Instelling Vredegerecht van Zomergem Tijdschrift Huur – uitgeverij Kluwer
Onderwerp Woninghuur. Opzegmotief. Niet-naleven buitengewone omstandigheid. Ontijdig verlaten huurdersplitsing
Datum 14 juni 2013
Copyright and disclaimer De inhoud van dit document kan onderworpen zijn aan rechten van intellectuele eigendom van bepaalde betrokkenen, Er wordt u geen recht verleend op deze rechten. M&D Seminars geeft u via dit document informatie, maar verstrekt geen advies. M&D Seminars garandeert niet dat de informatie in dit document foutloos is. U gebruikt de inhoud van dit document op eigen risico. M&D Seminars, noch een van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook bij het gebruik van dit document en van de inhoud van dit document. © M&D Seminars – 2014
M&D SEMINARS Eikelstraat 38 | 9840 De Pinte | T 09 224 31 46 | F 09 225 32 17 |
[email protected] | www.mdseminars.be
Rechtspraak Woninghuur 2013/28
Vred. Beringen, 10 december 2012 AR: Rolnummer: 12A1912 Zetel: C. Huysmans (vrederechter) Advocaten: K. Lemmens loco J. Van Cauwenbergh Inzake: L.W. en P.H. t. P.F.
Woninghuur – Uithuiszetting – Inkortingstermijn Wanneer blijkt uit de feiten dat de huurder de huurwoning reeds heeft verlaten, kan de wettelijk voorziene termijn van uithuiszetting worden ingekort tot twee dagen.
............ Gezien de dagvaarding van gerechtsdeurwaarder Luc ROPPE te Beringen de dato zevenentwintig november tweeduizend en twaalf en de beweegredenen daarin aangehaald. Gelet op de artikelen 2, 3, 4, 30, 34, 37 en 41 van de wet van 15 juni 1935. Overwegende dat verwerende partij niet verschijnt, noch iemand voor haar en tegen haar verstek werd verleend; Aanleggers hebben ter zitting van 07 december 2012 hun eis uitgebreid tot 2.175,00 euro, zijnde de achterstallige huur tot en met december 2012. Zij verklaren dat verweerder het pand heeft verlaten en vorderen een inkorting van de wettelijk voorziene termijn van uithuiszetting. Nu verweerder het pand heeft achtergelaten en verhuisd is kan op dit verzoek worden ingegaan. Aanleggers stellen dat er zich op de badkamer een lek voordoet en hierdoor de parket wordt beschadigd. Zij vragen een plaatsopneming om de huurschade te begroten. Op hun verzoek kan eveneens om proceseconomische redenen worden ingegaan. Overwegende dat uit de gegevens van de zaak blijkt dat de vordering gegrond is in de mate hierna bepaald;
partijen van nu af en voor alsdan om over te gaan tot uithuiszetting van verwerende partij en al wie of wat er zich mocht bevinden door het ambt van een daartoe aangezochte gerechtsdeurwaarder, desnoods met behulp van de openbare macht. Veroordelen verwerende partij om aan eisende partijen te betalen de som van TWEEDUIZEND HONDERD EN VIJFENZEVENTIG EURO (2.175,00 EUR), ten titel van wederinhuringsvergoeding, te vermeerderen met de gerechtelijke intresten aan de wettelijke rentevoet vanaf 27 november 2012. Veroordelen verwerende partij om aan eisende partijen te betalen ten titel van bezettingsvergoeding, de som van ZEVENHONDERD VIJFENTWINTIG EURO (725,00 EUR), per begonnen maand vanaf 01 januari 2013 tot aan de datum der effectieve vrijwillige of gerechtelijke ontruiming van het kwestieuze huurgoed. Machtigen de eisende partij om de huurwaarborg gesteld bij Korfina, ten bedrage van DUIZEND VIERHONDERD EN VIJFTIG EURO (1.430,00 EUR), vermeerderd met de intresten in ontvangst te nemen ter gedeeltelijke aanzuivering van voormelde veroordelingen. Verlenen voorbehoud aan eisende partij betreffende eventuele huurschade, en alvorens ten gronde te beslissen, bevelen een plaatsopneming, ín persoonlijke aanwezigheid van de partijen op woensdag negentien december tweeduizend en twaalf om 13u00 ter plaatse van het geschil te 3580 Beringen, Heusdenseweg 16; Behouden de kosten voor; Verklaren huidig vonnis uitvoerbaar bij voorraad; niettegenstaande alle verhaal, zonder borgstelling, en met uitsluiting van het recht tot kantonnement.
