VOORTR EK K ER S RO L weer veel over hiv-preventie gesproken, en daarna zien we wel verder”.
Laga vindt dat de Vlaamse overheid een fantastische keuze gemaakt heeft door haar project te ondersteunen. “Vooral omdat in de VS en in Afrika de discussie over profylactische middelen al lang gevoerd is en Europa achterop hinkte”, aldus Laga. “Met dit clinical trial of fase-4 onderzoek, wordt het ITG nu beschouwd als de voortrekker in Europa. Het is een essentiële stap tussen weten dat een product werkt en kunnen bewijzen dat het als preventiemiddel ook effectief kan ingezet worden bij de belangrijkste doelgroepen. Bovendien krijgen we de kans om iedereen in Vlaanderen en België te mobiliseren in het kader van hiv-preventie”, aldus nog Laga.
73
VLAANDEREN HEEFT EEN UNIEK
na te denken en actie te voeren rond de maatschappelijke uitdagingen van vandaag. Er is zelfs een charter opgesteld tussen deze koepelorganisatie en de Vlaamse regering om naar elkaar te luisteren en de dialoog in ere te houden.
VERENIGINGSLEVEN. EEN STERK LOKAAL VERANKERD, VEELZIJDIG AMALGAAM VAN VERBANDEN, VRIJWILLIG GEORGANISEERDE BURGERS EN PROFESSIONELE ONDERSTEUNERS. DAT HEET
V EELZEG GENDE S I G NALEN?
HET ‘MIDDENVELD’. HET BREDE,
“Het waren de Verenigde Verenigingen die de bal aan het rollen brachten, drie jaar geleden”, vertelt Oosterlynck. “Uit verschillende hoeken kregen middenveldorganisaties de voorbije jaren meer en meer signalen dat hun kernopdrachten in vraag werden gesteld. Mogen middenveldorganisaties nog aan dienstverlening doen? Mogen ze politieke actie ondernemen en het beleid bekritiseren, ook al worden ze gesubsidieerd? Zijn ze wel opgewassen tegen de uitdagingen van de 21ste eeuw?”.
BORRELENDE GEBIED TUSSEN DE BURGER EN DE OVERHEID. HET MIDDENVELD ZORGT VOOR MAATSCHAPPELIJKE BETROKKENHEID. HET GEEFT BURGERS EEN STEM IN HET DEBAT EN HET BELEID. HET DOET AAN DIENSTVERLENING. EN HET WIL EEN VINGER IN DE PAP HEBBEN VAN DE POLITIEK. MAAR IS ER IN DE 21STE EEUW NOG NOOD AAN EEN MIDDENVELD? EN, ZO JA, HOE MOET DAT ER DAN UITZIEN?
Toen is het idee gegroeid om rond deze problematiek een grootschalig onderzoek te doen. “Want als wetenschapper kunnen we niet zomaar uitgaan van wat het middenveld naar voren schuift. De klachten en problemen die het formuleert moeten we eerst in kaart brengen”, onderstreept Oosterlynck. “Klopt het wel, die toenemende nadruk van het primaat van de politiek en de neutralisering van het middenveld in beleidsvoorbereiding en participatie? Zijn die bedreigingen reëel? Is het inderdaad zo dat de overheid het middenveld meer en meer in haar greep wil houden? Ze als uitvoerende partners ziet voor het beleid, maar er verder niet veel ruimte voor laat? Is het zo dat het middenveld een stuk autonomie verliest? Dat hun rol als dienstverlener en politiek actievoerder bekritiseerd wordt? Laat ons eens kijken of het middenveld zich aan het vernieuwen is, aan het innoveren om op die uitdagingen in te spelen. Zijn er nieuwe vormen van dienstverlening en politiek werk mogelijk?”.
WELKE ROL KAN HET NOG SPELEN? WAT IS ZIJN MEERWAARDE? SAMEN MET COLLEGA’S VAN DE UNIVERSITEIT GENT EN DE KU LEUVEN VROEG EN KREEG SOCIOLOOG STIJN OOSTERLYNCK (UANTWERPEN) EEN SBOFINANCIERING OM DE ROL EN DE WAARDE VAN HET MIDDENVELD IN DE 21STE EEUW TE ONDERZOEKEN EN INNOVATIEVE MODELLEN VAN DIENSTVERLENING EN POLITIEK WERK TE IDENTIFICEREN. Wie kent ze niet? 11.11.11, de vakbonden, beweging.net, de Bond Beter Leefmilieu, het Minderhedenforum, de Federatie van Sociaal-Cultureel Volwassenenwerk, het Forum voor Amateurkunsten, de Gezinsbond, de mutualiteiten, de Vlaamse Jeugdraad, het Netwerk Tegen Armoede, de Vlaamse Sportfederatie, de Staten-generaal rond de Oosterweelverbinding…. en zovele tientallen anderen, grote en kleine. De koepelorganisatie Verenigde Verenigingen biedt al deze middenveldorganisaties uit alle maatschappelijke sectoren een platform om elkaar te ontmoeten, samen
S CHO ENEN I N DE M O DDER De klassieke manier om aan wetenschappelijk onderzoek te doen is erg lineair. Een instelling of organisatie formuleert een
14
probleem. Ze stuurt een oproep de wereld in om het probleem te onderzoeken. En als je geselecteerd wordt, lever je op het einde van de rit een rapport in. Maar deze afstandelijke manier van denken schiet vaak haar doel voorbij. Aanbevelingen blijven dode letter. Oosterlynck: ”Wil je een maatschappelijk probleem onderzoeken, dan moet je met je schoenen in de modder gaan staan. Je moet voeling krijgen met wat er zich aan de basis echt afspeelt. Je moet niet alleen de meest geavanceerde kennis in je vakgebied meester zijn. Maar vooral, je moet die kennis ook in contact brengen met de middenveldorganisaties. Je moet met hen samenwerken om oplossingen en antwoorden te vinden op de geformuleerde problematiek. Die interactie tussen wetenschappelijke kennis en maatschappelijke relevantie, dat is de grote uitdaging”.
voor de Arbeid (HIVA) van de KU Leuven dat onderzoek doet naar alle aspecten van arbeid. Oosterlynck: “Zij vormen de stuurgroep. En daarnaast zijn we met zes medewerkers: een halftijdse postdoctoraal onderzoeker, vier doctoraatsstudenten, een halftijdse valorisatiecoördinator voor de contacten met de middenveldorganisaties en een halftijds wetenschappelijk coordinator. Het totale budget bedraagt 2 miljoen euro, gespreid over vier jaar”.
