Instelling Arbeidsrechtbank Gent
Onderwerp Preventieadviseur. Ontslagprocedure. Geen duidelijke toestemming CPBW. Berekening beschermingsvergoeding
Datum 26 februari 2010
Copyright and disclaimer De inhoud van dit document kan onderworpen zijn aan rechten van intellectuele eigendom van bepaalde betrokkenen, Er wordt u geen recht verleend op deze rechten. M&D Seminars geeft u via dit document informatie, maar verstrekt geen advies. M&D Seminars garandeert niet dat de informatie in dit document foutloos is. U gebruikt de inhoud van dit document op eigen risico. M&D Seminars, noch een van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook bij het gebruik van dit document en van de inhoud van dit document. © M&D Seminars – 2010
M&D SEMINARS Eikelstraat 38 | 9840 De Pinte | T 09 224 31 46 | F 09 225 32 17 |
[email protected] | www.mdseminars.be
1e blad
OPENBARE TERECHTZITTING VAN : 1 MAART 2010 ARBEIDSRECHTBANK
VONNIS
GENT
2de kamer
A.R. 09/1222
Rep.nr.
De arbeidsrechtbank Gent, tweede kamer, spreekt het volgend vonnis uit : INZAKE :
C Luc,, - EISENDE PARTIJ – ter zitting vertegenwoordigd door N. VANHOUCKE, advocaat met kantoor te 9031 DRONGEN, Baarledorpstraat 93;
TEGEN :
N.V. VC, met zetel te, - VERWERENDE PARTIJ – ter zitting vertegenwoordigd door Mr. M. SIMON, in eigen naam en loco Mr. B. VANSCHOEBEKE, advocaten met kantoor te 9000 GENT, Ferdinand Lousbergskaai 103 bus 4-5.
I. PROCEDURE. De vordering werd ingeleid bij dagvaarding betekend op 13 mei 2009. De partijen hebben de conclusiekalender in onderling overleg bepaald. Deze kalender werd door de Rechtbank bekrachtigd. De pleitdag werd vastgesteld op 1 februari 2010. De partijen zijn verschenen, maar konden niet worden verzoend. Ze werden gehoord in de uiteenzetting van hun middelen en conclusies. De debatten werden gesloten; de stukken ingezien. De wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken werd nageleefd (inzonderheid de artikelen 2, 34, 36, 37 en 41).
II. VORDERING. De eisende partij vordert in haar syntheseconclusie (art. 748bis Ger.W.): de verwerende partij te veroordelen tot betaling van: - 325.808,74 euro, ten titel van vergoeding wegens schending van de wet van 20 december 2002 betreffende de bescherming van de preventieadviseur, - de moratoire intresten aan de wettelijke intrestvoet vanaf 19 december 2008 en de gerechtelijke intresten vanaf datum van dagvaarding, 13 april 2009, tot de datum der algehele betaling;
A.R. nr. 09/1222
-
2e blad
de kosten van het geding, aan de zijde van de heer C bestaande uit de kosten van dagvaarding (148,73 euro) en de rechtsplegingsvergoeding (7.000,00 euro).
dit alles uitvoerbaar te horen verklaren bij voorraad, niettegenstaande elk verhaal, zonder borgstelling of kantonnement. In ondergeschikte orde, in de niet te weerhouden veronderstelling dat de vordering van de heer C wordt afgewezen, de rechtsplegingsvergoeding te beperken tot 1.100 euro. Bij conclusies neergelegd ter griffie op 30 december 2009 vraagt de verwerende partij de vordering van eisende partij af te wijzen en de heer C te veroordelen tot de kosten van het geding, met inbegrip van het basisbedrag van de rechtsplegingsvergoeding. Ter zitting: -
werd meegedeeld dat er geen vordering ingesteld werd i.v.m. betichting van valsheid,
-
werden beide partijen gehoord over de betekenis van artikel 6 van de wet van 20 december 2002.