......................................................................................................................
2013/29
Vred. Zomergem, 5 april 2013 AR: Rolnummer: 12A500
OM DEZE REDENEN: Wij, Vrederechter, vonnissende bij verstek. Verlenen akte aan eisende partijen van de uitbreiding van hun vordering, zoals hoger omschreven. Verklaren de uitgebreide vordering ontvankelijk en reeds als volgt gegrond. Veroordelen verwerende partij om aan eisende partijen te betalen de som van TWEEDUIZEND HONDERD EN VIJFENZEVENTIG EURO (2.175,00 EUR) verschuldigd wegens achterstallige huurgelden tot en met de maand december 2012, te vermeerderen met de gerechtelijke intresten aan de wettelijke rentevoet vanaf 27 november 2012. Verklaren de huurovereenkomst bestaande tussen partijen betreffende het gehuurde pand gelegen te (...), ontbonden lastens de verwerende partij. Veroordelen dienvolgens verwerende partij om voormeld pand te verlaten, te ontruimen en ter volle en vrije beschikking te stellen van eisende partijen binnen de twee dagen na betekening van huidig vonnis. Bij gebreke hieraan door verwerende partij vrijwillig te voldoen binnen de hiervoor gestelde termijn, machtigen eisende
Kluwer – Het huurrecht in de praktijk
Zetel: K. De Greve (vrederechter) Advocaten: M. Moerman, P. Steenhaut Inzake: B.V. t. J.A.
Woninghuur – Opzegmotief – Niet-naleven buitengewone omstandigheid – Ontijdig verlaten huurder Artikel 3, § 2, lid 3 van de Woninghuurwet stelt dat het goed binnen een jaar na het verstrijken van de opzegging door de verhuurder of, in geval van verlenging, na de teruggave van het goed door de huurder, moet worden betrokken. Het goed moet gedurende ten minste twee jaar werkelijk en doorlopend betrokken blijven. Indien de verhuurder, zonder het bewijs te leveren van buitengewone omstandigheden, binnen de gestelde termijn en voorwaarden de betrekking van het goed niet verwezenlijkt, heeft de huurder recht op een vergoeding die gelijk is aan achttien maanden huur.
Huur 2013/4 – [2013/28] – 185
Rechtspraak De verhuurder van een pand roept buitengewone omstandigheden in om deze vergoeding niet te moeten betalen.
