Internationaal Publiekrecht Prof. Dr. Anne Cliquet
Deel I: Inleiding
Hoofdstuk 0:
Inleiding op de cursus
1. Inhoud en doelstellingen 2. Praktische informatie:
Lesmateriaal Handboek Examen
3. Overzicht van de cursus
Hoofdstuk 1:
Inleiding tot het Internationaal Publiekrecht
1. Definitie van Internationaal Publiekrecht
Wat Inhoud Belang
2. Kenmerken van Internationaal Publiekrecht:
Internationaal vs. Nationaal rechtssysteem Internationaal recht als rechtssysteem Handhavingmechanismen Effectiviteit Zwakheden
Deel II: Theoretische Basis
Hoofdstuk 2:
Bronnen van het internationaal recht
1. Overzicht van de bronnen 2. Verdragen 2.1.
Begrip
2.2.
Principes inzake verdragen als bron van internationaal recht
3. Internationaal gewoonterecht 3.1. 3.1.1.
Begrip Statenpraktijk Consistentie
3.1.2.
Algemeenheid Duur van de praktijk
Opinio juris
3.2.
Wijziging van gewoonterecht
3.3.
Ius cogens
3.4.
Verhouding verdragen - gewoonterecht
4. Algemene beginselen van internationaal recht 5. Rechterlijke beslissingen 6. Rechtsleer 7. Resoluties van internationale organisaties 8. Soft law
Hoofdstuk 3:
Verdragenrecht
1. Algemeen 2. Sluiten van een verdrag 3. Inwerkingtreding 4. Draagwijdte van juridische verplichtingen 5. Voorbehouden 6. Interpretatie van verdragen 7. Gevolgen van verdragen voor derde staten 8. Tegenstrijdige verdragen 9. Ongeldige verdragen 10.
Amendementen
11.
Beëindigen van verdragen
12.
Andere verdragen over verdragen
Deel III: Belangrijke spelers in het Internationaal Recht
Hoofdstuk 4:
Staten
1. Staatsvorming en erkenning van staten
1.1.
Concept van internationale rechtspersoonlijkheid
1.2.
Bewijs van een staat
1.3.
Criteria van een staat
1.4.
Beëindigen van een staat
1.5.
Andere territoriale entiteiten
1.6.
Erkenning
1.6.1.
Erkenning van staten
1.6.2.
Erkenning van overheden
2. Jurisdictie en soevereiniteit 2.1.
Algemene principes inzake jurisdictie
2.2.
Jurisdictie in burgerlijke en strafzaken
2.3.
Territoriale jurisdictie Personele jurisdictie Universele jurisdictie Beschermingsjurisdictie Passieve personaliteitsjurisdictie
Verkrijgen van soevereiniteit
2.3.1.
Occupatie en prescriptie
2.3.2.
Andere manieren voor het verkrijgen van soevereiniteit
2.4.
Principes in verband met het verkrijgen van soevereiniteit
2.4.1.
Uti possidetis principe
2.4.2.
Recht op zelfbeschikking
2.5.
Gebieden buiten de exclusieve jurisdictie van staten
Zuidpool (Antarctica) Noordpool (Arctica)
3. Immuniteit 3.1.
Staatsimmuniteit
3.1.1.
Betekenis van staatsimmuniteit
3.1.2.
Staatsimmuniteit in internationaal recht
3.1.3.
Immuniteit voor schendingen van internationaal recht
3.1.4.
Immuniteiten van staatsfunctionarissen
3.2. 3.2.1.
Diplomatieke en consulaire immuniteiten Internationaal recht inzake diplomatieke en consulaire immuniteiten
3.2.2.
Diplomatieke relaties
3.2.2.1.
Diplomatieke immuniteiten
3.2.2.2.
Immuniteiten inzake personen
3.2.2.3.
Immuniteiten inzake bezittingen
3.2.2.4.
Immuniteiten inzake communicatie
3.2.2.5.
Misbruik van immuniteiten
3.2.3.
3.3.
Consulaire relaties
Immuniteiten van internationale organisaties
4. Staatsaansprakelijkheid 4.1.
Bronnen inzake staatsaansprakelijkheid
4.2.
Staatsaansprakelijkheid
4.2.1.
Onwettige daad
4.2.2.
Toerekenbaarheid
4.2.2.1.
Toerekenbaarheid voor daden van staatsorganen
4.2.2.2.
Toerekenbaarheid voor daden van individuen
4.2.2.3.
Toerekenbaarheid voor daten van andere entiteiten
4.2.2.4.
Activiteiten van rebellen Activiteiten van groepen in een andere staat
Primaire aansprakelijkheid van de staat
4.2.3.
Gevolgen van staatsaansprakelijkheid
4.2.4.
Verweer tegen staatsaansprakelijkheid
4.3.
Behandeling van vreemde onderdanen
4.3.1.
Standaard voor de behandeling van vreemde onderdanen
4.3.2.
Toelaatbaarheid van claims
4.3.2.1.
Nationaliteit van claims
4.3.2.2.
Uitputting van lokale rechtsmiddelen
4.3.3.
Onteigening van bezittingen
Hoofdstuk 5:
Internationale organisaties
1. Internationale gouvernementele organisaties 1.1.
Internationale rechtspersoonlijkheid
1.2.
Verenigde Naties
1.2.1.
VN-Handvest
1.2.2.
Lidmaatschap van de VN
1.2.3.
Organen van de VN
1.2.3.1.
Hoofdorganen van de VN
1.2.3.2.
Algemene Vergadering
Mensenrechtenraad Programma’s en fondsen
1.2.3.3.
Veiligheidsraad
1.2.3.4.
Secretariaat
1.2.3.5.
ECOSOC
1.2.3.6.
Internationaal Gerechtshof
1.2.4.
Hervorming van de VN
1.3.
VN gespecialiseerde organisaties
1.4.
Andere internationale organisaties
2. Supranationale organisatie: de Europese Unie 3. Niet-gouvernementele organisaties
Hoofdstuk 6:
Het individu in het internationaal recht en mensenrechten
1. Rechtspersoonlijkheid van individuen 1.1.
Rechten voor individuen
1.2.
Plichten voor individuen
1.2.1.
Internationaal strafrecht
1.2.2.
Internationaal Strafhof
2. Rechtspersoonlijkheid van minderheden 3. Rechtspersoonlijkheid van inheemse volkeren 4. Mensenrechten 4.1.
Evolutie van mensenrechten
4.2.
Bescherming van mensenrechten onder de VN
4.2.1.
Internationaal soft law
4.2.2.
Verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten (BUPO)
4.2.3.
Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten
4.2.4.
Andere mensenrechtenverdragen
4.2.5.
VN-organen en organisaties
4.3.
Europees Verdrag over de rechten van de mens (EVRM)
Deel IV: Vormen van Internationaal Recht
Hoofdstuk 7:
Internationale conflicten
1. Vreedzame geschillenregeling 1.1.
Algemeen
1.2.
Onderhandelingen
1.3.
Bemiddeling en good offices
1.4.
Onderzoek
1.5.
Geschillenregeling door de VN
1.6.
Geschillenregeling door andere organisaties
1.7.
Conciliatie
1.8.
Arbitrage
1.9.
Internationaal Gerechtshof
1.9.1.
Geschillenbeslechting
1.9.1.1.
Toegang tot het Hof
1.9.1.2.
Ontvankelijkheid van een zaak
1.9.1.3.
Voorlopige maatregelen
1.9.1.4.
Verkrijgen van jurisdictie
1.9.1.5. 1.9.2.
Toestemming ad hoc Toestemming post hoc (forum prorogatum) Toestemming ante hoc (verdragen) Toestemming ante hoc (Optioneel systeem)
Tussenkomst door derde staten Adviezen
2. Gewapende conflicten 2.1.
Recht van gewapende conflicten
2.2.
Unilateraal gebruik van geweld
2.2.1.
Unilateraal gebruik van geweld vóór 1945
2.2.2.
Unilateraal gebruik van geweld na 1945
2.2.3.
Recht op zelfverdediging
2.2.4.
Ander wettig unilateraal gebruik van geweld
2.2.4.1.
Collectieve zelfverdediging
2.2.4.2.
Op vraag van een staat
2.2.5.
Unilateraal gebruik van geweld om andere redenen
2.2.5.1.
Gewapende tegenmaatregelen (reprisals)
2.2.5.2.
Bescherming van onderdanen in het buitenland
2.2.5.3.
Bescherming tegen terrorisme
2.2.5.4.
Humanitaire interventie
2.2.5.5.
Zelfbeschikking en nationale bevrijdingsbewegingen
2.2.5.6.
Hot persuit
2.3.
Collectief gebruik van geweld
2.3.1.
Collectief gebruik van geweld door de Veiligheidsraad
2.3.2.
Collectieve veiligheid en collectieve zelfverdediging
2.3.3.
Rol van de Algemene Vergadering
2.3.4.
Gebruik van geweld door regionale organisaties
2.4.
Peacekeeping
3. Humanitair recht 3.1.
Recht van Den Haag
3.2.
Recht van Genève
3.3.
Rode Kruis
Hoofdstuk 8:
Rechtsgebieden: zee – lucht – ruimte
1. Internationaal zeerecht 1.1.
Bronnen van internationaal zeerecht
1.2.
Territoriale zee
1.2.1.
Territoriale zee: juridisch regime
1.2.2.
Recht van onschuldige doorvaart
1.2.3.
Territoriale zee: afbakening
1.3.
Aansluitende zone
1.4.
Exclusieve economische zone
1.4.1.
Exclusieve economische zone: juridisch regime
1.4.2.
Exclusieve economische zone: afbakening
1.5.
Continentaal plat
1.5.1.
Continentaal plat: definitie
1.5.2.
Continentaal plat: juridisch regime
1.5.3.
Continentaal plat: afbakening
1.5.4.
Relatie tussen EEZ en continentaal plat
1.6.
Diepzeebodem
1.7.
Volle zee
2. Luchtrecht 2.1.
Luchtruim: juridisch regime
2.2.
Juridisch kader voor burgerluchtvaart
3. Ruimterecht 3.1.
Bronnen van internationaal ruimterecht
3.2.
Ruimteverdrag
3.3.
Gewoonterecht
3.4.
Organisaties
3.5.
Uitdagingen voor de toekomst
Hoofdstuk 9:
Internationaal milieurecht
1. Planeet onder druk 2. Bronnen van internationaal milieu- en biodiversiteitrecht 2.1.
Verdragen
2.2.
Gewoonterecht
2.3.
Algemene beginselen van milieu- en biodiversiteitrecht
2.4.
Internationale rechtspraak
2.5.
Soft law
2.6.
EU milieu- en biodiversiteitrecht
3. Evolutie van milieu- en biodiversiteitrecht
4. Mondiale verdragen 4.1.
Klimaatverdrag
4.2.
Biodiversiteitsverdrag
4.3.
Desertificatieverdrag
Internationaal Publiekrecht Prof. Dr. Anne Cliquet
Donderdag 30 september 2010
Deel I: Inleiding
Hoofdstuk 0:
Inleiding op de cursus
1. Inhoud en doelstellingen De cursus ‘Internationaal Publiekrecht’ (verder IPR) is bedoeld als basisvak tot het internationale recht, om daarvoor een theoretische basis te bieden. Het is een heel breed vak, wat betreft in houd en thema’s. Voor elk van de behandelde aspecten bestaat ook een apart vak. Daarnaast zullen in deze cursus vele voorbeelden uit de actualiteit aan bod komen.
2. Praktische informatie Lesmateriaal Voor de les zullen telkens de hand-outs van de cursus/de ppt beschikbaar zijn op Minerva. De ppt’s zijn vrij uitgebreid op zichzelf, maar worden best aangevuld met eigen nota’s. Later komt ook een leidraad beschikbaar. Daarvan zal een bericht op Minerva verschijnen.
Handboek Martin Dixon, Textbook on International Law (verkrijgbaar bij Story) Dit is het boek waarop een groot deel van de lessen zijn gebaseerd, maar het is op zichzelf geen verplichte literatuur.
Examen Het examen is schriftelijk. Het bestaat zowel uit kennisvragen als uit kleine toepassingsvragen.
3. Overzicht van de cursus -
-
Hoofdstuk 2 en 3 vormen de belangrijke theoretische basis Hoofdstuk 4 tot 6 beschrijven de belangrijke spelers in het internationaal recht. Daarin komen aan bod: o.m. de immuniteit van vervolging voor staten, leiders en diplomaten; de VN als internationale organisatie; het individu dat een secundaire rol speelt in IPR. Hoofdstuk 7 tot 9 tonen vormen waarin IPR tot uiting komt, bijvoorbeeld bij conflicten tussen staten.
Hoofdstuk 1:
Inleiding tot het Internationaal Publiekrecht
1. Definitie van Internationaal Publiekrecht Wat is IPR? IPR -
houdt zich vooral bezig met de verhoudingen tussen staten; later ook met de verhoudingen tussen staten en internationale organisaties en tussen internationale organisaties onderling. heeft een indirecte impact op individuen, in het bijzonder wat betreft mensenrechten. Een uitzondering hierbij is het internationaal strafrecht, dat een directe invloed heeft op individuen. Men kan immers personen dagvaarden voor een inbreuk op het internationaal strafrecht.
De inhoud van IPR IPR gaat over alle aspecten van de relaties tussen staten en tussen internationale organisaties. Het gaat om ontzettend veel thema’s en onderwerpen, en dat aantal breidt steeds maar verder uit.
Belang van IPR We leven in een geglobaliseerde wereld, waar staten steeds vaker met elkaar in contact komen, en staten bovendien met steeds meer andere staten in contact komen. Daarom is er nood aan een internationaal rechtssysteem, dat de relaties tussen deze staten in goede banen leidt, en volgens hetwelke eventuele conflicten vreedzaam kunnen worden opgelost. Het huidige internationale rechtssysteem bestaat uit een grote verzameling aan afspraken tussen verschillende staten en instanties. Maar weinig van deze afspraken zijn universeel aanvaard en dus overal van toepassing. Het internationaal rechtssysteem staat op zichzelf, maar heeft evenwel een sterke invloed op het nationale recht. We zullen ons in dit vak IPR onder mee bezig houden met: - Israël-Palestina: is Palestina een staat? Hoe zit het met de schendingen van het humanitaire recht aldaar? Enz. - NAVO: hoe zit het met het gebruik van geweld door internationale defensieorganisaties? - Wat met piraterij in zeeën die door verschillende staten worden beheerd? - Hoe zit het met de bevoegdheden van staten e.d. in het Noordpoolgebied en Antarctica? - De VN houdt in september haar jaarlijkse Algemene Vergadering. Wat is de waarde van deze internationale organisatie? Wat is bijvoorbeeld de impact van haar humanitaire tak en mensenrechtenraad (HR Council)? - Hoe werkt het internationale strafrecht? - Wat is de juridische status van de Millennium Development Goals (MDGs)? - Wat zegt het internationale recht in verband met de UN Climate Change conferenties, internationale milieurampen en biodiversiteit? Hoe verhoudt zich het belang van toerisme tot het belang van milieubehoud?
2. Kenmerken van Internationaal Publiekrecht Het internationaal vs. nationaal rechtssysteem
Het internationale recht verschilt op enkele punten sterk van nationale rechtssystemen. - Het nationaal recht is een verticaal rechtssysteem: (wetgeving) de wetgever maakt wetten die gelden voor burgers (handhaving) de politie controleert het naleven van die wetten (rechtspraak) wordt voorzien door nationale rechtbanken - Het internationaal recht is een horizontaal rechtssysteem: (wetgeving) er bestaat geen internationale wetgever – ook niet de VN-AV – die wetten kan opleggen. Het zijn de staten zelf, als gelijke en soevereine rechtssubjecten, die afspraken maken en tot overeenkomsten komen. (handhaving) er is geen internationale politiemacht – ook niet de VN-Blauwhelmen – die wereldwijd en op zelfstandige basis kunnen optreden. Staten controleren elkaar. (rechtspraak) er is geen internationale rechtbank – ook niet het ICJ in Den Haag – die zelfstandig kan optreden. Er is telkens een actie van staten nodig voor er op internationaal niveau recht kan gesproken worden.
Het IPR als rechtssysteem Het internationaal recht is niet louter een geheel van politieke afspraken, maar bestaat ook uit bindende rechtsregels. Het is dus ook een volwaardig rechtssysteem. Een aantal rechtsregels zijn moeilijk te handhaven, maar de meeste worden wel nageleefd. In een geglobaliseerde wereld hebben we nu eenmaal regels nodig die voorspelbaarheid en stabiliteit garanderen. Indien staten deze regels niet belangrijk vonden om na te leven, zouden ze zich ook niet bezig houden met het maken van zulke regels en afspraken.
Handhavingmechanismen Binnen het internationaal recht kan men gebruik maken van verschillende handhavingmechanismen om ervoor te zorgen dat staten zich aan de gemaakte afspraken houden. - UN-Security Council: deze heeft maar een beperkte bevoegdheid, kan maar in beperkte situaties tussenkomen. Wanneer ze dat wel doet, zijn haar uitspraken normaal gezien bindend. - Staten kunnen rechten of privileges verliezen. - Staten kunnen aangeklaagd worden voor lokale of regionale rechtbanken. - (zwakker) via rapportering van bepaalde wantoestanden kan men staten bewegen zich aan bepaalde regels de houden. Het gaat om een strategie van politieke en sociale druk, ook wel ‘name, blame, shame’ genoemd.
Effectiviteit Het IPR heeft zowel zijn sterktes als zijn zwaktes, al is het doorgaans effectief. Meestal werkt IPR, staten hebben er zelf belang bij de gemaakte afspraken en regels te volgen. Bovendien maken staten deze regels zelf, als zij ze dan vervolgens niet zouden respecteren, zou dat de geloofwaardigheid van een staat sterk beïnvloeden. Geen staat wil uiteraard bekend staan als onbetrouwbaar. Bovendien kunnen er economische sancties volgen op niet-naleving.
Zwakheden Toch zijn mondiale verdragen en soortgelijke afspraken vaak compromissen. Deze gaan niet tot het uiterste wat betreft het mogelijke internationale belang. Het voordeel van zulke compromissen is wel dat meer staten of zelfs de hele wereld bereidt zijn mee te stappen in het akkoord. Op die manier kan bereikt worden dat staten die anders geen inspanningen zouden leveren, nu toch al enkele inspanningen doen.
Anderzijds zijn deze verdragen daardoor vaak vaag geformuleerd, waardoor ze vatbaar zijn voor interpretatie. De ene staat verwacht een ander soort gedrag onder een bepaalde afspraak, dan een andere. Bovendien zorgt het ontbreken van een wereldpolitiemacht en een wereldrechtbank er vaak voor dat bepaalde staten zich vaak veel kunnen permitteren. Ze kunnen moeilijk overgehaald worden mee te stappen in bepaalde akkoorden of kunnen moeilijk gedwongen worden zich te houden aan gemaakte afspraken. Staten laten soms hun nationaal belang primeren boven het internationaal belang. In bepaalde domeinen is de naleving van regels in het algemeen ondermaats, bijvoorbeeld wat betreft mensenrechten of het gebruik van geweld.
Internationaal Publiekrecht Prof. Dr. Anne Cliquet
Donderdag 7 oktober 2010
Deel II: Theoretische basis
Hoofdstuk 2:
Bronnen van het internationaal recht
1. Overzicht van de bronnen Internationaal recht is niet beschikbaar in gecodificeerde wetboeken, maar bestaat daarentegen uit een geheel van verschillende bronnen waarin rechtsregels terug te vinden zijn. Bovendien zijn niet alle rechtsregels opgeschreven. In dit hoofdstuk volgt een overzicht van de belangrijkste bronnen waarin we rechtsregels kunnen terugvinden. Deze rechtsregels worden gemaakt en toegepast door zowel staten als internationale organisaties. We spreken van: - formele bronnen = de erkende manieren waarop internationale rechtsregels tot stand komen - materiële bronnen = de eigenlijke inhoudelijke regels van het internationaal recht In artikel 38 van het Statuut van het Internationaal Gerechtshof (ICJ) vinden we een niet-limitatieve opsomming van bronnen van het internationaal recht, op basis waarvan het gerechtshof een uitspraak kan doen. Welke niet in deze lijst zijn opgenomen, zijn bijvoorbeeld resoluties van internationale organisaties en soft law. → Belangrijk: het ICJ doet geen uitspraak over de hiërarchie van deze bronnen, uitgenomen wat betreft rechterlijke uitspraken en rechtsleer (die enkel aanvullend gebruikt worden). We kunnen welk merken dat er impliciet aan sommige bronnen prioriteit wordt geschonken.
2. Verdragen 2.1.
Begrip
Verdragen zijn een primaire bron van internationaal recht en bovendien een van de belangrijkste. Het gaat om bindende afspraken tussen staten en/of internationale organisaties. → wanneer het in deze cursus gaat over ‘internationale organisaties’ worden hiermee doorgaans gouvernementele organisaties bedoeld. Het gaat om internationale organisaties die werden opgericht en opereren volgens de wensen van staten.
Voorbeeld [nieuwsbericht] Tijdens de laatste Algemene Vergadering van de VN benadrukte men het belang van het ondertekenen en ratificeren van verdragen. De leden van de AV spoorden staten aan dit zo snel mogelijk te doen nadat de partijen bij het verdrag tot een akkoord waren gekomen en een verdrag werd opgesteld. Bovendien worden vaak tijdens deze Algemene Vergaderingen verdragen ondertekend of geratificeerd. Er wordt daarnaast belang gehecht aan het feit dat zo veel mogelijk staten verdragen ondertekenen en ratificeren, vooral als het gaat om multilaterale verdragen
2.2.
Principes inzake verdragen als bron van internationaal recht
Een verdrag is daarnaast bindend. Staten die partij zijn bij het verdrag worden geacht de regels erin op te volgen, zich aan het verdrag te houden. Indien niet, dan stellen ze zich open voor ‘staatsaansprakelijkheid’.
Het is wel zo dat een staat enkel vrijwillig kan aansluiten bij een verdrag, en daartoe niet gedwongen kan worden. Uitzonderingen daarop zijn verdragen ergo omnes, die gelden voor elke staat, in relatie tot elke staat. Het gaat bijv. om het verdrag rond het Suezkanaal. In het verdrag wordt telkens aangegeven wie de verdragspartijen zijn. Het verdrag geldt dan in relaties tussen deze landen. Een uitzondering hierop is het gewoonterecht, dat voortkomt uit de praktijken van staten. Deze regels gelden voor iedereen. De laatste jaren zien we een tendens tot de codificering van gewoonterecht, waarbij het gewoonterecht wordt vastgelegd in verdragen. Er geldt dan wel een verschil in rechtsgrond. In relaties tussen verdragspartijen geldt dan het verdrag als rechtsgrond, in relaties waarin tenminste een van de staten geen verdragspartij is, fungeert het gewoonterecht als rechtsgrond. De moeilijkheid hierbij is echter: welke rechtsregels zijn gewoonterecht? Voor wie gelden welke regels? Het verdrag kan dus een (gedeeltelijke) weerspiegeling zijn van gewoonterecht. Omgekeerd kunnen nieuwe zaken in een verdrag na verloop van tijd gewoonterecht worden en dus gelden voor alle staten. Een voorbeeld hiervan is het Zeerechtenverdrag uit 1982. Daarin werd veel gewoonterecht in opgenomen. Er waren evenwel staten die moeite hadden met enkele nieuwe zaken in het verdrag, maar zich er toch bij aansloten. Het gehele verdrag werd daardoor vrij snel als gewoonterecht beschouwd, waardoor het gold (en geldt) voor alle staten.
3. Internationaal gewoonterecht 3.1.
Begrip
Het gewoonterecht is een primaire bron binnen het internationaal recht, maar wel een moeilijke bron. Dit soort recht ontstaat uit de praktijk van staten en is zelden gecodificeerd. Het recht is daardoor vrij flexibel. Die flexibiliteit kan een voordeel zijn, maar het soms ook moeilijk maken te bepalen of een bepaalde regel of gebruik nu gewoonterecht is of niet. Voordat internationaal recht opgeschreven werd of verdragen werden gemaakt, gold dit gewoonterecht als belangrijkste rechtsbron. Vandaag vormt het vaak een aanvulling op bestaande verdragen. Er bestaat immers een algemene tendens tot de codificering van gewoonterecht. Dit zorgt ervoor dat het duidelijker wordt welke regels tot gewoonterecht horen en daarover minder discussie kan bestaan. Om te kunnen spreken van gewoonterecht, zijn twee aspecten noodzakelijk: de statenpraktijk (een objectief element) en de opinio juris. 3.1.1. Statenpraktijk Dit is het objectief element van gewoonterecht, het gaat over wat staten wel of niet doen. Statenpraktijk kan dus blijken zowel uit de daden als het verzuim van staten, alsook uit verklaringen, nationale wetgeving, standpunten binnen internationale organisaties, … Omdat statenpraktijk recht zou zijn en dus zou gelden voor alle staten, moet het voldoen aan drie criteria: consistentie, algemeenheid, duurtijd.
Consistentie De praktijk moet door staten regelmatig en steeds op dezelfde manier worden uitgevoerd. Vb. het aantal zeemijl dat men als territoriale wateren van een staat beschouwd: is gewoonterecht geworden Vb. humanitaire interventie bij genocide: daarin wordt weinig consistentie aan de dag gelegd
Het is dus nodig dat de praktijk door een aantal landen consistent wordt uitgevoerd. De mate van consistentie die nodig is opdat een bepaalde praktijk gewoonterecht zou worden, hangt af van het onderwerp. Er is de algemene tendens dat meer consistentie is vereist wanneer het gaat om verplichtingen voor staten, minder als het vrijheden betreft. Vb. het gebruik van geweld, zoals de VS in Irak (pre-emptive strike): gaat het hier om een recht (ontleent aan gewoonterecht) van de VS?
Algemeenheid De praktijk moet door een groot aantal staten, liefst zoveel mogelijk, worden uitgevoerd. De graad van algemeenheid – m.a.w. het aantal staten – die minimum nodig is opdat een bepaalde praktijk als gewoonterecht wordt aanvaard, verschilt van onderwerp tot onderwerp. Wanneer een staat zich steeds opnieuw expliciet en formeel verzet tegen een bepaalde praktijk, wordt deze aangeduid als een ‘persistant objector’. De praktijk kan dan nog steeds gewoonterecht worden (indien ze door een groot aantal andere staten wel aanvaard wordt), maar geldt dan niet voor deze staat. Afhankelijk van om welke staat het gaat, kan deze soms tegenhouden dat een bepaalde praktijk gewoonterecht wordt. Anderzijds kan de staat in de loop van het proces (van praktijk naar gewoonterecht) haar bezwaren laten vallen. Het ICJ aanvaardt bovendien ook vormen van ‘lokaal gewoonterecht’ waarbij bepaalde praktijken gewoonterecht worden voor een bepaald aantal staten in dezelfde regio.
Duurtijd De statenpraktijk moet over een langere tijd en steeds opnieuw op dezelfde manier worden uitgevoerd, alvorens het gewoonterecht kan worden. De precieze vereiste duur en herhaling, hangen ook weer af van het gewoonterecht. Bepaalde praktijken kunnen gewoon niet zo vaak uitgevoerd worden, waardoor ze al na een- of tweemaal voorkomen gewoonterecht worden. Dit is bijvoorbeeld het geval in het ruimterecht. In dit geval spreken we van instant gewoonterecht. 3.1.2. Opinio juris Dit is het subjectief element bij gewoonterecht. Het gaat erom dat staten een bepaalde praktijk of gewoonte als recht of plicht beschouwen. De opinio juris kan het verschil maken tussen een gewoonte of gewoonterecht. Een gewoonte is bijv. het groeten met de vlag op volle zee. Dit wordt beschouwd als hoffelijk gedrag, maar is juridisch gesproken niet bindend. Gewoonterecht is wel bindend, en wel voor alle staten. Een bewijs voor het bestaan van een opinio juris ten aanzien van een bepaalde statenpraktijk kan bijvoorbeeld gevonden worden in verklaringen, standpunten in internationale organisaties, nationale wetgeving, etc. De bewijslast hangt daarbij af van onderwerp tot onderwerp en zal ook deze keer doorgaans zwaarder zijn naarmate het gewoonterecht meer verplichting voor staten inhoudt.
Voorbeeld Men kan zich afvragen of het (dreigen met het) gebruik van kernwapens wettelijk is. Het is in ieder geval een statenpraktijk dat weinig staten nog gebruik maken van nucleaire wapens of ermee dreigen. Dit hoeft evenwel niet het gevolg zijn van het feit dat ze dit onwettig beschouwen, maar kan andere oorzaken hebben. Het ICJ meende dan ook dat er geen opinio juris was voor het gewoonterecht dat het gebruik van kernwapens of het dreigen ermee onwettig zou zijn.
Voorbeeld Nicaragua klaagde in 1986 de VS aan voor het ICJ voor het gebruik van geweld op haar grondgebied. Van 1979 tot 1990 heerste er een communistisch regime in Nicaragua. De VS voelde niks voor een communistisch regime in haar achtertuin en steunde de Contra’s, die rebelleerden tegen het regime. Ook hier benadrukte het Hof de noodzaak van een opinio juris en oordeelde het dat de VS geen
recht hadden te interveniëren in de binnenlandse aangelegenheden van een andere staat, i.e. Nicaragua.
3.2.
Wijziging van gewoonterecht
Gewoonterecht kan worden veranderd doordat een nieuwe statenpraktijk haar intrede doet. Initieel kan de nieuwe praktijk ingaan tegen het gewoonterecht van dat moment, en is het dus ‘illegaal’. Veel hangt echter af van de reacties van andere staten. Zij kunnen de praktijk gedogen, navolgen of ertegen protesteren. Of een bepaalde praktijk beschouwd wordt al illegaal of als nieuw gewoonterecht hangt ook af van een eventuele uitspraak van het ICJ.
3.3.
Ius cogens
Dit is gewoonterecht dat zodanig fundamentele principes bevat, dat het nauwelijks te wijzigen valt. Het is in ieder geval niet mogelijk ius cogens te wijzigen of overtreffen via bepalingen in een verdrag, zoals dat bij gewoonterecht wel kan (althans voor de verdragspartijen). Onder ius cogens vallen onder meer het principe van gelijkheid van staten, het verbod op genocide, het verbod op het gebruik van geweld, vrijheid op volle zee, recht op zelfbeschikking, …
3.4.
Verhouding tussen verdragen en gewoonterecht
Afhankelijk van het domein waarover het gaat kunnen het gewoonterecht en bestaande verdragen elkaar aanvullen, of elkaar tegenspreken. In vele gevallen zijn verdragen een codificatie van bestaand gewoonterecht, of zijn bepalingen in verdragen na verloop van tijd ook gewoonterecht geworden. In deze gevallen is geen sprake van een conflict. Voor verdragspartijen gelden de bepalingen in het verdrag, voor andere staten geldt het gewoonterecht. Wanneer een verdrag en het gewoonterecht elkaar tegenspreken, zijn er twee mogelijkheden: - Het verdrag werd opgesteld nadat de tegengestelde bepaling gewoonterecht werd: het verdrag geldt voor de verdragspartijen, het gewoonterecht voor andere staten. - De statenpraktijk werd gewoonterecht nadat de tegengestelde bepaling in een verdrag werd gesteld. In principe is dan het verdrag van toepassing, op zijn minst voor de verdragspartijen. Eventueel kan men ervoor opteren om het verdrag aan te passen (volgens de procedures die in het verdrag zijn voorzien) volgens het bestaande gewoonterecht. Wanneer het gaat om tegenstrijdigheden tussen verdragen en ius cogens, is steeds het laatste van toepassing.
