Instelling Arbeidsrechtbank te Brussel
Onderwerp Arbeidsovereenkomst. Deeltijdse arbeid
Datum 12 februari 2008
Copyright and disclaimer Gelieve er nota van te nemen dat de inhoud van dit document onderworpen kan zijn aan rechten van intellectuele eigendom, die toebehoren aan bepaalde betrokkenen, en dat er u geen recht wordt verleend op die desbetreffende rechten. M&D Seminars wil u met dit document de nodige informatie verstrekken, zonder dat de in dit document vervatte informatie bedoeld kan worden als een advies. Bijgevolg geeft M&D Seminars geen garanties dat de informatie die dit document bevat, foutloos is, zodat u dit document en de inhoud ervan op eigen risico gebruikt. M&D Seminars, noch enige van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook betreffende het gebruik van dit document en van haar inhoud. © M&D Seminars – 2008
M&D CONSULT BVBA Eikelstraat 38 - 9840 DE PINTE Tel. 09/224.31.46 - Fax 09/225.32.17
[email protected] - www.mdseminars.be
ARBEIDSRECHTBANK VAN BRUSSEL 4 de kamer - openbare zitting van 12 februari 2008 VONNIS A.R.. nr 12946/06 Arbeidsovereenkomst- arbeider
Aud. nr
tegensprekelijk vonnis
Rep. nr 08/
IN ZAKE :
Mevrouw A. eisende partij, vertegenwoordigd door Mter. Dylan Casaer, advocaat te 1081 Brussel
TEGEN:
NV GOM, met zetel gevestigd Ijzerlaan 11 te 2060 Antwerpen, verwerende partij, vertegenwoordigd door Mter. Erik Thiers, advocaat te Antwerpen
Gelet op de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek; Gelet op de wet van 15 juli 1935 op het gebruik van talen in gerechtszaken.
I Procedure.
De rechtbank nam kennis van volgende procedurestukken: §
de dagvaarding van 27 juli 2006
§
de conclusies van partijen
§
de dossiers van partijen.
De verzoeningspoging ter openbare zitting van 15 januari 2008 mislukte. De partijen werden gehoord ter zitting van 15 januari 2008, datum waarop de debatten werden gesloten en de zaak in beraad werd genomen.
II. De vordering. Eiseres vordert: verweerster te horen bevelen tot het overleggen van de prestatiebladen voor de gehele periode van tewerkstelling alsook de commerciële contracten gesloten met het hotel; verweerster te horen veroordelen tot in hoofdorde 1,00 EUR provisioneel op grond van het vermoeden van voltijdse prestaties voor de hele tewerkstellingsperiode, in ondergeschikte orde een schadevergoeding van 31.624,00 EUR wegens het niet-uitbetalen van loon en overloon, meer de intresten provisioneel begroot op 5.797,00 EUR; in uiterst ondergeschikte orde tot een bedrag van 1,00 EUR provisioneel wegens het niet-respecteren van de minimumduur van 1/3° van een voltijdse dienstbetrekking (artikel 11 bis van de Arbeidsovereenkomstenwet); verweerster te bevelen de juiste berekeningen te maken met toepassing van voornoemde wetsartikels; verweerster te horen veroordelen tot de kosten voor de tussenkomst van een raadsman, begroot op 3.500,00 EUR; te vermeerderen met de gerechtelijke intresten en de kosten van het geding begroot op 132,73 EUR dagvaardingskosten en 218,64 EUR rechtsplegingsvergoeding. Eiseres vordert het vonnis uitvoerbaar te verklaren bij voorraad niettegenstaande alle verhaal en zonder borg, noch aanbod van kantonnement.
III. De feiten.
Verweerster baat een schoonmaakbedrijf uit.