............ 1. Procedure De rechtspleging is geschied in het Nederlands overeenkomstig de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken. De partijen werden gehoord in hun middelen en conclusies op de openbare terechtzitting van 15 maart 2013, waarna de debatten werden gesloten en de zaak in beraad werd genomen. De stukken werden ingezien; onder meer de dagvaarding van gerechtsdeurwaarder Luc LUYSTERBORG te Eeklo d.d. 26 september 2012 en de namens de partijen neergelegde conclusies en bewijsstukken. 2. Bevoegdheid De vrederechter van het kanton Zomergem is zowel materieel als territoriaal bevoegd om kennis te nemen van een huurgeschil betreffende een in het kanton Zomergem gelegen onroerend goed. 3. Vorderingen en geschil De verweerder verhuurde aan de eisende partij, sinds november 1999, een woning gelegen te (...) Eerst in november 2005 en uiteindelijk in augustus 2009 stuurde de eiser aan de verweerder ingebrekestellingen omwille van waterinsijpelingen en een ernstige vochtproblematiek in de woning. Per aangetekende brief van 17 september 2009 deed de eiser aan de verweerder opzeg van de woninghuurovereenkomst zoals volgt: ″aan de hand van dit schrijven wil ik de huurovereenkomst beëindigen voor de woning die u van mij huurt, gelegen te (...). De reden van de beëindiging is dat mijn kleindochter, A.S.D.B., de woning zal betrekken. De wettelijke opzegtermijn bedraagt 6 maanden. Deze gaat in op 1 oktober 2009 om te eindigen op 31 maart 2010. Naar aanleiding van deze beëindiging zal ik u contacteren om een afspraak te maken voor de uittredende plaatsbeschrijving, het overhandigen van de sleutels en het vrijgeven van de waarborg.″ Er bestaat geen betwisting over dat de kleindochter van de verwerende partij het voormelde onroerend goed nooit heeft bewoond. De betwisting handelt thans over de vergoeding waarop de eisende partij bij toepassing van art. 3, § 2, laatste lid woninghuurwet aanspraak maakt. De verweerder argumenteert echter: – Dat de eiser na het verstrijken van de opzegperiode het pand bleef bewonen zonder betaling van huur of bezettingsvergoeding. – Dat de eiser de woning pas na verloop van acht maanden heeft verlaten, op 1 december 2010. – Dat dan nog het pand niet volledig ontruimd was. Er was tal van waardeloos meubilair en afval. – Bovendien was er een ernstige huurschade zodat grondige renovatiewerken noodzakelijk waren om het pand opnieuw bewoonbaar te maken. De verweerder wenste, metselaar zijnde, deze werken zelf uit te voeren. Wegens heelkundige ingrepen, hospitalisatie, ernstige hartproblemen, e.d.m.
186 – Huur 2013/4 – [2013/29]
diende de verwerende partij, naar eigen zeggen, deze werkzaamheden op te schorten. – Aangezien de eiser naliet de woning tijdig ter beschikking te stellen, kan hij niet verwijten dat het opzegmotief niet tijdig werd ingevuld. Naar het oordeel van de verwerende partij maken alle voormelde feiten buitengewone omstandigheden uit waardoor het pand niet binnen de wettelijke termijn van een jaar kon worden betrokken. De verweerder verwijst naar een getuigenverklaring van zijn kleindochter, alsook van een zekere W.D.R.. Door de nalatigheid van de eisende partij was de kleindochter, volgens de verweerder, verplicht om een andere woning te huren en kan zij die huurovereenkomst niet zomaar beëindigen. De verweerder haalt aan dat daarom, aangezien de werken thans (datum neerlegging conclusie is 17 januari 2013) grotendeels beëindigd zijn, de woning vanaf 1 februari 2013 zou worden verhuurd aan zijn zoon B. Hij wijst erop dat substitutie van persoon kan plaatsvinden mits deze het goed effectief bewoont en behoort tot een van de door de wet opgesomde personen. De eiser erkent dat de huur eindigde op 31 maart 2010 maar dat hij dat goed nog bezet hield in april 2010. Hij wijst erop dat, zelfs indien de bewering van de verweerder, dat hij het goed pas in januari 2011 verliet, waar zou zijn -wat