WEDERZI J DS VERT RO UWEN Het allerbelangrijkste criterium dat de beoordelingscommissie hanteert is hoe Oosterlynck en zijn team hun wetenschappelijke kennis en onderzoek willen omzetten naar maatschappelijke relevante producten. Het cruciale woord voor Oosterlynck is: wederzijds vertrouwen. Oosterlynck: “Maatschappelijk onderzoek doe je niet alleen op je bureau. Je moet je echt in de maatschappij begeven. Je moet aanwezig zijn. De mensen in dit project engageren zich echt. We zitten in verschillende raden van bestuur van middenveldorganisaties. We geven lezingen, zijn aanwezig op congressen… We zijn allemaal heel actief in het middenveld. Op die manier hou je de vinger aan de pols. Dan weet je ook wat er in het middenveld gebeurt. Om zo’n netwerk uit te bouwen moet je gedurende vele jaren investeren in zichtbaarheid en aanwezigheid. Je kunt als onbekende niet zomaar naar die organisaties stappen en hen een langetermijnengagement vragen. Middenveldorganisaties hebben meestal geen personeel op overschot. Ze moeten erop kunnen vertrouwen dat ze iets terugkrijgen. Dat kun je maar door met hen langetermijnrelaties uit te bouwen”.
Voor Oosterlynck is de SBO-financiering het perfecte instrument om samen met
laanak redna lekne neeG“ teh nad nerednaalV ni toorg n’oz nak ammargorp-OBS keozredno kjileppahcstaam ”nereicnanfi
het middenveld, lokale en nationale beleidsactoren en wetenschappers onderzoeksvoorstellen te ontwikkelen. Voor het SBO-project Civil Society Innovation in Flanders (CSI-Flanders) kan hij rekenen op een handvol door de wol geverfde experts. Zelf is hij gespecialiseerd in onderzoek rond stadsproblematiek, stedelijk beleid, armoedeonderzoek en etnische en culturele diversiteit in steden. En hij is ook vertrouwd met vernieuwingsprocessen in organisaties. Zijn onderzoeksgroep aan de UAntwerpen publiceert al 25 jaar het Jaarboek Armoede en Sociale Uitsluiting. Tweede partner is de UGent met Bram Verschueren die vergroeid is met de social profit sector en daarover ook een handboek geschreven heeft. En met Filip De Rynck die al decennialang actief is rond lokale democratie, buurtwerk en stedelijk beleid. Derde partner is Het Hoger Instituut
3 FAS EN Al ruim twee jaar zijn Oosterlynck en zijn team bezig met het terrein voor te bereiden. Ruim 50 middenveldorganisaties hebben een intentieverklaring ondertekend waarbij ze zich engageren om gedurende vier jaar samen te werken in het kader van CSI-Flanders om mee te onderzoeken, af te toesten en oplossingen naar voren te brengen,
42
regelmatig input te geven, aanwezig te zijn op overlegmomenten en vooral met de wetenschappelijke kennis en inzichten aan de slag te gaan in hun organisaties.
instrumenten kunnen we daaruit ontwikkelen? Welke financieringsbronnen kunnen we aanboren? Is er een wettelijk kader om dat mogelijk te maken? Kortom … hoe kan het anders in de 21ste eeuw?”.
In een eerste fase hebben de onderzoekers van CSI-Flanders zich verbonden om het eerste anderhalf jaar voor de betrokken middenveldorganisaties een achttal heel toegankelijke rapporten te schrijven over actuele thema’s. Bijvoorbeeld vermaatschappelijking. Oosterlynck: “Daar is de centrale vraag of het middenveld van de overheid een aantal taken wil en kan overnemen. Niet iedereen is daarvoor te vinden. Want, als het om een besparingsoperatie van de overheid gaat, wie gaat dan het gelag betalen? Een ander thema is de relatie tussen overheid en middenveld. Spant de overheid het middenveld voor zijn kar of niet? De thema’s liggen nog niet vast. Die bepalen we in nauw overleg met de begeleidingscommissies van die 50 organisaties. Dit is de fase van de literatuurstudie en de kennisoverdracht naar het middenveld”.
LEERPL AT FO RM Als kers op de taart zal er ook een leerplatform worden opgericht. Vier keer per jaar zullen onderzoekers en middenveldorganisaties thema’s bespreken die tijdens het onderzoek aan bod gekomen zijn. Oosterlynck: “Een soort van recurrente conferenties waardoor je een vaste groep van mensen krijgt die regelmatig met elkaar overleggen en samen nadenken, zonder dat er onmiddellijke belangen op het spel staan. Ook organisaties die normaal niet met elkaar in discussie gaan, toch met elkaar in contact brengen: milieuverenigingen met vakbonden, mutualiteiten met actiegroe-
De tweede fase is de bevraging van het middenveld. “Het wordt een grootschalige survey”, weet Oosterlynck. “Met deze bevraging willen we de relatie tussen burger en middenveld en tussen middenveld en overheden en de rol van het middenveld in de verschillende sectoren heel gedetailleerd in kaart brengen. Vragen over autonomie van de middenveldorganisaties, over hun financiering, hun recruteringsbeleid, het belang van ideologische en politieke overtuigingen, hun aantrekkingskracht bij de bevolking, culturele en etnische diversiteit…. De voortgang van het onderzoek en de resultaten ervan, met een grondige doorlichting van het middenveld, zullen kenbaar gemaakt worden op een heel transparante en vrij toegankelijke website. En er komt ook een handboek”.
pen, cultuurorganisaties met migranten, enzovoort. Met het leerplatform willen we inzichten uit het wetenschappelijk onderzoek onder de brede aandacht brengen en bij het middenveld een echte leerdynamiek op gang brengen. Het ligt in onze bedoeling het leerplatform vier jaar lang te ondersteunen om het daarna over te dragen aan een reguliere organisatie”. Want wat is de uiteindelijke doelstelling van het CSI-Flanders project? “Ervoor zorgen dat het middenveld een scherper beeld krijgt van wat hun relevantie is in de 21ste eeuw. Hoe ze op de huidige uitdagingen kunnen reageren. En dat ze van elkaar leren”, aldus nog Oosterlynck.