4. Algemene beginselen van internationaal recht Het gaat hier om algemene richtinggevende principes binnen het internationale recht. Men kan drie categorieën onderscheiden. - Beginselen die gemeenschappelijk zijn aan alle nationale (en soortgelijke) rechtsstelsels. Vaak gaat het om procedurele of administratieve gewoonten. - Het beginsel van billijkheid of rechtvaardigheid (‘equity’): de rechter neemt een beslissing die voor alle partijen aanvaardbaar en rechtvaardig is. Dit principe kan in sommige gevallen voor gaan op technische bepalingen in verdragen, zoals bijvoorbeeld bij de afbakening van territoriale wateren tussen IJsland en het Verenigd Koninkrijk. - Algemene beginselen die typisch zijn voor (en exclusief gelden is) het internationaal recht. Het gaat hier bijv. om het principe dat alle staten gelijk zijn, om het voorzorgsprincipe binnen milieurecht (=het nemen van preventieve maatregelen), enz. Deze principes zijn niet altijd genoeg ingevuld, geconcretiseerd of uitgewerkt. Ze kunnen soms verduidelijkt of
geconcretiseerd worden in verdragen, of voorkomen in rechtszaken (waaruit hun interpretatie kan blijken).
5. Rechterlijke beslissingen Rechterlijke beslissingen worden beschouwd als een secundaire bron binnen het internationale recht. Ze zijn op zich niet rechtscheppend, tenzij voor de partijen aan de rechtszaak. Enkel voor deze partijen zijn rechterlijke uitspraken bindend. Toch kunnen rechterlijke beslissingen een rechtscheppend karakter krijgen. Dit kan bijvoorbeeld doordat er naar verwezen wordt in volgende rechtszaken, andere (rechterlijke) beslissingen kunnen er op gebaseerd worden. Rechterlijke beslissingen – vooral deze van het ICJ – kunnen daarnaast vertaald worden in verdragsbepalingen of een impuls geven aan de creatie van nieuw gewoonterecht, vooral in die domeinen waarin het gewoonterecht of verdragenrecht nog maar weinig uitgewerkt is. Het ICJ is daarbij dus zeer gezaghebbend, maar heeft juridisch geen ‘macht’ om bepaalde beslissingen of interpretaties op te leggen. Vb. het Europees Hof van de Mensenrechten: geen echte macht, maar wel een groot gezag. Vb. Rwanda-Tribunaal (= ad hoc tribunaal): rechterlijke discussies kunnen leiden tot het uitwerken van bepaalde definities die voorheen onbestaande waren.
6. Rechtsleer Hier gaat het opnieuw om een secundaire bron binnen het internationaal recht. Visies, oplossingen en studies van rechtsgeleerden zijn op zich geen recht, en dus niet rechtscheppend. Het gaat slechts om een interpretatie, geen rechtsregels. Niettemin heeft men onder bestuurders (en zelfs rechters) vaak aandacht voor wat men in de literatuur zegt aangaande een bepaalde rechterlijke kwestie. Eventueel kan men daarop zijn politieke of rechterlijke beslissing baseren. Zo kan na een omweg een element uit de rechtsleer uiteindelijk tot gewoonterecht of verdragenrecht komen. Zo had de visie van Hugo Grotius aangaande de vrije toegang tot de zee een grote invloed op het later ontstaan van het zeerecht.
7. Resoluties van internationale organisaties De resoluties van internationale organisaties zijn doorgaans niet bindend, maar kunnen wel fungeren als primaire bron van internationaal recht. Deze resoluties fungeren echter eerder als stimulans voor het creëren van nieuw gewoonterecht. De resoluties van de Algemene Vergadering van de VN zijn allicht de bekendste, maar dus niet bindend. Enkel de resoluties aangaande de interne werking van de VN zijn wel bindend. Niettemin kunnen deze resoluties fungeren als: - bevestiging van bepaald gewoonterecht; - bewijs van opinio juris bij bepaald gewoonterecht; - stimulans voor de ontwikkeling van gewoonterecht. Op die manier kunnen de bepalingen in zulke resoluties wel bindend worden. De resoluties van de VN-Veiligheidsraad zijn daarentegen wel steeds bindend, evenwel enkel voor de betrokken partijen. Deze resoluties zijn evenmin rechtscheppend, maar vaak slechts toepassingen van bestaande regels op bepaalde conflicten of situaties.
8. Soft Law Soft law staat tegenover hard law, wat doorgaans verwijst naar bindende rechtsregels. Soft law kan slaan op twee categorieën van bepalingen binnen het internationaal recht:
-
-
Vage regels in het internationaal recht: deze regels zijn meestal bindend, maar vaak zo vaag geformuleerd dat het niet goed duidelijk is wat ermee wordt bedoeld en staten er dus alle kanten mee uit kunnen. Richtlijnen, ideeën, principes, streefdoelen, … in verklaringen en conclusies van conferenties (cfr. de lege ferenda = wat recht zal worden). Deze zijn op zich zelden bindend, maar zijn wel op weg om dat te worden of er bestaat afdoende druk om ze op te volgen. Onder de lege ferenda vallen ook verdragen of teksten die worden voorbereid door internationale organisaties of hun organen. Deze zijn op zich (nog) niet rechtsgeldig, aangezien er staten nodig zijn die zich tot de bepalingen in het verdrag moeten verbinden, die het verdrag moeten sluiten onder elkaar.
Hoofdstuk 3:
Verdragenrecht
1. Algemeen Het verdragenrecht regelt de procedurele en inhoudelijke regels inzake de totstandkoming en werking van verdragen. Het wordt geregeld door gewoonterecht en door een aantal verdragen, waaronder het Weens Verdrag inzake verdragenrecht uit 1969. Dit laatste is dus een verdrag over verdragen. In zekere zin is dit verdrag een codificering van heel wat gewoonterecht en bestaat er dus een grote overlapping tussen beide bronnen. Bovendien zijn de nieuwe regels die in het Weens Verdrag verschenen nadien op hun beurt gewoonterecht geworden. Een verdrag wordt gedefinieerd als: - een juridische overeenkomst, - gesloten tussen staten (en/of internationale organisaties), - geregeld door het internationaal recht, - dat juridisch bindende verplichtingen creëert in het internationaal recht. In het algemeen bestaan er geen vereisten over de vorm die een verdrag moet aannemen. Het kan in principe gaan zowel om een schriftelijk als een mondeling verdrag. Het gewoonterecht is een prima voorbeeld van dit laatste. Het Weens Verdrag van 1969 geldt evenwel alleen voor geschreven verdragen die werden afgesloten tussen staten. Een verdrag kan tot stand komen zowel na directe onderhandelingen door twee of meerdere staten of na een multilaterale conferentie. Een verdrag wordt in verschillende talen met verschillende termen (synoniemen) aangeduid. Een verschillende term duidt niet noodzakelijk op het feit dat de tekst een ander statuut heeft dan een verdrag. Verdragen zijn het best te vergelijken met een contract, met de uitzondering dat bij een verdrag niet noodzakelijk alle verdragspartijen daar voordeel uit moeten halen of dezelfde verplichtingen moeten naleven. Verdragen bestaan er in verschillende soorten: - bilaterale en multilaterale verdragen - algemeen rechtscheppende verdragen (met algemene normen) of contractuele verdragen (met specifieke verplichtingen) - constitutionele verdragen (over de oprichting van een internationale organisatie) - vereenvoudigde vorm - gemengde verdragen (tussen een organisatie en staten en/of met alle kenmerken van voorgaande soorten) Er bestaan ook gekoppelde verdragen, die op hetzelfde onderwerp en op elkaar betrekking hebben. Een kaderverdrag met bijbehorende protocollen is hiervan een voorbeeld (cfr. het Klimaatverdrag met o.m. het Kyoto-protocol). In deze formule bestaat er vaak veel vrijheid voor staten om te kiezen welke delen ze willen volgen en welke delen niet. Een verdrag met niet verward worden met bijv. resoluties van internationale organisaties, politieke verklaringen, diplomatieke correspondentie en soortgelijke documenten en communicatievormen. De termen van zulke teksten kunnen evenwel verwarrend werken. Sommige teksten heten hetzelfde, maar hoeven daarom niet allebei bindend te zijn voor de betrokken staten.
Bij twijfel of een bepaalde tekst een verdrag is, bestaan er twee mogelijkheden. - Je kan het niet te weten komen omdat het een verdrag van voor WOII betreft en toen ook nog geheime verdragen werden gesloten. Er is dus geen mogelijkheid om te weten of over een bepaalde aangelegenheid een verdrag werd gesloten, evenmin of de tekst een bindend verdrag is. - Sinds WOII is het de gewoonte dat verdragen openbaar worden gemaakt. Doorgaans worden verdragen geregistreerd bij de VN in de United Nations Treaty Series. Evenwel, een tekst die daar niet geregistreerd is, kan nog steeds een verdrag zijn, maar het kan in ieder geval niet ingeroepen worden voor VN-organen, zoals het Internationaal Gerechtshof (ICJ).
2. Sluiten van een verdrag Bevoegdheid om een verdrag te sluiten Wie bevoegd is, wordt meestal bepaald door de nationale wetgeving van de betreffende staat. Meestal gaat het om iemand die behoort tot de uitvoerende macht, met eventueel de noodzaak van een toestemming door de wetgevende macht (het parlement). Wie bevoegd is, en dus ‘full powers’ heeft, moet een formeel document bij zich dragen om dat te bewijzen. Van bepaalde personen wordt gewoon verondersteld dat zij over deze full powers beschikken, zoals het staatshoofd, het hoofd van de regering, de minister van buitenlandse zaken, en de afgevaardigde van die staat op een conferentie. Eenmaal een verdrag wordt gesloten, is het geldig voor de betrokken staat. Verdragen gesloten door een persoon die voor het internationaal recht niet bevoegd was, zijn in principe ongeldig, tenzij de betrokken staat het wel aanvaard. Inbreuken op de nationale wetgeving aangaande bevoegdheid zijn zelden een reden om het verdrag ongeldig te laten verklaren.
Aannemen van de verdragstekst Een verdrag is doorgaans het resultaat van directe onderhandelingen of een conferentie. Bij bilaterale verdragen of verdragen tussen een kleine groep staten is de toestemming van elke staat vereist. Wanneer het gaat om multilaterale verdragen met een grote groep staten, wordt doorgaans een tweederde meerderheid vereist om het verdrag aan te nemen. Als individuele staat kan je dus ook na de onderhandeling nog steeds zeggen dat je niet akkoord gaat met het verdrag.
Toestemming voor het verdrag Het Verdrag van Wenen voorziet verschillende manieren waarop staten toestemming kunnen geven om zich bij het verdrag aan te sluiten of het verdrag aan te nemen. Er is: - ondertekening - ratificatie - toetreding - uitwisseling van instrumenten - aanvaarding Meestal wordt in het verdrag zelf gespecificeerd op welke manier de verdragspartijen gebonden worden. Vaak gaat het om een combinatie van ondertekenen en ratificeren. Een ratificatie is de definitieve bevestiging van een staat aan de internationale gemeenschap dat zij het verdrag zal volgen. Vroeger bestond een ratificatie doorgaans uit een controle door het staatshoofd (de uitvoerende macht). Nu gaat het meestal om een controle door het parlement (de wetgevende
macht). Het Belgische parlement (zowel Kamer als Senaat) stemmen daartoe een instemmings- of goedkeuringswet, waarna de ratificatie volgt. De procedure van ondertekenen en ratificatie is meestal van toepassing op staten die aanwezig waren bij de onderhandelingen tot het verdrag. Staten die niet aanwezig waren bij de onderhandelingen, hebben evenwel de mogelijkheid om toe te treden tot het verdrag. Dit betekent dat ze vrijwillig verklaren toch gebonden te willen worden door de bepalingen in het verdrag. Meestal wil men zo veel mogelijk staten verdragspartij maken aan multilaterale verdragen. Men probeert het voor geïnteresseerde staten dus gemakkelijk te maken om verdragspartij te worden. De uitvoerige verzameling terminologie daarvoor dient vooral om ervoor te zorgen dat het ‘verdragspartij worden’ kan overeenstemmen met de nationale terminologie.
3. Inwerkingtreding De algemene regel is dat het verdrag in werking treedt wanneer alle staten toestemming hebben gegeven (werkt prima bij bilaterale verdragen). Er kan ook in het verdrag zelf staan wanneer het in werking treedt: - op een vaste datum - na een bepaald aantal ratificaties - na een bepaalde tijd na de laatste ratificatie Eventueel zijn extra conditionaliteiten opgenomen in het verdrag.
4. Draagwijdte van juridische verplichtingen Het basisprincipe is pacta sunt servanda, staten houden zich aan de bepalingen in de verdragen waartoe ze zich akkoord hebben verklaard. Indien ze die niet naleven, stellen ze zich open voor internationale aansprakelijkheid. Normaal gezien kan het nationale recht niet ingeroepen worden als excuus om niet te voldoen aan de bepalingen in een verdrag.
5. Voorbehouden Een voorbehoud betekent dat een staat zich wel partij verklaard bij een bepaald verdrag, met uitzondering van specifieke bepalingen. Voor die bepalingen wordt dan een voorbehoud geformuleerd en deze zijn dan niet van toepassing op de voorbehoudende staat. In het verdrag zelf kunnen regels staan aangaande de mogelijkheid om voorbehouden te maken en op welke bepalingen dat wel of niet mogelijk is. Het Verdrag van Wenen voorziet in principe de mogelijkheid om voorbehouden te maken, tenzij deze door het verdrag zelf worden verboden of tenzij ze het doel of het voorwerp van het verdrag voorbijstreven, dat ze daarmee onverenigbaar zijn. In sommige gevallen is het noodzakelijk toestemming of aanvaarding te krijgen van de andere verdragspartijen alvorens een voorbehoud kan aangenomen worden. Indien een andere staat bezwaar heeft, zijn er twee mogelijkheden: - De bezwarende staat beschouwd de voorbehoudende staat niet langer als verdragspartij. De relaties tussen deze twee staten worden geregeld zonder rekening te houden met het betreffende verdrag. - De bezwarende staat beschouwd het voorbehoudende land wel als verdragspartij, maar de bepalingen waarvoor een voorbehoud worden gemaakt, gelden niet tussen beide landen. Dus zowel de voorbehoudende staat als de bezwarende staat hoeven zich niet aan de bepalingen te houden (wel enkel ten aanzien van elkaar). Soms gebeurt het evenwel dat staten een bepaald voorbehoud accepteren – hoewel ze er niet helemaal akkoord mee zijn – gewoon om die staat mee te krijgen als partij in het verdrag.
Voorbeeld Het verdrag op het verbod op walvisvangst. IJsland heeft een voorbehoud genomen op het verbod op commerciële vangst, Japan een voorbehoud op het verbod op wetenschappelijke vangst (al vangt en doodt Japan wel bijzonder veel walvissen zogenaamd in het kader van wetenschappelijk onderzoek).
Internationaal Publiekrecht Prof. Dr. Anne Cliquet
Donderdag 14 oktober 2010
Deel II: Theoretische basis (vervolg)
Hoofdstuk 3:
Bronnen van het internationaal recht (vervolg)
Vraag bij vorige les: -
Wat is het nu van verdragen die enkel ondertekend werden, maar nog niet geratificeerd? Ze zijn niet bindend, nog internationaal, noch nationaal.
6. Interpretatie van verdragen Bij het tot stand komen van verdragen, kunnen er nadien problemen rijzen in verband met de interpretatie. Deze kunnen ontstaan onder meer door: - taalproblemen (tijdens de onderhandelingen of in de verdragstekst) - (bewust) vage formulering Om deze interpretatieproblemen en mogelijke conflicten daarbij op te lossen, voorziet het Verdrag van Wenen in een aantal interpretatieregels: - tekstuele benadering: men bekijkt de tekst puur taalkundig. dit is helaas vaak niet voldoende om het conflict op te lossen. - de intenties van de verdragspartijen: men kijkt naar wat de verdragspartijen voor ogen hadden bij het opstellen van het verdrag. Eventueel kan men daarbij gebruik maken van documenten of voorbereidende teksten die tijdens de onderhandelingen werden gebruikt. - het voorwerp of het doel van het verdrag: kijken naar wat het verdrag wil verwezenlijken. De interpretatie kan dan zo zijn dat deze de verwezenlijking van het verdrag ten goede komt. - effectiviteit: men hanteert de interpretatie die de efficiënte toepassing van het verdrag ten goede komt. Ondanks het gebruik van deze strategieën, eventueel gecombineerd, kunnen er nog steeds interpretatieconflicten bestaan. In het Weens Verdrag worden deze interpretatiemethodes gebundeld, maar het verdrag stelt geen prioriteiten voor een bepaalde strategie. Conflicten door interpretatie moeten geval per geval opgelost worden, er bestaat geen algemene regel.
7. Gevolgen van verdragen voor derde staten Verdragen houden in principe enkel rechten en plichten in voor de staten die partij zijn aan het verdrag, en niet voor derde staten. Uitzonderingen zijn: - Wanneer een derde staat expliciet toestemming geeft om door bepaalde bepalingen gebonden te zijn. - Verdragen erga omnes, die voor elke staat van toepassing zijn.
8. Tegenstrijdige verdragen Verdragen kunnen elkaar geheel of gedeeltelijk tegenspreken. In dat geval kunnen we ons afvragen welk verdrag dan primeert. - Wanneer de verdragspartijen bij beide verdragen dezelfde zijn, primeert het recentste verdrag. De nieuwe bepalingen vervangen de oude. Het gemakkelijkste is als men in het nieuwe verdrag de relatie met het oude verdrag aangeeft.
-
Wanneer het bij beide verdragen niet om dezelfde verdragspartijen gaat, doen zich twee mogelijkheden voor bij conflicten: Het conflict doet zich voor tussen twee staten die beide verdragspartij zijn bij beide verdragen. In dat geval gaat het zoals hierboven: het recente verdrag primeert op het oude in deze relatie. Het conflict doet zich voor tussen twee staten die niet beide verdragspartij zijn van beide verdrag. In dat geval worden de relaties tussen deze twee staten geregeld door het verdrag waar ze beide partij bij zijn. Wanneer er een conflict bestaat tussen een verdrag en het VN-Handvest, primeert in alle gevallen het laatste.
9. Ongeldige verdragen Het gebeurt maar heel zelden dat verdragen ongeldig verklaard worden. Dit kan gebeuren op verschillende gronden: - dwaling: een manifeste fout bij het geven van toestemming voor het verdrag, waarbij de situatie op het moment van de toestemming essentieel was voor het geven van die toestemming; - fraude; - corruptie van de afgevaardigden; - dwang op de afgevaardigden - onwettig gebruik van geweld (bv. na binnenvallen staat) – uitz. hierop zijn vredesverdragen; - strijdigheid met ius cogens. Niet-naleving van een verdrag maakt het echter niet ongeldig.
10.
Amendementen
Verdragen kunnen doorgaans aangepast of gewijzigd worden, wanneer alle verdragspartijen daartoe akkoord gaan. In de meeste verdragen zelf is opgenomen onder welke procedure het verdrag kan gewijzigd worden.
11.
Beëindigen van verdragen
Een verdrag kan beëindigd worden na toestemming door alle verdragspartijen, of door omstandigheden buiten hun toestemming om. Toestemming: - expliciet akkoord onder de verdragspartijen; - in het verdrag zelf is een procedure daarvoor opgenomen; - er wordt een nieuw akkoord gesloten onder de verdragspartijen (uitdrukkelijk of stilzwijgend); - het verdrag is in onbruik geraakt (stilzwijgend). Omstandigheden: - een verdragspartij verdwijnt (staat verdwijnt); - een fundamentele inbreuk op het verdrag (material breach): het verdrag wordt beëindigd: tussen alle verdragspartijen; voor de staat die de inbreuk pleegde (die staat wordt eruit gegooid); tussen de staat die slachtoffer was (of een andere staat) en de staat die de inbreuk pleegde; - het voorwerp van het verdrag bestaat niet langer; - er is een fundamentele verandering opgetreden in de omstandigheden (men is terughoudend om dit argument te aanvaarden in rechtspraak, men ziet dit als ongeldig verweer in geval van aansprakelijkheid); - strijdigheid met nieuwe ius cogens.
12.
Andere verdragen over verdragen
Naast van het Weens Verdrag uit 1969 over schriftelijke verdragen tussen staten, bestaat er ook nog: - het Weens Verdrag uit 1986 dat de relaties tussen staten en internationale organisaties en tussen internationale organisaties onderling regelt; - het Weens Verdrag uit 1978 dat de regels vastlegt over het opvolgen van verdragen wanneer een oude staat verdwijnt en een nieuwe staat ontstaat. In theorie geldt het principe van de ‘clean slate’, waarbij staten niet verplicht zijn verdragen van een vorige staat op te volgen, maar in de praktijk bestaat een grote druk om dat wel te doen, omwille van de stabiliteit. Dit principe geldt niet wanneer het enkel gaat om een verandering van regime in dezelfde staat.
Voorbeeld
Het Scheldeverdrag tussen België (eigenlijk Vlaanderen) en Nederland. In 2005 vat men het plan op in België om de Schelde te verdiepen. Dit zou nodig zijn om meer schepen (en vooral grotere schepen) toe te laten in de haven van Antwerpen. De werken zouden dus in de eerste plaats voordelen opleveren voor Vlaanderen. Bij het uitvoeren van deze werken, moet men evenwel oog hebben voor veiligheid, onder meer wat overstromingen betreft. Bovendien is vormt de Scheldedelta een waardevol natuurgebeid, waaraan schade zou kunnen ontstaan als gevolg van de uitdieping. Eenmaal Vlaanderen en Nederland tot een verdrag gekomen waren, ging Vlaanderen meteen aan de slag om de nodige vergunningen te verzamelen, in het bijzonder voor het baggeren. Nederland van haar kant schoot niet echt op met de noodzakelijke voorbereidende activiteiten. Er bestond daar immers wrevel over het feit dat ter compensatie voor de natuur, de Hedwigepolder – die op dat moment voorzag in landbouwgrond – terug onder water zou komen staan en dus ontpolderd zou worden. De natuurcompensatie is noodzakelijk volgende de Europese milieuwetgeving. Nederlandse natuurverenigingen trekken naar de Raad van State, die de vergunningen voor de baggerwerken opschort. In oktober 2009 besluit de Nederlandse regering toch aan haar verplichtingen in het verdrag te voldoen, en de ontpoldering te starten. In september 2010 stelt de nieuwe Nederlandse regering deze verplichtingen echter opnieuw in vraag. Ter evaluatie kunnen we aanvoeren dat normaal gezien het principe pacta sunt servanda geldt, en dat de Nederlandse overheid haar verplichtingen volgens het verdrag moet nakomen. Nederland heeft geen enkel recht om de niet-naleving van het verdrag te claimen. Vlaanderen kijkt uit naar welke stappen ze kan nemen om die naleving te bekomen.
Deel III: Belangrijke spelers in het internationaal recht
Hoofdstuk 4:
Staten
1. Staatsvorming en erkenning van staten 1.1.
Het concept van internationale rechtspersoonlijkheid
Het concept ‘internationale rechtspersoonlijkheid’ verwijst naar het feit dat staten kunnen optreden als rechtssubjecten in het internationale recht. De belangrijkste capaciteiten die daarbij horen zijn: - de bevoegdheid om een claim in te dienen voor een (inter)nationale rechtbank op grond van vrijheden in het internationale recht. Deze bevoegdheid geldt enkel voor staten, voor enkele (internationale) organisaties, maar niet voor personen; - dat staten onderworpen zijn aan de verplichtingen in het internationale recht; - dat staten (en in bepaalde gevallen ook deelstaten) de bevoegdheid hebben om verdragen te sluiten; - dat staten kunnen genieten van bepaalde immuniteiten. Staten hebben een automatische, oorspronkelijke rechtspersoonlijkheid. Organisaties hebben enkel een afgeleide rechtspersoonlijkheid: staten beslissen welke rechtspersoonlijkheid deze organisaties mogen hebben, net als ze beslissen bij welke rechtbanken individuen het recht hebben een claim in te dienen. Hieruit blijkt meteen dat alleen staten (en de VN) een volle rechtspersoonlijkheid hebben voor het internationaal recht, organisaties en individuen slechts een beperkte rechtspersoonlijkheid.
1.2.
Bewijs van een staat
Aangezien staten een volle en oorspronkelijke rechtspersoonlijkheid hebben, is het belangrijk te weten welke entiteiten een staat zijn. Hoewel vandaag lidmaatschap van de VN een goede indicatie is, is dat niet altijd zo geweest en nog steeds niet in alle gevallen een garantie dat entiteiten die geen lid zijn of waren daarom geen staat zijn. Vb. Oekraïne en Wit-Rusland waren al voor het uiteenvallen van de USSR lid van de VN Vb. Op dit moment zijn de Baltische staten, evenals Oost-Timor lid van de VN. Aangezien dit ‘nieuwe staten’ zijn, geldt lidmaatschap van de VN eventueel als bewijs dat het werkelijk ‘staten’ zijn. Vb. Liechtenstein, San Marino, Zwitserland: waren al een staat voordat ze lid werden van de VN Vb. Taiwan: is nog steeds een twijfelgeval wat betreft de status van ‘staat’. Er valt geen eenduidig bewijs te leveren dat entiteiten staten zijn, waardoor er ook onduidelijkheid is over het juiste aantal staten.
1.3.
Criteria van een staat
In 1933 werd in Montevideo een verdrag opgesteld waarin de criteria werden opgesomd die bepalen of een entiteit een staat is. Het gaat om 4 criteria: - vereiste van een permanente bevolking: dit vormt geen probleem voor landen met nomadische volkeren, maar Antarctica is bijvoorbeeld geen staat, door de afwezigheid van een permanente bevolking. - vereiste van een afgebakend grondgebied: grensgeschillen vormen hier geen belemmering. - vereiste van een overheid: die hoeft niet het hele grondgebied te controleren, of zelfs niet in staat zijn werkelijk te functioneren (men spreekt dan van een failed state) maar wel in staat zijn de entiteit te vertegenwoordigen. - mogelijkheid om internationale relaties aan te gaan: juridisch onafhankelijk zijn om met andere staten relaties aan te knopen.
De manier waarop de staat is gevormd kan soms ook van belang zijn. Er bestaan internationale regels over hoe een staat kan ontstaan. Bijvoorbeeld het onwettig gebruik van geweld vormt hiertegen een belemmering. Toch kan een internationale erkenning curatief werken, en een entiteit ontstaan uit geweld alsnog als staat beschouwd worden. Vb. Noord-Cyprus/Turks Cyprus: is geen staat Vb. Bangladesh: is wel een staat (curatief effect van erkenning, pragmatiek)
1.4.
Beëindigen van een staat
Het is onmogelijk een staat op een onvrijwillige manier te beëindigen. Vb. Koeweit dat onder de voet werd gelopen door Irak Er zijn slechts twee manieren waarop het wel kan: - De ene staat onderwerpt zich vrijwillig aan de andere. - Twee staten besluiten met wederzijdse toestemming voortaan één staat te vormen.
1.5.
Andere territoriale entiteiten
Naast staten bestaan er nog andere soorten gebieden op aarde. - Protectoraten: deze genieten een zekere onafhankelijkheid, hoewel ze onder de bescherming stonden van een andere staat. Deze bestaan nu (juridisch) niet meer. Vb. (wel nog) Kosovo als feitelijk/praktisch protectoraat van de VN (niet juridisch) - Mandaatgebieden (Volkenbond) of Voogdijgebieden (VN) = trusteeships: verkeren in het proces naar onafhankelijkheid, maar staan tot dan onder de bescherming van een internationale organisatie. Vb. Namibië als voogdijgebied van de VN - Palestina wordt aangeduid als ‘autonoom gebied’/Autonomous Area, het is geen staat: er bestaat nergens ter wereld een vergelijkbaar juridisch statuut en het is dus een sui generis gebied.
1.6.
Erkenning
De erkenning van een staat is niet hetzelfde als de erkenning van een overheid of regime. 1.6.1. Erkenning van staten Erkenning van een staat kan: - de jure vs. de facto: de jure: de staat voldoet aan alle juridische eisen om een staat te kunnen genoemd worden de facto: de staat voldoet niet aan alle juridische eisen, maar wordt door andere staten toch als staat erkend - formeel vs. impliciet: formeel: de staat wordt erkend via een document, door er diplomatieke relaties mee aan te knopen, … impliciet: men stemt bijvoorbeeld akkoord voor het toelaten van de staat tot de VN Het erkennen van een staat is in se een politieke daad, en geen juridische. Al heeft de erkenning juridische consequenties. De redenen om een staat niet te erkennen, kunnen divers zijn: - onleefbaarheid als staat; - gebrek aan onafhankelijkheid; - totstandkoming door onwettig gebruik van geweld.
Het erkennen van een staat heeft juridische gevolgen, zowel internationaal als nationaal. Er zijn twee theorieën gangbaar die deze effecten beschrijven: - declaratieve theorie: Het al dan niet erkennen van een staat die voldoet aan alle juridische voorwaarden om een staat te zijn, heeft geen enkele impact. Een politieke erkenning vormt geen voorwaarde om een staat te zijn. Eenmaal een staat juridisch een staat is, zal ze ook politiek zo behandeld worden. - constitutieve theorie: Een politieke erkenning is een voorwaarde om juridisch een staat te zijn, en aldus een juridische erkenning. De erkenning vormt aldus een vijfde criterium bij deze van Montevideo. Er kunnen echter problemen opduiken door het feit dat de juridische (objectieve) hoedanigheid afhankelijk is van een subjectieve (politieke) beoordeling. Bovendien kan men de vraag stellen door hoeveel staten een land moet erkend worden om zelf juridisch een staat te zijn? Los van welke theorie men hanteert, blijkt uit de praktijk dat de politieke erkenning van een staat zeer belangrijk is binnen de internationale gemeenschap. De Europese Unie heeft zelf ook voorwaarden opgesteld aangaande de erkenning van staten, verdergaand op deze van Montevideo. Niettemin blijkt op internationaal vlak (niet alleen vanuit de EU) soms een inconsequente houding aangaande het erkennen van staten. Vb. Het recht op onafhankelijkheid van Kosovo werd positief beoordeeld. Vb. De onafhankelijkheid van Abchazië en Zuid-Ossetië wordt niet (algemeen) internationaal erkend. Deze landen worden wel als staat erkend door Rusland, maar dit maakt eerder deel uit van een politiek spelletje dan het gaat om een juridische werkelijkheid. Het juridisch effect van niet erkennen: - De niet-erkende staat in kwestie kan geen vorderingen instellen voor de nationale rechtbank van de niet-erkennende staat. - De niet-erkende staat kan zich ten aanzien van de niet-erkennende staat niet beroepen op immuniteiten. - De wetten van het niet-erkende land worden niet aanvaard voor de nationale rechtband van het niet-erkennende land. Deze laatste bepaling kan echter vervelende situaties opleveren voor de onderdanen van dit land (op het vlak van burgerlijk recht), waardoor vele staten dit nationaal recht toch erkennen zolang het geen bedreiging vormt voor zichzelf.
