Interessen: Wat vind ik leuk? O p d r a c h t 1: Zet een kruisje bij de punten die je leuk vindt om te doen. Omcirkel vervolgens drie punten die je het allerleukst vindt om te doen. Ik vind het leuk om iets van hout te maken. Ik vind het leuk om iets van metaal te maken. Ik vind op de computer werken leuk. Ik vind het leuk om auto's te repareren. Ik vind schrijven leuk. Ik vind werken met elektriciteit leuk. Ik vind koken leuk. Ik vind lezen leuk. Ik vind leren leuk. Ik vind rekenen leuk. Ik vind met mijn handen werken fijn. Ik vind het fijn om te klussen. Ik vind fotograferen leuk. Ik sport graag. Ik vind het leuk om in de tuin te werken. Ik vind huishoudelijk werk leuk. Ik vind het fijn om niets te doen. Ik vind het leuk om dingen te organiseren. Ik vind televisie kijken leuk.
15"
Waarden: Wat vind je belangrijk in een werksituatie? O p d r a c h t 2: Zet een kruisje bij de punten die je belangrijk vindt als je werkt. Omcirkel vervolgens drie punten die je het allerbelangrijkst vindt. Ik vind het belangrijk goed gekleed te zijn. Ik vind het belangrijk mezelf goed te verzorgen. Ik vind afwisselend werk belangrijk. Ik vind een goede werksfeer belangrijk. Ik vind goed contact met mijn collega's belangrijk. Ik vind goed contact met mijn chef of werkgever belangrijk. Ik vind zelfstandig werken belangrijk. Ik vind het belangrijk met anderen samen te werken. Ik vind verantwoordelijk werk belangrijk. Ik vind betaald werk belangrijk. Ik vind het belangrijk mensen te helpen. Ik vind het belangrijk veilig te werken. Ik vind normale werktijden belangrijk. Ik vind het belangrijk resultaat te zien van mijn werk. Ik vind het belangrijk zuinig te zijn op mijn eigen spullen. Ik vind het belangrijk zuinig te zijn op andermans spullen
Capaciteiten: Wat kan ik goed? O p d r a c h t 3: Zet een kruisje bij de dingen die je goed kunt. Omcirkel vervolgens de drie dingen die je het beste kunt. Ik kan goed leren. Ik heb goede studievaardigheden. Ik kan goed rekenen. Ik heb goed inzicht in de waarde van getallen. Ik heb goed inzicht in maten en gewichten. Ik kan goed spreken (een boodschap duidelijk overbrengen). Ik kan goed naar iemand luisteren. Ik kan goed tekenen. Ik kan goed met mijn handen werken. Ik kan goed met gereedschap omgaan. Ik kan hard werken. Ik kan met elektriciteit werken. Ik kan een tekening (plattegrond, kaart, schema, werkplan, tabel) lezen. Ik kan me goed concentreren. Ik kan goed dingen onthouden.. Ik ben netjes. Ik kan dingen precies op maat maken. Ik ben zuinig op mijn eigen spullen. Ik ben zuinig op andermans spullen. Ik kan snel werken. Ik kan zelfstandig werken. Ik kan goed met mensen samenwerken. Ik kan goed verkopen. Ik neem graag initiatief. Ik ben verantwoordelijk.
l?"
Eigenschappen: Wie ben ik? O p d r a c h t 4: Zet een kruisje bij de eigenschappen die bij jou passen. Omcirkel daarna drie zinnen die je het beste bij jou vindt passen. Ik ben sociaal. Ik kan me snel aan mensen en situaties aanpassen. Ik maak gemakkelijk contact. Ik kan me gemakkelijk verplaatsen in de situatie van anderen. Ik praat graag. Ik kan goed leiding geven. Ik ben gevoelig (emotioneel). Ik benader problemen met mijn verstand. Ik benader problemen met mijn gevoel (intuïtie). Ik kan goed communiceren. Ik kan goed dingen organiseren. Ik vertrouw andere mensen snel. Ik ben flexibel. Ik ben iemand die graag lichamelijk actief bezig is. Ik kan zelfstandig werken. Ik vind het fijn als andere mensen waarderen wat ik doe en dat ook zeggen. Ik ben ordelijk, ik hou van netheid. Ik kan goed voor mezelf en voor mijn mening opkomen. Ik heb veel fantasie. Ik ben optimistisch. Ik kom op tijd. Ik kan goed onder een baas of een chef werken. Ik heb geen moeite met vroeg opstaan. Ik ben perfectionistisch. Ik ben spontaan. Ik ben enthousiast. Ik ben geduldig. Ik ben betrouwbaar. Ik kan goed tegen stress (stressbestendig). Ik heb gevoel voor humor. Ik ben zeker van mezelf (zelfverzekerd / zelfvertrouwen).
, O
.L _
Minder goede eigenschappen: Wie ben ik? O p d r a c h t 5:
_
Geef met een kruisje aan welke minder goede eigenschappen op jou van toepassing zijn. Omcirkel daarna de drie minder goede eigenschappen die het meest bij jou passen.
_ Ik ben slordig. Ik ben autoritair / dominant. Ik heb gauw last van stress (niet stressbestendig). Ik ben ongeduldig.
Ik ben lui. Ik kom vaak te laat. Ik heb moeite met vroeg opstaan. Ik ben onzeker. Ik ben onrustig. Ik ben afstandelijk. Ik ben gauw geïrriteerd (snel boos). Ik ben gemakkelijk beïnvloedbaar. Ik heb geen duidelijke eigen mening. Ik laat me snel door problemen van anderen meeslepen. Andere mensen maken misbruik van me. Ik kan mijn grenzen niet goed aangeven. Ik ben erg perfectionistisch / wil alles te goed doen. Ik heb moeite mijn werk en privé-leven te scheiden.
Ik ben bot. Ik kan mensen makkelijk negeren. Ik ben koppig. Ik kan mijn emoties slecht uiten. Ik wil graag volgens plan werken (niet flexibel). Ik ben gauw gekwetst (trek me dingen snel aan). Ik kan moeilijk tegen grapjes (geen gevoel voor humor). Ik ben pessimistisch. Ik ben verlegen / te bescheiden. Ik ben impulsief (reageer te snel zonder erbij na te denken). ^_s
Ik durf niet te zeggen dat ik iets niet begrijp. Ik schaam me gauw voor mijn fouten.
|M
Samenvatting O p d r a c h t 6; Maak onderstaande zinnen af en geef hierbij de drie belangrijkste punten aan. Maak gebruik van de vorige vijf opdrachten.
Interessen Ik vind het leuk om
Waarden Ik vind het belangrijk om
Capaciteiten Ik kan goed
Eigenschappen Ik ben
Minder goede eigenschappen Ik ben
O p d r a c h t 7; Geef nu een presentatie van jezelf. Maak gebruik van de samenvatting. Let bij de presentatie op de volgende punten: •
Kijk af en toe naar de samenvatting, maar lees het niet voor. Praat duidelijk en rustig.
•
Kijk de andere deelnemers aan.
20