III. FEITEN. Luc C trad op 1 januari 1994 in dienst bij de nv VC. De partijen sloten een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur maar voor deeltijdse arbeid. Luc C werd aangeworven als assistentbedrijfsgeneesheer. Nadien werd hij de preventieadviseur, tewerk gesteld op voltijdse basis. In het voorjaar van 2007 heeft de nv VC haar diensten HR en welzijn gereorganiseerd. LVDB werd de directeur preventie & milieu, en hoofd van de dienst HR. BT werd aangesteld als preventieadviseur psychosociaal welzijn. Later werd hij personeelschef. MG volgde hem op in zijn functie van preventieadviseur psychosociaal welzijn, al werd deze aanstelling later ongedaan gemaakt (stuk 18). Ook de medische dienst onderging wijzigingen. Het medisch toezicht werd vanaf 2007 uitbesteed aan Mensura. Luc C volgde de contacten en contracten met Mensura op, maar bleef verder werken als preventieadviseur arbeidshygiëne en ergonomie. Deze laatste taak besloeg ten minste 70 % van zijn arbeidstijd. De nv VC zet uiteen dat de herstructurering daarmee nog niet beëindigd was. In het jaar 2008 volgden verschillende reorganisaties, met vooral veel ontslagen in Zweden tot gevolg. Het aantal ontslagen in België bleef in verhouding tot de globale tewerkstelling evenwel beperkt. VC Gent is weliswaar een assemblage-
A.R. nr. 09/1222
3e blad
fabriek, en er wordt geschoven met winsten en verliezen, maar toch werd in die vestiging 30 miljoen euro winst gemaakt. Wel zou in Gent de rol van medical manager komen te vervallen, meer bepaald: ‘na het verder outsourcen van arbeidshygiëne en ergonomie naar Mensura’ (interne nota; stuk 11 VC). Aldus startte de nv VC de procedure op om de arbeidsovereenkomst met Luc C te beëindigen. Vooreerst verzond VC op 16 december 2008 een aangetekende brief naar Luc C met de mededeling: er “zal …. een einde worden gemaakt aan uw arbeidsovereenkomst”. Luc C ontving deze brief op 18 december, toen hij een dag thuis met verlof was. De dag voordien, op woensdag 17 december 2008, was nochtans een vergadering van het comité doorgegaan, waarop niet werd gesproken over het (voornemen van) ontslag. Evenzeer op 16 december 2008 werd een aangetekende brief verzonden naar 33 leden van het CPBW. 26 brieven werden echter pas op 19 december verzonden. Ook in die brief wordt reeds duidelijk gesteld: “Aangezien het bedrijf geen andere passende functie heeft zal een einde gemaakt worden aan de arbeidsovereenkomst met de heer C”, al werd er aan toegevoegd: “Wij vragen hierbij het akkoord hiervoor”. De vergadering van het comité ging door op 19 december 2008. De nv VC zet in conclusies uiteen: “alle effectieve leden van het preventiecomité tekenen de volgende verklaring: Ik ben akkoord met het ontheffen uit de functie van preventieadviseur zoals uiteengezet in het aangetekend schrijven van 16 december 2008 en zoals voorzien door de wet van20 december 2002 betreffende de bescherming van preventieadviseurs”. De nv VC deelde Luc C dezelfde dag nog mee dat zijn arbeidsovereenkomst werd beëindigd. Dat werd bevestigd bij brief, eveneens van 19 december 2008, aan de hand waarvan hij officieel in kennis werd gesteld van de beëindigingsbeslissing. Er werd hem o.m. een opzeggingsvergoeding betaald overeenstemmend met 19 maand loon. Tevens werd outplacementbegeleiding aangeboden. Luc C is het niet eens met dit ontslag. Hij meent dat het ontslag geïnspireerd is door zijn onafhankelijke houding en dat deze de werkgever stoorde. Men pikte o.m. zijn kritiek op de reorganisaties niet, en luste evenmin zijn analyse van het care for you – systeem dat zijn inziens een controle-instrument was om zieke mensen onder druk te zetten zo snel mogelijk terug te komen werken. Tevens betwist hij de waarachtigheid van de ingeroepen redenen en voert hij aan dat de procedure niet correct werd gevoerd.