Vraag: Het is mogelijk de erkenning van een staat weer in te trekken. Cfr. Westelijke Sahara 1.6.2. Erkenning van overheden De erkenning van overheden wordt doorgaans niet gedaan, meestal omdat het niet nodig is. Wanneer het staatshoofd of regime veranderd conform de wetten van het land (reglementaire verandering) is een erkenning niet nodig. Een erkenning kan wel nodig zijn na bijvoorbeeld een staatsgreep. Het is evenwel zo: - een staatshoofd of regime niet erkennen duidt meestal op de expliciete afkeuring van dit nieuwe regime - een nieuw staatshoofd of regime wel erkennen hoeft evenwel niet te betekenen dat men er wel mee akkoord gaat.
Sommige staten menen dat het niet aan hun is om zich te moeien met de interne aangelegenheden van een staat, en te bepalen of een regime of staatshoofd ‘goed’ of ‘slecht’ is. Zo ontstond in Mexico de ‘Estrada-doctrine’: men erkende nooit regimes, enkel staten. In de praktijk bleek deze doctrine niet makkelijk vol te houden, omdat hoe dan ook de goedkeuring of afkeuring voor het bestaande regime bleek.
2. Jurisdictie en soevereiniteit 2.1.
Algemene principes inzake jurisdictie
Jurisdictie slaat op de bevoegdheid die een staat kan uitoefenen ten aanzien van bepaalde personen, zaken of gebeurtenissen. Jurisdictie van een staat valt uiteen in wetgevende jurisdictie en handhavingjurisdictie: - Wetgevende jurisdictie: de bevoegdheid om wetten te stellen voor het even wie of het even wat, hoewel dit in de praktijk beperkt wordt door de handhavingjurisdictie. - Handhavingjurisdictie: de bevoegdheid om wetten af te dwingen zowel via politionele handhaving als rechterlijke jurisdictie, evenwel beperkt tot het eigen grondgebied van de staat. Er bestaat bovendien het belangrijke principe dat de territoriale jurisdictie exclusief is: geen enkele andere entiteit kan jurisdictie uitoefenen op het grondgebied van een andere staat. De staat heeft volledige, absolute en exclusieve bevoegdheid binnen haar eigen grenzen (zowel wetgevend als wat betreft handhaving).
Voorbeeld Een uitzondering op het principe van territoriale jurisdictie vormt de Lockerbie-zaak. In 1988 werd door twee leden van de Libische geheime dienst een bom geplaatst in het bagageruim van een Amerikaans vliegtuig dat van Frankfurt (Duitsland) op weg was naar New York. Na een tussenlanding in Londen ontplofte het vliegtuig boven het Schotse Lockerbie en viel een vleugel, gevuld met kerosine, op de woonwijk beneden. Alle inzittenden van het vliegtuig, evenals 11 mensen op de grond kwamen om. Eenmaal bleek dat de daders waren gevonden en een rechtszaak zou doorgaan, besloten GrootBrittannië, Libië en Nederland in onderling overleg deze zaak, die voor een Schotse rechtbank zou komen, in Nederland te laten doorgaan, om onpartijdigheid te waarborgen. Groot-Brittannië kon in dit geval haar jurisdictie dus uitbreiden naar het Nederlandse grondgebied.
Voorbeeld De Amerikaanse luchtmachtbasis Guantanamo Bay of Cuba is officieel een stuk grond dat de Amerikaanse staat in concessie heeft gekregen, maar waar ze geen statelijke jurisdictie heeft. Toch werden er nooit echt vragen gesteld bij de jurisdictie die de VS daar zonder twijfel uitoefent. Niettemin was Fidel Castro daar nooit echt gelukkig mee. Tot 9/11 gebeurde en in Guantanamo mensen verdacht van terrorisme werden opgesloten, waarbij meldingen werden gemaakt van systematische mensenrechtenschendingen. De VS voert als argument aan dat zij over haar soldaten of andere personen die deze schendingen uitvoeren, geen jurisdictie heeft, dat deze niet gebonden zijn aan de Amerikaanse wetten. Uit een arrest van een Amerikaanse rechtbank blijkt ondertussen wel dat de VS geacht worden over het grondgebied wel jurisdictie te hebben, en er dus voor moet zorgen dat iedereen zich er volgens de Amerikaanse weg gedraagt.
2.2.
Jurisdictie in burgerlijke en strafzaken
Aangaande de rechterlijke jurisdictie van een staat, bestaan er verschillende gronden voor het uitoefenen van die jurisdictie in burgerlijke en strafzaken. Het gaat om de juridische grond waarvoor iemand voor een nationale rechtbank van het land in kwestie kan worden gebracht. Het gaat om: territoriale jurisdictie, personele jurisdictie, universele jurisdictie, beschermingsjurisdictie en passieve personaliteitsjurisdictie.
Territoriale jurisdictie Deze grond voor jurisdictie valt uiteen in twee aspecten: - objectieve jurisdictie: aangaande gebeurtenissen die voorkomen op het territorium van die staat (hoewel de aanvang in een andere staat kan hebben plaatsgevonden) - subjectieve jurisdictie: wanneer de aanvang van een gebeurtenis in de betreffende staat plaatsvond, en het misdrijf zelf in een andere staat gebeurde.
Personele jurisdictie Een staat heeft jurisdictie over haar eigen onderdanen (wie de nationaliteit van dat land bezit), zowel als deze in de staat zelf als in het buitenland verblijven. Voor deze laatste kan de jurisdictie echter pas uitgeoefend worden eenmaal de onderdaan terugkeert naar zijn land, vanwege het principe van territoriale jurisdictie. In sommige gevallen heeft een staat een overeenkomst met een andere staat om onderdanen uit te leveren aan elkaar, of elkaar de toestemming te geven eigen onderdanen op te halen op het territorium van een andere staat.
Internationaal Publiekrecht Prof. Dr. Anne Cliquet
Donderdag 21 oktober 2010
Deel III: Belangrijke spelers in het internationaal recht (vervolg)
Hoofdstuk 4:
Staten (vervolg)
2. Jurisdictie en soevereiniteit (vervolg) 2.2.
Jurisdictie in burgerlijke en strafzaken (vervolg)
(vervolg: gronden waarop staten jurisdictie kunnen uitoefenen in burgerlijke en strafzaken)
Universele jurisdictie Elk land kan jurisdictie uitoefenen aangaande zeer ernstige internationale misdrijven, zoals bijvoorbeeld genocide. Het idee achter deze universele jurisdictie is dat in landen waar zulke misdrijven begaan worden, de slachtoffers achteraf meestal geen kans hebben hun claim in te dienen voor een nationale rechtbank. Op deze grond kunnen ze dus terecht in een ander land. Deze regeling is historisch gegroeid, door de lange afwezigheid van internationale tribunalen. Sinds enkele jaren bestaat het ICC (International Criminal Court, Internationaal Strafhof, Den Haag), daarvoor enkel ad hoc tribunalen (vb. Neurenberg, Joegoslaviër, Rwanda). Men kan dus vermoeden dat individuele staten hun mogelijkheid tot universele jurisdictie zullen verminderen ten behoeve van het ICC. Niettemin krijgt het ICC zeer veel claims te verwerken, dus als de zaak in een andere staat kan gevoerd worden, krijgt dat de voorkeur.
Voorbeeld In België bestaat sinds 1993 de ‘Genocidewet’. Die bepaald dat iedereen in België een klacht kan indienen aangaande genocidefeiten, ongeacht de nationaliteit van het slachtoffer, de nationaliteit van de vermeende dader en de staat waar de gebeurtenissen plaats vonden. Men had evenwel niet gedacht dat zoveel mensen gebruik zouden maken van deze wet. Bovendien werden een aantal belangrijke figuren op internationaal niveau aangeklaagd. Het ging o.m. om Ariël Sharon, Bush Sr., Bush Jr., Louis Michel, Yerodia (min. BuZa Congo), Condoleezza Rice. Al snel kwam er grote druk vanuit het buitenland om deze wet af te schaffen of op zijn minst streng te beperken. De USA classificeerde België omwille van deze wet als ‘hostile country’ en men onderzocht of er actie tegen kon worden ondernomen. Omwille van de populariteit en de buitenlandse druk werd de wet in 2003 aangepast. Vanaf dan kon men niet langer zomaar iedereen aanklagen. Hoge figuren (staatshoofden, regeringsleiders, ministers van buitenlandse zaken, …) die nog in functie zijn kunnen bijvoorbeeld niet voor de rechtbank gedaagd worden. Wie een claim indient, moet een link hebben met België, bijvoorbeeld de Belgische nationaliteit hebben of in België verblijven.
Voorbeeld Yerodia-zaak of Warrant Case voor het ICJ. Abdoulaye Yerodia Ndombasi was foreign minister under Laurent Kabila from March 14, 1999 until late 2000. He was involved in a precedent-setting case by the International Court of Justice (ICJ). In 1998, Yerodia publicly encouraged the Congolese population to kill members of a rebellion against the government, primarily ethnic Tutsis. In response, the Kingdom of Belgium issued an international arrest warrant based on a new Belgian law (known as the Belgian Universal Jurisdiction Law, since repealed) allowing Belgian courts to prosecute international crimes, charging Yerodia with inciting genocide. The Democratic Republic of the Congo responded by filing an application against Belgium to the ICJ, claiming that Belgium did not have jurisdiction and that Yerodia, as foreign minister enjoyed diplomatic immunity. This case, known as the Warrant Case, was decided in Congo's favour. During the proceedings of the case, the Congo dropped its jurisdiction arguments and the case was
decided solely on Yerodia's diplomatic immunity as foreign minister. However, some human rights groups saw this decision as a blow to universal jurisdiction. (http://en.wikipedia.org/wiki/Abdoulaye_Yerodia_Ndombasi)
Beschermingsjurisdictie Een staat kan een jurisdictie uitoefenen aangaande gebeurtenissen die het voortbestaan van de staat bedreigen, of die een ernstig nadelig effect hebben voor de staat of haar inwoners. Een staat kan deze jurisdictie uitoefenen voor gebeurtenissen om het even waar en door om het even wie. Een klassiek voorbeeld zijn extraterritoriale samenzweringen tegen de staat. De meeste staten passen deze jurisdictie nauwelijks toe. Sommige staten interpreteren deze jurisdictie echter vrij ruim. De effectendoctrine zegt dat de staat zal optreden tegen alle gebeurtenissen die een nadelig effect hebben voor de staat of haar bevolking. Onder meer de USA is een voorstander van deze doctrine. De meeste staten vinden dit echter geen faire vorm van jurisdictie binnen het internationaal recht. Ze voorzien zelf in ‘blocking’ wetten om ervoor te zorgen dat de (agressieve) wetten die voortkomen uit deze effectendoctrine geen impact hebben in hun staat.
Voorbeeld Antitrustwetten in de USA. Onder het mom van wetten ter bescherming van de vrije markt en het verhinderen van monopolievorming (= anti-trust wetgeving), leggen de VS sancties op aan bedrijven of staten die Amerikaanse bedrijven bedreigen in hun economische activiteiten.
Voorbeeld Helm-Burton wet in de USA. Deze wet versterkte het embargo van de USA ten aanzien van Cuba (later kwam er ook zo’n weg aangaande Irak en Iran). Ze voorziet eveneens in een boete die moet betaald worden door elk bedrijf of elke persoon, ook van buitenlandse (niet-USA) afkomst, die investeert of samenwerkingsverbanden heeft in die landen.
Passieve personaliteitsjurisdictie Het gaat hier om jurisdictie die wordt uitgeoefend op grond van de nationaliteit van het slachtoffer. Deze grond wordt echter zelden aangevoerd, meestal om dat al een van de bovenstaande grond van toepassing is op het misdrijf. Bovendien is deze jurisdictie niet altijd praktisch te handhaven. Je kan niet altijd weten dat je een misdaad pleegt volgens de wetten van het land waarvan jouw medemens de nationaliteit draagt. Ook wat betreft nationaliteit kunnen er problemen opduiken: - Een persoon kan stateloos zijn en dus geen nationaliteit hebben. Hoewel dit volgens het internationaal recht moet beperkt worden, kan het nog steeds voorvallen. In dat geval kan deze persoon, wanneer het slachtoffer is van een misdrijf, geen eigen staat vragen om jurisdictie uit te oefenen. - Een persoon kan een dubbele nationaliteit dragen. De vraag stelt zich dan welk land in dat geval jurisdictie moet uitoefenen. Een algemeen principe is in dit geval wel dat beide staten van wie het slachtoffer de nationaliteit heeft, niet tegen elkaar kunnen claimen. Indien een staat jurisdictie wil uitoefenen op deze grond, moet deze wel een aantal zaken in acht nemen: - Doorgaans kan de claimende staat de vermeende dader van het misdrijf niet gevangennemen buiten haar eigen territorium, tenzij de betreffende staat (om wiens territorium het gaat) hiervoor expliciet toestemming geeft. Eventueel kan er een uitleveringsovereenkomst bestaan tussen de claimende staat en de staat waarin de vermeende dader zich bevindt; deze laatste kan dan beslissen deze vermeende dader uit te leveren aan het claimende land. Indien een dader toch onwettig (volgens het internationale recht) wordt gevangen genomen op buitenlands territorium, moet de nationale rechtbank van de claimende staat oordelen dat zij niet bevoegd is om een uitspraak te doen (cfr. Eichmann-zaak). - Het is onmogelijk een persoon, die al in één land werd veroordeeld voor bepaalde feiten, in een ander land nogmaals te veroordelen voor diezelfde feiten. Men spreekt hier van de ‘double jeopardy’.
Voorbeeld De Eichmann-zaak. Adolf Eichmann was een Duits nazifunctionaris die verantwoordelijk was voor de tijdsschema’s en logistiek van de transporten van miljoenen mensen naar de concentratie- en vernietigingskampen. Na de oorlog werd hij door de Amerikanen gevangen genomen, maar hij kon ontsnappen en zich verborgen houden in Noord-Duitsland. Op 1 juni 1950 verkreeg hij onder een valse naam (Ricardo Klement) een staatlozenpaspoort van het Internationale Rode Kruis in Genève, waarmee hij naar Argentinië vluchtte. Oud-concentratiekampgevangene en nazi-jager Simon Wiesenthal wist Eichmann onder zijn schuilnaam in Argentinië op te sporen. Agenten van de Israëlische geheime diensten Mossad en Shin Bet ontvoerden hem op 11 mei 1960 en wisten hem tien dagen later gedrogeerd aan boord van een vliegtuig te smokkelen waarmee hij werd overgebracht naar Israël, waar hij vervolgens werd berecht. Twee jaar later werd Eichmann schuldig bevonden aan oorlogsmisdaden en ter dood veroordeeld. Zijn verzoek om gratie werd op 31 mei 1962 door president Itzhak Ben-Zvi afgewezen, waarna Adolf Eichmann op 1 juni 1962, enige minuten na middernacht, op 56-jarige leeftijd werd opgehangen. Zijn lichaam werd gecremeerd, waarna de as werd uitgestrooid boven de Middellandse Zee. (http://nl.wikipedia.org/wiki/Adolf_Eichmann) Volgens de hierboven beschreven internationale rechtsregels aangaande territoriale jurisdictie was de gevangenneming van Eichmann in principe niet gerechtvaardigd. Vanwege de grove misdaden die hij pleegde, werd vanuit de internationale gemeenschap echter geen bezwaar gemaakt, en het proces met grote aandacht gevolgd.
2.3.
Verkrijgen van soevereiniteit
Soevereiniteit slaat op de meest uitgebreide vorm van jurisdictie die een staat kan uitoefenen. Een staat heeft in principe absolute en volledige soevereiniteit over haar eigen territorium en haar eigen territoriale wateren. Eventuele soevereine rechten die gelden bijvoorbeeld op het continentaal plat (vb. voor de verkenning en ontginning van natuurlijke rijkdommen) moeten expliciet worden gegeven aan een staat door het internationale recht. Een staat kan op verschillende manieren soevereiniteit verkrijgen over een bepaald gebied. 2.3.1. Occupatie en prescriptie De primaire manier op soevereiniteit te verkrijgen over een bepaald gebied, is het uitoefenen van effectieve controle over dat gebied. Daarbij zijn twee mogelijke situaties: - soevereiniteit en controle verwerven door occupatie: land innemen dat voorheen terra nullius was. - soevereiniteit en controle verwerven door prescriptie: het land behoorde voorheen aan de ene staat, maar draagt het over aan de andere. Een essentieel element in beide situaties is dat de staat die soevereiniteit opeist, ook effectieve controle (overheidsfuncties) moet uitoefenen in dat gebied.
Voorbeeld Het Island of Palmas (Pulau Miangas) nabij Indonesië en de Filippijnen werd ontdekt door de Spanjaarden, als tarra nullius. In 1898 werden de Filippijnen door Spanje overgedragen aan de VS, waarbij dit eiland behoorde tot het grondgebied dat werd overgedragen. Toen de Amerikanen op het eiland aankwamen, constateerden ze echter dat de Nederlanders, die het nabijgelegen Indonesië in handen hadden (Nederlands Oost-Indië), effectieve controle uitoefenden aldaar. De zaak werd door beide landen voor de Permanent Court of Arbitration gebracht, die een bindende uitspraak moest doen. De VS voorde aan dat zij volgens de koopakte van de Spanjaarden soevereiniteit had over het gebied. Nederland voerde aan dat de Spanjaarden het eiland misschien wel konden ontdekt hebben, maar er nooit effectieve controle over uitoefenden. De rechter oordeelde in het voordeel van Nederland en besloot dat als Spanje geen effectieve controle over het eiland uitoefende, het ook niet de bevoegdheid had om het over te dragen aan de VS. Het eiland bleef dus onder de soevereiniteit van Nederland en maakt sinds de kolonisatie deel uit van Indonesië. (Zie ook http://en.wikipedia.org/wiki/Island_of_Palmas_Case) De vereiste van effectieve controle moet evenwel aan een aantal eisen voldoen, om te gelden. - de kennelijke uitoefening van staatsfuncties: o.m. het opzetten van een administratie, het voorzien van een rechtssysteem, etc. (afhankelijk van de situatie);
-
de intentie om soevereiniteit te verkrijgen; de continue uitoefening van staatsfuncties tot aan de kritische datum (= de datum waarop de soevereiniteit wordt betwist); de vreedzame uitoefening van staatsfuncties: de uitoefening wordt niet betwist door andere staten.
In het geval de soevereiniteit wordt betwist, geldt de doctrine van het inter-temporeel recht. Deze stelt dat de zaken worden beoordeeld volgens de standaarden die golden op het moment van het conflict. Vb. de wettigheid van het verkrijgen van soevereiniteit d.m.v. geweld voor en na 1945. 2.3.2. Andere manieren voor het verkrijgen van soevereiniteit Andere manieren waarop staten soevereiniteit kunnen/konden verkrijgen: - Ontdekking (al valt er de dag van vandaag niet zoveel meer te ontdekken): deze moet evenwel gevolgd worden door effectieve controle - Cessie bij verdrag (verkopen): de staat die het land overdraagt moet er evenwel zelf de soevereiniteit over hebben. Dit was bijvoorbeeld het geval bij Alaska (Rusland → USA), Hongkong (GB → China) - Verovering door gebruik van geweld (conquest): is sinds 1945 geen wettige manier meer om soevereiniteit te verkrijgen. - Acretie: een natuurlijke uitbreiding van het territorium door geleidelijke aangroei - Avulsie: een natuurlijke uitbreiding van het territorium door een plots natuurfenomeen - Rechterlijke beslissingen: een rechtbank beslist aan welke staat de soevereiniteit voor een bepaald gebied toekomt (al is dit geen ideale manier om soevereiniteit te verwerven).
Vraag -
Hoe wordt de soevereiniteit van kunstmatige eilanden geregeld? De soevereiniteit aangaande kunstmatige eilanden wordt geregeld door het zeerecht. Indien ze dicht bij de kust liggen, worden de territoriale wateren van de staat in kwestie verder uitgebreid.
In het algemeen kunnen we stellen dat het in de wereld van vandaag voor een staat zelden nog mogelijk is om over grote gebieden soevereiniteit te verwerven.
2.4.
Principes in verband met het krijgen van soevereiniteit
2.4.1. Uti possidetis principe Het principe van uti possidetis stelt dat de grenzen van nieuwe staten de oude (koloniale) grenzen volgen. Het principe moet zorgen voor stabiliteit en verhinderen dat er oneindige conflicten zouden ontstaan over hoe de grenzen dan wel zouden moeten liggen. 2.4.2. Recht op zelfbeschikking Het principe van het recht op zelfbeschikking is een belangrijk principe binnen het internationaal recht en daartoe ook opgenomen binnen het VN-Handvest. Het betekent dat een volk zelf het recht moet hebben in om alle vrijheid haar politieke status te kunnen bepalen en haar economische, sociale en culturele ontwikkeling na te streven. Het is vooral een deel geworden van het internationale recht (en zelfs het ius cogens) met de onafhankelijkheid van de kolonies. Als gevolg van dit recht kunnen volkeren vragen om onafhankelijkheid binnen een eigen staat (externe zelfbeschikking) of het verkrijgen van autonomie binnen de bestaande staat. Doorgaans wordt de vraag om onafhankelijkheid of secessie pas aanvaard wanneer het interne recht op zelfbeschikking van een volk niet wordt gerespecteerd. De vraag aan wie dit recht toebehoort, is veel moeilijker te beantwoorden. Het zorgt dan ook voor inconsequente reacties door staten. - In de eerste plaats gold dit recht voor volkeren in de kolonies. - Het geldt ook voor volkeren onder vreemde bezetting. - Elke etnische/religieuze/culturele groep? Hoe bepaal je welke groep een ‘volk’ is?
Voorbeeld De bouw van de muur door Israël, tegen Palestina. Een advies binnen het internationaal recht zegt dat de bouw van de muur door Israël in strijd is met het internationale recht. De Palestijnen hebben onder het internationale recht, als een volk onder vreemde verdrukking, recht op zelfbeschikking.
Voorbeeld Inconsequente reacties op de vraag om secessie. Secessie werd toegestaan voor Eritrea, Joegoslavië (al mocht dit laatste van de Arbitragecommissie van de EG enkel omdat het reeds een federale structuur was en de deelstaten konden beantwoorden aan de criteria van Montevideo) en voor Kosovo. Geldt hetzelfde recht evenwel ook voor bijv. Tibet? Het Tibetaanse volk vraagt er niet meer naar, omdat ze weten dat de kans heel klein is dat China het toelaat. Bij het uitoefenen van het recht op zelfbeschikking bestaat er een delicaat evenwicht tussen het respecteren van de mensenrechten enerzijds en anderzijds de internationale stabiliteit en het recht op soevereiniteit en territoriale integriteit van staten.
2.5.
Gebieden buiten de exclusieve jurisdictie van staten
Naast de gebieden die vallen onder de soevereiniteit van staten, zijn er ook gebieden die buiten de exclusieve jurisdictie vallen van staten. Het gaat onder meer om: - Volle zee en de diepzeebodem: soevereiniteit daar wordt geregeld door het zeerechtenverdrag - De ruimte: soevereiniteit daar wordt geregeld door het ruimterecht Daarnaast vallen ook beide poolgebieden buiten de exclusieve soevereiniteit van staten.
Zuidpool (Antarctica) In totaal zijn er zeven historisch claims gemaakt aangaande Antarctica. In 1959 werd echter het Antarcticaverdrag gesloten, waarin besloten werd dat er geen nieuwe claims mochten gemaakt worden en waarbij de bestaande claims bevroren werden. Antarctica is dus zelf geen staat, nog heeft een andere staat er soevereiniteit. Volgens sommige behoort Antarctica tot de global commons, en kan geen enkele staat er soevereiniteit over krijgen. In ieder geval heeft het Antarctisch verdragensysteem geen gelijke in het internationale rechtssysteem, het is een sui generis systeem. Dit verdragensysteem bepaalt bijvoorbeeld dat er geen exploitatie van natuurlijke rijkdommen mag zijn op Antarctica, zowel wat betreft levende rijkdommen als minerale rijkdommen (al is er voor dit laatste een klein achterpoortje voorzien: het kan misschien over 50 jaar).
Voorbeeld Enkele jaren geleden claimde het VK een stukje zee nabij Antarctica. Volgens het zeerecht is dit echter onmogelijk: een staat kan enkel zee claimen nabij haar eigen land. Het ging eerder om een laakbaar politiek spelletje, om de gemaakte claims op Antarctica in het geheugen te houden, dan om een werkelijke juridische claim.
Noordpoolgebied (Arctica) Aangezien het noordpoolgebied voor een groot deel bestaat uit bevroren zee, betekent het dat een deel van het gebied valt binnen het territorium van de omringende staten. De rest wordt beschouwd als volle zee en de soevereiniteit erover wordt geregeld door het zeerechtenverdrag. Met de klimaatsveranderingen van de laatste jaren en de opwarming van de aarde, is niet langer het hele noordpoolgebied bedekt door ijs. Zolang dat het geval was, was er niet veel om te doen, maar nu lijken steeds meer staten geïnteresseerd in het gebied. Door het smelten van het ijs kunnen eventueel belangrijke zeeroutes toegankelijk worden. De landen rondom de Noordpool worden langzaam zenuwachtiger. Zo was er het geval van Rusland dat een vlag plantte op de bodem van de Noordelijke IJszee (om haar aanwezigheid kenbaar te maken). Toch ken men zich afvragen wie werkelijk zeggenschap heeft over dit gebied, in het bijzonder over de mogelijke natuurlijke rijkdommen die daar in de bodem zitten (olie- en gasreserves).
3. Immuniteit Er wordt een onderscheid gemaakt tussen staatsimmuniteit en diplomatieke en consulaire immuniteiten. Staatsimmuniteit heeft betrekking op zowel de staat als entiteit als een aantal personen die met de staat worden geassocieerd (zoals staatshoofden en regeringsleiders). Diplomatieke immuniteiten worden toegekend aan diplomaten en ambassadeurs.
3.1.
Staatsimmuniteit
3.1.1. Betekenis van staatsimmuniteit Staatsimmuniteit betekent dat de staat niet kan aangeklaagd worden voor een vreemde nationale rechtbank. Indien het toch gebeurd, moet de rechter van de rechtbank oordelen dat hij niet bevoegd is om zich over de betreffende zaak uit te spreken (niet-berechtbaarheid). Er bestaat binnen het internationaal recht een verplichting tot het toekennen van staatsimmuniteit. Ook de precieze mate van immuniteit die geldt is in het internationaal recht vastgesteld. Een groot deel van de regels aangaande staatsimmuniteit, zijn vastgelegd via gewoonterecht. Er is evenwel een verdrag uitgewerkt door de VN, met vooral de codificering van gewoonterecht, maar dat is nog niet in werking getreden. Een soortgelijk verdrag door de Europese Unie (1972) is maar door 8 landen ondertekend, en slechts door 4 daarvan geratificeerd. Vroeger gold een absolute immuniteit voor staten. Helaas gaf dit tot gevolg dat er geen compensatiemogelijkheid was voor individuen of bedrijven die door de staat werden benadeeld. In de praktijk voorzag de staat soms in een vrijwillige compensatie of was er toch sprake van staatsaansprakelijkheid. In een geglobaliseerde wereld ondervindt men echter al snel nadelen van deze absolute immuniteit. Langzaamaan evolueerde men naar een restrictieve interpretatie van staatsimmuniteit. Er wordt onderscheid gemaakt tussen staatsdaden de jure (daden met een overheidskarakter) en staatsdaden de gestionis (daden met een commercieel karakter). Voor het maken van het onderscheid hiertussen, kan men gebruik maken van verschillende methodes. - Doel van de handeling: vb. het leveren van goederen aan het leger zou dan een overheidsdaad zijn, het leveren van goederen aan de administratie een commerciële daad. Niettemin kan men aanvoeren dat uiteindelijk elke handeling van de staat een overheidsdoel heeft. - Aard van de handeling: vb. elke contract voor het leveren van goederen of arbeidscontract geldt dan als een commerciële daad, in tegenstelling tot andere contracten. Maar hoe gaat het dan bijvoorbeeld bij een contract tot levering van fregatten voor het leger? - Onderwerp van de handeling: het onderwerp van de handeling bepaald of het gaat om een overheidsdaad of een commerciële daad. Er moet zo geen rekening gehouden worden met het doel of de aard van de handeling, maar het blijft arbitrair. - Contextuele benadering (ook de ‘two stage’ test genoemd): wanneer het gaat om een handeling die ook door een burger of privébedrijf kan worden gesteld, voorziet men geen staatsimmuniteit.
Voorbeeld I Congreso del Partido: een rechtszaak tussen Cuba en Chili aangaande de levering van suiker. Welke methode wordt gebruikt om te bepalen of er staatsimmuniteit geldt of niet, hangt af van de nationale rechtbank voor wie het geschil wordt gebracht. Enkel indien er geen enkele immuniteit zou worden toegekend, gaat het om een schending van het internationaal recht. Ook de VN gaat ervan uit dat er staatsimmuniteit is, en zondert daar slechts enkele situaties van uit. 3.1.2. Immuniteit voor schendingen van internationaal recht Staatsimmuniteit zoals hierboven beschreven, gaat meestal om de immuniteit van een staat aangaande de toepassing van nationale wetgeving van een andere staat. Wanneer het gaat om universele jurisdictie (een internationale inbreuk voor een nationale rechtbank), is de vraag of er nog steeds staatsimmuniteit geldt. Uit rechtspraak blijkt dat dit het geval is, al gaat
het enkel om een procedurele immuniteit. Dat betekent niet dat de staat ook niet langer aansprakelijk kan zijn voor de inbreuk op het internationale recht. Wanneer de staat niet voor een nationale rechtbank kan worden gebracht wegens procedurele immuniteit, moet het geschil worden opgelost door een internationale rechtbank. 3.1.3. Immuniteit van staatsfunctionarissen Bepaalde personen hebben een van de staatsimmuniteit afgeleide immuniteit. Het gaat om staatshoofden en regeringsleiders. Zij worden beschouwd als zo representatief voor de staat, dat ze niet voor een vreemde nationale rechtbank kunnen worden gebracht. Dit geldt voor zowel daden die zij gesteld hebben in functie, als ook voor particuliere handelingen. Deze immuniteit geldt echter niet voor hun eigen nationale rechtbank en niet voor het Internationaal Strafhof (ICC). Bij deze laatste mogen zelfs staats- en regeringsleiders die nog in functie zijn, aangeklaagd worden. Wat betreft voormalige staatshoofden en regeringsleiders, deze blijven hun immuniteit behouden zolang het gaat over handelingen die ze gesteld hebben in officiële hoedanigheid, en de periode dat ze in functie waren.