En in een laatste fase onderzoekt het consortium van onderzoekers en het middenveld concrete voorbeelden van organisaties die vernieuwende vormen van dienstverlening en politiek werk ontwikkeld hebben. Oosterlynck: “We leggen de bevindingen van die gevalstudies ook voor aan vertegenwoordigers van het middenveld en beleid. Wat kunnen we van elkaar leren? Welke modellen en
34
2016 WORDT VOOR HET FWO EEN
Binnen de ERC is Veugelers lid van de Scientific Council. Die beheert een budget van zo’n 13 miljard euro (2014-2020), ongeveer 17% van het totale budget van Horizon 2020. De Scientific Council heeft een volledige autonomie over het proces om ingediende onderzoeksprojecten te selecteren. Ze stelt zelf de panels samen. Grants worden toegekend uitsluitend op basis van excellent science, wetenschappelijke excellentie. ‘Frontier research’ heet dat, grensverleggend onderzoek. Er zijn geen vooraf vastgelegde onderwerpen. Alles kan uit alle domeinen: life sciences, physical sciences, engineering, social sciences en humanities. Junior en consolidators krijgen twee derde van de koek. De rest gaat naar de advanced grants.
JAAR VOL VERANDERINGEN. NAAST FINANCIERING VAN FUNDAMENTEEL ONDERZOEK, KRIJGT HET FWO ER OOK MEER TOEPASSINGSGERICHT ONDERZOEK BIJ. IN DE EERSTE PLAATS DE FINANCIERING VAN DE PROGRAMMA’S VOOR STRATEGISCH BASISONDERZOEK (SBO) EN TOEGEPAST BASISONDERZOEK MET MAATSCHAPELIJKE FINALITEIT (TBM). OOK DE DOCTORAATSBEURZEN VOOR STRATEGISCH ONDERZOEK KRIJGEN ER ONDERDAK. EN TOT SLOT DE PROGRAMMA’S VAN DE HERCULESSTICHTING VOOR DE FINANCIERING VAN GROTE ONDERZOEKSINFRASTRUCTUUR. VERVAGEN DE GRENZEN? OPVALLEND
VANWAAR DI E T ERM FRO N TIER R ESEARC H ?
IS DAT DE EUROPEAN RESEARCH COUNCIL MEER EN MEER DE TERM
‘De ERC wil toegevoegde waarde creëren door onderzoek op Europees niveau te stimuleren. Dat kan door te focussen op grensverleggend toponderzoek. We willen de dualiteit tussen fundamenteel en toegepast onderzoek doorbreken. Daarom spreken we liever van frontier research. Het is altijd mogelijk dat een fundamenteel onderzoeksproject een toegepaste component heeft. Dit is niet enkel zo in engineering. Ook in bijvoorbeeld biomedisch onderzoek zit er vaak een toegepaste component. We selecteren die voorstellen die de grenzen van de wetenschap kunnen verleggen. Wat is die grens? Het is aan de panels om te bepalen waar de grenzen verlegd worden. In onze panels zitten internationale topexperts die we uit de hele wereld recruteren. In het 7de kaderprogramma hadden we meer dan 300 panelleden uit de VS. Dat is een luxe van de Europese schaal. Nationale financieringsinstanties als het FWO hebben die luxe niet.
FRONTIER RESEARCH IN DE MOND NEEMT. GRENSVERLEGGEND ONDERZOEK. IS DAARMEE DE STRIJDBIJL TUSSEN FUNDAMENTEEL EN TOEGEPAST ONDERZOEK BEGRAVEN? ‘MISSCHIEN WEL’, ZEGT PROFESSOR REINHILDE VEUGELERS VAN DE EUROPEAN RESEARCH COUNCIL (ERC). ‘WIL JE MEEDINGEN AAN DE TOP, DAN MOET JE KIEZEN VOOR EXCELLENT ONDERZOEK’. GOED ONDERZOEK IS NIET GOED GENOEG OM DE GRENZEN TE VERLEGGEN VAN ONZE KENNIS. DAT VERGT TOPONDERZOEK, ZOWEL FUNDAMENTEEL ALS TOEGEPAST. NIEUWE BAANBREKENDE TOEPASSINGEN KIEMEN MEESTAL IN NIEUWE DOORBRAKEN IN FUNDAMENTEEL ONDERZOEK.
74
research niet altijd onmiddellijk duidelijk of voorspelbaar zijn. Meestal vergen ze een verre horizon vooraleer de impact zich manifesteert. Je kunt dat niet altijd goed aantonen en het is ook niet de finaliteit van fundamenteel wetenschappelijk onderzoek. Vlaanderen verdient een pluim omdat het niet substantieel snijdt in de budgetten voor fundamenteel onderzoek. In andere Europese landen, vooral in het zuiden van Europa, is dat de laatste jaren niet het geval’.
‘De slaagkans voor de toekenning van grants ligt bij de ERC iets boven de 10%. Dat is nog minder dan de 20% slaagkans voor mandaten bij het FWO, al zijn ook hier de slaagkansen voor de projecten tot 13% gezakt. Soms kunnen we beloftevolle projecten dus gewoon niet financieren. Dan nodigen wij de nationale funding agencies uit om toch mee in die projecten te stappen. In die zin kan de ERC heel complementair zijn en kunnen nationale projecten in een later stadium toch hun weg vinden naar Europese financiering. Ook het FWO heeft een dergelijk programma om Europese aanvragen mee te financieren’.
‘De ERC wil ook niet terecht komen in de korf van de grand challenges. De European Research Council opteert resoluut voor de vrije keuze van de onderzoeksvoorstellen door de onderzoeker. Dat verdedigen we met hand en tand. Maar als Scientific Council zijn wij ervan overtuigd dat het vrije, fundamenteel onderzoek een heel belangrijke rol speelt om de grand challenges aan te pakken. Bottom-up wil niet zeggen dat we niet relevant zijn voor die grand challenges. Integendeel. Fundamenteel onderzoek is en moet altijd een basiscomponent blijven. Je kunt er niet omheen dat het toegepast onderzoek geankerd is in het fundamenteel onderzoek.