A.R. nr. 09/1222
4e blad
Er volgde hierover correspondentie, maar er kon geen akkoord worden bereikt tussen de partijen.
IV. BEOORDELING. Vooraf. De nv VC voert aan dat het stuk 17 vanwege Luc C “nagemaakt” is. Het betreft een schermafdruk van een mail waaruit blijkt dat een aantal leden van het comité per mail werden uitgenodigd om op 19 december 2008 de vergadering van het comité van die dag bij te wonen om 10.00 uur. Niet alle leden waren immers per aangetekende brief uitgenodigd. Volgens de nv VC is dit stuk “nagemaakt” wat de geloofwaardigheid ervan zou aantasten. *** Dit argument werd in de laatste conclusie opgeworpen. In beginsel kan er daarom geen rekening mee worden gehouden: volgens de procedurekalender had Luc C immers niet meer de mogelijkheid er nog op te antwoorden. De nv VC heeft Luc C echter toegezegd dat deze toch nog een antwoord mocht formuleren. Dat gebeurde aan de hand van de syntheseconclusie die werd neergelegd op 8 januari 2010. Ter zitting heeft de Rechtbank beide partijen ook gehoord over deze problematiek. Geen van beide wenste overigens een vordering in te stellen wegens valsheid. *** De Rechtbank meent dat de opmerkingen van de nv VC worden weerlegd door Luc C. Dat er enkele Nederlandstalige vermeldingen in de mail voorkomen, terwijl de nv VC altijd met Engelstalige computerprogramma’s werkt, is te wijten aan het feit dat de mail werd geëxporteerd naar een andere computer of drager. Ook de andere wijzigingen van de technische vermeldingen in de mail zijn daardoor te verklaren: de mail werd immers nà 19 december geexporteerd. Daardoor veranderden enkele onbelangrijke data. Deze uiteenzetting verheldert de vragen die men mogelijks zou kunnen hebben bij dat stuk nr. 17. De Rechtbank ziet dan ook geen redenen om verder te twijfelen aan de geloofwaardigheid van dit stuk.
A.R. nr. 09/1222
5e blad
Overigens start de nv VC geen valsheidsprocedure hoewel zij die mogelijkheid had. Bovendien hadden verschillende leden de aangetekende brief nog niet ontvangen. Hoe werden ze dan wel uitgenodigd, als dat niet gebeurde aan de hand van die mail? De nv VC bewaart daar een betekenisvol stilzwijgen over. Bij dat alles zij tenslotte opgemerkt dat dit argument van de nv VC merkwaardig is. De werkgever moet de leden van het comité immers per aangetekende brief uitnodigen. Het is fout (en een inbreuk op de wettelijke voorschriften) dit te doen per mail. Het verwijt in verband met de mail, is aldus goeddeels gebaseerd op de eigen fout van de nv VC.
Beoordeling van de toepassing die werd gemaakt van de wettelijk voorgeschreven procedure. Teneinde de preventieadviseur toe te laten zijn werk behoorlijk uit te oefenen, wordt hij – als controleur in eigen huis – wettelijk beschermd tegen ontslag. Deze bescherming wordt geregeld door een wet van 20 december 2002. Het basisbeginsel ligt vervat in artikel 3 van de wet. De werkgever kan enkel ontslag geven of de preventieadviseur verwijderen uit zijn functie -
“om redenen die vreemd zijn aan zijn onafhankelijkheid of om redenen waaruit blijkt dat hij niet bekwaam is om zijn opdrachten uit te oefenen
-
en voorzover hij de procedures als bedoeld in deze wet naleeft”.