Voorbeeld President Pinochet werd aangeklaagd na zijn pensioen, voor daden die hij gesteld had tijdens zijn presidentschap. De rechtbank in Groot-Brittannië oordeelde dat hij nog steeds immuniteit genoot aangaande de daden die hij in zijn functie als president stelde, maar enkel voor die daden die je van een president in functie kunt verwachten. De misdrijven (o.m. foltering) waarvoor Pinochet werd aangeklaagd, zijn geen daden die je van een president kan verwachten, en dus gold de presidentiële immuniteit hier niet. Wat betreft andere staatsfunctionarissen, deze kunnen genieten van een beperkte immuniteit. Het gaat immuniteit in strafzaken, wanneer ze voor hun functie in het buitenland verblijven. Deze immuniteit geldt ook hier alleen voor vreemde nationale rechtbanken, maar niet in eigen land.
Internationaal Publiekrecht Prof. Dr. Anne Cliquet
Donderdag 28 oktober 2010
Vragen: -
Kosovo is, alhoewel als staat erkend, nog geen lid van de VN. Vredesverdragen zijn enkel geldig indien ze onderhandeld zijn, niet indien ze opgelegd zijn. Al is het verschil tussen beide soms moeilijk te bepalen.
Deel III: Belangrijke spelers in het internationaal recht (vervolg)
Hoofdstuk 4:
Staten (vervolg)
3. Immuniteit (vervolg) 3.2.
Diplomatieke en consulaire immuniteiten
3.2.1. Internationaal recht inzake diplomatieke en consulaire immuniteiten Diplomatieke en consulaire immuniteiten zijn afgeleid van de staatsimmuniteit. De verdragen die al bestaan aangaande de regeling van deze immuniteiten, zijn grotendeels de codificatie van gewoonterecht. De belangrijkste verdragen zijn het Weens Verdrag inzake diplomatieke relaties (1961) en het Weens Verdrag inzake consulaire relaties (1963). 3.2.2. Diplomatieke relaties Diplomatieke relaties tussen twee staten vallen uiteen in twee aspecten: het uitsturen en het ontvangen van gezanten. Er is dus een akkoord nodig van zowel de zendstaat als de ontvangststaat (actief en passief gezantschapsrecht). Bovendien moet de ontvangststaat toestemming geven aangaande wie het hoofd van de diplomatieke dienst (ambassadeur) zal zijn. De functies van een diplomatieke missie zijn: - de zendstaat vertegenwoordigen bij de ontvangststaat; - de belangen van de zendstaat en haar onderdanen beschermen, binnen de beperkingen door het internationaal recht; - onderhandelen met de regering van de ontvangststaat; - zich verzekeren, via alle gerechtvaardigde middelen, van de toestand en ontwikkelingen in de ontvangststaat en de regering van de zendstaat daarover rapporteren; - vriendschappelijke relaties promoten tussen de zendstaat en de ontvangststaat, en economische, culturele en wetenschappelijk relaties aanknopen. Aangezien diplomatieke relaties afhangen van wederzijds goedkeuren, is het voor alle staten van belang zich te houden aan het diplomatiek recht. Een inbreuk op het diplomatiek wordt als zeer erg beschouwd en het wordt door staten daarom meestal goed gevolgd.
3.2.2.1.
Diplomatieke immuniteiten
De immuniteiten waarvan diplomaten kunnen genieten, zijn persoonlijke immuniteiten, die toebehoren aan individuen in een bepaalde functie. Het gaat in feite om twee aspecten: - Enerzijds kunnen de diplomaten genieten van een aantal voorrechten en immuniteiten. - Anderzijds heeft de ontvangststaat een verplichting om de diplomaten te beschermen. De basis voor deze immuniteiten ligt bij het feit dat in vroeger tijden de diplomaat werd beschouwd als het alter ego van de soevereiniteit. De ambassade werd gezien als buitenlands grondgebied. Vandaag worden immuniteiten eerder functioneel opgevat. Diplomatieke immuniteiten omvatten: - Immuniteiten inzake personen; - Immuniteiten inzake bezittingen;
-
Immuniteiten inzake communicatie.
3.2.2.2. Immuniteiten inzake personen De meeste van onderstaande personele immuniteiten vervallen wanneer de persoon in kwestie de nationaliteit van het gastland draagt. De ambassadeur, het hoofd van de diplomatieke missie: - Onschendbaarheid: hij/zij kan niet gearresteerd of gevangen genomen worden. - Verplichting van de ontvangststaat om hem/haar te beschermen - Uitzonderingen: daden in verband met private onroerende goederen; erfenissen via testament; professionele activiteiten buiten de diplomatieke functie. Deze immuniteiten gelden eveneens voor inwonende gezinsleden van de ambassadeur, voor zover zij niet de nationaliteit van de ontvangststaat hebben. Daarnaast gelden ook nog enkele voorrechten: - vrijstelling van belastingen; - vrijstelling van douanelasten; - vrijstelling van publieke dienstverlening (zoals zetelen in een jury). Diplomaten: dragen zo goed als dezelfde immuniteiten als de ambassadeur. Administratief en technisch personeel geniet van soortgelijke immuniteiten. Immuniteit voor burgerlijke jurisdictie geldt enkel voor officiële handelingen. Ingeval de persoon de nationaliteit heeft van de ontvangststaat, vervallen de immuniteiten.
3.2.2.3.
Immuniteiten inzake bezittingen
Zijn verder ook onschendbaar (niet betreden of in beslag nemen zonder toestemming): - huisvesting: zowel de ambassade als de privéwoningen van de diplomaten en het personeel; - transportmiddelen; - archieven en documenten. Deze verplichtingen blijven gelden, ook als de diplomatieke relaties verbroken zijn. Deze verplichting valt maar weg als de zendstaat aangeeft dat de plaats niet langer wordt gebruikt voor diplomatieke doeleinden.
3.2.2.4.
Immuniteiten inzake communicatie
Hieronder verstaat men: - De zendstaat moet vrijheid van beweging garanderen. Deze kan enkel beperkt worden op bepaalde plaatsen, om redenen van nationale veiligheid. - Er moet vrijheid van communicatie zijn, eventueel zelfs de mogelijkheid om code te gebruiken. De diplomatieke correspondentie is onschendbaar. - Er is onschendbaarheid voor de diplomatieke bagage: die mag zonder toestemming niet in beslag genomen of geopend worden, ongeacht hun grootte. De bagage moet wel een diplomatiek label dragen. In sommige landen past men de ‘request or return rule’ (gevraagd te openen, anders terugsturen) toe, maar die is niet helemaal in overeenstemming met het diplomatiek recht.
3.2.2.5.
Misbruik van immuniteiten
Diplomaten zijn verplicht de rechtsregels van het ontvangstland te respecteren en zich niet in te mengen in de interne aangelegenheden van het gastland. In geval er toch vermoeden is van misbruik, zijn er toch enkele maatregelen mogelijk: - de zendstaat kan zijn diplomaat terugroepen en zelf maatregelen nemen; - de zendstaat heft de (of bepaalde) immuniteiten van de diplomaat op, zodat het gastland hem kan berechten (weaver of immunity); - het gastland kan de diplomaat in kwestie terugsturen als persona non grata. In sommige gevallen is er bewijs dat er werkelijk mishandelingen of misdrijven worden gepleegd.
-
Het gastland is niet altijd in de mogelijkheid om op te treden en de zendstaat doet het niet altijd. Indien men de algemene immuniteiten zou versoepelen om optreden van het ontvangstland mogelijk te maken, zou dat allicht meer in het nadeel spelen van de ‘goeden’ en het misbruik van de ‘slechten’ niet voorkomen.
3.2.3. Consulaire relaties Diplomaten hebben een politieke functie, consuls hebben eerder een administratieve functie. Ze moeten vooral landgenoten helpen in het buitenland, en daarnaast de relatie tussen gast- en zendstaat bevorderen. Consulaire voorrechten en immuniteiten zijn ook minder verregaand dan diplomatieke. Er geldt onschendbaarheid voor goederen, zoals gebouwen, correspondentie, documenten en archieven. Consulair personeel geniet onschendbaarheid in hoofde van hun functie. Ze genieten ook strafrechtelijke immuniteit, tenzij voor zware misdrijven.
3.3.
Immuniteiten van internationale organisaties
Internationale organisaties en hun personeel kunnen genieten van een aantal voorrechten en immuniteiten. Het gaat om afgeleide immuniteiten, die hen worden toegestaan door staten, en zijn verschillend volgens de organisatie en het soort functie die een persoon uitoefent. Een belangrijk verdrag ter zake is het Verdrag inzake privileges en immuniteiten van de Verenigde naties (1946).
4. Staatsaansprakelijkheid De regels inzake staatsaansprakelijkheid bepalen de toepassing en handhaving van internationale rechtsregels in de praktijk, ze regelen de gevolgen van schendingen van het internationaal recht. Het principe van aansprakelijkheid voor onwettige daden wordt beschouwd als een algemeen beginsel in het internationaal recht.
4.1.
Bronnen inzake staatsaansprakelijkheid
Staatsaansprakelijkheid wordt vooral geregeld door gewoonterecht. De verdragen die bestaan, zijn vooral een codificatie van gewoonterecht. In dit domein is ook rechtspraak een belangrijke bron.
4.2.
Staatsaansprakelijkheid
Een staat kan aansprakelijk gesteld worden wanneer ze een inbreuk pleegt op het internationaal recht. Zulke inbreuken zijn onder meer: - schendingen van verdragen of gewoonterecht; - het negeren van bindende uitspraken van een rechtbank of een internationale organisatie; - hulp bieden bij het uitvoeren van een schending; - het onwettig behandelen van vreemde onderdanen. Staatsaansprakelijk doet zich dus zowel voor wanneer een andere staat als vreemd onderdaan er het slachtoffer van is. Staatsaansprakelijkheid omvat twee elementen: - het moet gaan om een onwettige daad; - ze moet toerekenbaar zijn aan de staat. Een schending op zichzelf is al voldoende, er moet niet noodzakelijk schade zijn. 4.2.1. Onwettige daad Het internationaal recht bepaalt zelf wat een (on)wettige daad is en wat niet. Internationale staatsaansprakelijkheid kan niet worden vermeden omdat een bepaalde daad wel wettig is onder het nationaal recht. Een onwettige daad kan zowel een handeling/activiteit zijn, als het verzuim iets te doen. De inbreuk moet wel onwettig zijn op het moment de daad of het verzuim gebeurde. Of het om een onwettige daad gaat, wordt ook bepaald door: - Of de inbreukpleger de intentie had om een onwettige daad te stellen, of wist dat de daad die hij zou stellen, onwettig was op dat moment (subjectieve aansprakelijkheid); - Het loutere feit dat er een inbreuk werd gepleegd, het internationaal recht geschonden werd (objectieve aansprakelijkheid).
Welke interpretatie wordt gehanteerd, zal onder meer afhangen van het soort inbreuk dat werd gepleegd. (vb. inbreuk op ius cogens vs. inbreuk op commercieel verdrag) 4.2.2. Toerekenbaarheid Toerekenbaarheid wil zeggen dat de persoon/staat in kwestie er schuldig aan is, dat die een impact had over het feit of de onwettige daad al dan niet gesteld zou worden. Om over staatsaansprakelijkheid te kunnen spreken, moet de onwettige daad dus toerekenbaar zijn aan de staat. De algemene regel stelt dat er toerekenbaarheid is voor daden van staatsorganen, maar niet voor daden van individuen.
4.2.2.1.
Toerekenbaarheid voor daden van staatsorganen
De staat is toerekenbaarheid voor de daden van alle staatsorganen, en van de staatsorganen op alle niveaus binnen de staat. Ook daden die gesteld zijn buiten de bevoegdheid als staatsorgaan, kunnen onder de aansprakelijkheid van staten vallen. Je moet als staat immers zorgen dat je staatsorganen hun boekje niet te buiten gaan. Daden gesteld door staatsorganen die niet handelden in die functie, zijn niet toerekenbaar aan de staat. Er is geen vereiste van kennelijke bevoegdheid (en dus duidelijk zijn dat het gaat om een staatsorgaan). Staatsaansprakelijkheid bestaat ook voor daden door een groep die geen officieel staatsorgaan is, maar wel volledig afhankelijk is van die staat.
4.2.2.2.
Toerekenbaarheid voor daden van individuen
In principe zijn staten niet verantwoordelijk voor de daden van individuen. Daarop bestaan echter ook een paar uitzonderingen: - burgers die ingeschakeld zijn binnen staatsorganen; - burgers die handelen onder de controle van de staat; - (bij de afwezigheid van een werkende staat) individuen die staatsfuncties opnemen.
4.2.2.3.
Toerekenbaarheid voor daden van andere entiteiten
Activiteiten van rebellen Een staat is niet verantwoordelijk voor de activiteiten van rebellen, tenzij die rebellen een staatsgreep plegen, en de nieuwe overheid worden.
Activiteiten van groepen in een andere staat Dit kan bijvoorbeeld van toepassing zijn wanneer een staat een rebellengroep in een ander land steunt.
Voorbeeld VS in Nicaragua In die zaak werd de ‘controle- en afhankelijkheidstest gedaan’: om te kunnen spreken van aansprakelijkheid, moet de staat in kwestie de volledige controle hebben over de groep waarvan sprake, en moet deze groep volledig afhankelijk zijn van de genoemde staat. Dit bleek in deze zaak niet het geval.
Voorbeeld Tadic voor het Joegoslavië-Tribunaal President Boris Tadic van Servië werd voor het tribunaal gedaagd vanwege zijn banden met rebellengroepen van Bosnische Serviërs, die vreselijke misdaden pleegden in Bosnië. Ook hier oordeelde de rechter dat er geen sprake was van staatsaansprakelijkheid.
4.2.2.4.
Primaire aansprakelijkheid van de staat
Een staat kan aansprakelijk gesteld worden wanneer ze een verplichting binnen het internationale recht niet nakomt, ook als deze verplichting voortkomt uit een daad door individuen, die op zich niet toerekenbaar is aan de staat. Een staat is bijvoorbeeld verplicht individuen die en misbruik pleegden op nationaal of internationaal recht, te straffen.
Voorbeeld Hostages-case. Tijdens de revolutie in Iran had de Iraanse staat de ambassade van de VS niet (afdoende) beschermd, waardoor de opstandelingen – vooral studenten – de kans zagen het gebouw aan te vallen en de aanwezige diplomaten en personeel te gijzelen. Deze opstandelingen kregen nadien zelfs een pluim van het Iraanse regime, in plaats van gestraft te worden voor hun inbreuk. Deze zaak gaf aanleiding tot de aansprakelijkheid van Iran voor de handelingen van de opstandelingen. 4.2.3. Gevolgen van staatsaansprakelijkheid Eenmaal sprake is van staatsaansprakelijkheid, kunnen er twee dingen gebeuren: - De staat die de inbreuk pleegde en de staat die er het slachtoffer van werd, vinden onderling een akkoord. - Er komt een internationale rechtszaak. In het geval er sprake is van staatsaansprakelijkheid, heeft de staat in kwestie de verplichting de inbreuk te herstellen. Dat kan op verschillende manieren: - een officiële verontschuldiging van de staat (staten zijn daarin heel terughoudend); - herstel in natura; - financiële compensatie. Een andere staat kan ook (wettige!) tegenmaatregelen (reprisals) nemen: - er mag geen ongeoorloofd gebruik van geweld zijn; - tegenmaatregelen moet proportioneel zijn; - er mag geen schending zijn van mensenrechten of ius cogens. 4.2.4. Verweer tegen aansprakelijkheid Een staat kan zich proberen te verdedigen tegen de toepassing van staatsaansprakelijkheid met een aantal argumenten: - het slachtoffer gaf toestemming; - het ging om een wettelijke tegenmaatregel (vb. verbreken van een verdrag na een inbreuk door een andere staat); - er was ‘force majeur’ (overmacht); - het ging om een daad vanwege uiterste nood; - er was noodzakelijkheid (state necessity, slechts uitzonderlijk geldend); - het ging om wettige zelfverdediging.
4.3.
Behandeling van vreemde onderdanen
Er wordt algemeen aanvaard dat men vreemde onderdanen goed moet behandelen. 4.3.1. Standaard voor de behandeling van vreemde onderdanen De meningen lopen echter uiteen volgens welke standaard die behandeling moet gaan. - Vele staten (waaronder vooral ontwikkelde landen) hanteren de internationale minimumstandaard, ongeacht de manier waarop de eigen inwoners worden behandeld. - Andere staten (vooral ontwikkelingslanden) hanteren de nationale standaard, waarbij vreemde onderdanen op dezelfde manier worden behandeld als eigen onderdanen. De standaard die gehanteerd wordt, hangt af van de situatie. Bijv. voor mensenrechten wordt vaker uitgegaan van de internationale standaard, terwijl voor een onteigening eerder de nationale standaard gehanteerd wordt. 4.3.2. Toelaatbaarheid van claims Een staat kan dus ook aansprakelijk gesteld worden door een andere staat, wanneer die staat of een van haar onderdanen de onderdanen van die claimende staat slecht heeft behandeld (diplomatieke bescherming). De staat van het slachtoffer is evenwel niet verplicht de andere staat in gebreke te stellen.
Daarbij gelden dus twee voorwaarden: - het slachtoffer moet de nationaliteit hebben van de claimende staat; - lokale rechtsmiddelen moet uitgeput zijn.
4.3.2.1.
Nationaliteit van claims
Elke staat heeft in haar nationale wetgeving allerlei regels aangaande de bepaling welke personen een onderdaan zijn van die staat en welke niet. Het verkrijgen en verliezen van nationaliteit kan op allerlei manieren. Er gelden ter zake ook enkele beperkingen vanuit het internationaal recht (vb. stateloosheid). Normaal gezien is elk individu onderdaan van een staat en kan die ten behoeve van dat individu een andere staat aansprakelijk stellen voor slechte behandeling. Er zijn echter een aantal speciale gevallen: - Ingeval van stateloosheid van het slachtoffer, is er geen enkele staat die een claim kan indienen. - Ingeval het slachtoffer een dubbele nationaliteit heeft, kan elk van beide corresponderende staten een claim indienen tegen de inbreukplegende staat. Het is echter niet mogelijk dat de staten die beide nationaliteiten leveren, tegen elkaar claimen (dan is de claim nietontvankelijk). Er zijn staten die misbruik maakten van het toekennen staatsaansprakelijkheid te ontlopen (nood aan een genuine link).
van
nationaliteit,
om
zo
Voorbeeld Nottebohm-zaak. Nottebohm was een Duitser die net voor WO II in Nicaragua verbleef. Wanneer hij op bezoek gaat bij zijn broer in Liechtenstein, verwerft hij daar de nationaliteit. Bij zijn terugkeer naar Nicaragua (dat de geallieerden steunt in de oorlog), worden zijn bezittingen geconfisqueerd. Liechtenstein dient een claim in tegen Nicaragua, maar die wordt onontvankelijk verklaard, door de afwezigheid van een genuine link tussen het slachtoffer en de claimende staat. Bij bedrijven gaat men ervan uit dat deze de nationaliteit dragen van het land waar zij geregistreerd zijn.
4.3.2.2.
Uitputting van lokale rechtsmiddelen
Het gaat erom dat een vreemde onderdaan eerst een claim moet indienen voor de lokale wetgeving, vooraleer de claim in te dienen (laten indienen door zijn staat) op internationaal niveau. Dit noemt men de local remedies rule. Dit moet ervoor zorgen dat internationale rechtbanken niet worden overstelpt met claims. Deze voorwaarde is niet van toepassing in geval van: - slechte behandeling van de vreemde onderdaan door de staat; - directe staatsaansprakelijkheid (een staat is slachtoffer: de kwestie wordt meteen op internationaal niveau geregeld). Deze voorwaarde gaat enkel over de effectieve lokale rechtsmiddelen. Indien er geen (betrouwbaar) rechtssysteem is, kan het individu naar een buitenlandse rechtbank gaan, of de claim voor een internationale rechtbank laten brengen. Soms wordt in contracten tussen een staat en een vreemde onderdaan de calvo-clausule ingeschreven. Deze houdt in dat geschillen in verband met het contract zullen worden onderworpen aan de lokale wetgeving. Indien dit slechts een bevestiging is van de local remedies rule, is daar geen enkel probleem mee. Indien het echter gaat om de ontzegging van diplomatieke bescherming van de vreemde onderdaan, is deze clausule strijdig met het internationaal recht.
Internationaal Publiekrecht Prof. Dr. Anne Cliquet
Donderdag 4 november 2010
Deel III: Belangrijke spelers in het internationaal recht (vervolg)
Hoofdstuk 4:
Staten (vervolg)
4. Staatsaansprakelijkheid (vervolg) 4.3.
Behandeling van vreemde onderdanen (vervolg)
4.3.1. Onteigening van bezittingen Onteigenen kan zowel van toepassing zijn op bezittingen van particulieren, als op bedrijven. In dat laatste geval spreekt men ook van nationaliseren. Dit is beide mogelijk volgens het internationaal recht, maar er zijn wel voorwaarden aan verbonden. Er is op zich geen reden tot staatsaansprakelijkheid bij onteigeningen, enkel wanneer deze op een onwettige manier gebeuren. De voorwaarden voor onteigening zijn evenwel niet altijd eenduidig, wat het moeilijk maakt om te bepalen of de onteigening in kwestie wettig was of niet. Er zijn verschillende documenten waarin voorwaarden voor onteigening zijn opgenomen. Een eerste tekst hierover is een Resolutie van de Algemene Vergadering van de VN uit 1962, kort na de dekoloniseringsgolf in Afrika. De voorwaarden voor rechtsgeldige onteigening daarin zijn: - de onteigening moet gebeuren om redenen van openbaar beleid, veiligheid of nationaal belang; - er is een gepaste compensatie verplicht (beoordeeld volgens nationaal en internationaal recht). De beoordeling van de compensatie door het internationaal recht, valt later weg. In rechtszaken komt ook de vereiste van non-discriminatie terug. Hierboven blijkt dus dat men akkoord gaat over de vereiste van een compensatie. De hamvraag is echter wat een adequate compensatie is: om hoeveel geld/goederen/middelen moet het gaan? De ontwikkelingslanden redeneren liever volgens de nationale standaard (overeenkomstig met wat een onderdaan zou krijgen), terwijl ontwikkelde landen eerder de internationale standaard gebruiken (waardoor de compensatie voor ontwikkelingslanden vaak enorm hoog is naar nationale standaarden). Ontwikkelde landen hanteren de Hull-formule, die inhoudt dat compensatie ‘prompt, adequate and effective’ moet zijn. Dit betekent dat het bij voorkeur in een internationale munt moet zijn, binnen een redelijke termijn, en de volle waarde van de bezitting vertegenwoordigd. Dit brengt ontwikkelingslanden (die het meest aan nationalisering doen) vaak in de problemen, omdat zij deze grote sommen geld niet kunnen opbrengen, waarbij de nationalisering zelf vaak al voortkwam uit geldproblemen. Zij vinden dat er rekening moet gehouden worden met de leefbaarheid van de staat en de voordelen die buitenlandse onderdanen al gehaald hebben uit hun bezittingen.
Hoofdstuk 5:
Internationale organisaties
1. Internationale gouvernementele organisaties Naast staten zijn internationale organisaties de belangrijkste actoren binnen het internationaal recht. Ze worden opgericht bij verdrag tussen twee of meer staten. Ze ontstonden reeds vanaf het begin van de 19e eeuw, en werden belangrijker in de 20e eeuw. Deze organisaties zijn juridisch autonoom en beschikken over een internationale rechtspersoonlijkheid.
1.1.
Internationale rechtspersoonlijkheid
Internationale gouvernementele organisaties hebben een rechtspersoonlijkheid onder het nationaal recht van de staat waar ze gevestigd zijn. Dit is nodig voor de praktische uitvoer van hun taken. Soms wordt deze rechtspersoonlijkheid expliciet bevestigd in het oprichtingsverdrag. Internationale gouvernementele organisaties hebben ook een rechtspersoonlijkheid onder het internationaal recht, al is deze niet automatisch. De vorm van deze rechtspersoonlijkheid moet worden bepaald in het oprichtingsverdrag. Bij de VN bijv. wordt niet expliciet vermeld dat zij een rechtspersoonlijkheid heeft in het verdrag, maar wel dat ze de capaciteit heeft om verdragen te sluiten. De capaciteit om een claim in te dienen bij een internationale rechtbank bleek later uit een specifieke rechtszaak.
Voorbeeld Reparation for Injuries-Case In 1948 wordt een VN-medewerker doodgeschoten in Israël. Volgens de VN heeft Israël haar verplichting tot bescherming van VN-personeel niet nagekomen en is het schuldig aan verzuim. De VN vraagt een advies aan het ICJ, of het mogelijk is dat de organisatie een schadeclaim kan indienen bij een internationale rechtbank. Het ICJ bevestigd dat de VN de capaciteit heeft om een schadeclaim in te dienen, dit zowel wat betreft de eigen geleden schade als organisatie, als ten behoeve van de medewerker die schade heeft geleden. Het is evenwel belangrijk voor ogen te houden dat de VN niet kan claimen voor de ICJ, daar deze enkel geschillen tussen staten behandeld en voor de VN-organen slechts adviezen verleent. De VN kan dus een schadeclaim indienen, maar voor een andere internationale rechtbank. De VN en haar medewerkers genieten daarnaast ook over bepaalde privileges en immuniteiten (zie supra).
1.2.
Verenigde Naties
Reeds voor WOII bestond een internationale organisatie die moest instaan voor het bewaren van vrede en veiligheid, nl. de Volkenbond. Na WOII werd een nieuwe poging ondernomen met de oprichting van de Verenigde Naties. Dit gebeurde op de Conferentie van San Francisco in 1945, waar op 26 juni het oprichtingsverdrag werd getekend, nl. het Handvest van de Verenigde Naties (UN Charter). De doelstellingen van de Verenigde Naties zijn: - het bewaren van de internationale vrede en veiligheid; - het bevorderen van vriendschappelijke relaties tussen staten; - het aanmoedigen van internationale samenwerking aangaande internationale vraagstukken, en respect bijbrengen voor mensenrechten en fundamentele vrijheden; - een forum zijn voor de samenwerking van staten om deze doelstellingen te verwezenlijken. 1.2.1. VN-Handvest Aangezien de VN slechts kan handelen binnen de doelstellingen die haar gegeven zijn, is de interpretatie van het Handvest van groot belang. Er zijn evenwel altijd interpretatieverschillen geweest, onder meer vanwege het feit dat het Handvest werd opgesteld om voor een lange tijd de gelden. Daardoor werd het op sommige plekken een vage en ambigue tekst, soms zelfs bewust. Men wilde de nieuwe organisatie niet teveel vatten in regeltjes, maar haar net een dynamische sfeer geven en haar voorbereiden op nieuwe uitdagingen die men toen niet kon voorzien. Men het uitbreken van de Koude Oorlog bleken de interpretatiegeschillen van de VN echter een immobiele organisatie te maken. De tekst bleek niet altijd te werken in de praktijk. Mogelijke interpretatiemethodes die kunnen worden gebruikt: - Letterlijke interpretatie: hierbij komen evenwel twee mogelijke moeilijkheden kijken: De tekst is op bepaalde plaatsten zo vaag, dat een letterlijke interpretatie geen soelaas kan bieden; Het Handvest is opgesteld in verschillende officiële talen; - Intentie van de verdragspartijen: deze kan helpen bij de letterlijke interpretatie, maar de moeilijkheid hier is dat de intenties van de oprichtende staten veel kunnen verschillen van de huidige verdragspartijen, vanwege de grote veranderingen in de omstandigheden (bijv. wat
-
-
betreft geweld: er zijn minder interstatelijke conflicten, maar meer burgeroorlogen en terrorisme; bijv. meer staten/actoren door de dekolonisatie); Internationale statenpraktijk: bij de oprichting was de mogelijkheid voor flexibiliteit in statenpraktijk ruim voorzien, om het hoofd te kunnen bieden aan toekomstige uitdagingen. De Koude Oorlog heeft de dynamiek echter ernstig verzwakt. Bovendien kan statenpraktijk niet gelden als een geldige amendering van het Handvest, dat daarvoor een andere procedure voorziet; Effectiviteit: In de hierboven genoemde Reparation for injuries Case bevestigde het ICJ de implied powers van de VN, om haar eigen doelstellingen te verwezenlijken. Wat betreft de lidstaten was er wel onenigheid aangaande de prioriteit van doelstellingen. De ontwikkelde landen dachten eerder aan het bewaren van vrede en veiligheid, de ontwikkelingslanden eerder aan de economische en sociale doelstellingen.
Voorbeeld Nationale bevoegdheid Een artikel uit het Handvest dat ook voor veel problemen heeft gezorgd, wat hetgeen dat bepaalde dat de VN niet mocht tussenkomen in nationale aangelegenheden, met uitzondering van inspanningen onder Hoofdstuk VII. De grote vraag bij dit artikel was echter wat de draagwijdte was van de nationale bevoegdheid. Doorgaans is het de statenpraktijk om deze nauw te interpreteren, zodat de VN niet teveel werd beknot in haar bevoegdheden, bijv. voor haar optreden in het domein van mensenrechten. 1.2.2. Lidmaatschap van de VN De leden van de VN vallen uiteen in de oorspronkelijke leden en de nieuwe leden. De eerste waren met 51, en allen aanwezig bij de oprichting van de VN. De nieuwe leden kwamen er nadien bij. Hun toetreding werd geregeld door artikel 4 van het Handvest: - Vredelievende staten die bereidt zijn zich te onderwerpen aan de bepalingen in het Handvest, mogen lid worden. - Het lidmaatschap moet goedgekeurd worden door de Algemene Vergadering, op aanbeveling van de Veiligheidsraad. Momenteel zijn er 192 lidstaten. Deze variëren sterk in grootte, maar zijn niettemin allemaal gelijkwaardig. Landen die nog niet lid zijn van de VN, zijn onder meer Taiwan en Kosovo. De evenwichtigheid tussen grote en kleine landen, is echter een nog onopgelost probleem. Binnen de Algemene Vergadering zijn alle landen evenwaardig, binnen de Veiligheidsraad hebben de grote landen het meest te zeggen. Te onthouden: resoluties van de AV zijn normaal gezien niet bindend (tenzij aangaande interne werking van de VN en deze van de Veiligheidsraad). Men zou kunnen leden buiten gooien wanneer zij het Handvest fundamenteel schenden. Men heeft dit al geprobeerd in de praktijk, maar nog nooit echt doorgevoerd. We kunnen ons afvragen of dat een goede strategie zou zijn. Indien een land uit de VN wordt gegooid, is er meteen ook geen forum meer waarlangs de andere landen druk kunnen uitoefenen om de grove inbreuk te herstellen. Het Handvast voorziet een mogelijkheid voor de opschorting en de uitwijzing van leden. Dit gebeurt door een beslissing van de Algemene Vergadering, op aanbeveling van de Veiligheidsraad. Enkel ZuidAfrika werd tijdens de Apartheid ooit uitgesloten van het werk van de AV (op grond van het feit dat er geen representatieve vertegenwoordiging was), maar een echte opschorting was het niet. Je zou eventueel kunnen aanvoeren dat de interne werking van een staat en de vertegenwoordiging naar internationale organisaties valt onder de nationale bevoegdheid van een land. Buiten dit voorval werd de procedure voor uitwijzing nooit gebruikt. Een aantal Arabische landen hebben al gevraagd om de uitwijzing van Israël, maar daar is tot nu toe nog nooit een meerderheid voor gevonden. Terugtrekking van een staat uit de VN is niet voorzien in het Handvest, al werd het wel voorzien op de Conferentie van San Francisco. Terugtrekking zou nu enkel nog mogelijk zijn om zeer grondige redenen. Het is niet de bedoeling dat de VN verwaterd in een vrijblijvend clubje, waaruit je je kan terugtrekken van zodra de bepalingen je niet aanstaan.