B ELEIDS MAK E RS WI LLE N GR A AG DAT I NV E ST E RI NGE N I N O N DER ZO EK RE ND E RE N. SP E E LT DIE TEN DEN S Z I C H O O K A F O P E U RO P E E S NI V E AU ?
tfjilb keozredno leetnemadnuF‘ tsapegeot nav tamrekab ed .’keozredno
‘In 2011 hebben we de POC’s gelanceerd. Een klein programma rond proofs of concept als antwoord van de ERC op de toenemende aandacht voor innovatie-impact. Het is bestemd voor ERC- mandaathouders die met innovatieve ideeën rondlopen. Tot 150.000 euro kan er toegekend worden om hun idee verder te ontwikkelen. Het is een heel klein bedrag, maar dient vooral om aan te tonen dat er in de gefinancierde ERC-projecten veel bruikbare toepassingen zitten. Het schema werkt heel goed. Er zijn heel veel aanvragen. Het panel dat de selectie voor POC’s doet is heel specifiek. Vooral mensen die gespecialiseerd zijn in technologietransfer. Vaak is een POC-grant een stap om andere financieringskanalen aan te boren. En de ERC probeert te helpen bij de netwerking’.
‘We moeten continu alert zijn. Vorig jaar hebben we moeten vechten om ons budget veilig te stellen bij de lancering van het Juncker investeringsplan. Dat moest deels gefinancieerd worden uit het Horizon 2020 budget. Gelukkig hebben we het ERC budget kunnen vrijwaren, maar het was niet makkelijk. De druk om resultaten te kunnen voorleggen is constant voelbaar. Als er bijkomende middelen worden vrijgemaakt, dan gaan die vandaag meestal naar toepassingsgericht onderzoek, waar er vlugger resultaten kunnen voorgelegd worden. Vaak hoopt men dat dergelijk onderzoek snel patenten of spin offs oplevert. Maar beleidsmakers moeten begrijpen dat de effecten van frontier
48
HOE DOET V L AA ND E RE N HET I N D E CO N CUR R EN T I E ST RI J D VO O R E UROP ES E GR A NT S?
NEDERL AND S CO O RT B ET ER , HO E KO MT DAT ? ‘We zien dat landen die goed scoren in de ERC een goed onderzoeksklimaat hebben en duidelijk en consistent blijven investeren in onderzoek. Er is een kern van topinstellingen binnen deze landen die bijzonder hoge succes rates halen: het Verenigd Koninkrijk bijvoorbeeld, met Cambridge, Oxford, UCL, Imperial College Londen. Maar ook kleinere landen zoals Zwitserland en Israël die in de Europese onderzoeksruimte zitten en betalen om in Horizon 2020 te mogen meedoen. Daar vind je instellingen zoals EPFL, ETH, Weitzmann. Deze instellingen hebben een strategie op lange termijn om toponderzoekers aan te trekken en hen de incentives te geven om hun toponderzoek uit te bouwen. Hun beleidsstrategie is doorslaggevend voor hun succes’.
‘De ERC-statistieken worden per land gemaakt, niet per regio. Vergeleken met andere Europese lidstaten doet België het niet slecht. België zit met haar success rate boven het gemiddelde. Maar we horen niet bij de Europese top. Als gevolg van de focus op excellentie, gaan 50% van de ERCmiddelen naar slechts 50 instellingen. Binnen Vlaanderen zien we ook dat de ERC-grants geconcentreerd zijn in enkele instellingen (Leuven, Gent, VUB1). Toch zie je dat ook kleinere instellingen hun mannetje staan, zoals het Instituut voor Tropische Geneeskunde. En het hoeven niet alleen universiteiten te zijn. Ook musea en andere wetenschappelijke instellingen in de maatschappelijke, culturele en de kunstensector kunnen er aanspraak op maken, zoals het Orpheus instituut’. ‘In 2012 lanceerde de ERC de synergy grants: 10 tot 12 miljoen per project. De bedoeling is om bottom up interdisciplinaire samenwerking te financieren. Omdat het budget erg beperkt was en er een overweldigende vraag was, hebben we een heel serieuze selectie moeten doorvoeren en haalden we maar een succes rate van 3%. Met de Scientific Council hebben we een grondige evaluatie gedaan van het programma. We zijn zelfs de geselecteerde projecten gaan bezoeken. Dan zie je hoeveel inspanningen onderzoeksgroepen en -instellingen leveren om nieuwe domeinen uit te bouwen die discipline-overschrijdend zijn. Daar zit veel potentie in voor frontier pushing. Van de 86 gastinstellingen voor een synergy grant is er evenwel maar ééntje in Vlaanderen (UAntwerpen). Dat zou beter kunnen’.
1. Eventueel kadertje plaatsen met de ERC-slide van de ranking van de wetenschappelijke instellingen in België
‘Veel universiteiten in Nederland zitten ook in die club: Amsterdam, Nijmegen, Leiden, Utrecht... Een ERC-grant is persoonsgebonden. Als een onderzoeker met zo’n grant een interessante aanbieding krijgt van een andere instelling, dan verhuist die grant mee. Een aantal instellingen zijn zeer actief om ERC kandidaten aan te trekken van buiten hun grenzen. Zwitserland is een uitschieter hierin, maar ook de UK en Nederland.
94
H EEFT U D E I ND RU K DAT V L A AN DER E N DA N B ET E R Z O U K UNNE N?
niet stil en dan is er ook China, dat zeer snel aan het groeien is, de ambitie heeft wetenschappelijke leider te zijn en massaal middelen inzet. Wetenschap is globaal en ontwikkelt zich in internationale netwerken. Je moet dus zien dat je in die netwerken je eigen sterke positie kunt ontwikkelen. Ook als regio. Dat kan je maar doen als je een strategische aanpak ontwikkelt. De ERC is bedoeld om die links naar internationale netwerken gemakkelijker te leggen tesamen met de nationale instellingen, door een duidelijk kader voor excellent onderzoek aan te reiken en door middelen hiervoor ter beschikking te stellen’.