Eiseres was in dienst van verweerster om schoonmaakwerk uit te voeren in een hotel van de "Dorint"-keten (waarvan de naam in hotel "Silken Berlaymont" wijzigde) te Brussel. Partijen sloten volgende schriftelijke arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd en voor deeltijds werk op basis van een vast uurrooster (eiseres was blijkbaar studente): arbeidsovereenkomst nr.302502 die liep van 14 december 2000 tot 23 mei 2001 met volgend uurrooster: donderdag van 14u tot 19u (= 3u), vrijdag van 12u30 tot 17u (= 4u30), zaterdag van 9u tot 14u (=5u); partijen bevestigen in conclusies dat er ook op zondag 5 uur werd gewerkt zodat de wekelijkse arbeidsduur 19 uur 30 bedroeg; arbeidsovereenkomst nr.123716 die liep van 23 juni 2001 tot 26 mei 2006 met volgend uurrooster: zaterdag en zondag (van 9u tot 14u = 10 uur per week);
arbeidsovereenkomst nr.10672 die liep van 27 mei 2006 tot 28 februari 2007 met volgend uurrooster: zaterdag en zondag van 10u30 tot 12u30 en van 13u tot 16u (= 10 uur per week); Op 27 juli 2006 liet eiseres verweerster dagvaarden. De arbeidsovereenkomst eindigde inmiddels op 28 februari 2007.
IV Bespreking (1) Eiseres zet uiteen dat zij als kamermeisje werkte en dat gedurende de hele periode van tewerkstelling meer uren diende gepresteerd te worden dan het aantal dat contractueel voorzien was; zij diende immers per dag een bepaald aantal kamers op te ruimen en kuisen, ongeacht de arbeidstijd hiervoor nodig; dit aantal kamers werd vermeld op een soort prestatieblad dat eiseres en haar collega's bij aanvang van hun prestaties ontvingen. Verweerster houdt vol dat eiseres steeds het loon ontving voor de effectief gepresteerde uren. Na de dagvaarding betaalde verweerster wel nog volgende bedragen aan eiseres: - voor 2004:
909,32 EUR bruto
- voor 2005:
1.314,31 EUR bruto
- voor 2006:
494,21 EUR bruto.
Volgens verweerster gaat het om loon voor uren vermeld in de arbeidsovereenkomst maar die niet gepresteerd werden omdat verweerster geen werk had verschaft.
(2) De stukken die eiseres neerlegt lijken er inderdaad op te wijzen dat verweerster noteerde hoeveel kamers eiseres per dag had schoongemaakt en dat zij op basis daarvan het loon berekende. Het blijkt immers dat per kamer stelselmatig 18 minuten als gepresteerde tijd in aanmerking werden genomen. Eiseres legt als stuk 3 namelijk een (niet-gebundelde) reeks kopiën neer van formulieren met als hoofding "Dorint Hotel Brussels" respectievelijk "Silken Berlaymont Hotel" en "pointage GOM" waarin per formulier voor een week , per dag, naast de naam van het personeelsid (waaronder eiseres) telkens een aantal kamers vermeld staat en in sommige formulieren ook het overeenstemmend aantal uren, waarbij één kamer telkens overeenstemt met 18 minuten en meerdere kamers met een veelvoud van 18 minuten (bv 10 kamers = 3 uren (180 minuten). In de rechterkolom van de formulieren staat immers telkens dezelfde voorgedrukte lijst van één tot 20 kamers met daarnaast het overeenstemende aantal uren en minuten (een veelvoud van 18 minuten).
Anderzijds legt eiseres alle (tweewekelijkse) loonstaten neer voor de hele periode van tewerkstelling. Daaruit blijkt dat telkens loon werd toegekend voor een bepaald aantal uren en minuten dat een veelvoud van 18 minuten is. De rechtbank heeft bij wijze van steekproef een vergelijking gemaakt tussen een aantal van de voormelde wekelijkse afpuntingsformulieren en de loonstaten van eiseres. Daaruit blijkt dat in de loonstaten systematisch het aantal uren en het loon wordt berekend dat overeenstemt met het aantal kamers genoteerd in de afpuntingsformulieren (namelijk aantal kamers vermenigvuldigd met 18 minuten, waarbij 18 minuten gelijk is aan 0,30 uur voor de berekening van het uurloon). Bijvoorbeeld de formulieren van 7 tot 13 februari 2005 en van 14 tot 20 februari 2005 vermelden: -
2 zaterdagen x 13 kamers,
-
1 zondag x 13 kamers en
-
1 zondag x 12 kamers;
In de loonstaat van 7 tot 20 februari 2005 wordt loon berekend: -
voor 7 uur en 48 minuten op zaterdag, hetzij 18 minuten x 26 (13 + 13) kamers en
-
voor 7 uur en 30 minuten op zondag, hetzij 18 minuten x 25 (13 + 12) kamers.
