Instelling Rechtskundig Weekblad RW 34
Onderwerp Verkoop van andermans zaak: een kwestie van geldigheid of van wanprestatie? Naomi Van Himme - Noot onder Cassatie 15 september 2011
Datum 21 april 2012
Copyright and disclaimer De inhoud van dit document kan onderworpen zijn aan rechten van intellectuele eigendom van bepaalde betrokkenen, Er wordt u geen recht verleend op deze rechten. M&D Seminars geeft u via dit document informatie, maar verstrekt geen advies. M&D Seminars garandeert niet dat de informatie in dit document foutloos is. U gebruikt de inhoud van dit document op eigen risico. M&D Seminars, noch een van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook bij het gebruik van dit document en van de inhoud van dit document. © M&D Seminars – 2012
M&D SEMINARS Eikelstraat 38 | 9840 De Pinte | T 09 224 31 46 | F 09 225 32 17 |
[email protected] | www.mdseminars.be
Rechtskundig Weekblad 2011-12 | nr. 34 | 21 april 2012
lijk aangevoeld wordt. Bovenstaande rechtspraak van het (Belgische) Hof van Cassatie inzake de schuldbemiddelaar illustreert deze behoefte. 11. In die optiek kan het geannoteerde arrest ook op een andere manier worden gelezen. Het Hof van Cassatie oordeelt enkel dat de appelrechter het hoger beroep niet op grond van onsplitsbaarheid onontvankelijk kan verklaren, wanneer hij vaststelt dat de vereffenaar niet is betrokken in het hoger beroep tegen een beslissing tot ontbinding. Deze uitspraak is, gelet op het feit dat de vereffenaar geen partij was in de procedure in eerste aanleg, correct. Daarmee zegt het Hof nog niet dat de vereffenaar geen rol toebedeeld moet krijgen in de procedure in hoger beroep. Gelet op de parallel met de procedure van collectieve schuldenregeling, waarin het Hof (terecht) wel een rol voor de schuldbemiddelaar vereist, dient bovenstaand arrest allicht in deze zin te worden geïnterpreteerd en moet een verplichte betrokkenheid van de vereffenaar worden aangenomen. Mede-dagvaarding op straffe van onontvankelijkheid lijkt daarbij om bovenvermelde redenen niet de meest geëigende methode. Wel dient men de vereffenaar in de loop van de procedure te horen of – allicht correcter – op te roepen in gemeenverklaring, al kan dat laatste niet ambtshalve door de rechter. Bij gebreke daarvan kan de appellant geen uitspraak verkrijgen. Sven Sobrie Assistent KU Leuven Instituut voor Gerechtelijk Recht
Hof van Cassatie 1e Kamer – 15 september 2011 Voorzitter: de h. Forrier Rapporteur: de h. Smetryns Openbaar ministerie: de h. Dubrulle Advocaten: mrs. Verbist en Mahieu Koop – Verkoop andermans zaak – Gevolg – Relatieve nietigheid die enkel door de koper kan worden ingeroepen – Geen mogelijkheid tot ontbinding Krachtens art. 1599 BW is de verkoop van andermans zaak nietig en kan die verkoop grond tot schadevergoeding opleveren wanneer de koper niet geweten heeft dat de zaak aan een ander toebehoorde. Deze nietigheid volgt uit de omstandigheid dat de eigendomsoverdracht zich in beginsel niet kan verwezenlijken. Het is een relatieve nietigheid die enkel door de koper en niet door de verkoper kan worden ingeroepen en die voor bevestiging vatbaar is. Dit houdt evenwel niet in dat de koper die
zich op het gebrek aan eigendomsoverdracht beroept, de mogelijkheid heeft de ontbinding van de overeenkomst te vorderen op grond van art. 1184 BW. BVBA S. en Zonen t/ M.A. I. Rechtspleging voor het Hof Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het Hof van Beroep te Gent van 25 februari 2010. ... III. Beslissing van het Hof Beoordeling 1. Krachtens art. 1599 BW is de verkoop van andermans zaak nietig en kan die verkoop grond tot schadevergoeding opleveren, wanneer de koper niet geweten heeft dat de zaak aan een ander toebehoorde. 2. De nietigheid van de verkoop van andermans goed volgt uit de omstandigheid dat de eigendomsoverdracht zich in beginsel niet kan verwezenlijken. Deze nietigheid is een relatieve nietigheid die enkel door de koper en niet door de verkoper kan worden ingeroepen en die voor bevestiging vatbaar is. Dit houdt evenwel niet in dat de koper die zich op het gebrek aan eigendomsoverdracht beroept, de mogelijkheid heeft de ontbinding van de overeenkomst te vorderen op grond van art. 1184 BW. De koper die zich op het gebrek aan eigendomsoverdracht beroept, kan alleen de nietigheid van de verkoop vorderen op grond van art. 1599 BW en, zo hij niet heeft geweten dat de zaak aan een ander toebehoorde, eventueel schadevergoeding vorderen. Het middel dat van een andere rechtsopvatting uitgaat, faalt naar recht.