‘Nationale financieringsinstanties zoals het FWO kunnen niet uitsluitend mikken op de top van wetenschappelijke excellentie in dezelfde mate als de ERC. Ze moeten het hele areaal bestrijken. Dat zie je in de meeste Europese lidstaten. Binnen de ERC evalueren we regelmatig met kwantitatieve en kwalitatieve oefeningen hoe goed onze selectieprocedures werken. Maken we wel de juiste selecties als het echt gaat om grensverleggend onderzoek? Op dat vlak is blijvende waakzaamheid geboden. ‘Maar minstens even belangrijk, zo niet belangrijker, is wat de instellingen zelf doen. Wat is hun beleid en hun ambitie inzake wetenschappelijke excellentie? Hoe actief en toekomstgericht is dat? Een belangrijk aspect is de recrutering. Als instellingen al niet opteren voor onderzoekers met (potentie voor) excellentie dan missen de financieringsinstanties de voedingsbodem om excellentie te kunnen selecteren. De instellingen moeten dus de juiste incentives hebben om juist en internationaal te recruteren, om goede onderzoekers de juiste omgeving te bieden waar ze hun onderzoek kunnen blijven ontwikkelen. Dat vertaalt zich in het niveau en de kwaliteit van de onderzoeksprojecten. Ik zie geen reden waarom Vlaamse instellingen op dat vlak niet een versnelling hoger zouden kunnen schakelen net zoals hun collega-instellingen in Zwitserland, de UK of Nederland’.
‘Internationale netwerken bouwen is werken op lange termijn. Het is niet gemakkelijk om op internationaal niveau mee te spelen. Dat houdt risico’s in. De concurrentie is bikkelhard en er is geen garantie op slagen. Met een regionale visie kan je prima overleven omdat de Vlaamse instellingen financieel vrij goed ondersteund worden door de huidige financieringsmechanismen. Ingewikkeld maar het werkt. We hebben talent in huis. Ze krijgen vertrouwen en ook financiering, ondanks de beperkte Vlaamse middelen en de ingewikkelde structuren. We draaien mee. Maar we kunnen beter. Ik zeg niet dat we alleen maar toponderzoekers moeten hebben. Het andere onderzoek moet ook gestimuleerd worden. Dat moet er ook zijn. Je moet het hele spectrum dekken. Dat is niet het punt. Maar je moet wel voldoende toppers hebben om echt mee te kunnen. Die moet je van over heel de wereld aantrekken, ze een goede onderzoeksomgeving bieden, zorgen voor structurele continuïteit en carrièreplanning. Je moet nadenken over welke expertisedomeinen je verder wil uitbouwen en in welke samenwerkingsverbanden’.
T HE B I G P I C T U RE ‘De ERC heeft een grote verandering teweeg gebracht in het Europese wetenschapslandschap door in te zetten op meer excellentie en frontieronderzoek. Dat moeten we blijven volhouden. Daardoor hebben we onze achterstand op de VS enigszins kunnen verkleinen. Maar de VS zitten
‘Als we aan de grens van het wetenschappelijk onderzoek willen opereren, dan is een doorgedreven strategie op lange termijn cruciaal, dan moet je verder kijken dan de
50
Vlaamse grenzen. De keuze is aan de beleidsmakers, de instellingen en de financieringsinstanties’.
15
ALS GYNAECOLOGEN ZOUDEN
aan een hele set van bestaande onderzoeken. Als mijn onderzoek is afgelopen, zal ik vier jaar besteed hebben aan de realisatie van een screeningtest die in Vlaanderen of daarbuiten van heel praktisch nut kan zijn.”
WETEN WELKE VROUWEN TIJDENS DE ZWANGERSCHAP RISICO LOPEN OP ZWANGERSCHAPSVERGIFTIGING, DAN ZOUDEN ZE MAATREGELEN KUNNEN
In haar onderzoek kijkt Vonck naar 1000 vrouwen bij wie ze op zoek gaat naar verschillen in een aantal parameters voor zwangerschapsvergiftiging zoals slagvolume, hartdebiet, snelheid van de aorta-flow, de perifere weerstand, enzovoort. In totaal een 20-tal parameters. Die kan ze meten en analyseren met toestellen zoals een echo-apparaat en een toestel om de impedantiecardiografie te meten. “Als blijkt dat die verschillen inderdaad opvallend zijn, dan loont het de moeite om op basis daarvan een screeningtest te ontwikkelen”, onderstreept Vonck. “Op die manier kunnen artsen al van het begin gealarmeerd worden welke vrouwen een hoog risico lopen. Dan zouden we de vroeggeboortes kunnen proberen uitstellen. Dat wil zeggen minder premature kindjes en hopelijk ook minder vrouwen met zwangerschapsvergiftiging. De maatschappelijke en economische relevantie is duidelijk. Hoe minder vrouwen met zwangerschapsproblemen naar het ziekenhuis komen, hoe meer dat economisch en financieel oplevert voor de maatschappij en de gezondheidssector”.
NEMEN OM VROEGGEBOORTES TE VERMIJDEN. SHARONA VONCK VROEG EN KREEG EEN DOCTORAATSBEURS STRATEGISCH ONDERZOEK VOOR HET ONTWIKKELEN VAN EEN SCREENINGTEST VOOR ZWANGERSCHAPSVERGIFTIGING.
Tijdens de zwangerschap ontstaan bij de vrouw vaak hoge bloeddrukken, gekoppeld aan teveel eiwitverlies in de urine. Daardoor kan de aanstaande moeder niet meer zwanger blijven. Krijgt een vrouw de diagnose van zwangerschapsvergiftiging, dan bevalt ze meestal binnen de week. De baby komt dan prematuur ter wereld. Sharona Voncks onderzoek ligt in het verlengde van een pilootonderzoek waarbij 242 zwangere vrouwen werden onderzocht in het eerste zwangerschapstrimester waarvan er 13 zwangerschapsvergiftiging of een of ander bloeddrukprobleem hadden opgelopen. Al na 12 weken bleken er verschillen aan het licht te komen in de parameters die de aanpassing van het hart- en bloedvatensysteem van de moeder visualiseren.
HO E DUI DELI J K K AN M EN HET RI S I CO O P ZWANGERS CHAPS VERG I FT I G I NG VO O RS PELLEN? DAT I S VO NCKS GROT E UI T DAG I NG .
100 0 ZWA N GER E V RO U WE N Vonck: “Eerst kwam het erop aan om 1000 zwangere vrouwen te verzamelen. In oktober 2015 kon ik die inclusie afsluiten. Als alle vrouwen in de loop van 2016 bevallen zullen zijn, dan heb ik een heel gedetailleerd beeld van wie in de groep zwangerschapsvergiftiging of een of andere vorm van hypertensie gehad heeft en ook wie gezond gebleven is. Op basis van die gegevens zal ik dan samen met het Centrum voor Statistiek van de UHasselt een algoritme ontwikkelen. Dat is de eerste fase”.