In de loonstaten wordt net als in de afpuntingsformulieren gespecifiëerd of het uren op weekdagen, zaterdagen en zondagen betreft waarbij voor werk op zaterdag en zondag een toeslag wordt toegekend. Het is bijgevolg niet nodig om aan verweerster te bevelen om de overeenkomsten tussen verweerster en het hotel en de facturen van verweerster aan het hotel neer te leggen. Het lijkt evident dat verweerster aan het hotel facturen zond in functie van het totaal aantal kamers en/of uren die werden genoteerd in de afpuntingsformulieren die eiseres als stuk 3 neerlegt. Deze stukken zijn alsdusdanig niet relevant nu eiseres niet eens beweert dat zij meer kamers heeft moeten schoonmaken dan deze vermeld in de afpuntingsformulieren. De essentie van de betwisting gaat over de vraag of eiseres meer uren presteerde dan deze waarvoor zij loon ontving.
(3) Eiser verwijst in de eerste plaats naar artikel 6§2, 2° van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen dat bepaalt dat het arbeidsreglement moet vermelden "De wijzen van meting van en controle op de arbeid met het oog op het bepalen van het loon". Partijen leggen het arbeidsreglement niet neer. Eiser verwijst ook naar artikel 22 van de Loonbeschermingswet van 12 april 1965 dat bepaalt: "Niettegenstaande elke strijdige overeenkomst heeft de werknemer altijd het recht toezicht uit te oefenen op het meten, het wegen of elke andere verrichtingen dienend om de hoeveelheid of de hoedanigheid van de verri chte arbeid vast te stellen en alzo het bedrag van het loon te bepalen."
De eventuele overtreding van deze wettelijke bepalingen kan aanleiding geven tot sancties in hoofde van verweerster maar daaruit kan niet zondermeer afgeleid worden dat het loon van e iseres niet correct werd berekend.
(4) vermoeden van voltijds verrichte prestaties (artikel 171 van hoofdstuk IV van de Programmawet van 22 december 1989 betreffende de deeltijdse arbeid (zoals gewijzigd door de wet van 20 juli 1991 en door de wet van 26 juli 1996). Hoofdstuk IV van de Programmawet van 22 december 1989 betreffende de deeltijdse arbeid (zoals gewijzigd door de wet van 20 juli 1991 en door de wet van 26 juli 1996) bepaalt het volgende: Onderafdeling 1: Bekendmaking van de werkroosters van de deeltijdse werknemers Artikel 157: Een afschrift van de arbeidsovereenkomst van de deeltijdse werknemer, schriftelijk vastgesteld overeenkomstig artikel 11bis van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, of een uittreksel van die arbeidsovereenkomst met de werkroosters en met de identiteit van de deeltijdse werknemer waarop deze van toepassing zijn, alsmede zijn handtekening en die van de werkgever, moet worden bewaard op de plaats waar het arbeidsreglement kan geraadpleegd worden (...); Artikel 158: Wanneer de arbeidsregeling van de deeltijdse werknemer georganiseerd is volgens een cyclus, waarvan de werkroosters werden opgenomen in het arbeidsreglement en die over meer dan een week is gespreid, moet op elk tijdstip kunnen vastgesteld worden wanneer de cyclus begint (...); Artikel 159: Wanneer het werkrooster variabel is, in de zin van artikel 11bis, derde lid, van voornoemde wet van 3 juli 1978, zullen de dagelijkse werkroosters ten minste vijf werkdagen vooraf ter kennis worden gebracht van de werknemers door middel van aanplakking van een bericht (...); een bericht, gedateerd door de werkgever, zijn lasthebbers of aangestelden moet voor het begin van de arbeidsdag worden aangeplakt in de lokalen van de onderneming (...); dit bericht moet voor iedere deeltijdse werknemer afzonderlijk het werkrooster bepalen. Het moet gedurende een jaar bewaard worden, te rekenen vanaf de dag waarop het werkrooster ophoudt van kracht te zijn; de in het eerste lid bedoelde termijn van vijf werkdagen, kan worden gewijzigd door een in een paritair comité gesloten collectieve arbeidsovereenkomst die bij koninklijk besluit algemeen verbindend werd verklaard;