NOOT – Verkoop van andermans zaak: een kwestie van geldigheid of van wanprestatie? I. Inleiding A. Feiten 1. De feiten die aan dit arrest ten grondslag liggen, zijn redelijk eenvoudig. Verweerster verkoopt aan eiseres in volle eigendom een onroerend goed waarvan zij achteraf niet de enige eigenaar blijkt te zijn. Vervolgens weigeren de mede-eigenaars van verweerster deze verkoopovereenkomst bij de notaris te ondertekenen. Enige tijd later laat verweerster via haar notaris aan eiseres weten dat zij defi nitief afziet van de verkoop.
1515
Rechtskundig Weekblad 2011-12 | nr. 34 | 21 april 2012
Hoewel de rechtspraak hierover niet zo talrijk is, is één van de klassieke toepassingen van de verkoop van andermans zaak het verkopen van een goed in volle eigendom terwijl men slechts een partieel eigendomsrecht heeft of slechts mede-eigenaar is van een onverdeeld goed (Brussel 3 januari 1891, Pas. 1892, II, 190). Krachtens art. 1599 BW is een dergelijke verkoop nietig en volgens het Hof van Cassatie kan alleen de koper de nietigheid inroepen (Cass. 30 januari 1941, Pas. 1941, I, 24, alsook het geannoteerde arrest). Eiseres vorderde echter in hoger beroep in de eerste plaats de ontbinding van de overeenkomst ten laste van verweerster op grond van art. 1184 BW alsook een schadevergoeding voor het geleden verlies en de gederfde winst conform art. 1149 BW. Eiseres argumenteert dat de contractbreuk aan verweerster te wijten valt, daar zij niet voldaan heeft aan haar leveringsplicht met betrekking tot het onroerend goed (art. 1604 BW). Op grond van art. 1610 en 1611 BW is het duidelijk dat wanneer de verkoper in gebreke blijft het verkochte goed te leveren, de koper de keuze heeft om ofwel ontbinding van de koop ofwel inbezitstelling te vorderen. Bovendien kan de verkoper tot betaling van een schadevergoeding worden veroordeeld indien de verkoper niet tot levering overgaat. Subsidiair vordert eiseres de nietigheid van de verkoop op grond van art. 1599 BW. Deze eisen werden echter door het Hof van Beroep te Gent niet aangenomen, waarop eiseres cassatieberoep instelde. B. Beslissing van het Hof van Cassatie 2. Het Hof van Cassatie is evenwel – net als het Hof van Beroep te Gent – van oordeel dat de argumentatie van eiseres niet kan worden gevolgd. Het bestreden arrest beslist dat het voorwerp van de overeenkomst in casu onmogelijk is, daar verweerster niet als enige het eigendomsrecht kan overdragen omdat zij niet de uitsluitende eigenaar is van het onroerend goed. Zowel de vordering tot gedwongen uitvoering als de vordering tot ontbinding van de overeenkomst vereisen dat er sprake is van een overeenkomst met een mogelijk voorwerp. Het Hof van Cassatie bevestigt dit en oordeelt dat de koper die zich op het gebrek aan eigendomsoverdracht beroept, niet de mogelijkheid heeft de ontbinding van de overeenkomst te vorderen op grond van art. 1184 BW. II. Is nietigheid de correcte sanctie? 3. In het Belgische recht wordt de koopovereenkomst beschouwd als een consensuele en translatieve overeenkomst. Dit houdt in dat de eigendomsoverdracht plaatsvindt op het ogenblik van de wilsovereenstemming tussen partijen. Een verkoop van an-