Als dat pilootproject al zo’n resultaten oplevert, waarom dat onderzoek dan niet uitbreiden naar een grotere populatie, dacht Vonck. Het werd het onderwerp van haar doctoraatsonderzoek. Vonck: “Ik was meteen gewonnen. Het klonk heel leuk. Er zat duidelijk potentie in. En, het was werken met patiënten! Ook de testgroep was zeer uitnodigend: vrouwen die een kind krijgen… En, ten derde, ik wilde met mijn doctoraatsonderzoek toch wel iets meer dan enkel maar een lijntje toevoegen
55
A LG O RI TM E T E ST E N
Of de geplande screeningtest van toepassing zal zijn op elk van deze vormen blijft een vraag. Maar het is wel erg interessant voor de wetenschappeljke wereld om meer informatie te krijgen over de verschillen tussen die drie groepen van patiënten. Waarom is het profiel van gestationele hypertensie anders dan bij zwangerschapsvergiftiging? Vonck: “Dat valt buiten het bereik van dit onderzoeksproject, maar het lijkt me een goed idee om die informatie later in een wetenschappelijke publicatie te gieten”.
In november 2015 is Vonck ook al gestart met de tweede fase van haar onderzoek. Ze verzamelt momenteel een tweede dataset parameters van zwangere vrouwen op 12 weken. Vonck: “De grote vraag is of we het risico op zwangerschapsvergiftiging kunnen voorspellen. Met andere woorden, het algoritme ontwikkeld in de eerste onderzoeksfase gaan we toepassen op die tweede groep om te zien of we daarmee het risico op zwangerschapsvergiftiging kunnen voorspellen. Testen dus hoe effectief het algoritme is”.
S CREENI NGT ES T “Toen ik mijn projectaanvraag uitschreef, moest die aansluiten bij de meditech-cluster van het IWT”, vertelt Vonck. “Bedoeling is om als onderzoeker met een arts in een ziekenhuis samen te werken om een concrete toepassing te ontwikkelen, een screeningtest. Hoe die er zal uitzien is nog niet helemaal duidelijk. Ik zit nu in het derde jaar van mijn doctoraatsonderzoek. Alle aandacht gaat nu naar het testen van de effectiviteit van het algoritme. Eens duidelijk is dat we er het risico op zwangerschapsvergiftiging mee kunnen voorspellen, ligt de weg open voor de screeningtest”.
Uit een tussentijdse evaluatie van 700 op de 1000 zwangere vrouwen bleek dat de resultaten heel wat beter waren dan die van het pilootonderzoek op 300 vrouwen. Maar er is nog meer, zegt Vonck: “De tests van de
sruebstaarotcod ezed ki taD“ keozrednO hcsigetartS roov njim tad tneketeb ,beh negerkeg edraaw edneodlov keozredno jippahcstaam ed ni mo tfeeh et stei grozdiehdnozeg ed ni ne .”neneketeb
Op basis van al die gegevens is het dan de zaak om een software te ontwikkelen. Promotor van het hele onderzoek is Prof. dr. Wilfried Gyselaers (UHasselt en Ziekenhuis Oost-Limburg). Vonck: “Dr. Gyselaers is al jaren in deze niche actief. Ik sta nog elke dag versteld over zijn brede kennis. Ook zijn begeleiding is heel goed. Hij laat me heel zelfstandig werken, maar hij evalueert ook heel grondig op heel regelmatige tijdstippen. Dat motiveert me om op de ingeslagen weg verder te gaan. Hij zal ook bepalen hoe het valorisatietraject verder zal gaan. Belangrijk daarbij is de ondersteuning vanuit UHasselt die hiervoor een team met ervaring kunnen inschakelen”.
20 geselecteerde parameters levert ons ook heel wat gerandomiseerde informatie op over de fysiologie van de zwangerschap zelf. Zo zijn er verschillende vormen van hypertensie. Er is de gewone, essentiële hypertensie. Daarnaast de gestationele hypertensie waarbij vrouwen na 20 weken bloeddrukproblemen ondervinden, zonder verlies van eiwitten in de urine. En dan de zwangerschapsvergiftiging zelf. In het onderzoek konden we verschillende cardio-vasculaire profielen analyseren. Hoe werkt het bij mensen met essentiële hypertensie, hoe bij mensen met gestationale hypertensie en hoe bij mensen met zwangerschapsvergiftiging?”.
56
SE REN DIP ITEIT
Voor Vonck aan haar doctoraat begon, had ze al een jaartje gewerkt als clinical trial assistant (CTA) in een ziekenhuis. Vonck: “Maar dat sprak mij niet zo aan. Ik werd te weinig uitgedaagd. Ik heb toen universiteiten aangeschreven die mij een doctoraat of een boeiend onderzoeksproject konden aanbieden waaraan ik 4 jaar gemotiveerd kon werken. En die uitdaging heb ik met dit project gevonden”.
Als je tijdens een onderzoek plots op een heel andere, onverwachte piste terecht komt, heet dat serendipiteit. Vonck kan ervan meespreken. Heel toevallig ontdekte ze bij de analyse van de gegevens dat patiënten met een groeiachterstand ook heel afwijkende parameters hebben. “Dat betekent dat er cardio-vasculair iets niet pluis is”, aldus Vonck. “Wat we met die informatie gaan doen? Geen idee. We zijn dat fenomeen op het spoor gekomen dankzij de dataset van 1000 proefpersonen. Je komt echt wel veel informatie te weten. Dat is dus een succes. Maar vaak wordt ze enkel aangegeven en komt er geen praktische opvolging van, laat staan een algoritme. Hopelijk leidt dat later tot interessante onderzoekspistes”.
Maar de jobs liggen niet voor het rapen. Biomedische wetenschappen is een vrij jonge richting en niet zo bekend bij medische en farmaceutische bedrijven. “Bij mijn keuze voor biomedische wetenschappen heb ik daar niet zo bij stil gestaan”, zegt Vonck nu. “Maar na dit doctoraat zou ik graag in de onderzoekswereld blijven werken. Ik zou mijn doctoraatsproject heel graag nog een aantal jaren willen verder zetten totdat de screeningtest echt helemaal op punt staat. Ik zie wel. 2017 is nog twee jaar te gaan…”.
Hoe dan ook zal het algoritme einde van dit jaar een hot topic worden in de wetenschappelijke wereld. 1000 proefpersonen zijn nu eenmaal significanter dan 300 of 700 mensen. “Dan gaan hopelijk de deuren open van de betere wetenschappelijke tijdschriften”, mijmert Vonck.