Onderafdeling 2: Toezicht op de afwijkingen op het normale werkrooster van de deeltijdse werknemers: Artikel 160: De werkgever die deeltijdse werknemers tewerkstelt moet over een document beschikken waarin alle afwijkingen op de werkroosters bedoeld in de artikelen 157 tot 159 moeten worden opgetekend; Artikel 161: Telkens wordt afgeweken van de werkroosters bedoeld bij de artikelen 157 tot 159, moet in dit document, naast de naam van de werknemer en de datum, worden aangeduid: a) het beginuur en het einduur van het werk, wanneer de prestaties beginnen na of eindigen vóór het uur voorzien in het werkrooster (...); b) het begin van de prestaties, hun einde en de rustpauzes, in geval van prestaties uitgevoerd buiten de werkroosters bedoeld bij de artikelen 157 tot 159 (...);
Artikel 165: In afwijking van artikel 160, moet de werkgever die deeltijdse werknemers tewerkstelt en die over een geschikt register beschikt waarin het juiste uur waarop de werknemer het werk aanvangt en eindigt, alsmede het begin en het einde van de rustpauzen zijn vermeld, het in artikel 160 bedoelde document niet bijhouden; Artikel 166: De documenten moeten zich op een gemakkelijk toegankelijke plaats bevinden opdat de ambtenaren die met het toezicht op de uitvoering van deze afdeling zijn belast, er op ieder ogenblik kennis kunnen van nemen; Artikel 167: De werkgever moet de documenten bewaren tijdens de hele periode die aanvangt op de datum van inschrijving van de laatste verplichte vermelding en die eindigt vijf jaar na het einde van de maand die volgt op het kwartaal waarin die inschrijving is verricht;
Afdeling III: Toezicht en strafbepalingen. Artikel 171: "Behoudens bewijs van het tegendeel dat door de werkgever wordt aangebracht, worden de deeltijdse werknemers vermoed bij ontstentenis van inschrijving in de documenten bedoeld bij de artikelen 160, 162 en 165 of bij gebrek aan gebruik van de apparatuur bedoeld in artikel 164, hun prestaties te hebben verricht overeenkomstig de werkroosters die openbaar zijn gemaakt op de wijze bedoeld bij de artikelen 157 tot 159; Bij ontstentenis van openbaarmaking van de werkroosters, zoals bedoeld in de artikelen 157 tot 159, worden de werknemers vermoed hun arbeidsprestaties voltijds te hebben verricht.; Eiseres vraagt dat verweerster de prestatiebladen zou voorleggen. Verweerster antwoordt daarop in conclusies: dat zij heeft deze stukken in de regel niet heeft; het is immers uitsluitend de gouvernante van het hotel SILKEN BERLAYMONT die deze lijsten opmaakt; dit is logisch en nu verweerster over geen enkel inzicht in de bezettingsgraad van het hotel beschikt en bijgevolg kan zij ook niet aangeven of het een kamer betreft van vertrekkende gasten, of gasten die bijkomend blijven overnachten.; dat de supervisor van verweerster weliswaar deze kamerlijsten tijdelijk in ontvangst neemt, doch deze op haar beurt aan de schoonmaaksters bezorgt, waarna aan de hand van de lij sten de kamers worden gecontroleerd en uiteindelijk de prestaties worden afgepunt en verwerkt in een uitgeprinte lijst. De prestatiebladen die dienen om tot de uitgeprinte lij sten te komen, hebben verder geen functie meer en worden niet bewaard; dat de enige documenten die verweerster kan afleveren identiek zijn aan de stukken 3 van tegenpartij, zijnde de door het hotel SILKEN BERLAYMONT uitgeprinte verwerking van de prestatiestaten, welke uitprints door de inspecteur van concluante werden nagekeken en voor goedkeuring ondertekend; dat verweerster dus onmogelijk kan voldoen aan het verzoek van tegenpartij om de zogenaamde prestatiebladen zelf neer te leggen; de stukken waarvan tegenpartij de neerlegging vordert zijn trouwens geen sociale documenten waarvoor in hoofde van verweerster een verplichting bestaat deze bij te houden; verweerster kan niet tot het onmogelijke worden gehouden; de vordering van tegenpartij strekkende tot het horen bevelen tot neerlegging van de dagelijkse prestatiebladen dient derhalve ongegrond te worden verklaard;