1516
dermans zaak doet zich derhalve voor telkens als de verkoper geen eigenaar is van het verkochte goed op het ogenblik waarop de eigendomsoverdracht plaatsheeft (B. Van Den Bergh, «Over de verus dominus, de verkoper van andermans zaak en de koper zonder eigendomsrecht: een geval van stellionaat», TBBR 2010, (237) 238). Een al te ver doorgedreven monistische interpretatie kan ertoe leiden dat men het onderscheid tussen de verbintenisrechtelijke effecten van de koop, namelijk de titel tot overdracht, en de zakenrechtelijke gevolgen ervan, namelijk de levering en de eigendomsoverdracht door een beschikkingsbevoegde eigenaar, uit het oog verliest en de titel en de levering herleidt tot één enkele rechtshandeling. Maar de geldigheid of ongeldigheid van een overeenkomst waarbij een partij zich verbindt tot het stellen van een bepaalde daad van beschikking wordt niet bepaald door de aan- of afwezigheid van beschikkingsbevoegdheid (R. Jansen, «De verhouding tussen beschikkingsbevoegdheid en het nemo plus-beginsel, RW 2009-10, (434) 435). Enkel de translatieve werking van de koop wordt door de beschikkingsonbevoegdheid verhinderd (R. Jansen, Beschikkingsonbevoegdheid, Antwerpen, Intersentia, 2009, p. 13, nr. 14; J. De Coninck, De voorwaarde in het contractenrecht, Brugge, die Keure, 2007, p. 437, nr. 374). Zodoende is de verkoop van andermans zaak verbintenisrechtelijk volledig geldig. In dit opzicht is de sanctie van art. 1599 BW dan ook erg ongelukkig en onnauwkeurig geformuleerd (zie ook: R. Jansen, Beschikkingsonbevoegdheid, p. 505, nr. 581; R. Jansen, «Sancties en remedies bij een dubbele verkoop van onroerende goederen» (noot onder Cass. 31 oktober 2008), RW 2008-09, 574). 4. Zo kan in voorliggend geval dezelfde bedenking worden gemaakt. In casu beschikte een mede-eigenaar over het onverdeelde goed zonder instemming van de andere mede-eigenaars. Wanneer echter de medeeigenaars zouden beslissen om uit onverdeeldheid te treden en het goed toe te wijzen aan de verkoper, is de verkoper door de declaratieve werking van de vereffening-verdeling te beschouwen als de uitsluitende eigenaar van het goed. De rechter kan de nietigheid niet meer uitspreken indien het gevaar voor uitwinning is verdwenen, en dit is het geval wanneer de verkoper eigenaar is geworden van het goed vóór de koper de vordering tot nietigverklaring heeft ingesteld, minstens vóór hierover door de rechter uitspraak is gedaan (C. Dupeyron, La régularisation des actes nuls, Parijs, LGDJ, 1973, nr. 86). Bijgevolg is er dus niet a priori sprake van een onmogelijk voorwerp; de verkoop met een relatief toekomstig voorwerp is immers geldig. Verbintenisrechtelijk zijn er dus geen argumenten om de verkoop van andermans goed nietig te verklaren (zie ook: R. Jansen, Beschikkingsonbevoegdheid, 507, 582).