Deze procedures houden in dat de toestemming tot ontslag kan worden gevraagd aan het CPBW of aan de arbeidsrechtbank. Zij zijn bedoeld om zinvol te zijn en mogen niet worden herleid tot een formaliteit. Het comité of de rechtbank moeten op een geïnformeerde en gemotiveerde wijze een beslissing kunnen nemen, rekening houdend met ter zake doende elementen. Om zich een mening te vormen is in de meeste gevallen allicht enige tijd en of overleg nodig of aangewezen. Het gaat immers om een belangrijke beslissing: zij heeft niet alleen betrekking op de dienstbetrekking van een individuele werknemer, maar ook op (in casu) de organisatie van de bedrijfsgeneeskunde in de onderneming en de veiligheid van de werknemers. De wet raakt daarom de ‘openbare orde’. Worden de procedures correct gevolgd, dan moet de vraag naar toelating voor ontslag ook kunnen geweigerd worden. ***
A.R. nr. 09/1222
6e blad
De Rechtbank stelt echter vast dat de nv VC de procedure niet op een zinvolle wijze heeft gevoerd. Men wilde zo snel mogelijk tot ontslag kunnen overgaan en daarom werden de zaken geforceerd. Dat blijkt reeds uit de brief verzonden aan Luc C en aan de leden van het comité. Deze brieven drukken geen voornemen uit, laat staan een voornemen dat besproken kon worden. Zij zijn integendeel de mededeling van een vaststaande beslissing die reeds genomen is: “er zal een einde worden gemaakt aan de overeenkomst”. Men wilde enkel nog - procedureel correct - de voorgeschreven toestemming bekomen. De vaststelling vindt tevens bevestiging in het gegeven dat de nieuwe overeenkomst met Mensura dateert van 26 november 2008. Die overeenkomst hield in dat Mensura de taken van Luc C zou overnemen. De beslissing over het ontslag van Luc C was dus al veel eerder genomen. Op zich lijken deze vaststellingen niet te volstaan om de vordering van Luc C in te willigen. Problematischer is dat men het comité geen ruimte wilde geven het reeds vaststaande voornemen af te ketsen. Bij het doorvoeren van het ontslag werd overhaast en onbezonnen te werk gegaan. Er werden verschillende inbreuken begaan tegen de nochtans eenvoudige voorschriften van de wet. Deze inbreuken worden hierna besproken. *** Vooreerst werd de brief aan Luc C en aan de leden van het comité niet op hetzelfde ogenblik verstuurd. Dat is een inbreuk op artikel 5 van de wet. Deze bepaling vereist dat de werkgever zijn voornemen bij aangetekende brief “tegelijkertijd” verzendt naar de preventieadviseur en naar de leden van het comité. Daargelaten de vraag of men begrip kan opbrengen voor een korte decalage in tijd, werd het voorschrift in casu al te verregaand met voeten getreden. Want aan liefst 26 van 59 leden werd de brief pas eerst verstuurd op 19 december 2008; zijnde de dag van het ontslag zelf. Daar zijn ook effectieve leden bij. Zij ontvingen de brieven pas na 19 december 2009. De nv VC gaat dus in tegen de feiten van het dossier waar zij stelt dat de uitnodigingen verzonden werden vóór het ontslag (conclusie p. 12). Overigens is de datum van het verzenden van de brief geen criterium bij de toepassing van artikel 5. Volgens deze wetsbepaling wordt in de aangetekende brief aan de leden van het comité een voorafgaand akkoord over een voornemen van ontslag gevraagd. De brief moet dus zijn toegekomen voorafgaand aan de belegde vergadering (of de geadresseerden moeten een redelijke termijn hebben gehad de brief ter post af te halen). Het is zelfs niet zeker dat dit gebeurde met de brieven van 16 december, aangezien de nv VC ook zelf toegeeft dat het niet evident is dat de brieven door mensen in loondienst heel kort nadien worden opgehaald bij de post.