Voorbeeld In 1965 nam Indonesië evenwel een jaar lang niet deel aan de werkzaamheden van de VN. Het was misnoegd over de keuze van buurland Maleisië als niet-permanent lid van de Veiligheidsraad.
Maar in 1966 hervatte het land gewoon zijn deelname. Het ging niet om een echte terugtrekking, want anders had Indonesië terug lidmaatschap moeten aanvragen. In de loop van de geschiedenis kwamen er ook enkele problemen voor bij de vertegenwoordiging van een aantal staten in de Verenigde Naties.
Voorbeeld China China was een stichtend lid van de Verenigde Naties. In 1949 kwam er echter een Communistisch regime aan de macht, en het oude regime vluchtte naar Taiwan. Deze oude regering vertegenwoordigde nog tot 1971 de staat China in de VN. We kunnen ons afvragen of het communistische China dan in 1949 geen nieuw lid had moeten worden? Evenwel is het aan de rechtmatige regering om vertegenwoordiging in de VN te voorzien. Zou Taiwan dan misschien op haar beurt nieuw lid kunnen worden? Het is in ieder geval nog niet gebeurd.
Voorbeeld Joegoslavië Doorheen de jaren 1990 viel Joegoslavië, weliswaar in verschillende stapjes, volledig uiteen. Daardoor kreeg het land problemen met haar vertegenwoordiging in de VN. De vraag was of de verschillende entiteiten (in het bijzonder Servië-Montenegro, dat fungeerde als ‘overblijfsel’ van het oude Joegoslavië) opnieuw lidmaatschap zouden moeten aanvragen. Uiteindelijk werd geoordeeld dat door het uiteenvallen van het land, ook de vertegenwoordiging van Joegoslavië bij de VN was weggevallen en de nieuwe staten die eruit waren voortgekomen, inderdaad opnieuw lidmaatschap bij de VN moesten aanvragen. Het is al bij al belangrijk voor ogen te houden dat je lid moet zijn van de VN, alvorens je als staat een claim kan indienen tegen een andere staat bij het ICJ. 1.2.3. Organen van de VN De Verenigde Naties bestaan uit een complexe structuur aan (hoofd)organen, subsidiaire organen, programma’s, fondsen en andere entiteiten. (zie verder)
1.2.3.1.
Hoofdorganen van de VN
De 6 hoofdorganen van de VN zijn: - de Algemene Vergadering (AV) of General Council (GC); - de Veiligheidsraad of Security Council (SC); - het Secretariaat of General Secretariat; - ECOSOC: de Economische en Sociale Raad of Economic and Social Council; - het Internationaal Gerechtshof of International Court of Justice (ICJ); - de Voogdijraad of Trustee Council. De Voogdijraad is niet langer actief/de facto opgeheven (vanwege de afwezigheid van kolonies en voogdijgebieden sinds 1991 met de onafhankelijkheid van Namibië) en wordt daarom verder niet meer besproken.
1.2.3.2.
Algemene Vergadering
De Algemene Vergadering zetelt in New York en heeft alle leden van de VN als lid van de vergadering. Elk land heeft 1 stem. De Vergadering houdt zich bezig met elke aangelegenheid waar de VN zich mag bezighouden. De leden discussiëren over allerlei zaken en doen daarover aanbevelingen. Ze heeft daarnaast enkele bijzondere bevoegdheden, zoals het ontvangen van rapporten, het controleren van het budget, het benoemen van rechters voor het Internationaal Gerechtshof, het aanvaarden van nieuwe leden bij de VN, enz. Het budget van de VN wordt bepaald volgens de ‘capacity to pay’. Dit betekent dat rijke landen meer betalen dan arme landen. De VS betalen heeft in het verleden zo tot 40% van het budget gezorgd. Momenteel is het rond de 25%. Andere landen betalen nauwelijks iets. Algemeen heeft de VN toch steeds geld te kort om haar hele werking te financieren en zo de organisatie efficiënt te laten werken. De organisatie moet onder meer betalen voor personeel, gebouwen, en (de grootste opslorper) peacekeeping operations. De Resoluties van de Algemene Vergadering zijn doorgaans niet bindend, tenzij ze betrekking hebben op de interne werking van de VN. Bij stemmingen beschikt elk land over 1 stem. Resoluties en
beslissingen over gewone aangelegenheden worden aangenomen met gewone meerderheid (1/2+1); bij speciale aangelegenheden is een 2/3 meerderheid vereist. Aangezien de Algemene Vergadering kan praten over alles wat binnen de bevoegdheid van de VN valt, kan het dus ook discussiëren over vrede en veiligheid, wat net het bijzondere domein is van de Veiligheidsraad. Daarom werd afgesproken dat wanneer de Veiligheidsraad reeds een bepaalde zaak in behandeling heeft, de Algemene Vergadering dit onderwerp niet zal opnemen. Indien men in de Veiligheidsraad echter vast zit door een veto, kan de AV het dossier naar zich toe trekken en erover debatteren en eventueel aanbevelingen formuleren. De AV kan evenwel geen bindende beslissingen nemen over de zaak. De Algemene Vergadering heeft onder zich nog 6 vaste hoofdcommissies, een aantal subsidiaire organen en een reeks van programma’s en fondsen onder haar bevoegdheid. Eén van deze hoofdcommissies is de Mensenrechtenraad.
Mensenrechtenraad De Mensenrechtenraad of Human Rights Council werd pas in 2005 opgericht (in werking getreden in 2006), ter vervanging van de vroegere Commission on Human Rights. Deze laatste was een zwak orgaan, en slaagde er niet in de respectering van mensenrechten sterkt te verbeteren. De raad heeft haar zetel in Genève en telt 47 leden. Deze worden gekozen door de AV voor een periode van 3 jaar. Het probleem met de CHR was echter dat de landen die er deel van uitmaakten, zelf niet zo’n geweldige reputatie hadden aangaande de respectering van mensenrechten. Om dus als lid van de nieuwe HRC te fungeren, moet het land in kwestie een hoge standaard van mensenrechten hanteren. Het probleem hierbij bevindt zich bij de praktische uitvoering. De landen die zulk een hoge standaard hanteren, zijn niet al te enthousiast om als lid in deze raad te zetelen. Zodoende komen er toch leden in met een twijfelachtig allooi inzake mensenrechten. Het is belangrijk voor ogen te houden dat de HRC een forum is voor dialoog en samenwerking. Het is géén rechtbank: het kan hooguit vaststellingen doen aangaande schendingen van mensenrechten en eventueel aanbevelingen formuleren. Het orgaan houdt zich bezig met het monitoren van bepaalde landen en de situatie van verschillende landen aangaande een bepaald thema in de mensenrechten. De verwachtingen voor dit orgaan zijn hoog gespannen. Tot nu toe bereikte ons echter weinig positieve berichtgeving. De landen die erin zetelen doen dit allicht vooral om de kritiek aangaan hun eigen schendingen van mensenrechten te temperen. De vrees is dat de HRC hetzelfde immobilisme tegemoet gaat als de CHR.
Programma’s en fondsen Dit zijn onder meer: - United Nations Environment Programme (UNEP); - United Nations Children’s Fund (UNICEF); - UN High Commissioner for Refugees (UNHCR); - United Nations Development Programme (UNDP); - World Food Programme (WFP); - United Nations Conference on Trade and Development (UNCTAD); - United Nations Drug Control Programme (UNDCP); - United Nations Human Settlements Programme (UN-HABITAT); - UN Entity for Gender Equality and the Empowerment of Women (UN WOMEN) - …
1.2.3.3.
Veiligheidsraad
De Veiligheidsraad heeft haar hoofdkwartier in New York en telt 15 leden. Vijf daarvan zijn permanente leden: de Verenigde Staten, Rusland, China, Frankrijk, Groot-Brittannië. De tien andere zijn niet-permanente leden die telkens worden verkozen voor twee jaar. Men vraagt zich al even af of het kleine aantal leden van de Veiligheidsraad – dat nog verantwoord was toen men de VN oprichtte met 51 leden – nu met 192 nog te verantwoorden valt. De Veiligheidsraad is immers het machtigste orgaan binnen de VN, dan is het onwijs de werking te laten afhangen van het belang van vijf grote en machtige staten.
Functies van de Veiligheidsraad: - het geven van aanbevelingen voor de vreedzame regeling van geschillen; - handhaving ingeval van bedreiging van de vrede, verbreking van de vrede en daden van agressie; - vredeshandhaving (peacekeeping) – al staat dit niet expliciet vermeld in het Handvest. De beslissingen van de Veiligheidsraad zijn bindend. Wanneer er gestemd wordt over een procedurekwestie, moeten minstens 9 van de 15 leden akkoord gaan. Bij niet-procedurele kwesties zijn ook 9 van de 15 stemmen vereist, met inbegrip van de 5 permanente leden. Dit komt de facto neer op een veto voor de permanente leden. Er is geen veto voor: - procedurele aangelegenheden; - wanneer een permanent lid is betrokken bij een geschil (al is die betrokkenheid niet altijd duidelijk in de praktijk); - onthouding en afwezigheid telt niet als veto. De permanente leden hebben in het verleden zeer veel gebruik gemaakt van hun vetorecht, waardoor de Veiligheidsraad lang een immobiel orgaan was, in het bijzonder tijdens de Koude Oorlog (cfr. cijfers over de gebruikte veto’s). Sinds het einde van de Koude Oorlog gaat het beter, maar er worden toch nog vaak veto’s gebruikt.
Subsidiaire organen van de Veiligheidsraad zijn onder meer: - International Criminal Tribunal for the former Yugoslavia (ICTY); - International Criminal Tribunal for Rwanda (ICTR); - peacekeeping missions; - Peacebuilding Commission; - Counter-terrorism Committee; - …
1.2.3.4.
Secretariaat
De secretariaten vormen de administratieve organen van de VN. Het Algemeen Secretariaat is gevestigd in New York. De andere secretariaten bevinden zich in de hoofdzetel van hun orgaan. Het Secretariaat wordt geleid door de Secretaris-Generaal. Deze wordt gekozen door de Algemene Vergadering, op voorstel van de Veiligheidsraad. Hij heeft zowel een administratieve als een politieke functie.
In de administratie van de VN werken in totaal zo’n 44 000 mensen. Deze moeten los staan van hun land van herkomst en absolute neutraliteit in acht nemen. Omwille van de politieke functie van de Secretaris-Generaal, moet hij worden goedgekeurd door de vijf permanente leden van de Veiligheidsraad. Algemeen kunnen we stellen dat Kofi Annan radicaler was dan Ban Ki-Moon. Het Secretariaat kampt – zoals de hele VN – met problemen qua budget, (in)efficiëntie en organisatie.
1.2.3.5.
ECOSOC
De Economische en Sociale Raad heeft haar zetel in New York en telt 54 leden. De functies van de Raad omvatten: - het bespreken van, het organiseren van conferenties over, het maken van studies, rapporten en aanbevelingen over economische, sociale en culturele thema’s; - consultatie met ngo’s; - coördinatie van gespecialiseerde organen. Uit deze laatste twee functies blijkt dat de ECOSOC vooral een brugfunctie heeft naar andere organisaties en organen, zowel binnen als buiten de VN. Onder ECOSOC zelf ressorteren nog tal van andere commissies en organen, al zijn ze niet allemaal functioneel. Er zijn bijvoorbeeld: - de Commissie inzake Duurzame ontwikkeling; - het Forum inzake Bossen; - … Er zijn ook een hele reeks van regionale commissies en andere organen, bijv. het Permanent Forum over Inheemse Zaken.
1.2.3.6.
Internationaal Gerechtshof Het Internationaal Gerechtshof of International Court of Justice (ICJ) is het judicieel orgaan van de VN. Het heeft haar zetel in Den Haag. Het is samengesteld uit 15 rechters, die elk voor een periode van 9 jaar verkozen zijn door de Algemene Vergadering op voorstel van de Veiligheidsraad. Er zijn ook gespecialiseerde kamers, die zich bezighouden met een bepaald onderwerp of thema. Het Hof behandelt slechts een beperkt aantal zaken of adviezen per jaar: ca. 100 geschillen en 25 adviezen. Ondanks haar beperkte werking, gelden de uitspraken van het ICJ als zeer gezaghebbend. De twee functies van het Internationaal Gerechtshof zijn: - het regelen van juridische geschillen tussen staten; - het geven van juridische adviezen op vraag van organen van de vn en gespecialiseerde organisaties. Internationale gouvernementele organisaties, niet-gouvernementele organisaties en individuen kunnen bij het ICJ niet terecht. 1.2.4. Hervorming van de VN Al enkele jaren bestaat de nood aan hervormingen binnen de VN. De eerste stappen zijn hiervoor reeds gezet, maar verdere hervormingen zitten vast ter hoogte van de Veiligheidsraad. Redenen voor de hervormingen zijn onder meer: - een gewijzigde context sinds 1945: de wereld is sindsdien erg veranderd, er zijn een groot aantal leden bij gekomen in de organisatie; - de budgettaire problemen van de VN; - financiële en andere misbruiken door afgevaardigden van landen en door eigen personeel; - de logge werking; - de falende besluitvorming inzake vrede en veiligheid; - al sinds 9/11 wordt een vrij unilaterale koers gevaren door de VN (Bush): ‘wij doen wat we willen’, ze treden de VN met de voeten. Een belangrijke impuls voor de hervormingen kwam vanwege voormalig Secretaris-Generaal Kofi Annan. In de periode 1997-2005 werden al een aantal belangrijke stappen gezet: - de herstructurering van het Secretariaat; - het verhogen van de efficiëntie;
-
het efficiënter besteden van het budget; ‘Human resources’ management; het inlassen van een ethische code; het nemen van maatregelen; het nemen van maatregelen voor de veiligheid van het VN-personeel; het optimaliseren van de peacekeeping operaties.
Op de World Summit van 2005 werden enkele belangrijke beslissingen genomen in verband met de werking van de VN (al ging de conferentie niet alleen daar over): - de rol van de VN en de VN-organen werd herbevestigd; - de nieuwe Mensenrechtenraad werd opgericht; - ondersteuning van de hervorming van de Veiligheidsraad; - de agenda en werkmethoden van ECOSOC dienen aangepast te worden; - het afschaffen van de Trusteeship Council. Na 2005 waren nog nieuwe structurele hervormingen nodig. De belangrijkste is nog steeds de hervorming van de Veiligheidsraad. Ondanks twee concrete voorstellen om het ledenaantal te vergroten en zo de legitimiteit en representativiteit te verbeteren, is er ondertussen nog niks veranderd. De permanente leden van de Veiligheidsraad kunnen bij onenigheid alle besluitvorming lam leggen. Maar anderzijds zijn deze permanente leden ook de beste vriendjes, wat eveneens een griezelige gedachte is voor de andere staten. De oplossing zou dus zijn om meer leden te voorzien in de Veiligheidsraad, zowel permanente als nietpermanente leden. Er mogen toch niet teveel leden zijn ook, want anders wordt het een log orgaan. Een andere oplossing zou zijn om het vetorecht af te schaffen. Dit zal evenwel nooit lukken, omdat de Veiligheidsraad zelf moet beslissen over de verandering van procedurele regels en dus over de afschaffing van het vetorecht. De hervorming van de Veiligheidsraad werd sterk nagestreefd door Kofi Annan, die daartoe bovenstaande voorstellen deed. Voor de nieuwe Secretaris-Generaal Ban Ki-Moon is dit echter geen prioriteit.
Internationaal Publiekrecht Prof. Dr. Anne Cliquet
Donderdag 18 november 2010
Deel III: Belangrijke spelers in het internationaal recht (vervolg)
Hoofdstuk 5:
Internationale organisaties (vervolg)
1. Internationale gouvernementele organisaties (vervolg) 1.1.
VN gespecialiseerde organisaties
Er bestaan naast de VN nog andere internationale gouvernementele organisaties. Deze werden opgericht via een apart verdrag en specialiseren zich in een bepaald domein. Toch worden een aantal van hen gespecialiseerde organisaties ‘van de VN’ genoemd. Dit komt omdat ze een bijzonder samenwerkingsakkoord hebben getekend met de VN. Dit omvat vooral het sturen van wederzijdse vertegenwoordigers in elkaars beslissingsorganen en het rapporteren over de activiteiten van de gespecialiseerde organisatie in ECOSOC. Het gaat in totaal om 15 organisaties: - International Monetary Fund (IMF); - World Bank (WB); - International Labour Organization (ILO); - Food and Agricultural Organization (FAO); - United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization (UNESCO); - World Health Organization (WHO); - International Civil Aviation Organization (ICAO); - International Maritieme Organization (IMO); - International Telecommunication Union (ITU); - Universal Postal Union (UPU); - World Meteorological Organization (WMO); - World Intellectual Property Organization (WIPO); - International Fund for Agricultural Development (IFAD); - United Nations Industrial Development Organization (UNIDO); - World Tourism Organization (UNWTO).
1.2.
Andere internationale organisaties
Er bestaan nog tal van andere internationale gouvernementele organisaties, die niet verbonden zijn met de VN: - Regionale politieke organisaties: bijv. Council of Europe, Organization for Security and Co-operation in Europe, Organization of American States, African Union, Association of Southeast Asian Nations, Leage of Arab States, … - Defensieorganisaties: bijv. NAVO/NATO - Economische en financiële organisaties: bijv. European Central Bank - Mondiale handelsorganisatie: World Trade Organization (WTO) - Ontwikkelingsorganisaties: bijv. OESO/OECD - Thematische organisaties: bijv. over milieu, visserij, ontwapening, … - Rechterlijk orgaan: Internationaal Strafhof in Den Haag / International Criminal Court (ICC)
Vraag: Het aantal internationale organisaties dat zelf verdragen kan sluiten is zeer beperkt. Het gaat bijvoorbeeld om de UN en de EU. Vele van bovengenoemde organen kunnen wel verdragen voorbereiden, die dan achteraf door individuele staten worden ondertekend.
2. Supranationale organisatie: de Europese Unie De Europese Unie is in de categorie van internationale organisaties een uniek geval. Haar bijzondere kenmerken zijn: - Het gaat om een supranationale organisatie, die een groot aantal taken van haar lidstaten heeft overgenomen. - Ze kan bindende wetten uitvaardigen en verdragen sluiten, die bovendien beide afdwingbaar zijn t.o.v. haar leden. - Vele EU-wetgeving heeft bovendien directe invloed voorbij de staat (bijv. bedrijven, burgers, …) en ze kan ingeroepen worden voor een nationale rechtbank. Het gaat om een nieuwe rechtsorde, die op zichzelf staat. - Er is vanuit de EU bovendien een vrij goede handhaving en afdwingbaarheid van haar wetten (in het bijzonder vanuit de Europese Commissie). - De beslissingen van het Europees Hof van Justitie zijn bindend voor zowel de betrokken staat/staten als voor de EU zelf. - De supranationale organisatie heeft tenslotte een disproportioneel aantal personeelsleden in dienst uit haar lidstaten, die evenwel die lidstaten niet vertegenwoordigen. De belangrijkste instellingen bij de EU zijn: - De Europese Raad: niet-wetgevend, staats- en regeringsleiders, voorzitter voor 2,5 jaar verkozen, algemene beleidslijnen; - Europees Parlement: wetgevend, besluitvorming, afgevaardigden uit de lidstaten, vertegenwoordiging van EU-burgers, rechtstreeks verkozen; - Raad van de Europese Unie: wetgevend, besluitvorming, ministers uit lidstaten; - Europese Commissie: uitvoerend, voorstellen wetgeving, handhaving wetgeving, commissarissen uit lidstaten maar die de lidstaat niet vertegenwoordigen; - Europees Hof van Justitie: +Gerecht van Eerste Aanleg, judicieel, naleving van wetgeving; - Rekenkamer: controle op financiering; - Europese Centrale Bank: monetair beleid, €uro. Daarnaast bestaan er nog een aantal adviescomités, zoals het Comité van de Regio’s, de Europese Investeringsbank, …
3. Niet-gouvernementele organisaties Ngo’s worden niet opgericht door staten, maar door burgers. Hun leden zijn eveneens burgers. Ze zijn niet gericht op het maken van winst, zoals multinationale bedrijven. Er zijn ngo’s actief in diverse domeinen. Ze vervullen voornamelijk een informele rol: beïnvloeden van beleid, waakhond voor de naleving van bestaande wetten en verdragen, waarnemer bij verdragen. Vele ngo’s hebben een consultatieve status bij ECOSOC. De wettelijke status van ngo’s is doorgaans beperkt tot de wetgeving van het land waar de ngo zich bevindt. Er is geen globale wettelijke standaard. Om die reden bevinden hoofdkwartieren van grote internationale ngo’s zich vaak in westerse landen, omdat daar de wettelijke bescherming doorgaans beter is. Op Europees niveau is er wel een verdrag aangaande het erkennen van de rechtspersoonlijkheid van ngo’s uit andere Europese landen. Het is door 9 landen, waarvan 6 EUlidstaten, ondertekend en geratificeerd en in werking getreden op 1 januari 1991. Een aantal voorbeelden van ngo’s zijn: Greenpeace, Oxfam, Artsen Zonder Grenzen, Amnesty International, Human Rights Watch. Een buitenbeentje is het Internationale Rode Kruis, omdat deze organisatie een zekere bescherming geniet onder het humanitair recht. De impact van ngo’s kan groot zijn, zowel wat betreft beleidsbeïnvloeding als bij het controleren van de naleving van internationaal en nationaal recht.
Voorbeeld Greenpeace vs. Brent Spar (Shell) In de jaren 1980 was Brent Spar een olieboorplatform in de Noordzee, dat werd uitgebaat door Shell UK. Op dat moment waren er reeds regels ontworpen voor het dumpen van afval in de oceaan, al waren er ook diverse uitzonderingen voorzien. Zo was het bijvoorbeeld nog steeds legaal om verouderde en inactieve boorplatformen op te blazen en te dumpen in zee. Greenpeace heeft en had
toen al een lange traditie in het beschermen van het mariene milieu. Zij protesteerden tegen deze praktijk en riepen op tot het boycotten van olieproducten van Shell. Uiteindelijk besloot Shell onder druk van de activisten het platform zelf te ontmantelen en niet in zee te storten. Het Verenigd Koninkrijk was niet gelukkig met deze uitkomst. Zij hadden immers zelf aangestuurd op de uitzondering in het verdrag aangaande de dumping van olieboorplatformen, en dit op aansturen van de olie-industrie. Nu zou de olie-industrie zelf toegeven onder druk van een ngo. (zie ook http://en.wikipedia.org/wiki/Brent_Spar)
Voorbeeld Rainbow Warrior Case De Rainbow Warrior was een schip van Greenpeace. Het was onder meer betrokken bij protesten tegen Franse kernproeven onder de Stille Oceaan. Greenpeace probeerde deze proeven te verhinderen, of er op zijn minst luid tegen te protesteren. Tijdens al deze tumult lang de Rainbow Warrior eens in een haven van Nieuw-Zeeland. Frankrijk (toen geleid door Mitterand) stuurde twee geheim agenten naar daar om op het schip een bom te plaatsen en het te vernietigen. De Rainbow Warrior ontplofte inderdaad, en een fotograaf van Greenpeace liet er het leven bij. Nieuw-Zeeland was zelf ook niet blij met deze actie, en arresteerde de twee Franse geheim agenten. Frankrijk uitte op haar beurt haar ongenoegen over de reactie van Nieuw Zeelanden reageerde met een boycot van Nieuw-Zeelandse producten. Uiteindelijk mondde dit geschil tussen beide landen uit in een bemiddeling door de SecretarisGeneraal van de VN en het Arbitragehof. Ook Greenpeace richtte een schadeclaim tegenover Frankrijk, dat eveneens werd beslecht via het arbitragetribunaal. Tenslotte waren er diverse privéclaims tegen Frankrijk omwille van haar aandeel in de zaak. Deze werden opgelost door een formele verontschuldiging en een compensatie. (zie ook http://en.wikipedia.org/wiki/Sinking_of_the_Rainbow_Warrior)
Voorbeeld Tokyo Two In principe is overal ter wereld walvisvaart en walvisvangst verboden. Er is een uitzondering voor IJsland voor commerciële walvisvangst, en een voor Japan, dat zogezegd enkel walvisvangst doet voor wetenschappelijke doeleinden. Het is al lang duidelijk dat Japan teveel walvissen vangt om nog onder de noemen van ‘wetenschappelijk onderzoek’ te vallen, en iedereen weet dat het eigenlijk om verdoken commerciële vangst gaat, wat dus verboden is onder het internationaal recht. Op een gegeven moment hadden twee leden van Greenpeace in Japan een bewijsstuk voor het feit dat de wetenschappelijk vangst van walvissen eigenlijk commerciële vangst is. Ze hadden een doos walvisvlees in handen gekregen, waarbij vervalste papieren hoorden. Ze stapten met hun bewijs en ontdekkingen naar de procureur. Er werd een onderzoek gestart, maar geen aanklacht ingediend tegen de walvisvaarders. De beide Greenpeace-activisten werden wel kort nadien gearresteerd met de beschuldiging van diefstal en huisvredebreuk. Ze werden voor deze misdrijven veroordeeld. Greenpeace protesteerde uiteraard tegen hun arrestatie, en gaat in beroep tegen hun veroordeling. Ondertussen is ook een procedure gestart door Australië tegen Japan voor het ICJ omwille van de inbreuken op de wetten betreffende de walvisvaart. Aangezien deze nog maar net gestart is, zijn er nog geen uitspraken of adviezen bekend.
Hoofdstuk 6:
Het individu en mensenrechten
1. Rechtspersoonlijkheid van individuen Individuen zijn de laatste categorie van rechtspersoonlijkheden die we hier bespreken. Het feit dat individuen een rechtspersoonlijkheid hebben, is geen evidente zaak in het internationaal recht. Als rechtssubject hebben ze het capaciteit om rechten af te dwingen. Individuen zijn wel zonder problemen rechtsobjecten: internationaal recht is op hen van toepassing. Individuen hebben slechts een afgeleide rechtspersoonlijkheid. Deze wordt hen door staten toegekend. Zo is het bijvoorbeeld voor een individu mogelijk om Europese mensenrechten af te dwingen, maar niet op internationaal niveau. Individuen hebben sowieso een beperkte rechtspersoonlijkheid: ze zijn niet in staat verdragen te sluiten, internationale gouvernementele organisaties op te richten en ze genieten geen staatsimmuniteit. De rechtspersoonlijkheid van individuen impliceert zowel het hebben van rechten als het moeten voldoen aan plichten.
1.1.
Rechten voor individuen
Een aantal rechten binnen het internationaal recht voor individuen zijn: - Toegang tot internationale rechtbanken: bij een zeer beperkt aantal rechtbanken kunnen individuen een claim indienen, maar bij vele ook niet. Uitzonderingen zijn bijv. de Wereldbank en de EU. - Klachten indienen: vaak gaat het om klachten in verband met mensenrechten; of een individu die mogelijkheid heeft, hangt af van het verdrag dat van toepassing is. Indien deze mogelijkheid er is, is de uitspraak van de rechtbank in kwestie evenwel niet altijd bindend. In de meeste gevallen gaat het om een klacht van een individu tegen zijn eigen staat. In sommige gevallen kan er sprake zijn van staatsaansprakelijkheid (slecht behandeling van vreemde onderdanen), en kan de staat van nationaliteit een claim indienen tegen de andere staat ten behoeve van zijn onderdaan, die dan niet veel meer te zeggen heeft.
1.2.
Plichten voor individuen
1.2.1. Internationaal Strafrecht Individuen zijn onderworpen aan een aantal verplichtingen binnen het internationaal recht, in het bijzonder wat betreft het strafrecht. Ze kunnen aansprakelijk worden gesteld voor bepaalde (grove) misdrijven. Het gaat onder meer over: - piraterij; - slavernij; - misdrijven tegen de vrede; - misdrijven tegen de mensheid; - oorlogsmisdrijven; - verdragsrechtelijk bepaalde misdrijven (vb. terroristische acties tegen scheepvaart, genocide; foltering, …) Het gaat in die gevallen om de aansprakelijkheid van een individu, niet van een staat. Meestal zal een individu die zulke misdrijven pleegde, in eerste instantie vervolgt worden door de eigen nationale rechtbank, of door het land waar de misdrijven gebeurden. Wanneer er sprake is van universele jurisdictie, kan de vervolging ook gebeuren door de nationale rechtbank van een derde land. Voor inbreuken op het internationaal recht is het evenwel logischer om ook op internationaal niveau vervolging te voorzien, met behulp van internationale rechtbanken. Daarvoor heerst echter weinig animo, ook bij de VN. Er zijn wel enkele ad hoc tribunalen opgericht, naar aanleiding van een aantal recente politieke en gewelddadige crises, zoals het Rwanda-Tribunaal en het Joegoslavië-Tribunaal. 1.2.2. Internationaal Strafhof Recentelijk werd het Internationaal Strafhof opgericht, dat een permanente structuur vormt voor het vervolgen van individuen voor het plegen van grove misdrijven. Het Strafhof werd opgericht bij verdrag, nl. het Statuut van Rome in 1998. In 2002 is het Hof in werking getreden. Het heeft haar zetel in Den Haag.
Het Hof behandeld vervolgingen voor: - genocide; - misdaden tegen de mensheid; - oorlogsmisdaden; - (agressie). De eerste drie misdrijven werden gedefinieerd in het oprichtingsverdrag, agressie werd enkel principieel opgenomen, maar nog niet omschreven wegens afwezigheid van consensus daarover. De definitie werd recent bepaald in een amendement op het Statuut, maar treedt pas in 2017 in werking. Voor het uitoefenen van haar rechtsmacht, moet het Hof zich houden aan een aantal voorwaarden. Een zaak kan aanhangig gemaakt worden door de openbare aanklager wanneer: - de zaak naar hem werd verwezen door een staat die verdragspartij is bij het statuut; - de zaak naar hem werd verwezen door de Veiligheidsraad van de VN, handelend onder hoofdstuk VII van het Handvest; - de aanklager op eigen initiatief ("proprio motu"), mits met de goedkeuring van de Preliminaire Kamer van het Strafhof, een onderzoek instelt naar vermeende misdrijven binnen de rechtsmacht van het Hof, gepleegd op het grondgebied van een verdragsstaat of door iemand met de nationaliteit van een verdragsstaat. Het Hof is bevoegd om haar rechtsmacht uit te oefenen indien de claimende staat partij is bij het Statuut of het gezag van het Hof heeft aanvaard: - in het geval de misdaad op het grondgebied van die staat plaatsvond; - in het geval de misdrijf werd begaan door een onderdaan van die staat. Regeringsleiders of personen met een andere officiële hoedanigheid genieten hier geen immuniteiten. Staatshoofden en regeringsleiders hebben zichzelf dus kwetsbaar gemaakt door het ondertekenen van het Statuut van Rome. Foto’s:
Figuur 1: Chris Van Den Wyngaert - Belgisch rechter bij het ICC
Figuur 2: Luis Moreno-Ocampo - hoofdaanklager bij het ICC
Er zijn nog maar weinig zaken opgestart voor het ICC: - door Oeganda, tegen o.a. Joseph Kony; - door Congo, o.a. tegen Thomas Lubanga Dyilo; - door de CAR, o.a. Jean-Pierre Bemba (die werd gearresteerd in België); - door de Veiligheidsraad (nog maar één zaak): tegen zetelend president Al-Bashir van Soedan; - na geweld in Kenia. Het gaat bij de ICC misschien niet zozeer om effectieve veroordelingen, maar vooral om de afschrikkende werking. Hoge pieten kunnen niet langer straffeloos opdracht geven tot grove misdaden of ze laten gebeuren met hun medeweten.