E N DAA R N A… Voncks project loopt nog tot 2017. Over het financieringskanaal van haar doctoraatsbeurs Strategisch Onderzoek is ze heel tevreden. Vonck: “Ik heb mijn aanvraag ingediend toen dit financieringskanaal nog onder het IWT ressorteerde. Het feit dat ik die beurs toen gekregen heb, is toch wel een hele eer. Slechts 27% van de doctoraatsbeurzen wordt goedgekeurd. Het betekent dat het onderzoek dat ik doe - voldoende waarde heeft om in de maatschappij en in de gezondheidzorg iets te betekenen. Het grote voordeel van dit financieringskanaal is dat het je vier jaar lang blijft ondersteunen met een belastingsvrij loon en een bench fee om de werkingskosten te betalen”.
75
METEN. DAAR DRAAIT HET ALLEMAAL
biedt massaspectrometrie een interessante oplossing.
OM BIJ WILFRIED VANDERVORST, DIRECTEUR MATERIAL & COMPONENTS ANALYSIS BIJ IMEC EN SENIOR
TO F-S I M S -S FM
FELLOW. OM DE EIGENSCHAPPEN Om karakterisatie van componenten en materialen te doen op nanoschaal, moest Vandervorst twee tot drie keer per week uitwijken naar de universiteiten van Louvain-la-Neuve en Namen. De kosten hiervan kunnen oplopen tot zo’n 1500 euro per dag. Vandervorst: “Dat loopt snel op, zeker als je doctoraatsstudenten wilt laten werken aan de ontwikkeling van nieuwe meetmethodieken. Dat vereist heel veel meetsessies. Ook voor het routinewerk kampten we met een serieus capaciteitsprobleem. Door zelf een toestel aan te kopen, heb je het beheer zelf in handen, kan je veel meer doen, flexibeler werken en andere condities uitproberen. Ook andere laboratoria o.a. aan de VUB, UHasselt en de industrie (OCAS) kampten met dezelfde noden”. Daarom besloot Vandervorst vier jaar geleden, als coördinator van een consortium gevormd door Imec, VUB (SURF), UHasselt (IMO), UCL (BSMA), OCAS en IONTOF, om bij de toenmalige Herculesstichting een aanvraag in te dienen voor de aankoop van een ionenmassaspectrometer, een ToF-SIMS (Time-of-Flight Secondary Ion Mass Spectrometre) van de nieuwste generatie met ingebouwde Scanning Force Microscope (SFM). Vandervorst: “In het bijzonder de combinatie ToF-SIMS-SFM vormde een nieuwe ontwikkeling. Die maakt de analyse mogelijk van driedimensionele samenstellingen van monsters of onderdelen op nanoschaal. Op een niveau dat met de oudere versie van de ToF-SIMS apparatuur in Louvain-laNeuve en Namen niet kan”.
VAN MATERIALEN EN COMPONENTEN TE ANALYSEREN DIE BIJVOORBEELD GEBRUIKT WORDEN IN DE WERELD VAN DE NANODUNNE COATINGS EN DE HALFGELEIDERS, HEB JE GESOFISTIKEERDE APPARATUUR NODIG. HOE DIK MAG HET LAAGJE ZIJN DAT JE OP EEN HALFGELEIDER AANBRENGT? WAT IS DE SAMENSTELLING ERVAN? WAAR ZITTEN DE ATOMEN? WAT ZIJN DE CHEMISCHE BINDINGEN? WAT IS HUN DRIEDIMENSIONELE VERDELING? WAT IS DE INTERACTIE TUSSEN EEN ONDERDEELTJE EN DE NANOLAAG DIE ER OVERHEEN KOMT? DANKZIJ EEN SUBSTANTIËLE HERCULESFINANCIERING VOOR DE AANKOOP VAN EEN GECOMBINEERDE MASSASPECTROMETERSCANNINGMICROSCOOP VAN DE NIEUWSTE GENERATIE, STAAT VLAANDEREN VANDAAG AAN DE EUROPESE TOP. “Wij doen aan karakterisatie van oppervlaktelagen en nieuwe halfgeleidermaterialen en geavanceerde procestechnologieën”, aldus Vandervorst. “Ik geef onze ingenieurs feedback over de producten die zij ontwikkelen. Daarvoor gebruiken we een hele batterij van technologieën en toestellen. Naar deeltjes en geometrie kijken we met klassieke transmissie-elektronenmicroscopen. Maar bij doperingselementen – dat zijn cruciale elementen in halfgeleiders – ben je daar niets mee omdat de concentraties veel te laag zijn. Ook voor de identificatie van organische structuren (zoals in organische deklagen) zijn alternatieven nodig. In beide gevallen
Vandervorst heeft zijn aanvraag drie keer moeten herhalen vooraleer de jury van de Herculesstichting toehapte. “Het heeft alles te maken met prioriteiten”, zegt hij. “Het totale Herculesprogramma bedraagt voor
16
middelzware en zware infrastructuur samen iets meer dan 25 miljoen euro. Dat budget wordt verdeeld over alle disciplines van alle universiteiten, hogeschoolassociaties en wetenschappelijke instellingen in Vlaanderen. De oproep is ook maar eens in de twee jaar. Dat is heel weinig. Met dat relatief beperkte budget moet je nu eenmaal een ranking maken en veel goede projecten toch nog afwijzen”. De hele procedure heeft het consortium vier jaar in de ban gehouden. Met de aankoop was een bedrag gemoeid van 2 miljoen euro. De lat lag bijzonder hoog. De aanvraag omvatte een gedetailleerd rapport met informatie over de partners die de apparatuur zouden gebruiken, een volledige wetenschappelijk-technische motivatie, een uitgewerkt businessplan met alle sectoren en bedrijven die in de nieuwe apparatuur geïnteresseerd zijn, een
voor de jury. De hele gunningsprocedure met weerwoord, verdedigen en beoordelen vond ik heel positief”.