betwist wordt- de kleindochter van de verweerder nog ruim de tijd had om het goed te betrekken. De renovatiewerken waar de verweerder naar verwijst zijn volgens de eiser niet onvoorzienbaar. Immers had de eiser, de verweerder voorheen een paar keren aangemaand omwille van ernstige vochtproblemen in de woning, waaraan door de verweerder nooit duurzaam werd verholpen. De eiser wijst er ook op dat hij de woning in een goed onderhouden staat heeft verlaten. Hij merkt op dat de klacht van de verweerder betreffende huurschade niet wordt bewezen, zelfs niet met een uittredende plaatsbeschrijving. De eiser wijst er op dat de verwerende partij gewoon is blijven stilzitten en zelfs nooit de moeite nam om de thans beweerde huurschade tegensprekelijk te doen vaststellen en ter zake een vordering te formuleren. De vordering van de eisende partij strekt tot de veroordeling van de verweerder in betaling aan hem van een vergoeding van 5800,68 EUR te vermeerderen met de verwijlintresten, te berekenen tegen de wettelijke interestvoet, vanaf 13 augustus 2012, meer de gerechtelijke interesten tot de dag der complete betaling. Bovendien vraagt de eiser om de verweerder te veroordelen in betaling van de gedingkosten welke hij begroot op 234 EUR dagvaardingskosten en een rechtsplegingsvergoeding van 990 EUR. De verweerder vraagt de persoonlijke verschijning van de partijen te bevelen, minstens hem toe te laten tot het bewijs met alle middelen van recht wat betreft buitengewone omstandigheden, welke hem zouden belet hebben het opzegmotief te honoreren. De verweerder vraagt om de vordering af te wijzen als niet gegrond en de eisers te veroordelen in betaling van de gedingkosten, welke aan zijn zijde worden begroot op 990 EUR rechtsplegingsvergoeding. 4. Beoordeling volgens het recht Over de rechtsgeldigheid van de bij toepassing van artikel 3§2 van de woninghuurwet gegeven opzegging bestaat kennelijk geen betwisting. De verweerder betwist niet dat de huurwoning niet binnen het jaar na de teruggave werd betrokken door zijn kleindochter, ten behoeve van wie hij de opzegging deed. Meer zelfs, in de op 17 januari 2013 namens hem neergelegde synthese-
Het huurrecht in de praktijk – Kluwer
Woninghuur conclusie, hetzij meer dan 30 maanden na het verstrijken van de opzegtermijn, schrijft de verweerder dat de renovatiewerken aan de betreffende huurwoning grotendeels beëindigd zijn,″ althans wat betreft de living, de keuken en de slaapkamer.″ Tevens wordt vermeld dat deze woning niet zou verhuurd worden aan de kleindochter van de verweerder, maar wel aan zijn zoon en dit vanaf 1 februari 2013.Een bewijs daarvan ligt niet voor. Artikel 3§2, lid 3 van de woninghuurwet voorziet dat het goed binnen een jaar na het verstrijken van de opzegging moet worden betrokken en dat het goed gedurende ten minste twee jaren werkelijk en doorlopend betrokken moet blijven. Indien de verhuurder, zonder het bewijs te leveren van buitengewone omstandigheden, binnen de gestelde termijn en voorwaarden de betrekking van het goed niet verwezenlijkt, heeft de huurder recht op een vergoeding die gelijk is aan 18 maanden huur. De verweerder steunt zich op buitengewone omstandigheden waardoor, naar zijn inzicht, de voormelde wettelijke vergoeding niet verschuldigd zou zijn. Het antwoord op de vraag of dergelijke buitengewone omstandigheden in dit dossier kunnen worden weerhouden, vergt een feitelijke appreciatie van al de concrete gegevens. Het moet gaan om een ernstige reden, onafhankelijk van de wil van de verhuurder of van de persoon ten voordele van wie opzeg is gedaan, welke, naar redelijkheid, niet voorzienbaar was op het ogenblik dat de opzegging werd betekend. De wet heeft het echter niet over een geval van overmacht. Het is vrij algemeen aanvaard dat het om normale, praktische en menselijke redenen gaat welke de voorgenomen bewoning beletten (vgl. Vred. Torhout 5/10/2010, TBBR 2013, 38; M. De