Vraag: Het valt op dat voor het ICC tot nu toe vooral Afrikaanse zaken kwamen. Gaat het hier niet om discriminatie?
Dit lijkt niet meteen het geval. Moreno-Ocampo sprak zelf al over de positieve reacties van Afrikaanse staten. Zij zijn vaak zelf vragende partij voor zulke onderzoeken en veroordelen. Ze hebben zelf alle baat bij een goed werkende, onpartijdige rechtbank (die ze zelf niet moeten financieren) die hen kan helpen uit de vicieuze cirkel van geweld te geraken.
2. Rechtspersoonlijkheid van minderheden De vraag stelt zich of minderheden nood hebben aan een groepsrechtspersoonlijkheid die ruimer is dan de rechtspersoonlijkheid van individuen voor het internationaal recht. Om die vraag te beantwoorden, stelt zich het eerste probleem al bij de definitie: er is geen algemene definitie van een minderheid, al wordt vaak verwezen naar deze van VN-rapporteur Capotorti: een groep mensen in een numerieke minderheid binnen een staat, in een non-dominante positie. Onder deze definitie vallen ca. 3000 à 5000 groepen, waaronder bijvoorbeeld de Schotten, Welshmen, eventueel alle Gaels, de Roma, Berbers, Basken, … Documenten op internationaal niveau: vb. een Resolutie/verklaring van de VN-AV: Verklaring over de rechten van personen van nationale, etnische, religieuze en taalkundige minderheden (1992). Deze verklaring is echter niet bindend. Op regionaal niveau bestaat er het Verdrag inzake de bescherming van nationale minderheden (1995), uitgewerkt door de Raad van Europa. Dit verdrag is wel bindend, maar slechts door 9 staten ondertekend. De problematiek van groepsrechten voor minderheden hangt nauw samen met twee andere kwesties: - Het recht op zelfbeschikking van minderheden en de mogelijke onafhankelijkheidsstrijd door minderheden; - Mogelijke interventies door de ‘moederstaat’ ter bescherming of ondersteuning van een minderheid in een ander land. Voorlopig bestaat er op internationaal niveau een grote terughoudendheid om groepsrechten toe te kennen aan minderheden. Leden van minderheden kunnen inderdaad wel beschikken over hun individuele rechtspersoonlijkheid. De terughoudendheid komt vooral voort uit de angst voor separatisme van een aantal groepen.
3. Rechtspersoonlijkheid van inheemse volkeren Er bestaat ook voor inheemse volkeren geen eenduidige definitie binnen het internationaal recht. Meestal gaat het om gemeenschappen die afstammen van de oorspronkelijke bewoners van een gebied (voor imperialisme en kolonisatie), die momenteel vaak beschouwd worden als tweederangsburgers. Er zijn bijvoorbeeld de Native Americans in Noord-Amerika, de Maori in Nieuw-Zeeland, de Inuit in het Noordpoolgebied, indianen in Latijns-Amerika, Aboriginals in Australië. In totaal zou het gaan om 300 tot 370 miljoen mensen. De vraag is ook hier of deze inheemse volkeren een aparte rechtspersoonlijkheid als groep moeten krijgen ten aanzien van het internationale recht. Deze zou van pas komen bijvoorbeeld bij geschillen aangaande leefmilieu en de eigendom en exploitatie van natuurlijke rijkdommen. Op deze domeinen krijgen deze volkeren toch langzaam meer erkenning binnen het internationaal recht. Er zijn een aantal documenten op internationaal niveau die betrekking hebben op inheemse volkeren: - ILO: een bindend verdrag over de rechten van inheemse volkeren, helaas slechts door een 20tal landen geratificeerd. Andere documenten die bescherming bieden aan inheemse volkeren, zijn vaak niet bindend: - UNEP: erkenning van de rol van indigene volkeren in natuurbeheer en het behoud van biodiversiteit (cfr. de rol van indigene medicinale kennis in de farmaceutische industrie); - UN-AV: de Declaration in the Rights of Indigenous People (resolutie); deze is niet bindend, maar dient wel als belangrijke leidraad voor bijvoorbeeld nationale wetgeving (cfr. steeds meer beschermende wetgeving bij staten zelf). De aandacht voor inheemse volkeren blijkt daarnaast uit:
-
de oprichting van het Permanent Forum voor Indigene Aangelegenheden (PFII), onder ECOSOC; de werking en doelen van diverse ngo’s.
Uit het voorgaande blijkt dat het probleem van groepsrechten voor indigene volkeren grote overlap vertoont met dat van groepsrechten voor minderheden.
4. Mensenrechten Mensenrechten vormen een bijzondere tak van het internationaal recht. Met het ondertekenen van mensenrechtenverdragen beperken staten vrijwillig hun soevereiniteit, en beogen ze in de eerste plaats de bescherming van individuen binnen hun territoriale jurisdictie. Er is al sinds enkele eeuwen aandacht voor de rechten van individuen, maar het huidige corpus van mensenrechten is vooral ontstaan sinds WOII. Wanneer er een inbreuk op de mensenrechten plaatsvindt, gaat het meestal om een individu dat een claim indient tegen zijn/haar eigen staat. Toch is het voor onderdanen niet altijd mogelijk naar de eigen nationale rechtbank te stappen. De afdwingbaarheid van mensenrechten is niettemin van groot belang. Toch is het bestaan van mensenrechten op zich al een grote stap vooruit. Wanneer een schendig van mensenrechten optreedt in het kader van de slechte behandeling van vreemde onderdanen, moet ook daar eerst de local remedies rule in acht genomen worden. Eventueel kan zulk een inbreuk ook leiden tot staatsaansprakelijkheid.
4.1.
Evolutie van mensenrechten
Voor het ontstaan van de VN was de aandacht voor mensenrechten zee beperkt. De wetgeving die al bestond, situeerde zich vooral op nationaal niveau. Een uitzondering hierop vormde het internationale verdrag inzake een verbod op slavernij (1926). Sinds de oprichting van de VN is de aandacht voor mensenrechten sterk toegenomen. Het VNHandvest vermeldt in haar doelstellingen onder meer de promotie van mensenrechten. Een absolute mijlpaal in dit domein is de UVRM (1948). Het gaat hier in feite om een resolutie van de Algemene Vergadering, en is dus juridisch niet bindend. Niettemin gaat er een groot moreel gezag uit van deze verklaring. Toch blijkt dat het nog steeds niet evident is voor alle staten om te spreken van mensenrechten en bovendien dezelfde rechten te bedoelen. Naast de UVRM bestaan er nog een aantal mensenrechtenverklaringen, zowel op internationaal als op regionaal niveau. Er werden ook al ngo’s opgericht die de naleving van mensenrechten promoten en in het oog houden, zoals bijvoorbeeld Amnesty International en Human Rights Watch. Het corpus aan mensenrechten wordt ondertussen steeds meer verfijnd, naarmate het steeds meer wordt toegepast. De druk om aan deze beschermingsregels te voldoen, wordt voor staten steeds groter. Er bestaat ook veel protest tegen de zogenaamde universele mensenrechten. Niet-westerse landen verwijten de opsomming een te Westers mensbeeld, waarbij er weinig rekening wordt gehouden met de visie van andere culturen op mensenrechten. Het universeel karakter wordt dus in twijfel getrokken. Al werd in 1993 binnen de VN het universeel karakter van de mensenrechten herbevestigd. Binnen het corpus van mensenrechten, kunnen we ‘drie generaties’ onderscheiden: - mensenrechten van de eerste generatie: het gaat vooral om burgerlijke en politieke rechten die verbonden zijn aan een individu en die makkelijk kunnen worden afgedwongen, bijv. het verbod op slavernij, het verbod op foltering, het recht op leven, enz.; - mensenrechten van de tweede generatie: het gaat vooral om sociale en economische rechten, die vaker aan groepen verbonden zijn en om beide redenen moeilijker afdwingbaar zijn, bijv. het recht op sociale zekerheid, het recht op werk, het recht op onderwijs, enz.; - mensenrechten van de derde generatie: het gaat vooral om rechten verbonden aan groepen en hele samenlevingen, die zowel door hun inhoud als die verbondenheid nog moeilijker afdwingbaar zijn dan de tweede generatie, bijv. het recht op ontwikkeling, het recht op een schoon leefmilieu, het recht op vrede, het recht op zelfbeschikking, enz.
4.2.
Bescherming van mensenrechten onder de VN
Voor de bescherming van mensenrechten, heeft de VN een aantal instrumenten ter beschikking. Het gaat onder meer om soft law, internationale verdragen en het werk van diverse organen en organisaties rond mensenrechten. Een overzicht van de verschillende instrumenten staat op de website van de Office of the High Commissioner for Human Rights. 4.2.1. Soft law Het belangrijkste instrument in deze categorie is uiteraard de UVRM (1948). Dit is geen verdrag, maar een niet-bindende resolutie van de Algemene Vergadering van de VN. Ondanks het feit dat de bepalingen hierin juridisch niet kunnen afgedwongen worden, wordt er toch vaak teruggegrepen naar het document. Ook buiten het terrein van mensenrechten, is het allicht het soft law instrument met de meeste autoriteit. De bepalingen daarin zijn deels of als geheel opgenomen in andere, bindende instrumenten. Een deel ervan is eveneens gewoonterecht geworden, waardoor het geldig en bindend is voor alle staten ter wereld.
Internationaal Publiekrecht Prof. Dr. Anne Cliquet
Donderdag 25 november 2010
Deel III: Belangrijke spelers in het internationaal recht (vervolg)
Hoofdstuk 6:
Het individu in internationaal recht en mensenrechten (vervolg)
4. Mensenrechten (vervolg) 4.2.
Bescherming van mensenrechten onder de VN (vervolg)
4.2.2. Verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten (BUPO) Het Verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten, kortweg BuPo, is een mondiaal en bindend verdrag dat in 1966 werd gesloten. De staten die partij zijn aan het verdrag zijn verplicht de bepalingen die er in staan over te nemen in hun nationale wetgeving en toe te zien op de handhaving ervan. Het niet naleven van het verdrag kan aanleiding geven tot internationale aansprakelijkheid. Het verdrag omvat een opsomming van burgerlijke en politieke rechten, die ook opgenomen zijn in de UVRM. In tijden van publieke noodzaak is het toegelaten om van een aantal rechten af te wijken. Er geldt echter een uitzondering voor het recht op leven, het verbod op foltering en het verbod op slavernij, waarvan nooit kan afgeweken worden. Bij het verdrag horen twee optionele protocollen: - Een protocol uit 1989 inzake de afschaffing van de doodstraf; - Een protocol uit 1966 dat de mogelijkheid geeft aan individuen om een klacht in te dienen bij het Mensenrechtencomité. Bij het eerste protocol heeft men gepoogd zoveel mogelijk staten hierbij te doen aansluiten, om zo te komen tot een algemeen moratorium op de doodstraf. Dit is evenwel nog niet gelukt. Op grond van dit verdrag kan een claim ingediend worden voor de nationale rechtbank van het eigen land. Een staat stelt zich – in geval van betrokkenheid van een vreemde onderdaan – ook open voor staatsaansprakelijkheid. Deze zijn algemene handhavingmechanismen van het internationaal recht. Het verdrag voorziet in daarnaast drie specifieke handhavingmechanismen: - Verdragspartijen dienen elke vier jaar een rapport in bij het Mensenrechtencomité (Human Rights Committee). Dat comité kan op basis van de verkregen rapporten aanbevelingen (concluding observations) formuleren tegenover een specifieke staat, of algemene opmerkingen (general comments) opstellen over de naleving van het verdrag, tegenover alle of meerdere verdragspartijen. Opmerking: Het zijn de nationale overheden die deze rapporten opstellen, dus het komt wel vaker voor dat slechte leerlingen in de mensenrechtenklas geen rapport of een laattijdig of slecht opgesteld rapport indienen. Vooral aan dat laatste geval zijn geen sancties verbonden. - Interstatelijke klachten: deze zijn mogelijk op basis van een optionele verklaring en op basis van wederkerigheid, en worden ingediend bij het Mensenrechtencomité. Dit comité zal directe onderhandelingen beleggen tussen beide staten en via bemiddeling proberen tot een oplossing te komen. Indien deze methode geen oplossing biedt, kan de zaak – met toestemming van beide partijen – doorgegeven worden aan een ad hoc conciliatiecomité. Dit comité brengt vervolgens een niet-bindend rapport uit. - Individuele klachten: deze zijn slechts mogelijk als de staat in kwestie het protocol daartoe heeft ondertekend. Bovendien geldt ook hier de local remedies rule. Eenmaal de zaak voor het Mensenrechtencomité is gebracht, is de staat in kwestie niet vereist om informatie te leveren – al gebeurt dat meestal wel – en is de uitspraak van het comité juridisch niet bindend. Het comité is immers geen rechtbank, het kan hooguit vaststellingen doen en eventueel een rapport
schrijven. In de praktijk worden de beslissingen van het comité wel beschouwd als beslissend over de juridische verplichtingen van een staat. 4.2.3. Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten Dit juridisch bindend verdrag werd eveneens in 1966 gesloten. Het is evenwel meer stimulerend dan verplichtend geformuleerd. Het verdrag omvat een opsomming van economische en sociale rechten als het recht op werk, het recht op sociale zekerheid, het recht op gezondheid, het recht op onderwijs, het recht op een cultureel leven, vrijheid van wetenschappelijk onderzoek, enz. Het interpreteren van wat deze rechten precies moeten betekenen blijkt evenwel niet altijd eenvoudig. De handhavingmechanismen zijn minder uitgesproken dan bij het BuPo-Verdrag. De verdragspartijen dienen elke vijf jaar een rapport in te dienen bij het Comité voor economische, sociale en culturele rechten (Committee on Economic, Social and Cultural Rights). Dit comité kan dan zowel aanbevelingen (concluding observations) formuleren tegenover een bepaald land, als algemene opmerkingen (general comments) maken naar meerdere staten toe. Door een optioneel protocol uit 2008 is nu ook de mogelijkheid voorzien voor een individuele klachtenprocedure. 4.2.4. Andere mensenrechtenverdragen Andere mensenrechtenverdragen die zijn afgesloten in het kader van de VN zijn: - het Genocideverdrag (1948); - het Verdrag inzake Vluchtelingen (1951); - het Verdrag inzake Eliminatie van alle Vormen van Rassendiscriminatie (1965); - het Verdrag inzake Discriminatie tegen vrouwen (1979); - het Verdrag inzake Foltering (1984); - het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (1989). Er worden steeds nieuwe mensenrechtenverdragen of protocollen uitgewerkt, die ingaan op een specifieke deelproblematiek. Nochtans bestaan er nog lacunes in het internationaal recht. Dit is bijvoorbeeld het geval voor de bescherming van niet-politieke vluchtelingen of intern ontheemden (internally displaced persons). Het Vluchtelingenverdrag van 1951 ontstond naar aanleiding van WOII en voorzag daardoor vooral bescherming voor politieke vluchtelingen: mensen die op grond van hun etniciteit, nationaliteit, religie of overtuiging, enz. vrezen voor vervolging in eigen land. Een belangrijk beginsel in dit verdrag is het non-refoulement beginsel, dat stelt dat men zulke vluchtelingen niet terugstuurt naar het land waar hun leven en vrijheid worden bedreigd. Het vluchtelingenverdrag geeft wel geen recht op asiel. Sinds het ontstaan van het verdrag is evenwel duidelijk geworden dat de grootste groepen vluchtelingen (vandaag geschat op in totaal 10 mio mensen) ontstaan door economische problemen, geweld en oorlog, of klimaatsveranderingen. Deze vluchtelingen vallen niet onder het Vluchtelingenverdrag en kunnen zodoende niet rekenen op de juridische bescherming die daarin voorzien wordt. Alhoewel ze geholpen worden op humanitair vlak, hebben deze vluchtelingen andere (juridische noden) waarvoor nog niet gezorgd wordt. Ook regionale en nationale instrumenten zijn nog niet uitgewerkt genoeg om te beantwoorden aan de problemen van deze vluchtelingen. Op termijn spreekt men van 250 mio vluchtelingen overal ter wereld. Deze kunnen een bedreiging vormen voor veiligheid en stabiliteit. Het is dus zeer noodzakelijk dat men ook voor deze vluchtelingen zo snel mogelijk een oplossing zoekt. 4.2.5. VN-organen en organisaties Er zijn tal van organen en organisaties binnen de VN die werken rond mensenrechten: - de Algemene Vergadering kan resoluties (niet-bindend) maken rond mensenrechten, waarvan de UVRM de belangrijkste is; - de Mensenrechtenraad is gecreëerd als subsidiair orgaan van de AV om te dienen als forum voor dialoog inzake mensenrechten; - de Veiligheidsraad heeft al sancties genomen inzake mensenrechten (Zuid-Afrika 1977, Haïti 1993, Joegoslavië 1992-95 en Soedan 2005); - de Hoge Commissaris voor de mensenrechten (binnen het secretariaat) is de coördinator en contactpersoon voor alle werkzaamheden inzake mensenrechten binnen de VN; - de ILO heeft aandacht voor mensenrechten die te maken hebben met arbeid;
-
de UNESCO zorgt voor het promoten van mensenrechten in het algemeen, en heeft in het bijzonder aandachten voor mensenrechten inzake cultuur en etniciteit; UNICEF heeft aandacht voor mensenrechten inzake kinderen en het baren van kinderen; De WHO promoot het recht op gezondheid en gezondheidszorg.
Er worden telkens opnieuw rapporten gepubliceerd door watchdogs. Ondanks de vele verdragen tonen deze rapporten steeds opnieuw dat bepaalde verdragen systematisch met de voeten worden getreden. De praktijk/realiteit van mensenrechten laat nog veel te vaak te wensen over. Uit de rapporten blijkt eveneens dat mensenrechtenschendingen vaak samengaan met armoede. De VN houdt zich, naast bovenstaande opsomming ook bezig met onder meer rechten voor holebi’s, sociale zekerheid, …
4.3.
Europees Verdrag over de rechten van de mens (EVRM)
Dit verdrag is het belangrijkste regionale verdrag inzake mensenrechten binnen Europa. Het werd afgesloten in het kader van de Raad van Europa. Het verdrag is bindend en van toepassing op iedereen die zich binnen de jurisdictie van de verdragspartijen bevindt. Het bevat vooral burgerlijke en politieke rechten en is wat materiële rechten betreft dus vergelijkbaar met het BuPo-verdrag. Een groot verschil met het BuPo-verdrag is evenwel de handhaving. Door het verdrag werd het Europees Hof voor de rechten van de mens opgericht, dat gevestigd is in Straatsburg. De organen van het Hof zijn: - het Comité van het Hof (ontvankelijkheid); - de Kamers (ontvankelijkheid/eerste aanleg); - de Grote Kamer (eerste aanleg/beroep). Zowel staten als internationale organisaties, ngo’s en burgers hebben toegang tot het Hof, wat vrij uitzonderlijk is. De beslissingen van het Hof zijn bovendien bindend voor de betrokken partijen. De naleving van het Verdrag en de rechterlijke beslissing wordt opgevolgd door het Comité van Ministers van de Raad van Europa. De procedure gaat als volgt: - individuele klachten worden op hun ontvankelijkheid onderzocht in het Comité, uitspraken worden gedaan door de Kamer en beroep is mogelijk in de Grote Kamer; - interstatelijke klachten worden op ontvankelijkheid onderzocht door de Kamer, een beslissing wordt genomen in de Kamer en de Grote Kamer voorziet in een beroepsmogelijkheid.
Deel IV: Vormen van internationaal recht
Hoofdstuk 7:
Internationale conflicten
1. Vreedzame geschillenregeling 1.1.
Algemeen
Vele geschillen tussen en binnen staten worden helaas nog vaak via geweld opgelost. Het ICJ neemt een belangrijke rol in om ervoor te zorgen dat geschillen vreedzaam worden opgelost. Het is echter niet de enige organisatie die daarin voorziet. In het VN-Handvest staat dat staten verplicht zijn hun geschillen vreedzaam op te lossen. Er staat niet in dat ze verplicht zijn hun geschillen op te lossen, wel dat, wanneer ze een geschil willen oplossen, ze dat op een vreedzame manier moeten doen. De verplichting om een geschil op te lossen geldt wel wanneer het conflict een bedreiging vormt voor de internationale vrede en veiligheid. Dat kan evengoed gaan om een intern conflict (cfr. Joegoslavië) binnen een staat, en niet alle partijen aan het conflict hoeven staten te zijn. Voor de verplichte vreedzame oplossing van vele conflicten bestaat echter geen internationale rechtbank (ook het ICJ niet) die inbreuken op het internationale recht kan sanctioneren. Er zijn wel een heleboel andere methodes voorzien. De staten die betrokken zijn bij het conflict hebben keuzevrijheid om zelf een methode te kiezen. Indien deze methode geen soelaas brengt, zijn ze verplicht het geschil voor te leggen aan de Veiligheidsraad.
Voorbeeld Legality of the Use of Force Cases In 1999 bombardeerde de NAVO Servië om het onder druk te zetten om een oplossing te vinden voor het conflict met Montenegro. (zie infra)
1.2.
Onderhandelingen
Het gaat om directe gesprekken tussen de betrokken partijen. Het bindend karakter verschilt, afhankelijk van de wil van de partijen. Dit is allicht de meest gebruikte vorm van vreedzame geschillenoplossing.
1.3. Bemiddeling en good offices ‘Good offices’ houdt in dat een derde partij de conflicterende partijen samenbrengt en hen daarvoor in accommodatie voorziet. De derde partij is niet aanwezig bij de gesprekken. Deze stap gaat meestal vooraf aan de directe onderhandelingen zoals hierboven. Bij bemiddeling is de derde partij wel aanwezig bij de gesprekken. De bemiddeling wordt meestal opgenomen door een hooggeplaatste politieke figuur zoals een diplomaat, een staatshoofd of regeringsleider, de Secretaris-Generaal van de VN, de Commissievoorzitter van de EU, …
Voorbeeld Het conflict rond de Falklands: bemiddeling tussen Groot-Brittannië en Argentinië door een US Secretary. Voorbeeld Het conflict aangaande de aanslag op de Rainbow Warrior: bemiddeling tussen Frankrijk en Nieuw-Zeeland door de Secretaris-Generaal van de VN. Voorbeeld Het conflict tussen Israël en Palestina: al een hele reeks van bemiddelaars. Voorbeeld Het conflict in Joegoslavië: bemiddeling door de EU en de VN.
1.4.
Onderzoek
Een onafhankelijke instantie bestudeert de omstandigheden van het conflict en legt de feiten bloot. De verdragspartijen gaan akkoord om hun geschil op basis van deze feiten op te lossen. In het nationaal recht wordt bij een inbreuk sowieso een onderzoek gevoerd door de politie en vaak ook het gerecht. In het internationaal recht is een onderzoek niet verplicht.
1.5.
Geschillenregeling door de VN
Geschillenregeling door de VN kan gebeuren door diverse organen, onder meer de Algemene Vergadering. In al deze gevallen zijn de aanbevelingen niet bindend.
Voorbeelden Namibië, Kasjmir, Cyprus: daar werd niet altijd een oplossing bereikt. De belangrijkste rol voor geschillenbeslechting ligt evenwel bij de Veiligheidsraad, die dit doet onder Hoofdstuk VI van het Handvest. Het is verplicht een geschil voor te leggen aan de Veiligheidsraad als andere methodes hebben gefaald of het geschil een bedreiging betekent voor de internationale vrede en veiligheid. De Veiligheidsraad kan steeds procedurele aanbevelingen doen, en eventueel ook inhoudelijke aanbevelingen indien de betrokken staten daarom verzoeken. Onder Hoofdstuk VII beschikt de Veiligheidsraad over een aantal middelen tot handhaving. Juridische geschillen worden geregeld door het Internationaal Gerechtshof. In Hoofdstuk VI wordt deze algemene regel bevestigd, zodat de ook de Veiligheidsraad er rekening mee moet houden. Het is mogelijk dat een geschil door beide organen wordt behandeld. Het ICJ zal dan alleen de juridische kant van het geschil bekijken.
Voorbeeld Lockerbie Case (Libië vs. Schotland) Schotland vroeg het ICJ om bijkomende maatregelen te nemen. Het ICJ heeft dit echter niet gedaan, omdat de zaak volgens het ICJ al in de goede handen was van de Veiligheidsraad en die al de nodige maatregelen had genomen.
Voorbeeld Bouw van de Muur in Israël In deze zaak bevestigde het ICJ dat zij zich nog steeds kan bezig houden met de juridische aspecten van zaken die al bij andere VN-organen in behandeling zijn.
1.6.
Geschillenregeling door andere organisaties
In tal van andere organisaties zijn procedures voorzien voor geschillenregeling. - binnen politieke organen: vb. OAS; - bij economische fora: vb. WTO; - bij rechtbanken: vb. Europees Hof voor de Rechten van de Mens, International Tribunal for the Law of the Sea (ITLOS).
1.7.
Conciliatie
Het geschil wordt voorgelegd aan een derde partij, die een rapport met aanbevelingen uitvaardigt. Indien de partijen dit wensen, wordt het rapport als bindend beschouwd.
1.8.
Arbitrage
Het geschil wordt voorgelegd aan een derde partij, de uitkomst is hoe dan ook bindend, al is de procedure zelf vrijwillig. Deze methode kan enkel gebruik worden voor juridische geschillenbeslechting, er wordt geen uitspraak gedaan over politieke, economische, … elementen. Wat betreft het oplossen van juridische geschillen is arbitrage de meest gebruikte methode, vaak verkozen boven het ICJ en soortgelijke organisaties. De voordelen van arbitrage zijn dat de partijen zelf een rechter kunnen kiezen, meestal gaat het zelfs om een panel van drie. In het ICJ zetelen vaste rechters. Door zelf de rechters te kunnen kiezen, bestaat er bij de partijen doorgaans meer vertrouwen in de uitkomst, waardoor er ook meer kans is op aanvaarding en naleving van de uitkomst. Een ander voordeel is dat bij het ICJ enkel conflicten tussen staten kunnen worden behandeld, terwijl bij arbitrage ook andersoortige partijen toegang kunnen krijgen.
Voorbeelden Arbitrage werd gebruikt bij de Rainbow Warrior Case (Frankrijk vs. Greenpeace), de Island of Palmas Case (Nederland vs. VS), VS-Iran Claim Tribunal. Uitspraken uit arbitrage kunnen evengoed een grote impact hebben op rechtspraak en rechtsregels.
Arbitrage kan plaatsvinden voor een ad hoc tribunaal, of voor een permanente structuur, zoals het Permanent Court of Arbitration in Den Haag.
Voorbeeld Het geschil tussen België en Nederland over de IJzeren Rijn (een spoorlijn ter ontsluiting van de Antwerpse haven) werd voor het Permanent Court of Arbitration gebracht. 1.9.
Internationaal Gerechtshof
Het Internationaal Gerechtshof houdt zich bezig met: - juridische geschillenbeslechting tussen staten; - het geven van juridische adviezen aan organen van de VN. De toegang tot het Hof is dus beperkt. Hoewel de uitspraak van het Hof enkel bindend is voor de betrokken partijen, zijn de uitspraken ook gezaghebbend buiten de concrete rechtszaken. 1.9.1.
1.9.1.1.
Geschillenbeslechting
Toegang tot het Hof
Alleen staten hebben toegang tot het Hof: - alle leden van de VN (= wie het Handvest heeft ondertekend, dus bijv. niet Palestina en de Westelijke Sahara); - staten die het Statuut van het Hof hebben aanvaard (vb. Zwitserland); - door een speciale procedure voor de Veiligheidsraad; - door een juridische clausule in verdragen van kracht. Dat de leden van de VN toegang hebben tot het Hof, betekent niet automatisch dat hun zaak ontvankelijk zal worden verklaard.
Voorbeeld Servië-Montenegro 1992-2000 I) Ten eerste, het land, het zogenaamde laatste overblijfsel van Joegoslavië, kon het mandaat/lidmaatschap van Joegoslavië niet voortzetten en moest als nieuwe staat lidmaatschap aanvragen. II) Ten tweede waren er een aantal zaken voor het ICJ waarbij het lidmaatschap van de VN van Servië een belangrijk punt was. 1a) Bosnië-Herzegovina vs. Servië-Montenegro (genocide in Bosnië): Servië wordt gezien als verantwoordelijk voor de inbreuken. Het land wordt beschouwd als lid van de VN. (voorlopige uitspraak) 2) Servië-Montenegro vs. NAVO-landen (bombardement NAVO n.a.v. humanitaire situatie in Kosovo) = Legality of the Use of Force: De zaak werd beschouwd als niet-ontvankelijk doordat men Servië geen lid achtte van de VN, waardoor het ook geen toegang had tot het ICJ. 1b) Bosnië-Herzegovina vs. Servië-Montenegro (genocide in Bosnië): de voorlopige uitspraak wordt bevestigd. (definitieve uitspraak) Uit deze zaak blijkt dat het Hof niet gebonden is aan haar eigen uitspraken. Wat betreft de juridische clausule in verdragen ‘van kracht’ is er enige onduidelijkheid. De vraag rijst of het moet gaan over verdragen die van kracht waren op het moment dat het Hof werd opgericht (nl. in 1945) of verdragen die van kracht zijn op het moment van het geschil.
Voorbeeld Servië-Montenegro 1992-2000 In zaak 1 (a+b) meende het ICJ dat Servië toegang had tot het Hof, omdat het partij was bij het Genocideverdrag. Van zaak 2 meende het Hof dat deze niet ontvankelijk was, omdat er geen verdrag uit 1945 was dat aan Servië toegang verleende tot het Hof. Deze zeer inconsistente rechtspraak kan aanleiding geven tot fouten bij de interpretering van bepalingen in verdragen en tast bovendien zeer sterk de geloofwaardigheid van het Hof aan.
1.9.1.2.