dat de voorlegging van de gevraagde stukken ook volstrekt overbodig is: uit de uitgeprinte documenten (stuk 4 van tegenpartij) blijkt voldoende het aantal kamers dat door tegenpartij werd schoongemaakt en het aantal uren dat zij werd betaald, zodat de rechtbank voldoende is ingelicht, en zodat het voorbrengen van de prestatiebladen, die tijdelijke werkdocumenten zijn, niet alleen feitelijk onmogelijk is maar bovendien niet dienstig is voor de oplossing van het geschil. De rechtbank stelt vast dat uit de loonstaten blijkt dat eiseres voor een wisselend aantal uren werd betaald, dus niet het vast aantal uren vermeld in de arbeidsovereenkomsten. De twee laatste arbeidsovereenkomsten vermelden bijvoorbeeld een arbeidsduur van tekens 5 uren op twee dagen; de meeste afpuntingsformulieren vermelden ook minder dan 17 kamers per dag bij de naam van eiseres (waarbij 17 kamers overeenstemt met 5 uur 6 minuten). Waar verweerster verklaart dat zij over geen enkel document meer beschikt waarin het beginuur en einduur van het werk werd genoteerd, handelt zij alleszins in strijd met de bepalingen van de artikelen 160 tot 169 van de Programmawet. Ook deze overtreding heeft echter niet als gevolg dat eiseres recht zou hebben op aanvullend loon. Eiseres roept het vermoeden van voltijdse arbeidsprestaties van artikel 171, tweede lid van de Programmawet in. In de eerste plaats merkt de rechtbank op dat eiseres als dusdanig niet het bewijs levert dat verweerster ook de bepalingen van artikel 157 tot 159 zou hebben overtreden en meerbepaald de bepalingen inzake de variabele werkroosters. Eiseres verwijst naar vaststellingen die de arbeidsinspectie zou hebben gedaan -wat verweerster ontkent- en er wordt geen enkel stuk in dat verband neergelegd. Het is op basis van de neergelegde stukken niet eens duidelijk of het in het geval van eiseres ging om een tewerkstelling op basis van vaste werkroosters zoals bepaald in arbeidsovereenkomsten, (zij het dat daarvan regelmatig werd afgeweken hetgeen dan moet genoteerd worden overeenkomstig de artikelen 160-169) ofwel om een tewerkstelling op basis van variabele werkroosters. Bovendien bevatte de CAO van 19 juni 2003 betreffende de arbeidsduur gesloten in het P.C. nr 121 voor de schoonmaakbedrijven waaronder verweerster ressorteert (K.B. van 1 september 2004, B.S. 28 september 2004) volgende soepelere regeling: (artikel 14): "De door de programmawet van ultimo 1989 opgelegde termijn van 5 dagen, om een variabel werkrooster aan te kondigen, is slechts van toepassing wanneer de reden die het variabele uurrooster motiveert 5 dagen voor die prestatie bekend is. In andere gevallen, dient de aanplakking te geschieden, ten laatste 24 uur nadat de werkgever de reden van een wijziging van werkrooster heeft kunnen ter kennis nemen. In die gevallen zullen de werkuren slechts met instemming van de werknemer worden verricht. Afschriften van de aanplakbrieven zullen altijd aan de syndicale afvaardiging of de ondernemingsraad worden overhandigd." Bovendien kan eiseres ,als werknemer, zich hoe dan ook niet steunen op het wettelijk vermoeden van voltijdse prestaties vervat in artikel 171 tweede lid van de Programmawet.
Het Hof van Cassatie bevestigde reeds met betrekking tot deze wettelijke bepalingen in de versie ervan voor de wijziging door de wet van 26 juli 1996 : dat luidens artikel 1352, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, het wettelijk vermoeden degene in wiens voordeel het bestaat, van ieder bewijs ontslaat ; dat de bepalingen van de programmawet van 22 december 1989, in tegenstelling tot artikel 11bis van de wet van 3 juli 1978, waarnaar zij verwijzen, geen betrekking hebben op de overeenkomst tussen de werkgever en de deeltijdse werknemer ; dat zij ter voorkoming en bestrijding van zwartwerk een beter