Potter de ten Broeck; ″Buitengewone omstandigheden in artikel 3 van de woninghuurwet″, TBBR 2013, 4149), Bij een en ander moet rekening gehouden worden met de ratio legis van de voormelde wettelijke bepaling. Immers wil de wetgever de huurder beschermen tegen de al te lichtzinnige of onder valse voorwendsels gedane opzeg. De bewering van de verwerende partij dat de eiser nog tot 1 december 2010 het huurpand bleef bezetten, zonder enige bezettingsvergoeding te betalen, wordt ontkend door de eiser en wordt niet bewezen door de verweerder. De eiser erkent wei dat hij de woning nog gedurende de maand april 2010 bezet hield. In elk geval legt de eisende partij een getuigschrift van woonst met historiek voor waaruit blijkt dat hij slechts tot 22 maart 2010 was ingeschreven op het adres Zomergem aan de Berkenstraat nr. 4. Vanaf 22 maart 2010 was hij ingeschreven in het bevolkingsregister op zijn huidige adres, namelijk Eksterstraat 2 te Aalter. De bewering van de verweerder dat de eiser tot 1 december 2010 de huurwoning bleef bewonen, wordt door hem niet bewezen, maar wordt bovendien weerlegd door het voormelde getuigschrift van de dienst bevolking. Dat de eisende partij het huurpand nog bleef bezetten tijdens de maand april 2010, hetzij een maand na het verstrijken van de opzegtermijn, zou hooguit en redelijkerwijze kunnen verantwoorden dat de kleindochter van de verweerder, ten behoeve van wie hij opzeg deed, met een maand vertraging of zelfs met enkele maanden vertraging de woning kon betrekken. Dat dit meer dan 30 maanden na het verstrijken van de opzegtermijn nog niet het geval is, kan geen rechtvaardiging vinden in de bezetting van het pand door de eiser tijdens de maand april 2010. Overigens was de verweerder kennelijk akkoord met die bezetting, minstens was er sprake van een gedogen. Niets heeft de verweerder belet om een vordering te formuleren tegen de eisende partij wegens een bezetting zonder recht of
Kluwer – Het huurrecht in de praktijk
titel en tot het bekomen van een bezettingsvergoeding. Hetzelfde moet worden gezegd wat betreft de beweerde slechte staat waarin de eisende partij de woning zou hebben achtergelaten. Ook op dit punt faalt de verweerder in de op hem rustende bewijslast. Het in een slechte staat achterlaten van een woning komt in rechte neer op het bestaan van huurschade. Het was aan de verwerende partij, indien hij overtuigd was van het bestaan van huurschade, om de tegensprekelijke vaststelling daarvan uit te lokken. Mocht de eisende partij daaraan niet hebben meegewerkt, dan belette niets de verwerende partij om de aanstelling van een deskundige te vorderen. Juridisch bestaan daar meerdere mogelijkheden toe. De verweerder heeft er kennelijk bewust voor gekozen zijn rechten ter zake niet veilig te stellen. Thans kan de vrederechter niet terugvallen op de loutere beweringen van de verweerder welke helemaal tegengesproken worden door de eisende partij. Zonder andere bewijskrachtige gegevens mag een rechtbank niet de voorkeur geven aan de ene, boven de andere verklaring. In dit dossier klemt de vaststelling dat geen enkele van de gedingpartijen een plaatsbeschrijving bij intreden of een plaatsbeschrijving bij uittreden voorlegt. Indien de eerst gemelde plaatsbeschrijving niet bestaat, wordt de huurder zelfs wettelijk vermoed, behoudens tegenbewijs, het goed te hebben teruggegeven in de staat waarin hij het destijds heeft ontvangen. De verwerende partij legt een paar geschreven getuigenisverklaringen voor, zodat niet valt in te zien wat een getuigenverhoor daaraan nog kan toevoegen. Het dossier van de rechtspleging en de voorgelegde stukkenbundels bevatten voldoende gegevens om een beoordeling van het probleem door de rechtbank mogelijk te maken zonder dat het nodig is de persoonlijke verschijning van de partijen te bevelen, hetzij een getuigenverhoor te bevelen. Het getuigenis van de kleindochter van de verwerende partij