Ontvankelijkheid van een zaak
Het is niet omdat een staat toegang heeft tot het Hof, dit ook automatisch betekent dat de zaak ontvankelijk zal worden verklaard (zie supra). Het Hof moet vaststellen of ze jurisdictie heeft om over de zaak te oordelen. Voorwaarden om een zaak ontvankelijk te verklaren: - het moet gaan om een juridisch geschil (al mogen er ook politieke of andere elementen in zitten); - alle procedurele voorwaarden moeten vervuld zijn, zoals de local remedies rule; - de betrokken staten moeten toegang hebben tot het Hof en bovendien toestemming gegeven hebben om de zaak voor het Hof te brengen (twee verschillende zaken!).
1.9.1.3.
Voorlopige maatregelen
Omdat procedures voor het ICJ veel tijd kunnen in beslag nemen, is het soms nodig dat men bepaalde maatregelen (previsional order) neemt, en afwachting van de ontvankelijkheidverklaring van de zaak. Initieel werden deze voorlopige maatregelen niet als bindend beschouwd, maar uit onderstaande zaak bleek dat het ICJ het niet naleven van deze maatregelen toch zag als inbreuk op het internationaal recht.
Voorbeeld De zaak LaGrand (Duitsland vs. USA) Het Hof schortte de geplande doodstraf van een Duitser op in afwachting van haar uitspraak in de zaak. De USA voerde die doodstraf toch uit en het ICJ oordeelde dat de USA daarmee een inbreuk op het internationaal recht had gepleegd. Voorlopige maatregelen worden meestal genomen op vraag van een lidstaat, maar het ICJ is niet verplicht om deze maatregelen te nemen.
Voorbeeld Papierfabriek aan de rivier de Uruguay (tussen Uruguay en Argentinië) Hoewel er was gevraagd om voorlopige maatregelen, heeft het ICJ ze hier niet genomen.
Internationaal Publiekrecht Prof. Dr. Anne Cliquet
Donderdag 2 december 2010
Deel IV: Vormen van internationaal recht (vervolg)
Hoofdstuk 7:
Internationale conflicten (vervolg)
1. Vreedzame geschillenregeling (vervolg) 1.9.
Internationaal Gerechtshof (vervolg)
1.9.1.
1.9.1.4.
Geschillenbeslechting (vervolg)
Verkrijgen van jurisdictie
De toestemming van de betrokken staten is een belangrijke voorwaarde voor het Hof om de zaak te mogen behandelen (verkrijgen van jurisdictie). Er zijn vier mogelijke manieren voor een staat om toestemming te geven.
Toestemming ad hoc Dit is toestemming naar aanleiding van een concreet geschil. De toestemming wordt vastgelegd in een speciaal compromis. In sommige gevallen geeft de ene staat eerst een unilaterale verklaring, die gevolgd wordt door de toestemming van de andere staat.
Toestemming post hoc (forum prorogatum) Terwijl de Hof het unilateraal verzoek van de ene staat onderzoekt, geeft de andere staat haar toestemming.
Toestemming ante hoc (verdragen) Staten geven op voorhand (zonder dat er sprake is van een geschil) toestemming via een jurisdictionele clausule in verdragen. Dit betekent dat wanneer er geschillen zijn aangaande dit verdrag, de staten dit geschil zullen voorleggen aan het ICJ. Soms wordt bij deze clausule een voorbehoud gemaakt door staten. Indien dit het geval is, geldt de clausule niet tussen deze enig andere staat. Er kan evenwel nog altijd toestemming gegeven worden op een van de andere voornoemde manieren.
Voorbeeld Het Genocideverdrag heeft zulk een clausule. Deze werd beschouwd als de toestemming van Servië om haar zaak tegen Bosnië-Herzegovina te behandelen.
Toestemming ante hoc (Optioneel systeem) Een staat aanvaard op voorhand (zonder dat er sprake is van een geschil) de jurisdictie van het ICJ door een unilaterale verklaring neer te leggen bij de VN-Secretaris-Generaal. Deze toestemming kan niet ingetrokken worden op moment zich er een geschil voordoet, maar wel wanneer er geen geschil is (cfr. USA na de Nicaragua Case en Frankrijk). Er is wel de mogelijkheid om voorbehouden te maken bij dit optioneel systeem: de voorafgaande toestemming kan bijvoorbeeld enkel gelden voor zaken met een bepaald onderwerp, of pas na een bepaalde tijd. Het is aan het ICJ zelf om de unilaterale verklaring te interpreteren en te bepalen of ze jurisdictie heeft of niet Dit gebeurt in de ‘preliminary objections’. Het Optioneel systeem is gebaseerd op wederkerigheid, waardoor het enkel geldt tussen staten die een soortgelijke verklaring hebben afgeleverd, die overeenstemt in onderwerp en tijd. Voorbehouden voor de ene staat gelden ook voor de andere staat.
1.9.1.5.
Tussenkomst door derde staten
Een staat heef het recht om tussen te komen in een procedure voor het hof indien: - het gaat over de interpretatie van een verdrag waarbij de staat verdragspartij is; - de staat meent dat zijn juridische belangen door deze zaak kunnen worden geschaad. Voor de tussenkomst van een derde staat is de toestemming van de partijen niet vereist. De uitspraak is ook enkel bindend voor de betrokken partijen, niet voor staten die zijn tussengekomen. 1.9.2. Adviezen Het ICJ geeft adviezen aan organen van de VN wanneer die daarom vragen. De adviezen zijn niet bindend (maar wel gezaghebbend) en er is geen toestemming vereist van de belanghebbende partijen (het kan gaan om een algemene vraag of om een vraag aangaande een bepaalde situatie). De vraag om advies moet gaan over juridische problemen, al mogen er ook andere elementen aanwezig zijn.
Voorbeelden Reparation for injuries Case, Bouw van de Palestijnse Muur in Israël, Wettigheid van het Gebruik van Kernwapens.
2. Gewapende conflicten 2.1.
Recht van gewapende conflicten
Er moet hierbij onderscheid gemaakt worden tussen het ius ad bellum/ius contra bellum (wettigheid van unilateraal en collectief gebruik van geweld) en het ius in bellum/humanitair recht. Ondanks het feit dat het VN-Handvest staten verplicht om hun geschillen op vreedzame wijze op te lossen, worden er nog steeds veel gewapende conflicten gevoerd. Bijv. Israël-Palestina, Irak, Iran, Afghanistan, Somalië, Darfur, Congo, Noord- en Zuid-Korea, … Zeer vaak gaat het om grensgeschillen.
Voorbeeld Noord-Korea vs. Zuid-Korea Er werd van bovenaf een grens opgelegd, die tevens de bevestiging is van Zuid-Korea’s maritieme grenzen. Noord-Korea heeft deze grens steeds betwist. Noord-Korea viel kortgeleden daarom enkele eilandjes aan die officieel behoren tot Zuid-Korea. Het ging echter vooral om machtsvertoon en een poging tot het claimen van visserijrechten.
2.2.
Unilateraal gebruik van geweld
WOII vormt hier een breuk binnen het internationaal recht. 2.2.1. Unilateraal gebruik van geweld vóór 1945 Tot in de 18e eeuw gold de ‘just war’-doctrine, waarbij oorlog mocht gevoerd worden als er sprake was van een ‘just cause’. Deze doctrine steekt nu steeds meer de kop op, bijv. aangaande humanitaire interventie en de war on terror. Tegen de 18e eeuw werd oorlog voeren beschouwd als het soeverein recht van een staat of vorst: je kon oorlog voeren als je daar zin in had. Er waren wel rechtsregels aangaande de manier van oorlogvoeren. Na WOI ontstond de Volkenbond (Convenant van de Volkenbond), die voorzag in een beperking op het soeverein recht op oorlogvoering. In 1928 werd daaraan het Kellog-Biand Pact toegevoegd dat een ‘verzaking van oorlog’ inhield (evenwel geen verzaking aan het gebruik van geweld). Er ontstond ook (in het gewoonterecht) het recht op zelfverdediging als uitzondering op de beperkingen. 2.2.2. Unilateraal gebruik van geweld na 1945 Met de oprichting van de VN werd een principieel verbod op het gebruik van geweld (of het dreigen ermee) ingevoerd. Ondertussen is het verbod ook deel geworden van het gewoonterecht (en eventueel zelfs het ius cogens) waardoor het voor alle staten geldt, en niet alleen de leden van de VN. Niettemin wordt er nog steeds vaak gebruik gemaakt van unilateraal geweld. Een aantal daarvan zijn inbreuken op het internationaal recht, een ander deel gaat om gerechtvaardigde uitzonderingen. Er is echter nog steeds onenigheid over de interpretatie van die uitzonderingen:
-
-
Permissieve interpretatie: het principieel verbod geldt enkel voor geweld dat gericht is tegen de territoriale integriteit of de politieke onafhankelijkheid van een staat, of de doelstellingen van de VN. In de statenpraktijk zijn daarvoor maar weinig voorbeelden (vb. de Entebbe-raid door Israël). Restrictieve interpretatie: er geldt een principieel verbod op alle vormen van geweld, met enkel de uitzonderingen die voorzien zijn in het VN-Handvest. Deze interpretatie wordt ondersteund door de statenpraktijk. De belangrijkste uitzondering is het recht op zelfverdediging.
2.2.3. Recht op zelfverdediging Er zijn twee interpretaties van het recht op zelfverdediging: - Het gewoonterecht maakt een ruime interpretatie van het recht op zelfverdediging en voorziet 4 situaties waarin dit recht kan gelden: een aan de gang zijnde aanval op jouw staat; anticipatie op een aanval of de bedreiging van de veiligheid van jouw staat (pre-emptive strike); aanval op de belangen van de staat (territorium, eigendommen, onderdanen); economische agressie of propaganda. - Het VN-Handvest voorziet in art. 51 een beperkte interpretatie van het recht op zelfverdediging: enkel wanneer er een aan de gang zijnde aanval voorkomt, mag een staat gebruik maken van geweld. Een pre-emptive strike zoals die de laatste decennia enkele keren al werd toegepast door de USA, is verboden volgens het VN-Handvest. Welke bepaling primeert nu? - Restrictieve visie: het VN-Handvest (art. 51 in combinatie met art. 2 §4) primeert op het gewoonterecht. Enkel beperkte zelfverdediging geldt als uitzondering op het verbod op geweld. De meeste staten volgen deze visie. Het ICJ redeneert zelfs nog restrictiever: het moet gaan om een aanval op de staat, uitgevoerd door een andere staat (en dus bijvoorbeeld niet door een terroristische organisatie). In deze visie is ook de ‘zelfverdediging’ van Israël tegen Palestina onwettig. - Ruimere visie: het gewoonterecht staat naast het VN-Handvest, het woord ‘inherent’ in het art.51 slaat op het gewoonterecht. Het VN-artikel had immers niet de bedoeling om volledig te zijn. Toch zijn er nog een aantal andere onduidelijkheden inzake het recht op zelfverdediging. - Wanneer is er bijvoorbeeld sprake van een ‘gewapende aanval’ (‘armed attack’)? Is dit ook het geval wanneer men gebruik maakt van lange afstandswapens? - Hoe moet men de steun van een staat aan groepen binnen een andere staat opvatten?
Voorbeeld Nicaragua vs. USA
De USA ondersteunde de Contra’s (counter-insurgency) in Nicaragua, die strijd leverden tegen het communistische regime. Het ICJ oordeelde dat de USA schuldig was aan het onwettig gebruik van geweld en dat het feit dat Nicaragua wapens leverde aan de oppositie in haar buurlanden op zich geen gewapende aanval was. 2.2.4.
2.2.4.1.
Ander wettig unilateraal gebruik van geweld
Collectieve zelfverdediging
Ook deze uitzondering is voorzien in art. 51 van het VN-Handvest. De vraag is echter of alle staten moeten aangevallen worden om collectief te mogen optreden, of een aanval op één staat voldoende is. Dit laatste is bijvoorbeeld voorzien in het NAVO-verdrag. Een voorbeeld van de toepassing van collectieve zelfverdediging was de hulp aan Koeweit na de aanval door Irak in 1990.
2.2.4.2.
Op vraag van een staat
Een staat kan ook zelf militaire hulp inroepen wanneer ze dat nodig acht. Het moet evenwel gaan om een vraag van de rechtmatige overheid. Wanneer er zich een intern conflict of burgeroorlog voordoet, is het niet langer duidelijk welke de rechtmatige overheid is van een staat, zodat deze geen hulp van buitenaf kan inroepen. Een
moeilijkheid hierbij is echter het bepalen van het precieze moment waarop de burgeroorlog begon en er dus geen sprake meer is van een rechtmatige overheid. De mogelijkheid om hulp te vragen, vormt een uitzondering op het principe van non-interventie. Dit betekent dat staten niet het recht hebben om zich te bemoeien met de interne aangelegenheden van een andere staat, tenzij dus die staat zelf om hulp vraagt. 2.2.5. Unilateraal gebruik van geweld om andere redenen Het is maar zeer de vraag of de redenen die verder nog worden aangehaald voor het gebruik van geweld, allemaal wettig zijn.
2.2.5.1.
Gewapende tegenmaatregelen (reprisals)
In dit geval wordt geweld gebruikt als reactie op onrecht, of als straf voor geleden schade. Dit is volgens het VN-Handvest in principe verboden. Voorbeeld Aanval door VS op Irak in 1993 als tegenmaatregel tegen de moordpoging op Bush Sr.
2.2.5.2.
Bescherming van onderdanen in het buitenland
Het gaat om geweld bij het redden van eigen onderdanen, zonder dat die andere staat daarvoor toestemming heeft gegeven.
Voorbeeld Entebbe-raid door Israël in Oeganda (1976) In 1976 werd een vliegtuig, met daarin vele Israëlische onderdanen, gekaapt en afgeleid naar de luchthaven van Entebbe in Oeganda. Oeganda gaf steun aan de gijzelnemers, waardoor Israël niet kon verwachten dat haar onderdanen in veilige handen waren. Israël voerde een raid uit op de luchthaven, om de eigen onderdanen op te pikken en terug naar Israël te brengen. Deze raid lukte bijzonder goed, omdat men kon beschikken over de blueprints van de luchthaven van Entebbe. Deze was immers ontworpen door een Israëlisch architectenbureau. De vraag is echter of dit soort acties wettig zijn en eventueel vallen onder het diplomatiek beschermingsrecht. In het geval zulke acties wettig zouden zijn, bestaan er in het gewoonterecht vier voorwaarden: - een staat kan of wil vreemde onderdanen niet beschermen; - de onderdanen verkeren in een levensbedreigende situatie; - het gebruik van geweld is het laatste redmiddel; - de staat die geweld gebruikt, dient de andere staat zo snel mogelijk te verlaten.
Voorbeeld ‘Hague Invasion Act’ Deze wet werd in de VS aangenomen in reactie op de oprichting van het ICC. De wet voorziet dat de Amerikaanse staat alle middelen zal inzetten wanneer Amerikaanse personeel door het ICC worden vastgehouden in het kader van een strafrechtzaak. Deze wet doorstaat de bovenstaande toets zeker niet, waardoor acties onder deze wet onder geen enkel beding als wettig kunnen worden beschouwd.
2.2.5.3.
Bescherming tegen terrorisme
Deze reden werd onlangs meerdere malen aangehaald in het kader van de war on terror en de aanvallen op Afghanistan, Irak, (Somalië), (Jemen). De argumenten die werden aangehaald voor deze aanvallen waren: - het (preventieve) recht op zelfverdediging (pre-emptive strike) tegen terroristische aanslagen; - de (vermeende) aanwezigheid van massavernietigingswapens (WMDs); - de achtervolging van terroristen; - de bescherming van eigen onderdanen; - de bescherming van mensenrechten (humanitaire interventie). Mochten het eerste argument dan misschien gelden onder het internationale recht, dan toch zeker de andere niet. De meeste staten beschouwen deze aanvallen dan ook als onwettig.
In het geval van dreiging van terroristische aanslagen is al gebleken dat degelijk politiewerk deze aanvallen meestal kan voorkomen en de schuldigen kan aanwijzen, en dus effectiever is dan een militaire actie.
2.2.5.4.
Humanitaire interventie
Dit gaat om gebruik van geweld voor de bescherming van mensenrechten van onderdanen in een andere staat. Voorbeelden zijn het instellen van no-fly zones door de VS en Groot-Brittannië in Irak (1992-2003), en de NAVO-aanvallen tegen Servië (1998/1999) omwille van mensenrechtenschendingen in Kosovo.
Voorbeeld Legality of de Use of Force De NAVO-actie in Servië (zie supra). Het is evenwel onduidelijk of er een wettige grondslag is voor humanitaire acties: er is geen expliciete grondslag voorzien in verdragen, noch in het gewoonterecht. Voor dat laatste ontbreekt het aan een consistente statenpraktijk (bijv. gebrek aan interventie in Rwanda en Darfur). Bovendien blijft misbruik van de reden ‘humanitaire interventie’ denkbaar. De laatste jaren werd evenwel een nieuw concept ontwikkeld: de ‘responsibility to protect’ (R2P). Hierbij wordt verwezen naar de verantwoordelijkheid van staten om burgers (ook van andere staten) te beschermen tegen grove mensenrechtenschendingen, in het bijzonder bij gewapende conflicten. Dit concept is echter geen juridische legitimering voor een gewapende unilaterale humanitaire interventie.
2.2.5.5.
Zelfbeschikking en nationale bevrijdingsbewegingen
Gebruik van geweld is toegelaten om het recht op zelfbeschikking te bereiken. Er kunnen zich twee situaties voordoen: - Gebruik van geweld door de ‘koloniale staat’ (bijv. Indonesië in Oost-Timor): dit is onwettig gebruik van geweld, omdat dit geweld de uitoefening van het recht op zelfbeschikking verhinderd. - Gebruik van geweld door bevrijdingsbewegingen: dit kan beschouwd worden als een interne aangelegenheid van een staat, waarover het internationaal recht zich niet uit te spreken heeft. Aangaande de hulp aan bevrijdingsbewegingen geldt het principe van non-interventie.
2.2.5.6.
Hot pursuit
Het gaat om het achtervolgen of gevangen nemen, door politie of leger, van vermeende misdadigers over de grenzen van het eigen land. Dit is in strijd met het principe van exclusieve territoriale jurisdictie van staten en dus onwettig gebruik van geweld.
‘Hot pursuit’ op volle zee is in bepaalde omstandigheden wel wettig, op grond van het internationaal zeerecht.
2.3.
Collectief gebruik van geweld
2.3.1. Collectief gebruik van geweld door de Veiligheidsraad De Veiligheidsraad kan onder Hoofdstuk VII van het VN-Handvest maatregelen nemen in geval van een bedreiging van de vrede, verbreking van de vrede en daden van agressie. Daaronder vallen niet alleen militaire situaties of internationale conflicten, maar ook interne situaties. Het is aan de Veiligheidsraad zelf om te oordelen of een geval valt onder een van de drie voornoemde situaties. De Veiligheidsraad kan dan desgewenst optreden met niet-militaire acteis of met het gebruik van geweld. Mogelijke niet-militaire acties die de Veiligheidsraad kan nemen: - het opleggen van een wapenembargo; - economische sancties (handelsboycot); - financiële sancties; - het onderbreken van lucht- en zeeverbindingen; - het nemen van ‘smart sanctions’, zoals bijvoorbeeld de import van luxegoederen of buitenlandse rekeningen blokkeren (bv. sancties tegen Angola omwille van ‘conflictdiamanten’).
Landen waartegen de Veiligheidsraad al niet-militaire sancties nam, zijn onder meer: Somalië, Sierra Leone, Liberia, Irak, Soedan, Ivoorkust, Congo, Noord-Korea, Iran, … De bedoeling van zulke niet-militaire acties is vooral het treffen van de overheid van dat land, en om de burgerbevolking zoveel mogelijk te ontzien. De Veiligheidsraad kan ook besluiten geweld in te zetten. Dit kan onder artikel 43 of – wat vaker gebeurd – onder hoofdstuk VII, met de bedoeling van het behouden of herstellen van de vrede en veiligheid. Kort na de oprichting van de VN kreeg de Koude Oorlog de hele wereld in de ban. De Veiligheidsraad werkte niet goed, zowel de VS als de USSR beschikten over vetorecht. De Veiligheidsraad kon dus geen troepen krijgen om eigen acties te voeren. In de praktijk gaf de raad toestemming aan één of meerdere staten om het conflict op te lossen in de naam van de VN. Pas vanaf 1990, met de zaak IrakKoeweit, raakte de Veiligheidsraad terug een beetje op dreef. De Veiligheidsraad nam bijvoorbeeld militaire maatregelen in: Korea 1950; Rhodesië 1966; Irak (Koeweit) 1990; Joegoslavië 1993 (NATO 1995); Somalië 1993 en Oost-Timor 1999. Situaties waarin de Veiligheidsraad niet tot een beslissing kwam, zijn: Kosovo 1999; Afghanistan 2001 en Irak 2003. In deze situaties werd er gebruik gemaakt van het unilateraal gebruik van geweld, zonder voorafgaande toestemming van de Veiligheidsraad. 2.3.2. Collectieve veiligheid en collectieve zelfverdediging Collectieve veiligheid en collectieve zelfverdediging dienen een verschillend doel. In het tweede geval gaat het om een respons op een noodsituatie, in het eerste geval om het behoud van internationale vrede en veiligheid. In de praktijk kan het zijn dat beide zich voordoen in eenzelfde conflict, bijv. de inval van Irak in Koeweit. Koeweit voorzag in collectieve zelfverdediging, en de Veiligheidsraad nadien in maatregelen van collectieve veiligheid. Het Handvest voorziet dat zelfverdediging onder artikel 51 maak kan totdat de Veiligheidsraad de nodige maatregelen heeft genomen voor het herstellen van de internationale vrede en veiligheid. 2.3.3. Rol van de Algemene Vergadering Als gevolg van de Uniting for Peace Resolutie (1950) zal de AV een conflict behandelen indien de Veiligheidsraad niet tot een beslissing komt, omwille van het vetorecht. De AV kan uiteraard enkel aanbevelingen doen, en niet zelf handhaving doen onder Hoofdstuk VII. 2.3.4. Gebruik van geweld door regionale organisaties Artikel 53 van het Handvest stelt dat de Veiligheidsraad gebruik mag maken van regionale organisaties voor handhaving (enforcement action). Deze organisaties mogen geen handhaving ondernemen op eigen houtje, zonder toestemming van de Veiligheidsraad. Een regionale organisatie mag dus geen geweld gebruiken, tenzij op toestemming van de Veiligheidsraad, op vraag van een staat, of in toepassing van het recht op zelfverdediging.
Voorbeelden NAVO in Joegoslavië 1992/1995 (evenwel post-legitimering); ECOWAS in Côte d’Ivoire (2003) en NAVO in Afghanistan sinds 2003.
2.4.
Peacekeeping
Peacekeeping is het gebruik van geweld, met toestemming van de staat in kwestie, met het doel om de vrede en veiligheid te herstellen. Dit kan alleen wanneer de Veiligheidsraad zelf geen maatregelen heeft genomen voor de vredeshandhaving onder hoofdstuk VII. Peacekeeping missies zijn dus niet als dusdanig voorzien in het Handvest. Functies van een vredesmissie zijn onder meer een buffer vormen tussen strijdende partijen, en het toezien op de vrede. Zowel de AV als de Veiligheidsraad mogen vredesmissies uitzenden, maar in de praktijk wordt dit enkel gedaan door de Veiligheidsraad. Er werden al missies verzonden naar Congo, Liberia, Ivoorkust, Darfur, CAR en Tsjaad, Haïti, Oost-Timor, Libanon, Cyprus, Georgië, Westelijke Sahara.
3. Humanitair recht Het humanitair recht of ius in bellum omvat rechtsregels die gelden ten tijde van conflicten. Het gaat enerzijds om methodes en middelen voor oorlogsvoering (recht van Den Haag) en anderzijds recht inzake de bescherming van mensen die niet of niet langer betrokken zijn bij vijandelijke activiteiten (recht van Genève). Ondanks het uitgebreid corpus aan regels, zijn er geen andere regels die meer met de voeten getreden worden dan deze. In de huidige conflicten zijn nog steeds 95% van de slachtoffers burgers.
Internationaal Publiekrecht Prof. Dr. Anne Cliquet
Donderdag 9 december 2010
Deel IV: Vormen van internationaal recht (vervolg)
Hoofdstuk 7:
Internationale conflicten (vervolg)
3. Humanitair recht (vervolg) 3.1.
Recht van Den Haag
Dit recht bevat regels aangaande oorlogsvoering, namelijk welke technieken en wapens mogen gebruikt worden. Het principe is dat er niet meer menselijk lijden mag veroorzaakt worden dan militair nodig is. De bronnen van het recht van Den Haag omvatten: - het internationaal gewoonterecht; - Den Haagse vredesconferenties van 1899 en 1907 en verschillende daaruit voortvloeiende verdragen en verklaringen over de oorlog op land en op zee; - specifieke verdragen inzake wapens; - aanvullende protocollen bij de verdragen van Genève van 1977. Specifieke verdragen inzake wapens omvatten bijvoorbeeld: - het Verdrag inzake biologische wapens (1972); - het ENMOD-Verdrag (Environmental Modification Techniques) (1977); - het Verdragen inzake conventionele wapens (1980); - het Verdrag inzake chemische wapens (1993); - het Verdrag inzake antipersoonsmijnen (1997); - het Verdrag inzake clusterbommen (2008). Aangaande het gebruik van (of de dreiging ermee) kernwapens is er het advies van het ICJ. Het is evenwel geen bindend verbod op het gebruik van kernwapens. Zwakke punten aan deze verdragen zijn: - enkel wie het verdrag mee heeft ondertekent en geratificeerd is verdragspartij. Alleen voor die staten is het verdragbindend; - staten torsen de last van het verleden: zo kunnen ze kun wel tegen clusterbommen zijn, maar er zijn er vroeger veel gebruikt, en men weet niet alle bommen nog liggen, waardoor het onmogelijk is ze allemaal onschadelijk te maken; - de naleving van de verdragen kan niet altijd afgedwongen worden.
3.2.
Recht van Genève
Dit recht voorziet in de bescherming van personen die niet of niet langer betrokken zijn bij vijandelijkheden. Het algemeen principe is dat personen of goederen die niet deelnemen aan vijandelijkheden, geen militair doelwit mogen zijn. De bronnen van het recht van Genève omvatten: - het internationaal gewoonterecht; - vier Verdragen van Genève van 1949; - twee Protocollen bij de Verdragen van Genève van 1977. De vier Verdragen van Genève (1949) handelen over: I. gewonden en zieken bij strijdkrachten te land; II. gewonden en zieken bij strijdkrachten ter zee; III. krijgsgevangenen;
IV.
bescherming van burgers in oorlogstijd.
Een aantal gemeenschappelijke bepalingen die in de vier verdragen voorkomen: - staten hebben de verplichting de verdragen in alle omstandigheden te eerbiedigen en te doen eerbiedigen (en dus niet – zoals in het recht van Den Haag – alleen voor wie het verdrag heeft ondertekend); - de verdragen zijn van toepassing op een internationaal gewapend conflict; - er zijn een aantal minimumvereisten bij een niet-internationaal gewapend conflict. De twee Protocollen (1977) handelen over: I. de bescherming van slachtoffers van internationale gewapende conflicten; II. de bescherming van slachtoffers van niet-internationale gewapende conflicten. Deze Protocollen vormen een aanvulling op de Verdragen van 1949 en zorgen voor een eenmaking van het recht van Den Haag en het recht van Genève. Ze beogen de betere bescherming van burgerbevolking. De regels op niet-internationale conflicten worden uitgebreid. Het recht schiet helaas nog vaak te kort wat betreft deze interne conflicten. De volgende rechtsregels gelden dus bij: - internationaal conflict: conflict tussen twee of meer staten/steun aan groepen in een andere staat; er gelden: de vier Verdragen van Genève en Protocol I. - intern conflict: conflict tussen reguliere gewapende groepen versus gewapende rebellen/tussen gewapende groepen; er gelden: artikel 3 van de Verdragen van Genève en Protocol II. Er zijn wel strikte toepassingsvoorwaarden voor dit protocol. Zo moet de gewapende groep effectief een deel van het territorium controleren. Dit maakt dat sommige conflictsituaties niet onder deze rechtsregels vallen. Groepen van beschermde personen omvatten: - gewonden of zieken; - krijgsgevangenen; - burgers; - specifieke groepen als vrouwen, kinderen, journalisten, hulpverleners, enz. De belangrijke algemene principes zijn: - er moet onderscheid gemaakt worden tussen burgers en combattanten; - burgers moeten worden ontzien; - collateral damage is toegelaten (niet te vermijden), maar mag niet excessief zijn ten opzichte van het militaire doel; - beperkingen van het soort gebruikte wapens; - geen onnodig leed veroorzaken (hierdoor werd het recht van Genève en dat van Den Haag samengebracht – alhoewel het gebruik van kernwapens hiermee in strijd is, is er nog steeds geen algemeen verbod op het gebruik van kernwapens); - geen methoden gebruiken die omvangrijke, langdurige en ernstige schade toebrengen aan het leefmilieu; - recht op een eerlijk proces tijdens een conflict; - bescherming van krijgsgevangenen; - bescherming van personen die buiten het gevecht zijn; - bescherming van zieken en gewonden. Samengevat betekent dit dat volgende aspecten moeten beoordeeld worden: - is er wettig gebruik van geweld? → te beoordelen op grond van het VN-Handvest; - is de manier van oorlogvoeren wettig? → te beoordelen volgens het recht van Den Haag; - is er bescherming van personen die niet deelnemen aan de strijd? → te beoordelen volgens het recht van Genève (opmerking: in Guantanamo zitten géén krijgsgevangenen); - worden de mensenrechten gerespecteerd? → te beoordelen volgens de mensenrechtenwetgeving (deze mogen nooit weggelaten worden).
We kunnen besluiten dat de rechtsregels er zijn, maar dat er wat schort met de uitvoering ervan. De vraag die men zich kan stellen is of er überhaupt op een humanitaire manier oorlog kan gevoerd worden.
3.3.
Rode Kruis
Het Rode Kruis is een internationale ngo die onder het recht van Genève/internationaal humanitair recht een speciale rol krijgt toebedeeld (bv. het bezoek van gevangenissen). Het bestaat uit de volgende geledingen: - het International Committee of the Red Cross (ICRC), met hoofdzetel in Genève; - de International Federation of the Red Cross (IFRC), de koepel van de nationale Rode Kruisorganisaties; - de nationale Rode Kruis-organisaties. Het Rode Kruis heeft twee functies: - het ondersteunen van de ontwikkeling en de implementatie van het internationaal humanitair recht; - verlenen van humanitaire hulp bij gewapende conflicten en (natuur)rampen. Haar taken zijn onder meer het uitleggen van rechtsregels, het bieden van slachtofferhulp, het bezoeken van krijgsgevangenen en het bezorgen van hulpgoederen. De werking van het Rode Kruis steunt op zeven principes: menselijkheid, onafhankelijkheid, neutraliteit, onpartijdigheid, vrijwilligheid, universaliteit en eenheid. Het principe van neutraliteit is een van de belangrijkste; het toont zich onder meer in het feit dat het Rode Kruis zelden uitspraken zal doen over de respectering van het internationaal recht (i.t.t. bijv. Amnesty International). De organisatie heeft drie emblemen: het rode kruis (westerse landen), een rode halve maan (islamitische landen) en een rode kristal (neutraal), die worden beschermd onder de Verdragen van Genève. Het onwettig gebruik ervan is een misdrijf.