A.R. nr. 09/1222
7e blad
In de parlementaire werken werd het belang van de aangetekende brief nochtans onderstreept (zie citaat in Arbrb. Charleroi, 26 september 2006, Soc.Kron. 2007, 313). Terecht, zo blijkt in casu, want waar de aangetekende brief melding maakt van een ontslag, gaf het comité enkel zijn “akkoord” voor de ontheffing uit de functie. Dat de brief mondeling zou zijn voorgelezen is geen voldoende garantie om te aanvaarden dat het duidelijk was dat men met “ontheffing” zoals in de brief “ontslag” bedoelde. Evenmin blijkt dat werd voldaan aan het voorschrift van de wet dat de werkgever verplicht “een afschrift mee te delen van de brief die werd verzonden aan de betrokken preventieadviseur” (artikel 5, 2° van de wet). Dat is inzonderheid het geval in verband met de leden die pas eerst op de dag van het ontslag werden uitgenodigd per mail. Het antwoord van de nv VC dat de brief bij het begin van de vergadering werd voorgelezen voldoet niet. De wet vereist immers dat de brief “in afschrift” wordt meegedeeld: dit is met een kopie. Het mondeling voorlezen laat niet toe dat de leden van het comité zich vooraf een mening kunnen vormen; zij worden overdonderd door het moment. Verder wijst Luc C er ook voorzichtig op dat geen aangetekende brief werd verzonden naar de heer J. Deze is echter niet alleen lid van het comité, maar ook de gedelegeerd bestuurder. Luc C dringt ter zake niet verder aan. Hij houdt echter wel voet bij stuk wat betreft de uitnodiging gericht aan de heer D. Anders dan de nv VC aanvankelijk in conclusies beweerde, was de heer D op 19 december wél nog in dienst. Toch werd hij niet uitgenodigd voor de vergadering. Ook anders dan de nv VC in de laatste conclusies beweert, was de arbeidsovereenkomst van de heer D op 19 december nog niet geschorst (in afwachting van zijn brugpensioenleeftijd). Hij wordt immers vermeld op de lijst van de aanwezigen van de vergadering van 19 december. Tenslotte bevat de brief verzonden aan Luc C geen bewijs van de redenen voor het ontslag, wat een inbreuk vormt op artikel 5, 1° van de wet.
Het comité was niet correct bijeengeroepen. Artikel 6, eerste lid van de wet geeft de werkgever de toestemming de arbeidsovereenkomst te beëindigen “indien er een akkoord is van het Comité”. Het is dus wel degelijk het comité dat de toestemming moet geven (de partijen werden daarover gehoord ter zitting). Het huishoudelijk reglement van het comité moet derhalve worden gevolgd (zie bv. J. Herman, Bijzondere bescherming tegen ontslag, in Sociale praktijkstudies, Kluwer, 2009, p. 158). Men kan bijvoorbeeld niet bij elk lid afzonderlijk langs gaan, en hem of haar individueel om toestemming vragen. Dat is ook de logica zelve. Toch heeft de nv VC de toestemming van één lid pas na de vergadering gevraagd. Toen al de anderen al getekend
A.R. nr. 09/1222
8e blad
hadden, heeft ook de heer Vercamst alsnog zijn krabbel geplaatst op de “aanwezigheids”lijst. Dit is een schending van de procedure. Uit stuk 4 blijkt immers dat deze man verontschuldigd was voor de vergadering. Belangrijker is dat aangezien het comité zijn toestemming moet geven, het ook op een geldige wijze moet worden samen geroepen (Memorie van Toelichting, Parl. St. Kamer 2001-2002, nr. 2032/001; nr. 2033/001, p. 18; cfr. L. Eliaerts, “De bescherming van preventieadviseurs”, Soc. Kron., 2004, p. 185). Maar ook aan de vereisten die gelden in dit verband werd niet voldaan. Zo werd nagelaten de leden van het comité acht dagen voor de datum van de vergadering uit te nodigen, met een agenda. Evenmin was Luc C zelf uitgenodigd en aanwezig op de vergadering, terwijl artikel 2 van het huishoudelijk reglement dat nochtans voorschrijft. De overige argumenten van Luc C hebben gelet op wat voorafgaat minder belang (bv. i.v.m. de aanplakking) of zijn niet bewezen (het blijkt niet dat hij reeds ontslag kreeg voor de vergadering).