kan bezwaarlijk als objectief worden weerhouden omdat zij een actor is in het verhaal van het voorliggende geschil. Uit de verklaring van de getuige W.D.R. kan enkel worden begrepen dat hij op 7 januari 2011 vaststelde dat nog rommel in de woning stond. Evenwel is dat nagenoeg 10 maanden na het verstrijken van de opzegtermijn, zodat het onmogelijk is op dat moment nog te verifiëren aan wie de rommel toebehoorde, zeker gelet op de verklaring van de verweerder dat hij werken uitvoerde in de woning. Indien rommel was achtergebleven in de woning kon ook dit als een huurschade worden beschouwd, maar het gaat niet op dat vaststellingen ter zake worden uitgesteld. Huurschade dient binnen een redelijk korte termijn op een tegensprekelijke wijze te worden vastgesteld. Het is derhalve evenmin bewezen dat de verwerende partij de huurwoning diende te renoveren als gevolg van het gebrekkige onderhoud van de woning gedurende de huurperiode. Integendeel; uit de uiteenzetting in de namens hem neergelegde conclusie blijkt dat de verweerder in januari 2013 nog bezig was met renovatiewerken, hetgeen bezwaarlijk nog verklaarbaar zou kunnen zijn door huurschade, tenzij de woning quasi afgebroken werd. Blijkbaar was het er de verwerende partij om te doen de woning grondig te renoveren en te verbouwen gelet op de bewoning door zijn kleindochter. Evenwel moet worden vastgesteld dat verbouwings- en veranderingswerken niet het opzegmotief waren, doch wel het persoonlijk en werkelijk betrekken van de huurwoning door de kleindochter van de verwerende partij. Vandaar dat de door de verwerende partij aangehaalde medische problemen (welke overigens ook al niet worden bewezen), waardoor de verbouwingswerken vertraging zouden hebben opgelopen, niet relevant zijn om-
Huur 2013/4 – [2013/29] – 187
Rechtspraak dat er geen verband bestaat met het opzegmotief van de bewoning door de kleindochter van de verweerder. De verweerder kan niet ontkennen dat hij al op 16 november 2005 door de eiser in gebreke werd gesteld omwille van een blijkbaar ernstige vochtproblematiek in de huurwoning. Uit het door de eisende partij voorgelegde stuk nummer 7 blijkt dat hij de verweerder aanmaande om het dak te herstellen omwille van waterinsijpelingen. In augustus 2009 werd de verweerder door de eisende partij in niet mis te verstane termen in gebreke gesteld omdat hij naliet dringende herstellingswerken uit te voeren. Het is relevant te ven/vijzen naar de inhoud van die aanmaning. De eiser vermeldt in die brief dat hij de verwerende partij meermaals mondeling en zelfs schriftelijk (zie de aanmaning van 16 november 2005) op de hoogte bracht van dringende herstellingswerken welke noodzakelijk waren om te verhelpen aan de ernstige vochtschade in de huurwoning en de garage. De eiser heeft de verweerder nadrukkelijk gewezen op de woningkwaliteitsnormen van artikel 5 van de Vlaamse Wooncode. Tevens wees hij erop dat de vochtschade ernstige gevolgen kon hebben voor de gezondheid. De eiser stelde de verweerder in gebreke om de nodige werken te doen aanvangen binnen de 15 dagen. De enige reactie van de verwerende partij op de aanmaning door de eiser in augustus 2009 bestond in een op 17 september 2009 gedateerde opzegbrief voor gebruik van de woning door de kleindochter. Gelet op alle voormelde gegevens is het maar al te duidelijk dat de verwerende partij nooit de bedoeling heeft gehad om huuropzeg te geven ter wille van de bewoning door zijn kleindochter, maar wel om te ontsnappen aan de vorderingen in rechte van de eisende partij wegens inbreuken op de woningkwaliteitsnormen en de tekortkoming van de verweerder om zijn verplichting tot herstelling na te komen. Het is toch geen toeval dat die opzegbrief slechts enkele weken na de aanmaning volgde en dat de verweerder zelfs geen enkele poging heeft ondernomen om een plaatsbeschrijving bij uittreden op te stellen of te doen opstellen, hetzij de louter