Rechtskundig Weekblad 2011-12 | nr. 34 | 21 april 2012
5. Ondanks het feit dat de nietigheid niet de meest adequate en correcte sanctie is om de verkoop van andermans zaak te beteugelen, zijn sommige auteurs van mening dat art. 1184 BW niet kan worden ingeroepen naast of in plaats van art. 1599 BW. Volgens hen is het duidelijk dat met de sanctie «nietigheid», die het ontbreken van een geldigheidsvereiste bij het sluiten van de overeenkomst beoogt, niet hetzelfde doel voor ogen wordt gehouden als met de sanctie «ontbinding», die een gebrekkige uitvoering van een geldige overeenkomst bestraft. De wetgever kan nooit de bedoeling hebben gehad om art. 1184 BW van toepassing te verklaren bij het inschrijven van de «nietigheid» in art. 1599 BW (G. Baudry-Lacantinerie en L. Saignat, Traité théorique et pratique de droit civil de la vente et de l’échange, Parijs, Librairie de la société du recueil J.-B. Sirey et du Journal du Palais, 1908, p. 107, nr. 117; F. Laurent, Principes de droit civil, XXIV, Brussel, Bruylant, 1887, p. 108, nr. 102). Opgemerkt moet worden dat volgens de zienswijze van sommige auteurs van de exegetische school een dergelijke verkoop tegen de goede zeden was, wat de (absolute) nietigheid als sanctie verklaarde (V. Marcadé, Explication théorique et pratique du Code Napoléon, VI, Parijs, Cotillon, 1859, 205). Vandaag de dag gaat dit argument niet meer op en is men het erover eens dat de verkoop van andermans zaak wordt beteugeld met de relatieve nietigheid (H. De Page, Traité élémentaire de droit civil belge, IV, Brussel, Bruylant, 1972, p. 55, nr. 30). Uit de summiere argumentatie van het Hof van Cassatie valt af te leiden dat het zich voornamelijk op deze strekking heeft gebaseerd bij het beoordelen van deze zaak. III. Vrijwaring voor uitwinning als aanvaard alternatief 6. Wel wordt door de meeste auteurs de vordering tot vrijwaring voor uitwinning wegens een rechtsstoornis door een derde (art. 1626 e.v. BW) als alternatief voor art. 1599 BW aanvaard. De revindicatie van de verkochte zaak door de werkelijke eigenaar maakt immers een dergelijke rechtsstoornis door een derde uit, waartegen de verkoper de koper moet beschermen. Opdat de vrijwaringsvordering kan slagen, wordt vereist dat de rechtsstoornis actueel is, d.w.z. dat ze reeds bestaat en voortvloeit uit een grond die aan de koop voorafging. Art. 1599 BW wordt om die reden dan ook wel eens als een geanticipeerde vrijwaring voor uitwinning beschouwd, omdat de koper de nietigheid kan vorderen zonder dat een bewijs van een actuele rechtsstoornis is vereist (I. Demuynck, «De verkoop van andermans zaak en de aansprakelijkheid van de notaris terzake», TBBR 1995, (54) p. 65, nr. 14). Is de nietigheidsvordering echter al ingesteld, dan is er geen reden meer om de vrijwaring voor uitwinning in te roepen; nietigverklaring en vrijwaring sluiten elkaar als het ware uit. De koper