toezicht op deeltijdse arbeid beogen: dat het vermoeden van artikel 171 is ingesteld ten voordele van de daartoe bevoegde instellingen en ambtenaren ; Het Hof besloot dat dit vermoeden niet in het voordeel van de werknemer was ingesteld (arrest van 4 oktober 1999, J.T.T., 2000, 156, zie ook Cass., 28 april 1997, A.C., 1997, 204). De door het Hof van Cassatie vermelde ratio legis van de wet is niet gewijzigd door de wet van 26 juli 1996. Eiseres verwijst in dat verband naar het feit dat het vroegere vermoeden van artikel 171 « arbeid te hebben verricht in het kader van een arbeidsovereenkomst voor voltijdse arbeid » werd vervangen door een vermoeden « arbeidsprestaties voltijds te hebben verricht » en leidt daaruit af dat de deeltijdse werknemer thans louter op basis van het vermoeden wel aanspraak kan maken op loon voor voltijdse prestaties. Het betreft slechts een herformulering en geen inhoudelijke verandering. Dit blijkt uit de parlementaire voorbereidende werken. De memorie van toelichting vermeldt weliswaar dat de werknemer ook voltijds zal moet worden uitbetaald gedurende de ganse periode dat de verplichtingen tot bekendmaking niet werden vervuld (Parl. ST. , Kamer, 1995-1996, nr 609/1,20). Zoals Marc De VOS echter opmerkte: "Dezelfde parlementaire voorbereiding levert nog andere interessante informatie op. Het vroegere vermoeden « arbeid te hebben verricht in het kader van een arbeidsovereenkomst voor voltijdse arbeid » wordt er systematisch als een vermoeden van voltijdse tewerkstelling voorgesteld, zodat de doorgevoerde tekstwijziging tot een vermoeden « arbeidsprestaties voltijds te hebben verricht », voor de werkgever geen enkele inhoudelijke verandering impliceert" (« De lijdensweg van het vermoeden van voltijdse arbeid bij onrechtmatige deeltijdse arbeid. Status questionis en pleidooi voor een nieuwe lezing », J.T.T., 20 december 1999, 489, nr 7). De rechtbank voegt daaraan toe dat ook het Hof van Cassatie in zijn arrest van 4 oktober 1999 het vermoeden van artikel 171, voor de wijziging door de wet van 26 juli 1996, omschrijft als een vermoeden van « voltijds te hebben gewerkt » en dus zonder daarbij de woorden « in het kader van een overeenkomst voor voltijdse arbeid » letterlijk aan te halen, wat erop wijst dat ook voor het Hof van Cassatie er geen inhoudelijk verschil is. Dat is ook de essentiële draagwijdte van deze wet : zij voert ten voordele van de betrokken instellingen en ambtenaren een vermoeden in van bijkomende prestaties die vergoed zijn met zwart loon en heeft dus niet als bedoeling een recht op achterstallig voltijds loon te creëren (vgl. DE VOS, M, o. c., nr 9-10).
(5)
Het feit dat verweerster enkel de kamers en niet het beginuur en einduur van het werk van eiseres noteerde, betekent niet dat eiseres in werkelijkheid meer uren zou gepresteerd hebben waarvoor zij geen loon heeft ontvangen. De rechtbank stelt vast dat er geen elementen worden aangebracht waaruit concreet blijkt dat eiseres daadwerkelijk meer uren zou gepresteerd hebben dan de uren waarvoor zij blijkens de loonstaten loon ontving. In de eerste plaats blijkt uit de afpuntingsformulieren niet dat eiseres meer uren per week zou gewerkt hebben dan het aantal uren vermeld in haar arbeidsovereenkomsten. Bovendien heeft eiseres zelf blijkbaar geen agenda bijgehouden van de uren die zij werkelijk presteerde. Niets laat dus toe met zekerheid te stellen dat eiseres meer uren zou gepresteerd hebben dan de uren waarvoor zij werd vergoed blijkens de loonstaten. Met name blijkt niet dat eiseres het ritme van (gemiddeld) 18 minuten per kamer niet aankon en meer uren zou gepresteerd hebben waarvoor zij geen volledig loon ontving. De verwijzingen naar de tijd die in andere hotels aan de schoonmaak van kamers wordt besteed, is geen voldoende zeker bewijselement. Eiser toont dus niet aan dat de uren die verweerster vermeldde in de loonstaten niet correct waren.