Hoofdstuk 8:
Rechtsgebieden
1. Internationaal zeerecht Het internationaal zeerecht is een van de – zo niet de – oudste takken van het internationaal recht.
1.1.
Bronnen van internationaal zeerecht
Het internationaal zeerecht wordt geregeld door: - het internationaal gewoonterecht; - de vier Zeerechtverdragen van Genève (1958); - het Internationaal Zeerechtverdrag van 1982 (UNCLOS1 of VN-Zeerechtverdrag) en de Overeenkomst inzake de diepzeebodem van 1994; - multilaterale verdragen (MARPOL2-Verdrag, SOLAS3-Verdrag, …) – vooral omdat het gebruik van de zee alleen maar is toegenomen sinds de eerste verdragen; - bilaterale verdragen (inzake deliminatie, visserij, …). Het internationaal gewoonterecht werd grotendeels gecodificeerd door de Zeerechtverdragen van 1958, en vooral door het VN-Zeerechtverdrag van 1982. Dit verdrag vormt een universele code voor het gebruik van de zee, het is een soort zeegrondwet en bepaald welke activiteiten waar kunnen. Het werd na een conferentie van 9 jaar aangenomen als een package deal: er kon niet gestemd worden over afzonderlijke bepalingen en geen voorbehouden gemaakt. Omwille van een aantal bepalingen inzake de diepzeebodem wilden een aantal ontwikkelde landen het verdrag niet onderschrijven. In 1994 werd daarom een aanvullende Overeenkomst inzake de diepzeebodem afgesloten, die het VN-verdrag deels wijzigt en aanvult (het betekende echter een afzwakking tegenover de bepalingen in het VN-verdrag van 1982). Het VN-Zeerechtverdrag heeft ook een impact gehad op het gewoonterecht: de bepalingen over de EEZ werden internationaal gewoonterecht. Voor staten die zowel het verdrag van 1958 als dat van 1982 hebben ondertekend, primeert het laatste. Het internationaal zeerecht legt rechten en plichten van kuststaten en andere staten vast in de verschillende mariene rechtsgebieden.
1.2.
Territoriale zee
1.2.1. Territoriale zee: juridisch regime Dit is het deel van de zee dat aansluit op de kust. Er geldt de soevereiniteit van de kuststaat, die dus over volle jurisdictie beschikt. Dit omvat mede de soevereiniteit over de zeebodem onder de territoriale zee en het luchtruim erboven. De soevereiniteit is inherent, en behoort dus automatisch aan de kuststaat. Beperkingen op de soevereiniteit van de kuststaat: - Jurisdictie in strafzaken wordt normaal gezien niet uitgeoefend op schepen die varen onder vreemde vlag. Indien daar dus een moord gebeurt, hoeft een staat zich er niets van aan te trekken, indien er vervuiling gebeurt, moet de kuststaat wel optreden. - Onschuldige doorvaart. 1.2.2. Onschuldige doorvaart Schepen van alle staten hebben recht hierop. Het valt uiteen in twee aspecten: - Doorvaart: doorvaren, binnenvaren van en voor anker gaan in territoriale wateren . Kan opgeschort worden omwille van veiligheid van de kuststaat. Er kan ook een bepaald gebied beschermd worden (vb. koraalrif), maar dan moet een andere weg aangeboden worden.
United Nations Convention on the Law of the Sea International Convention for the Prevention of Pollution From Ships (MARine POLlution) 3 International Convention for the Safety for Life at Sea 1 2
-
Onschuldig: zolang de doorvaart geen gevaar oplevert voor de vrede, de goede orde of de veiligheid van de kuststaat. (Visserij kan in sommige gevallen niet onschuldig zijn.) Indien dit niet het geval is, kan de kuststaat de doorvaart verbieden.
Men moet een evenwicht vinden voor kuststaten (die hun wateren willen controleren) en maritieme staten (die zo snel mogelijk willen doorvaren). 1.2.3. Territoriale zee: afbakening Voor het VN-Zeerechtverdrag (1982) was er geen uniforme afbakening, met dit verdrag werd de breedte vastgelegd op 12 zeemijl/nautical mile4 (sommige staten hadden voordien slechts 3 zeemijl – cannon-shot rule), gemeten vanaf de basislijn. De basislijn kan op twee manieren worden afgebakend: - de normale basislijn is de laagwaterlijn (haveninfrastructuur mag worden ingebracht, vb. Zeebrugge); - rechte basislijnen zijn toegelaten ingeval van diepe insnijdingen in de kustlijn. Het gebruik ervan werd bevestigd in de Anglo-Norwegian Fisheries Case, het Verdrag inzake de territoriale zee (1958) en het VN-Zeerechtverdrag (1982). De afbakening van territoriale zee tussen naburige en tegenoverliggende staten gebeurt op basis van een overeenkomst. De normale regel is de middellijn op gelijke afstand van de basislijnen, met uitzondering van bijzondere omstandigheden. In de Noordzee is de afbakening ondertussen geregeld, in de Middellandse Zee bestaan er nog steeds geschillen.
1.3.
Aansluitende zone
Dit is de zone naast de territoriale zee. Er heerst beperkte soevereiniteit van de kuststaat (vb. douane, fiscale maatregelen, …). Het gaat om maximaal 24 zeemijl vanaf de basislijn.
1.4.
Exclusieve economische zone
1.4.1. Exclusieve economische zone: juridisch regime De EEZ is het deel aansluitend op de territoriale zee. De kuststaat beschikt over soevereine rechten (verschil met soevereiniteit) inzake de exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen, en beperkte andere rechten (onderzoek, bouwen van kunstmatige eilanden, …). Deze rechten zijn niet inherent, maar aan een staat toegekend door het internationaal zeerecht; ze moeten door de kuststaat worden geclaimd. De kuststaat is verplicht tot onder meer het behoud van de natuurlijke levende rijkdommen in deze zone. Immers, als elke staat zijn EEZ zou opeisen, zouden 90% van de exclusieve visrechten bij kuststaten liggen. Deze staten moeten dus zorgen voor het behoud van het visbestand en moeten ook andere staten de kans geven deze rijkdommen te exploiteren. Andere staten hebben het recht op scheepvaart, het recht van overvliegen en het recht om kabels te leggen. Deze staten moeten wel de wetten van de kuststaat respecteren. Het afbakenen van deze zone kwam vooral voort uit de wens om een groter gebied te hebben met exclusieve visserijrechten, de territoriale zee is daarvoor te beperkt. Anderzijds zijn er de maritieme staten die ook rechten hebben. Er moet gezorgd worden voor een evenwicht. 1.4.2. Exclusieve economische zone: afbakening De EEZ gaat maximum 200 zeemijl ver van de basislijn. Afbakening tussen naburige en tegenoverliggende staten gebeurt via overeenkomst, waarbij een billijke oplossing moet worden bereikt. Meestal gaat het om de gemeenschappelijk grens met het continentaal plat.
4
1852 km
1.5.
Continentaal plat
1.5.1. Continentaal plat: definitie Geografisch: de voortzetting van de landplaat onder water. De continentale rand/continental margin bestaat uit drie delen: - het continentaal plat (continental shelf): het continentaal plateau aansluitend op het land; - de continentale helling (continental slope): een diepe helling naar de richting van de oceaanbodem; - de continentale glooiing (continental rise): de geleidelijke glooiing die aansluit bij de oceaanbodem. Juridisch: (internationaal gewoonterecht, Verdrag inzake continentaal plat 1958, VN-Zeerechtverdrag 1982) het juridisch continentaal plat valt niet altijd samen met het geografisch continentaal plat. 1.5.2. Continentaal plat: juridisch regime De kuststaat beschikt over soevereine, inherente en exclusieve rechten (geen soevereiniteit) voor exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen. Deze natuurlijke rijkdommen omvatten de nietlevende rijkdommen en de sedentaire soorten van de zeebodem en de ondergrond. 1.5.3. Continentaal plat: afbakening Juridisch gaat het om een breedte van 200 zeemijl vanaf de basislijn, eventueel zelfs voorbij de grenzen van het geografisch continentaal plat. Indien het geografisch continentaal plat zich verder uitstrekt, heeft de kuststaat recht op natuurlijke verlenging. Deze verlenging kan echter niet verder gaan dan 350 zeemijl vanaf de basislijn of 100 zeemijl vanaf 2500 meter isobath dieptelijn. Onder het Zeerechtverdrag (1982) werd de Commission on the Limits of the Continental Shelf opgericht, die moet zorgen voor de implementatie van het verdrag en de afbakening van het continentaal plat voorbij de 200 zeemijl moet faciliteren. De afbakening tussen naburige en tegenoverliggende staten gebeurt op basis van overeenkomst of de equidistantieregel. Deze regel leidde in een aantal zaken potentieel tot een onbillijke situatie, waardoor een billijke overeenkomst de voorkeur geniet. De bepaling is intussen ook gewoonterecht geworden.
Voorbeelden Rechtszaken aangaande de afbakening van het juridisch continentaal plat: Jan Mayenzaak; Canada vs. Frankrijk; Tunesië vs. Libië; Libië vs. Malta; Guinee vs. Guinee-Bissau; Gulf of Maine-zaak. 1.5.4. Relatie tussen EEZ en continentaal plat In vele gevallen zullen beide zones samenvallen, al zijn er verschillende juridische regimes op van toepassing.
afbakening soort soevereiniteit statuut v/h water exploratie/exploitatie verplichtingen
1.6.
EEZ vaste grens, max. 200 zeemijl optioneel
continentaal plat geen vaste grens inherent sui generis tenzij eez: volle zee alle rijkdommen (levende + niet- niet-levende en sedentaire levende levende) natuurlijke rijkdommen behoud van levende rijkdommen + exclusieve rechten soms te delen met andere staten
Diepzeebodem
Het gaat om de zeebodem en de ondergrond voorbij het continentaal plat. Het juridisch regime wordt bepaald door het VN-Zeerechtverdrag (1982) en de aanvullende Overeenkomst inzake de diepzeebodem (1994). Beide moeten behandeld worden als één instrument. De diepzeebodem wordt „gebied‟/„area‟ genoemd en gaat voorbij aan nationale jurisdictie. Het beheer van niet-levende rijkdommen wordt verzorgt door de Internationale Zeebodemautoriteit (International Sea Bed Authority). Het gebied werd uitgeroepen tot „gemeenschappelijk erfgoed van de
mensheid‟/„common heritage of mankind‟ en staat enkel open voor vreedzaam gebruik. Er mogen dus geen kernproeven doorgaan. Er is echter geen regeling voor levende rijkdommen, die eventueel van groot belang kunnen zijn in de medicinale sector. Het is mogelijk dat een staat en „enterprise‟ (een onderneming die aan exploitatie doet) parallel toegang krijgen, wat gebeurt via joint ventures. Er is voorafgaande toelating van de Internationale Zeebodemautoriteit nodig en staten betalen een vergoeding en een deel van de marktwaarde van de geëxploiteerde mineralen aan de Autoriteit, die ze verdeelt over alle staten. De diepzeebodem wordt momenteel het meest betwist. Tot 1982 bestond voor deze zone weinig belangstelling, maar sindsdien zijn de technieken ontwikkeld om de diepzeebodem te verkennen en exploiteren. Er is een grote vraag naar mineralen en de financiële middelen zijn voorhanden.
1.7.
Volle zee
Dit is het gebied buiten de territoriale wateren en de EEZ. Het is „res communis‟/„global commons‟ en staat open voor alle staten, evenwel enkel voor vreedzame doeleinden. Militaire oefeningen mogen wel. Er geldt de vrijheid van volle zee: alle staten hebben recht op scheepvaart, overvliegen, visserij, onderzoek, enz. Deze vrijheden moeten worden uitgeoefend met respect voor de rechten van andere staten. Dit laatste is echter moeilijk te controleren. Er is geen instantie die controle uitvoert op dit deel van de zee. Eventuele afspraken worden geregeld via specifieke multilaterale verdragen. Jurisdictie komt toe aan de vlaggenstaat, de staat waar het schip is geregistreerd. Er bestaan echter „goedkope vlaggenstaten‟, met een kwalijke reputatie. Schepen kunnen zich er makkelijk registreren, en ze hoeven zich niks aan te trekken van wetgeving tegen verontreiniging, training van de bemanning e.d., gewoon omdat die staten zich er niets van aantrekken. Men probeert hier op internationaal vlak iets aan te doen: zo mogen deze schepen bijvoorbeeld niet langer aanmeren in Europese havens. Uitzonderingen zijn hot pursuit vanuit de territoriale wateren of de aansluitende zone, bepaalde gevallen van verontreiniging en de jurisdictie van piraterij (universele jurisdictie). Op grond van deze universele jurisdictie werden al piraten berecht in landen waar noch deze piraten, noch hun slachtoffers onderdaan van waren (zie actualiteit). Ook het International Maritieme Bureau houdt zich bezig met alles wat met scheepvaartmisdrijven te maken heeft, waaronder piraterij.
2. Luchtrecht 2.1.
Luchtruim: juridisch regime
Een staat heeft soeverein recht over het luchtruim boven zijn grondgebied en territoriale zee. Deze regel werd na 1914 vrij snel gewoonterecht en bevestigd in het Chicago-Verdrag inzake internationale burgerluchtvaart (1944). Met de mogelijkheid om te vliegen bleek meteen ook de nood aan regels hier rond, want dit betekende eveneens een nieuwe manier om staten aan te vallen. Het overvliegen van een land zonder toestemming is dus verboden. Maar indien het toch gebeurt/niet reageren op radio-contact: mag een staat dan een ongewenst vliegtuig in haar luchtruim aanvallen? - Militair vliegtuig: geen aanval, tenzij het om een bedreiging gaat. Nood aan voorafgaande waarschuwing, tenzij daarvoor geen tijd is. - Burgervliegtuig: aanbeveling/bindende bepaling van de ICAO om geen wapens te gebruiken bij onderschepping, staten mogen wel een landing eisen (art. 3bis).
Voorbeeld USSR schiet een Zuid-Koreaans burgervliegtuig neer (1983). Aan het Chicago-Verdrag (1944) werd artikel 3 bis toegevoegd. Nadien waren er echter nog incidenten. Bijv. een Iraans burgervliegtuig werd in 1988 neergeschoten door een Amerikaans oorlogsschip (geregeld via “compensatie”).
2.2.
Juridisch kader voor de burgerluchtvaart
De burgerluchtvaart wordt geregeld door het Chicago-Verdrag inzake internationale burgerluchtvaart (1944). De ICAO (International Civil Aviation Organisation) werkt internationale standaarden voor
burgerluchtvaart uit. Multilaterale rechten zijn helaas nooit uitgewerkt, er bestaat wel een complex systeem van bilaterale verdragen inzake verkeersrechten. De nationaliteit van luchtvaartuigen is gebaseerd op de registratie ervan. Er bestaan voorts een aantal specifieke verdragen inzake burgerluchtvaart (vb. inzake kaping, …). Na 9/11 werd door de ICAO een resolutie uitgewerkt inzake misbruik van burgervliegtuigen als vernietigingswapens en andere terroristische daden waarbij burgerluchtvaart betrokken is. De ICAO stelde ook een veiligheidsplan op om terroristische aanslagen te vermijden, waarin een aantal praktische veiligheidsvoorschriften zijn opgenomen.
Internationaal Publiekrecht Prof. Dr. Anne Cliquet
Donderdag 16 december 2010
Deel IV: Vormen van internationaal recht (vervolg)
Hoofdstuk 8:
Rechtsgebieden (vervolg)
3. Ruimterecht 3.1.
Bronnen van internationaal ruimterecht
De belangrijkste bronnen zijn verdragen, en in mindere mate gewoonterecht. De belangrijkste verdragen zijn: - het Ruimteverdrag van 1967; - het Reddingsverdrag van 1968; - het Aansprakelijkheidsverdrag van 1972; - het Registratieverdrag van 1974; - het Maanverdrag van 1979. Er bestaan ook specifieke verdragen, zoals de Nuclear test ban treaty.
3.2.
Ruimteverdrag
De belangrijkste bepalingen uit het Ruimteverdrag zijn: - de ruimte is vrij voor exploratie en gebruik door alle staten; - de exploratie en het gebruik moet ten voordele van alle staten gebeuren; - er mag geen verontreiniging zijn van de aarde of andere hemellichamen - er mag geen interferentie zijn met activiteiten van andere staten; - er is objectieve aansprakelijkheid van de staat voor schade veroorzaakt door het lanceren van ruimtevaartuigen; - er geldt een verplichting om astronauten in nood te helpen; - de eigendom van ruimtevaartuigen verandert niet als ze in de ruimte zijn of bij hun terugkeer naar de aarde; - de maan en andere hemellichamen staan enkel open voor vreedzaam gebruik; - ruimtetuigen in een baan rond de aarde mogen geen nucleaire wapens of andere vernietigingswapens bevatten (ander militair gebruik mag wel); - er is internationale aansprakelijkheid voor nationale activiteiten, met inbegrip van activiteiten door niet-statelijke actoren.
3.3.
Gewoonterecht
Het ruimterecht is een vrij nieuwe tak binnen het gewoonterecht, daarom dat er nog maar weinig regels zijn: - het verbod op het toe-eigenen van de ruimte door staten; - het recht om satellieten in een baan rond de aarde te brengen boven het grondgebied van andere staten, zonder hun toestemming (↔ territorialiteit van het luchtruim).
3.4.
Organisaties
Organisaties die bevoegd zijn voor de ruimte: - United Nations Office for Outer Space Affairs (UNOOSA); - UN Committee onthe Peaceful Uses of Outer Space (UNCOPUOS); - International Telecommunication Union (ITU); - European Space Agency (ESA); - INTELSAT, INMARSAT, … (satellietcommunicatie)1. 1 International Telecommunications Satellite Organization; International Maritime Satellite Organization
3.5.
Uitdagingen voor de toekomst
Met de nieuwe (technische) ontwikkelingen is er ook steeds meer nood aan nieuwe juridische regels. Een aantal onopgeloste materies zijn onder meer: - grens tussen luchtruim en ruimte; - ruimtetransport; - milieuproblemen in de ruimte, ruimteafval (vb. incident met de Cosmos 954: stukken vallen soms naar beneden – wie is daarvoor aansprakelijk?); - het regelen van activiteiten van privébedrijven in de ruimte: er zijn steeds meer privéinvesteringen en ideeën voor toekomstige privéactiviteiten in de ruimte (commercieel gebruik), vb. ruimtetoerisme, telecommunicatie, remote sensing, … - wat indien er toch buitenaards (intelligent) leven wordt ontdekt?
Hoofdstuk 9:
Internationaal milieurecht
1. Planeet onder druk De laatste jaren is er een enorme boost gekomen in deze tak van het internationaal recht. De reden daarvoor is dat onze planeet steeds meer onder druk staat. Er zijn problemen met het klimaat, het milieu en duurzaamheid, die bovendien steeds vaker de politieke agenda bepalen. Problemen zijn onder meer overbevolking, ecologische voetafdruk, gebruik van natuurlijke rijkdommen, klimaatswijziging, biodiversiteit, … De laatste jaren worden er ook steeds meer studies (vb. Millennium Ecosystem Assessment, The Economics of Ecosystems and Biodiversity) gemaakt aangaande de impact (bundelen van kennis) die deze problemen hebben op het menselijk welzijn en de economie (goederen en diensten/goods and services). Daaruit blijkt dat de kost om maatregelen te nemen veel kleiner is dan de kost om niks te doen. Biodegradatie zorgt voor meer armoede, ecologische vluchtelingen, conflicten, … De schade van biodegradatie situeert zich vooral in ontwikkelingslanden, waar vooral vrouwen erdoor getroffen worden (gendering van milieuschade). En dat terwijl het vooral de rijke landen zijn die de schade veroorzaken/veroorzaakt hebben, we hebben een ecologische schuld tegenover het Zuiden.
2. Bronnen van internationaal milieu- en biodiversiteitrecht De belangrijkste bronnen zijn: - verdragen; - gewoonterecht; - algemene beginselen; - rechtspraak; - soft law. Binnen de Europese Unie bestaat tevens een uitgewerkt corpus biodiversiteitrecht. Het bijzondere daaraan is vooral de handhaving.
2.1.
aangaande milieu-
en
Verdragen
Er is geen overkoepelend verdrag, maar wel een verzameling van tientallen regionale en mondiale verdragen inzake: - het mariene milieu; - rivieren en meren; - luchtverontreiniging; - internationaal transport van schadelijk afval; - klimaatswijziging; - biodiversiteit.
2.2.
Gewoonterecht
Aangezien het milieurecht een vrij nieuwe tak is van het gewoonterecht, zijn er nog maar weinig regels daarin opgenomen. Bovendien kan het gewoonterecht de nood aan vrij gedetailleerde en technische (en flexibel te veranderen) rechtsregels niet invullen. In het gewoonterecht zijn wel een aantal algemene regels vastgelegd: - er mag geen schade worden toegebracht aan het leefmilieu van andere staten of aan de global commons; - een staat heeft soevereine rechten om de eigen natuurlijke rijkdommen te exploiteren volgens het eigen leefmilieubeleid; - er si een verplichting om samen te werken voor het behoud van de natuurlijke rijkdommen van de volle zee. Deze regels zijn absoluut niet voldoende in de huidige omstandigheden, waar een veel meer doorgedreven bescherming van onze planeet nodig is.
2.3.
Algemene beginselen van milieu- en biodiversiteitrecht
Het gaat om een aantal principes die inspireren bij het maken van concrete rechtsregels: - het voorzorgsbeginsel;
-
2.4.
het beginsel van duurzaam gebruik; het integratiebeginsel; het beginsel dat de vervuiler/veroorzaker betaalt.
Internationale rechtspraak
Internationale rechtspraak voor klimaat en biodiversiteit is vrij beperkt, maar inspireert ook tot nieuwe regels. Het gaat voornamelijk over grensoverschrijdende vervuiling.
Voorbeeld Shrimp-Turtle Case Voor de WTO werd een zaak ingespannen door de landen in de Indische Oceaan tegen de USA. De USA heeft op een aantal vlakken een zeer goede milieuwetgeving, zoals de Endangered Species Act. Daarin wordt het doden van bedreigde zeeschildpadden verboden wanneer deze per ongeluk mee gevangen worden bij de garnalenvangst. Er geldt een importbeperking op garnalen, om garnalenvangers aan te sporen ervoor te zorgen dat geen zeeschildpadden in de netten gerecht komen. De WTO veroordeelde niettemin de USA vanwege een inbreuk tegen GATT. Evenwel waren er in die periode ook veel protesten van andersglobalisten. Zij haalden het argument aan dat GATT toch voorziet de mogelijkheid van importbeperkingen voor de bescherming van flora en fauna. De reactie van de WTO luidde dat de USA niet was veroordeeld omwille van de bescherming van zeeschildpadden, maar wel omwille van discriminatie bij het verlenen van technische bijstand om die bescherming te voorzien. Andere rechtszaken waren onder meer: - de Trail Smelter zaak; - de Lac Lanoux zaak; - de Gabcikovo-Nagymaros zaak; - de Bluefin tuna zaak; - de zaak tussen Argentinië en Uruguay (ICJ) – papierfabriek; - de zaak tussen Australië en Japan (ICJ) – walvisvangst.
2.5.
Soft law
De ontwikkeling van soft law instrumenten hebben een grote impact gehad op de ontwikkeling van rechtsregels in het domein van het klimaat- en biodiversiteitrecht, zowel op nationaal als internationaal niveau. Voorbeelden van soft law instrumenten zijn: - de VN conferentie inzake Leefmilieu – Stockholmverklaring (1972) – het ging om de eerste wereldwijd leefmilieuconferentie, de basisprincipes die daar werden ontwikkeld, werden later opgenomen in bindende teksten; - het World Charter for Nature (Res. AV); - de VN conferentie inzake milieu en ontwikkeling – Rio Verklaring (1992); - principes inzake bossen (1992). Een aantal van deze zaken zijn helaas nog niet verwerkt in bindende instrumenten.
2.6.
EU milieu- en diversiteitrecht
Binnen de EU is een uitgebreid milieubeleid ontwikkeld, aangaande diverse aspecten. Er zijn tal van bindende richtlijnen. Van belang zijn vooral de handhavingmogelijkheden via de Europese Commissie en het Europees Hof van Justitie. De EU is daarnaast partner in tal van internationale en mondiale verdragen. Haar eigen beleid is gebaseerd op deze internationale afspraken. Daarnaast probeert de EU een strengere milieuwetgeving in de wereld te bekomen.
3. Evolutie van milieu- en biodiversiteitrecht In de 19e eeuw en 1e helft 20e eeuw beperkte het milieurecht zich tot enkele (bilaterale) verdragen inzake exploitatie van natuurlijke rijkdommen en verontreiniging. Er was ook een beetje rechtspraak, maar die gebeurde vooral ad hoc. Vanaf de 2e helft van de 20e eeuw ontstonden er internationale gouvernementele en nietgouvernementele organisaties, die zorgden voor een belangrijke impuls aan de ontwikkeling van het milieu- en biodiversiteitrecht.
De eerste mijlpaal was de Leefmilieuconferentie in Stockholm in 1972. Het was der eerste maal dat een conferentie werd georganiseerd rond milieubeleid op internationaal niveau en het betekende meteen de start van het internationaal milieubeleid (meer overkoepelend). Een tweede mijlpaal was de Leefmilieu- en ontwikkelingconferentie in Rio in 1992 in de schoot van de VN. Het uitgangspunt daar was dat landen die economisch op hun gat zitten, geen geld meer over hebben om hun leefmilieu te beschermen. Er is dus nood aan solidariteit. De eerste verdragen en het eerste beleid ontstond vooral in ontwikkelde landen. Vanaf de jaren 1980 en 1990 begonnen ook de ontwikkelingslanden zich steeds meer in te mengen in het beleid. Er kwam ook steeds meer nood aan overkoepelende, wereldwijde verdragen.
4. Mondiale verdragen 4.1.
Het klimaatverdrag
Het klimaatverdrag werd gesloten op de Rio-klimaatconferentie in 1992. Het is in de eerste plaats een raamverdrag/kaderverdrag, waarin vooral algemene principes zijn opgenomen. Het zijn GEEN concrete doelstellingen en maatregelen. Er wordt in het verdrag een onderscheid gemaakt tussen geïndustrialiseerde (Annex I-landen) en ontwikkelingslanden gemaakt. De doelstelling van het verdrag is het stabiliseren van de broeikasgassen in de atmosfeer op een niveau dat een gevaarlijke menselijk invloed op het klimaat voorkomt. Het Kyoto-protocol is een protocol dat in 1997 aan het verdrag werd toegevoegd en concrete en bindende emissiereducties voor broeikasgassen vastlegt. Daarbij wordt het emissieniveau van 1990 als uitgangspunt genomen. Het protocol geld van de periode 1998 tot 2012. Een deel van de emissiereductie werd gerealiseerd door technologische vernieuwing. Daarnaast bestaan er enkele flexibele mechanismen, zoals de mogelijkheid om in een ander land (joint implementation en clean development mechanism) te investeren in emissiereducerende projecten en in ruil emissiekredieten te verkrijgen. Er wordt ook gehandeld in emissierechten. Deze juridische instrumenten zien er mooi uit op papier, maar werken niet goed in de praktijk. Er is nog steeds een sterke stijging merkbaar van de CO2-emissie. Het Kyoto-Protocol loopt af in 2012, waardoor er dingend nood is aan nieuwe bindende afspraken. Die moeten bestaan uit drie aspecten: - mitigatie: reductie, ontbossing tegengaan; - adaptatie: maatregelen tegen klimaatswijzigingen; - compensatie: voor klimaatschade (in het bijzonder in de ontwikkelingslanden). Op de conferentie in Kopenhagen in 2009 slaagde men er niet in nieuwe afspraken te maken: de conferentie mislukte. In Cancún (2010) werden er een aantal deelakkoorden gesloten. Men hoopt dat wanneer in 2011 de conferentie samenkomt in Zuid-Afrika, er nieuwe reductie-akkoorden kunnen worden gesloten, als vervolg op Kyoto. In 1989 werd door de UNEP (UN Environment Programme) en de World Meteorological Organisation het International Panel on Climate Change (IPCC) opgericht. Dit orgaan zorgt voor de wetenschappelijke onderbouwing bij het uitwerken van nieuw beleid. Het heeft ooit de Nobelprijs voor de Vrede gekregen.
4.2.
Biodiversiteitverdrag
Een tweede verdrag dat gesloten werd in Rio in 1992 is het Biodiversiteitverdrag. Het voorziet in de bescherming van de genetische en soortelijke diversiteit en de bescherming van ecosystemen en gaat om een zeer complexe problematiek. Het heeft een drievoudige doelstelling: - het behoud van de biodiversiteit; - het duurzaam gebruik van de biodiversiteit; - de verdeling van genetische rijkdommen (vb. door de farmaceutische industrie en biotechnologie) en ecologische ontwikkelingshulp.
Het is een compromistekst, aangezien ze tegenstrijdige belangen moet samenbrengen. Mede daarom hanteert het verdrag een voorzichtige formulering, en is het vooral een kaderverdrag. Niettemin komen de verdragspartijen elke 2 jaar samen om het bestaande verdrag te proberen uitbreiden en afdwingen, maar het gaat traag. Er is eventueel de mogelijkheid om een aantal zaken om andere beleidsniveaus concreter uit te werken. Wat anders is aan dit verdrag is dat het ook van toepassing is op de global commons en dus buiten de jurisdictie van staten. Het heeft een bijna wereldwijde ratificatie, wat erop duidt dat staten biodiversiteit een belangrijke zaak vinden. De enige landen die geen partij zijn, zijn Somalië en de USA (voor deze laatste ging de overdracht van technologie een stap te ver). In de vervolgvergadering van 2002 werd de 2010 Target gesteld, waarbij men tegen 2010 het verlies aan biodiversiteit significant zou verminderen. Dit doel is ook opgenomen in de MDGs en dus wereldwijd aanvaard. Helaas is deze doelstelling niet gehaald, er is zelfs een toegenomen verlies aan biodiversiteit opgetekend. De UN had 2010 nochtans uitgeroepen tot het jaar van de biodiversiteit. Op de Top in Nagoya (Japan), COP 10, werden een aantal concrete doelstellingen geformuleerd voor 2020 en er werd een nieuw protocol opgesteld rond access&benefit sharing (= het tegengaan van biopiraterij).
4.3.
Desertificatieverdrag
Een derde belangrijk globaal verdrag werd gesloten op de vervolgconferentie in 1994 in Rio en gaat over desertificatie of verwoestijning. Het houdt in dat men de degradatie van ecosystemen, in het bijzonder door verdroging, probeert tegen te gaan. Uit een koppeling van de data rond drylands en bevolkingsdichtheid blijft dat vele ecosystemen niet geschikt zijn voor de heersende bevolkingsdruk. Men probeert de inspanningen op dit domein te koppelen aan duurzame ontwikkeling, zoals financiële hulp, technische en wetenschappelijke kennisoverdracht, het veranderen van landbouwpraktijken.