Redenen voor het ontslag. Aangezien de nv VC de procedure niet heeft gevolgd, is zij de vergoeding verschuldigd (artikel 10 wet 20 december 2002). De Rechtbank gaat desalniettemin kort in op het wezen van de zaak: de inhoudelijke discussie. Een onderneming is vrij te beslissen om over te gaan tot het uitbesteden van bepaalde diensten. Volgens de nv VC was dat in casu het geval. Toch wordt niet bewezen dat deze beslissing los stond van de onafhankelijkheid van werken van Luc C. Een interne nota die de nv VC zelf eerder had opgesteld (stuk 11) is geen voldoende bewijs voor de stelling dat de samenwerking werd beëindigd “om redenen die vreemd zijn aan zijn onafhankelijkheid of om redenen waaruit blijkt dat hij niet bekwaam is om zijn opdrachten uit te oefenen” (art. 3 van de wet). De uitbesteding aan Mensura trof voornamelijk Luc C. Ook de andere reden die de nv VC aanvoert is niet overtuigend. Het luidt dat er twijfels waren gerezen over de onafhankelijkheid van Luc C aangezien hij in de ondernemingsraad bij het leidinggevend personeel werd ingedeeld. Luc C antwoordt dat het de werkgever is die hem voor de sociale verkiezingen indeelde bij het leidinggevend personeel. Belangrijker echter is dat als Luc C te dicht aanleunde bij het management, zoals beweerd door de nv VC, het weinig waarschijnlijk lijkt dat dit management hem om die reden ontslag wilde geven. Er liggen overigens geen (aanwijzingen van) bewijzen voor dat de werknemersvertegenwoordigers bedenkingen hadden bij het functioneren van Luc C.
A.R. nr. 09/1222
9e blad
Ook beide aangevoerde redenen kunnen de toets aan artikel 3 van de wet niet doorstaan. De overige discussies over de wrijvingen en meningsverschillen hebben geen belang voor de beoordeling van de vordering van Luc C. Bedrag van de vergoeding. Het bedrag van de vergoeding moet worden bepaald overeenkomstig artikel 10 van de wet van 20 december 2002. De enige discussie ter zake tussen de partijen betreft de toepassing die moet worden gegeven aan art. 10, vierde lid : “Indien de preventieadviseur bij de werkgever, naast de functie van preventieadviseur ook nog een andere functie uitoefent, stemt het normale loon op basis waarvan deze vergoeding wordt berekend overeen, met het gedeelte van het normale loon van de functie van preventieadviseur dat overeenstemt met de duur van zijn prestaties als preventieadviseur bij de werkgever”. De nv VC zet uiteen dat Luc C slechts voor 70% belast was met zijn taak als preventieadviseur. In toepassing van artikel 17 van het KB van 27 maart 1998 betreffende de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk werd de minimumduur van de prestaties van Luc C als preventieadviseur bepaald op 70% van zijn werk. Voor het overige hield Luc C zich als medical manager bezig met het toezicht op de correcte uitvoering van het contract met Mensura. Geen van beide argumenten overtuigt. Het bepalen van de minimumduur gebeurt door de werkgever zelf. Dat kan weliswaar slechts na voorafgaand akkoord van het comité, maar het gaat slechts om een minimumduur (artikel 17 § 2 KB 27 maart 1998). Doorslaggevend is dit document dus allerminst. Het is de realiteit die telt. Het document wordt pas eerst relevant als het ondersteuning vindt in andere elementen. Die zijn er echter niet. Het blijkt niet dat Luc C zich in de realiteit voor het overige gedurende 30% van zijn arbeidstijd bezig hield met het opvolgen van de relaties met Mensura. Integendeel toont hij aan dat hij tevens gelast werd met verantwoordelijkheden op het vlak van EHBO, interventies, arbeidsongevallen en dergelijke meer. Dat blijkt uit de stukken nr. 23, nr. 24, nr. 30 p. 7, nr. 31 en 32. De nv VC verweert zich hier tegen door te stellen dat de stukken 23 (evaluatieverslag met directeur L. VdB) en 24 (overzicht taakgebieden) vals zijn of geen bewijswaarde hebben. Dat zijn echter gemakkelijke beweringen die geen afbreuk doen aan de overige stukken (bv. stuk nr. 30 : het globaal preventieplan met vermelding op p . 7 van de extra taken van Luc C ; stuk nr. 31 : dat zijn werk in verband met vaccinaties aantoont ; stuk nr. 32 :
A.R. nr. 09/1222
10e blad
zijn opdrachten op het vlak van EHBO). Bovendien voert de nv VC geen valsheidsprocedure, maar legt zij evenmin de ‘ware’ stukken voor, die een weergave zijn van het evaluatiegesprek of van de taakverdeling. Uit de stukken blijkt dat de reële taak van Luc C als preventieadviseur verder ging dan enkel ergonomie en arbeidshygiëne Zeker in het licht van deze gegevens, sluit ook de overige 30% als medical manager - waarvan de nv VC spreekt, aan bij zijn taak als preventieadviseur van weleer. De Rechtank is derhalve van oordeel dat de vergoeding berekend hoort te worden op het loon voor voltijdse prestaties. Interesten. Aangezien de vergoeding onder het begrip loon van de Loonbeschermingswet valt (J. Herman, Bijzondere bescherming tegen ontslag, in Sociale praktijkstudies, Kluwer, 2009, p. 164), zijn de interesten van rechtswege verschuldigd vanaf de datum van het ontslag. Het gaat derhalve niet om moratoire interesten, zoals gevorderd, maar om wettelijke interesten. Zij zijn verschuldigd op het brutobedrag.