beweerde huurschade te laten vaststellen. Hij maakte zelf geen misbaar over de beweerde bezetting zonder recht of titel welke, op één maand na, door de eisende partij wordt ontkend. De werkelijke bedoeling van de verwerende partij was derhalve om verlost te geraken van een huurder teneinde zelf geen veroordeling op te lopen wegens eigen tekortkomingen en teneinde de woning zeer grondig te verbouwen. Een opzegging wegens verbouwingen (art. 3 § 3 woninghuurwet) is heel wat complexer dan een opzeg wegens eigen gebruik of bewoning door een door de wet bedoeld familielid. De verweerder bewijst niet het bestaan van buitengewone omstandigheden welke de verwezenlijking van het opzegmotief kunnen rechtvaardigen. Wel integendeel blijkt uit de studie van het dossier dat de gedane opzeg kadert in een strategie om zich te ontdoen van een huurder die aanmaningen stuurde wegens ernstige woningkwaliteitsproblemen. In het licht van het voormelde is de argumentatie omtrent de substitutie van familieleden irrelevant. De door de wet voorziene vergoeding is forfaitair en mag door de rechtbank niet worden gematigd. Er moet, anders dan hij vraagt op blz. 9 van de laatst neergelegde syntheseconclusie, aan de verweerder geen enkel voorbehoud worden toegekend. Niets belette hem destijds vorderingen wegens beweerde huurschade te formuleren (zie hoger). De woning was niet onbeschikbaar door nalatigheid van de eiser, maar wel als gevolg van de geplande verbouwingswerken door de verweerder. De kleindochter diende
188 – Huur 2013/4 – [2013/30]
niet node een andere huurwoning te zoeken omdat de werkelijke toedracht van de opzeg er immers niet in bestond haar intrek in de huurwoning te nemen en omdat, hoe dan ook, niets haar heeft belet het opzegmotief binnen een jaar of, met wat respijt, kort erna na te komen. De vordering van de eiser is daarom gegrond. Als in het ongelijk gestelde partij wordt de verweerder verwezen in de kosten van het geding. OM DEZE REDENEN: BESLIST DE VREDERECHTER ZOALS VOLGT OP TEGENSPRAAK: Het vredegerecht van het kanton Zomergem is materieel en territoriaal bevoegd om van de eis kennis te nemen. Er zijn geen redenen om enige onderzoeksmaatregel te bevelen nu de uiteenzettingen van de gedingpartijen in de syntheseconclusies en de namens hen neergelegde bewijsstukken voldoende gegevens bevatten om het geschil te beoordelen. Elke vordering is toelaatbaar. De vordering van J.A. om voorbehoud te bekomen om later nog vorderingen te formuleren, wordt afgewezen als niets gegrond. J.A. wordt veroordeeld om aan B.V. een vergoeding te betalen van 5800,68 EUR, te vermeerderen met de verwijlintresten te berekenen op dat bedrag tegen de wettelijke interestvoet vanaf 13 augustus 2012 tot en met de dag van de algehele betaling. J.A. wordt veroordeeld om aan B.V. alle aan diens zijde gevallen gedingkosten te betalen, welke kosten worden begroot op 234 EUR dagvaardingskosten en 990 EUR rechtsplegingsvergoeding. Legt de gedingkosten aan de zijde van J.A. definitief ten zijn laste.
......................................................................................................................
2013/30
Vred. Zomergem, 14 juni 2013 AR: Rolnummer: 12A510 Zetel: K. De Greve (vrederechter) Advocaten: H. Tfelt, H. De Kesel Inzake: E.V. en B.V. t. Y.B.
Woninghuur – Hoofdelijkheid en ondeelbaarheid – Gevolg splitsing Eisers vorderenen de gerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst van een huurwoning. Verweerder stelt dat mogelijke huurschulden bij hoofden verdeeld moeten worden omdat het huurcontract destijds is getekend door twee huurders, moeder en zoon. De moeder is intussen overleden. Het huurcontract bevat geen geding van hoofdelijkheid of ondeelbaarheid. De andere zoon van de moeder is niet betrokken in de zaak. Het geschil is echter niet onsplitsbaar omdat het enkel geldelijke vorderingen betreft.
............
Het huurrecht in de praktijk – Kluwer