heeft derhalve de keuze tussen beide vorderingen, daar de mogelijkheid om de nietigheid in te roepen geen verplichting is, maar een recht van de koper. Het kan immers, naar gelang van de omstandigheden, wenselijker zijn de koop in stand te houden en een schadevergoeding te eisen, dan de nietigheid te verkrijgen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de koper bij een verkoop in zijn geheel van een goed waarvan de verkoper slechts onverdeeld mede-eigenaar is, het akkoord van de mede-eigenaars wenst af te wachten eerder dan de overeenkomst als nietig te beschouwen (zie bv. Rb. Gent 16 januari 1983, RW 1986-87, 537). De uitwinning door een rechtsstoornis van een derde kan leiden tot de teruggave van de prijs, vrijwaring in natura of bij equivalent en tot ontbinding van de overeenkomst (B. Tilleman, Verkoop: totstandkoming en kwalificatie van de koop, Antwerpen, Story-Scientia, 2001, 404-405; A. Christiaens, «Commentaar bij art. 1626 BW» in E. Dirix en A. Van Oevelen (eds.), Comm.Bijz.Ov., Mechelen, Kluwer, losbl., afl. 50, 9). IV. Ontbinding als aanvaard(baar) alternatief? 7. Anderen aanvaarden wel dat zowel de nietigheid als de vrijwaring wegens uitwinning en de ontbinding ter beschikking van de koper staan om de verkoop van andermans zaak aan te vechten (Vred. Seraing 26 oktober 2001, RRD 2001, 418; J. Limpens, La vente en droit belge, Brussel, Bruylant, 1960, p. 134, nr. 264; B. Tilleman, «Vrijwaring voor uitwinning bij koop» in B. Tilleman en P.-A. Foriers (eds.), De koop / La vente, Brugge, die Keure, 2002, p. 120, nr. 72; R. Jansen, Beschikkingsonbevoegdheid, p. 510-511, nr. 585). Verschillende auteurs wijzen er ook op dat de ontbinding de meest aangewezen sanctie zou zijn, gelet op de verbintenisrechtelijke geldigheid van de verkoop van andermans zaak (zie o.m. P. Wéry, «La vente de la chose d’autrui et les obstacles à son annulation», RCJB 2011, (13) 20, nr. 5 en de verwijzingen aldaar). Indien de koper zich zou beroepen op de vordering voor vrijwaring wegens uitwinning, gaat hij ontegensprekelijk uit van een geldige overeenkomst. Pas op het ogenblik waarop de koper gestoord wordt in zijn bezit doordat de werkelijke eigenaar zijn zakelijk recht op het goed wil uitoefenen, zal de koper de verkoper op zijn vrijwaringsverplichting wijzen. Waarom zou een koper zich wel op de vrijwaringsverplichting kunnen beroepen en niet op de ontbinding, hoewel beide figuren uitgaan van een geldige overeenkomst met gebrekkige uitvoering? Men kan zich trouwens ook afvragen of het resultaat van het inroepen van de ontbinding zoveel zou verschillen van die van de nietigheid. Beide sancties worden noodzakelijk door de rechter uitgesproken en beide hebben tot gevolg dat de overeenkomst en al haar gevolgen met terugwerkende kracht worden uitgewist. Bovendien blijkt het onder-
1517
Rechtskundig Weekblad 2011-12 | nr. 34 | 21 april 2012
Als een persoon die werd veroordeeld voor verkrachting, na het ondergaan van een gevangenisstraf van vier jaar, opnieuw bij zijn gezin gaat wonen in zijn vroegere woning, die gelegen is op korte afstand en in dezelfde straat als die van het slachtoffer, begaat hij geen fout in de zin van art. 1382 BW.