Uitvoerbaarheid bij voorraad. Luc C vraagt ook de voorlopige uitvoerbaarheid. De Rechtbank kan deze nochtans niet toestaan. Een rechterlijke uitspraak wordt in beginsel geschorst door verzet of hoger beroep (art. 1397 Ger.W.). De voorlopige tenuitvoerlegging (art. 1398, eerste lid Ger.W.) wijkt af van dit uitgangspunt, en kan derhalve slechts uitzonderlijk worden toegestaan. In casu blijkt uit niets waarom de Rechtbank de voorlopige tenuitvoerlegging zou moeten toestaan. Er worden geen elementen aangebracht die erop wijzen dat de verwerende partij haar verplichtingen, voortvloeiend uit dit vonnis, niet zou nakomen. De eiser wijst integendeel op de grote winsten van de nv VC. Gerechtskosten. Nu de nv VC over de hele lijn in het ongelijk werd gesteld, dient zij veroordeeld te worden tot de gerechtskosten. Er is er geen reden om af te wijken van het basisbedrag van de rechtsplegingsvergoeding, dat bepaald moet worden op 7.000 euro.
V. BESLISSING.
A.R. nr. 09/1222
11e blad
De Arbeidsrechtbank te Gent, tweede kamer, spreekt het volgend vonnis uit op tegenspraak. De Rechtbank verklaart de vorderingen ontvankelijk, en als volgt gegrond. De Rechtbank veroordeelt de nv VC in toepassing van de wet van 20 december 2002 betreffende de bescherming van preventieadviseurs tot het betalen aan Luc C van een bedrag van 325.808,74 euro ten titel van beschermingsvergoeding. De werkgever dient de hierop gebeurlijk verschuldigde sociale en fiscale inhoudingen te verrichten. Het brutobedrag van 325.808,74 wordt vermeerderd met wettelijke interesten vanaf 19 december 2008, en vervolgens met gerechtelijk interesten vanaf de dagvaarding, tot de datum van betaling. De nv VC wordt veroordeeld tot het betalen van de gerechtskosten. Het bedrag van de te vereffenen kosten wordt tot op heden begroot aan de zijde van eisende partij op : dagvaarding : 148,73 euro rechtsplegingsvergoeding : 7.000,00 euro onverminderd de kosten van uitgifte van onderhavig vonnis. Het vonnis wordt niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Aldus gewezen door: Dhr. B.LIETAERT, Dhr. W.VAN DRIESSCHE, Dhr. M.AERSSENS,
rechter in de arbeidsrechtbank die de tweede kamer voorzit ; rechter in sociale zaken, benoemd als werkgever ; rechter in sociale zaken benoemd als werknemer-bediende;
bijgestaan door : Mevr. R.COOLENS, griffier ; en uitgesproken op EEN MAART TWEEDUIZEND EN TIEN in openbare terechtzitting van de tweede kamer van de arbeidsrechtbank Gent. R.COOLENS
M.AERSSENS
W.VAN DRIESSCHE
B.LIETAERT