(6) Blijven dan nog de volgende bepalingen van artikel 11 bis van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten: "(...) De wekelijkse arbeidsduur van de deeltijds tewerkgestelde werknemer die in de bij het eerste lid bedoelde overeenkomst is overeengekomen, mag niet lager liggen dan een dere van de wekelijkse arbeidsduur van de voltijds tewerkgestelde werknemers die in de onderneming tot dezelfde categorie behoren(...); Wanneer de overeenkomst prestaties vastlegt die lager liggen dan de grenzen die door of krachtens deze wet zijn vastgesteld, is het loon nochtans verschuldigd op basis van deze minimumgrenzen.(...)" Artikel 21 van de Arbeidswet van 16 maart 1971 bepaalt bovendien dat de duur van elke werkperiode niet korter mag zijn dan drie uren: deze bepaling werd nageleefd in de arbeidsovereenkomsten van eiseres. De wekelijkse arbeidsduur in de schoonmaaksector bedraagt 37 uren. Een derde is dus gelijk aan 12 uur en 20 minuten daar waar de arbeidsovereenkomsten van eiseres vanaf 23 juni 2001 slechts een werkrooster van 10 uur per week vermeldden. Verweerster legt een copie neer van artikel 12 van de sectorale CAO van 19 juni 2003 dat bepaalt: -
"De organisatie van de arbeidsduur staat in functie van de huidige sociale wetgeving;
-
vanaf 1 oktober 1995, worden de minimumprestaties als volgt vastgesteld:
-
minimum 3 uren per dag,
-
minimum 18 uren per week,
de minimale wekelijkse arbeidsduur van deeltijdse werknemers, vastgesteld in bovenstaande paragraaf, is niet van toepassing voor de werklieden en werksters belast met schoonmaakwerkzaamheden, die beantwoorden aan de functies van de categoriën 1.A en 1.B (...)." De rechtbank volgt verweerster waar zij stelt dat eiseres onder categorie 1A viel ("personeel belast met het schoonmaken van kantoren, laboratoria, scholen, winkels, privéwoningen, schouwburgen, administratieve kantoren van algemene gespecialiseerde en psychiatrische ziekenhuizen en van psychiatrische verzorgingstehuizen, enz.;"): het betreft duidelijk een niet-limitatieve opsomming waartoe ook hotels kunnen gerekend worden). De rechtbank stelt vast dat voormelde tekst van artikel 12 van de CAO pas werd ingevoegd door het Protocol van (niet verbindend verklaarde) CAO van 25 juni 2005, die slechts vanaf 1 mei 2005 van toepassing was. Vóór die wijziging (en hernummering) bepaalde artikel 16 van de CAO van 19 juni 2003 het volgende: "Vanaf 1 oktober 1995, worden de minimumprestaties als volgt vastgesteld: -
minimum 3 uur per dag,
-
minimum 18 uren per week.
Afwijkingen op deze begrenzingen, alsmede elke opdeling, kunnen onderhandeld en bekomen worden op het vlak van de onderneming voor uitzonderlijke toestanden zoals: (...); Deze afwijkingen zullen onderhandeld worden met de syndicale afvaardiging of bij gebreke hiervan met de vertegenwoordigers van de syndicale organisatie, die in het Paritair Comité voor de schoonmaak- en ontsmettingsondernemingen vertegenwoordigd zijn. Zij worden vastgesteld in een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten op het vlak van de onderneming die de handtekening draagt van de bevoegde regionale vakbondssecretarissen (...)." Partijen moeten standpunt innemen over de precieze (opeenvolgende) regels die van toepassing waren betreffende de minimale deeltijdse werkroosters in de sector en de onderneming en het loon waarop eiseres recht zou hebben gehad op grond van artikel 11 bis laatste lid van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
De debatten dienen heropend te worden.
OM DEZE REDENEN, DE RECHTBANK, Rechtsprekende na tegensprekelijk debat en in eerste aanleg;
Alvorens ten gronde te beslissen, beveelt de heropening der debatten op dinsdag 25 november 2008 opdat partijen standpunt innemen over de precieze (opeenvolgende) regels die van toepassing waren betreffende de minimale deeltijdse werkroosters in de sector en in de onderneming en over de berekening van het loon waarop eiseres eventueel recht zou hebben gehad op grond van artikel 11 bis laatste lid van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. (...) Houdt de beslissing over de kosten aan. Aldus gevonnist door de 4de kamer van de Arbeidsrechtbank van Brussel waar zitting hielden:
Carla CORBISIER,
Rechter,
Antoine VAN MELKEBEEK,
Rechter in sociale zaken - werkgever,
Theo DE RIJCK, Rechter in sociale zaken - arbeider,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 februari 2008 Carla CORBISIER,
waar aanwezig waren:
Rechter,
Bijgestaan door Nathalie DE SCHRIJVER,
Afgevaardigde adj. griffier,
de Afgevaardigde adj. Griffier de Rechters in sociale zaken,
De Rechter,
Nathalie DE SCHRIJVER Theo DE RIJCK Antoine VAN MELKEBEEK
Carla CORBISIER