woning is gelegen op korte afstand van de woning van de familie E., die woont te (...). Volgens de consorten E. worden moeder en dochter dagelijks geconfronteerd met hun verkrachter die zich uitdagend zou gedragen. Volgens hen is aldus een mensonwaardige situatie ontstaan die strijdt met hun grondrechten (art. 22, 22bis en 23 Grondwet, het Kinderrechtenverdrag, het EVRM). Zij vorderden dat aan H.B. het verbod zou worden opgelegd om zich nog te vertonen binnen een straal van 5 km rond hun woning onder de verbeurte van een dwangsom van 1 000 euro per overtreding. 1.2. H.B. heeft betwist dat hij zich na zijn vrijlating op één of andere wijze foutief zou hebben gedragen tegenover de aanleggers. Hij heeft aangevoerd zijn straf te hebben ondergaan en ook de morele vergoedingen aan de slachtoffers van zijn misdrijven te hebben uitgekeerd. 1.3. Het beroepen vonnis van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen van 28 juni 2007 heeft de eis van de consorten E. toelaatbaar maar ongegrond verklaard. De eerste rechter oordeelde dat de strafrechter zich reeds uitsprak over de morele schade van aanleggers uit oorzaak van de misdrijven van H.B. en dat het gevorderde strekt tot herstel van morele schade veroorzaakt door diezelfde misdrijven. Omdat volgens de eerste rechter niet werd bewezen dat de schade in kwestie andere schade is dan die waarover de strafrechter reeds uitspraak deed, was de eis niet toewijsbaar. De eerste rechter overwoog ook dat er geen wettelijke grondslag bestaat voor het gevraagde verbod en dat geen bewijs is geleverd van de beweerde foutieve gedragingen van de gedaagde. 1.4. M.E. en F.O., handelend als voormeld, hierna appellanten genoemd, stelden een naar vorm en termijn regelmatig hoger beroep in bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het hof op 25 juli 2007. ...
M.E. en F.O. t/ H.B.
3. De beoordeling
1. Wat voorafgaat
De aard van de vordering van appellanten
1.1. Op 8 november 2006 hebben M.E. en zijn echtgenote F.O., handelende in eigen naam en als wettige vertegenwoordigers van hun minderjarige dochter J.E., een dagvaarding uitgebracht tegen H.B. om te verschijnen voor de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen. Zij hebben in die dagvaarding uiteengezet dat H.B. door de strafrechter (Hof van Beroep Antwerpen 11 maart 2003) werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar wegens feiten van verkrachting en andere zedendelicten door hem gepleegd op F.O. en de minderjarige J.E. Zij hebben aangevoerd dat H.B. zijn straf heeft ondergaan en terug in vrijheid werd gesteld (op 13 oktober 2006), waarna hij zijn intrek heeft genomen bij zijn gezin en in zijn woning te (...). Deze
3.1. Appellanten drukken hun eis uit als volgt: «... te zeggen voor recht dat aan H.B. een verbod wordt opgelegd zich aan concluanten te vertonen of zich te vestigen binnen een straal van 5 kilometer van de woning van zijn slachtoffers, J.E. en F.O.; geïntimeerde te veroordelen tot verbeurte van een dwangsom van 1000 euro per keer dat hij zich binnen deze straal vertoont...». Appellanten voeren aan de herstelling te vorderen van de schade die zij lijden door het foutieve optreden van geïntimeerde, erin bestaande dat hij na het ondergaan van zijn gevangenisstraf terug is gaan wonen op nauwelijks honderd meter van hun woonplaats. Zij baseren de beweerde herstelverplichting op hun, door geïntimeerde geschonden grondrechten wegens de
scheid tussen de nietigheid en de sancties wegens gebrekkige uitvoering niet altijd zo duidelijk afgebakend te zijn als men op het eerste gezicht denkt. Een voorbeeld hiervan is de wet van 11 juni 2004 tot beteugeling van bedrog met de kilometerstand van voertuigen: volgens art. 7 van deze wet heeft de koper de keuze uit een vordering tot ontbinding van de overeenkomst of de nietigheid op basis van art. 1116 BW. Het is dan ook te betreuren dat ons hoogste rechtscollege halsstarrig blijft vasthouden aan de tekst van de wet en een kans gemist heeft om de verkoop van andermans zaak – weliswaar de lege ferenda – correct te beteugelen. Naomi Van Himme Academisch medewerkster Universiteit Antwerpen
Hof van Beroep te Antwerpen 2e Kamer – 30 april 2008 Voorzitter: de h. Peeters Raadsheren: de h. Van Haelst en mevr. Couwenberg Advocaten: mrs. Coveliers en Platteau Onrechtmatige daad – Aansprakelijkheid – Eigen gedraging – Persoon veroordeeld voor verkrachting – Na ondergaan van gevangenisstraf terugkeren naar vroegere woning in nabijheid van slachtoffer
1518