ENO RM E S TAP VO O RWAART S Met de aanschaf van dit nieuwe generatie ToF-SIMS-toestel met ingebouwde scanning force microscoop beschikt het consortium over een topinstrument dat heel lage concentraties van elementen en de driemensionele verdeling ervan kan meten. De combinatie met speciale ionenbundels (gas cluster ion beams) creëert ook de mogelijkheid om organische lagen in detail te karakteriseren. Hiermee versterkt het consortium zijn plaats als Europese leider in de karakterisatie van nanooppervlakken voor micro-elektronica en organische coatings. “De combinatie met de scanning force microscoop is een prototype en uniek in de wereld. De exploratie van dit prototypetoestel met de mogelijkheid tot in situ uitvoeren van gecombineerde metingen (ionenbundelerosie en scanning-force-microscopie) is een grote stap voorwaarts op het vlak van performantie en analytische mogelijkheden”, glundert Vandervorst. “Onze metingen vergen zeer veel tijd. Het aantal monsters dat wij analyseren is enorm. Daar heb je veel capaciteit voor nodig. Met deze combinatie is die capaciteit in Vlaanderen op het vlak van nano-karakterisatie zeer sterk uitgebreid. Met de Duitse fabrikant hebben we tegelijk ook een samenwerkingscontract om het apparaat verder te verfijnen. Dan kun je veel nieuwe ontwikkelingen en inzichten realiseren”.
gnireicnanfiselucreH ed jizknaD“ ed naa nerednaalV taats kalv teh po pot eseporuE nav eitasiretkarak-onan nav ni nelairetam ne netnenopmoc .”sredielegflah ed nav dlerew ed volledig overzicht van alle kosten van de investering, het terugverdieneffect. Over de procedure zelf is Vandervorst best tevreden: “Er is een internationale peer review van experts die je dossier grondig doornemen. De peers sturen dan vragen waarop je uitgebreid kan antwoorden. In de eerste plaats wetenschappelijk-technische vragen uiteraard. Over de nieuwe technologie, het rendement, de haalbaarheid, de toepassingsgebieden, de verwachtingen, … Maar ook over de opleiding van de mensen die ermee gaan werken, over de beheer- en de onderhoudskosten en de samenwerking met de fabrikant. Ik vond die gedachtenwisseling bijzonder interessant. En dan natuurlijk de verdediging
EEN VEELB ELOVEND PL AT FO RM In het businessplan voor Hercules staat dat het consortium de nieuwe apparatuur ook ter beschikking moet stellen van de industrie. “Daar is de nood aan dergelijke apparatuur heel groot”, weet Vandervorst. “Voor kmo’s en grotere bedrijven is het ontzettend moeilijk om zo’n grote bedragen vrij te maken. Bedrijven die zich bezig houden met
62
Wat de Herculesfinanciering echter niet voorziet, is een budget voor de opleiding. “Werken met dit soort van apparatuur is bijzonder specialistisch”, onderstreept Vandervorst. “Daarvoor moeten we dan terugvallen op FWObeurzen – met al dan niet kans op slagen - of op de eigen werkingsmiddelen of die van de gebruikers zelf. In mijn afdeling zijn er drie experts die het toestel kunnen bedienen. Die gaan nu ook andere gebruikers opleiden. En elke partner van het consortium vaardigt 2 ervaren mensen af om de opleiding te volgen. De opleiding duurt zeer lang en je kan dus niet veel mensen opleiden. Dat is de flessenhals van dit soort van complexe toestellen. Maar de basisinfrastructuur is er nu en dat is het voornaamste. Dat is de grote verdienste van dit financieringskanaal. In Vlaanderen is dat de enige financieringsmogelijkheid voor dergelijke dure apparatuur. We staan aan de Europese top”.
superdunne coatings willen weten wat de samenstelling is van de laagjes die ze op materialen willen aanbrengen. Ze willen weten wat het corrosie-effect is”. De deelname van een bedrijf zoals OCAS illustreert dat ook voor hen het samenbrengen van academische en industriële onderzoekslaboratoria, zoals in dit project, een grote meerwaarde biedt. Niet alleen door toegang tot geavanceerde apparatuur maar ook door het verstevigen van het onderzoeksnetwerk in Vlaanderen”. Voor Vandervorst zijn de mogelijkheden en toepassingsgebieden van de nieuwe ToF-SIMS-SFM-machine enorm: van de hele micro-elektronicawereld tot en met de meest diverse organische coatings voor de meest diverse materialen in een brede waaier van industriële sectoren. “Wij staan niet alleen open voor de industrie, maar uiteraard ook voor alle universiteiten, hogeschoolassociaties en wetenschappelijke instellingen in Vlaanderen en daarbuiten. De nieuwe machine is eigenlijk een platform voor multi-users. Iedereen kan er terecht voor zijn eigen onderzoek. IMEC is de coördinator. Wij faciliteren het gebruik en de praktische implementatie”. Na de goedkeuring van de financiering einde 2014, heeft Vandervorst de nieuwe machine onmiddellijk bij de Duitse fabrikant besteld. Leveringstijd: 18 maanden. “Na tests bleek al vlug dat de kwaliteit van de gegevens heel wat beter was dan wat wij tot nu toe konden leveren”, zegt Vandervorst. “Het heeft ons meteen al een nieuwe samenwerking opgeleverd via EURAMET, de Europese Vereniging van Nationale Metereologische Instituten. Die financiert onderzoek om de meetprocedures te ontwikkelen waarbij uiteindelijk gestreefd wordt naar een harmonisatie in het gebruik van de meteorologische instrumenten. Het feit dat wij die apparatuur nu in huis hebben, heeft dus al een versterkend effect op ons onderzoek. Een pluspunt en veelbelovend voor de return op de investering”, aldus nog Vandervorst.
36
2 Euphorbia helioscopia (kroontjeskruid)
4 Historische kaart Brussel Janssonius, Johannes (Sanderusmaps) Wikimedia Commons
8 Treinrails illustratie bij TraPIST; kanaal voor treinreizigers
14 Ferrariskaart Wervik
20 X-ray menselijke wervelkolom
26 Dierlijke hersenen
CO LO FO N Fonds Wetenschappelijk Onderzoek–Vlaanderen Egmontstraat 5 1000 Brussel T 02 512 91 10 F 02 512 58 90 E
[email protected] www.fwo.be Verantwoordelijke uitgever waarnemend secretariaat-generaal FWO Copyright Fonds Wetenschappelijk Onderzoek–Vlaanderen
32 Illustratie virus
38 Rugbyteam
44 Historische illustratie Hercules Lefteris Papaulakis Shutterstock.com
Teksten interviews Jan Van Pelt Fotografie Carl Vandervoort
52 Foetus
Creatie en vormgeving CIBE Communicatie coach in communicatie Uitgegeven in april 2016
58 Cluster