Instelling Arbeidshof te Antwerpen
Onderwerp Arbeidsvoorziening. Werkloosheid. Paritaire comités. CAO's. Sociale werkplaatsen. Gesubsidieerde contractuelen. Loonvoorwaarden. Concurrentievoordeel
Datum 15 december 2004
Copyright and disclaimer Gelieve er nota van te nemen dat de inhoud van dit document onderworpen kan zijn aan rechten van intellectuele eigendom, die toebehoren aan bepaalde betrokkenen, en dat er u geen recht wordt verleend op die desbetreffende rechten. M&D Seminars wil u met dit document de nodige informatie verstrekken, zonder dat de in dit document vervatte informatie bedoeld kan worden als een advies. Bijgevolg geeft M&D Seminars geen garanties dat de informatie die dit document bevat, foutloos is, zodat u dit document en de inhoud ervan op eigen risico gebruikt. M&D Seminars, noch enige van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook betreffende het gebruik van dit document en van haar inhoud. © M&D Seminars – 2009
M&D CONSULT BVBA Eikelstraat 38 - 9840 DE PINTE Tel. 09/224.31.46 - Fax 09/225.32.17
[email protected] - www.mdseminars.be
ARBEIDSHOF TE ANTWERPEN
Arbeidshof te Antwerpen AFDELING HASSELT
___________
ARREST Rep. Nr
............... .
Derde Kamer
A.R. 2010107 OPENBARE TERECHTZITTING TWEEDUIZEND EN VIER
VAN
VIJFTIEN
DECEMBER
tegensprekelijk eindarrest In de zaak: Art. 578 arbeidsovereenkomst voor arbeiders A T, wonende te
appellante, verschijnend bij de heer R. MOENS, afgevaardigde van een representatieve werknemersorganisatie, bij volmacht, tegen :
B VZW, met zetel gevestigd te geïntimeerde, verschijnend bij de heer L. HENDRIX, directeur van de VZW en bijgestaan door mr. M. AGTEN, advocaat te Bree.
Na over de zaak beraadslaagd te hebben wijst het Arbeidshof te Antwerpen, afdeling Hasselt, in openbare zitting en in de Nederlandse taal het hierna volgend arrest:
A.R. 2010107 - 3e kamer - blz. 2
Gelet op de door de wet vereiste processtukken in behoorlijke vorm overgelegd, waaronder het bestreden eindvonnis op 22 februari 2001 op tegenspraak uitgesproken door de Arbeidsrechtbank te Hasselt, onder A.R. nr. 982648 waartegen tijdig en geldig naar vorm hoger beroep werd ingesteld bij verzoekschrift ontvangen ter griffie van dit Hof op 30 maart 2001 en regelmatig ter kennis gebracht bij gerechtsbrief volgens artikel 1056 van het Gerechtelijk Wetboek alsmede de conclusie en de stavingstukken voor partijen. Gelet op het tussenarrest van 26 november 2003 van het Arbeidshof te Antwerpen, afdeling Hasselt, waarbij reeds werd gestatueerd inzake de ontvankelijkheid van het hoger beroep en het procesverloop werd geschetst; verder de rechtens relevante precedenten werden aangehaald, alsook omstandig de middelen van partijen werden geciteerd. Bij voornoemd tussenarrest beval het Hof een heropening der debatten teneinde partijen toe te laten nadere toelichting te verstrekken. Meer bepaald achtte het Hof het opportuun dat de vermelde documenten in verband met de geciteerde adviezen (cfr. stukken 7, 8, 48 geïntimeerde) in extenso (teneinde gelegd te worden naast de andere beschikbare (indicatieve) gegevens zoals de arbeidsovereenkomst, de sociale documenten alsmede de ondernemings-C.A.O.) zouden worden bijgebracht, teneinde aldus zo volledig mogelijk ingelicht, een oordeel te kunnen vellen over de situatie in de VZW in de kwestieuze periodes. Met het oog op het aldus in staat stellen van de zaak, aangevuld met deze informatie, deelde het Hof deze zaak mee aan het Openbaar Ministerie bij toepassing van artikel 764, laatste lid van het Gerechtelijk Wetboek Gehoord partijen in de voordracht van hun conclusies en de ontwikkeling van hun middelen ter openbare terechtzitting van 2 juni 2004 van deze kamer. Wegens de wettelijke afwezigheid van de heer J. Troonen, Raadsheer in sociale zaken, als werkgever, ter openbare terechtzitting van 16 juni 2004, wordt het schriftelijk advies neergelegd ter zitting van 15 september 2004.
VOORWERP VAN HET GESCHIL Het voorwerp van het geschil werd reeds omstandig uiteengezet bij tussenarrest van 26 november 2003 en behoeft geen herhaling, tenzij hetgeen hierna volgt:
2
A.R. 2010107 - 3e kamer - blz. 3 De vaststelling van het paritair comité van een sociale werkplaats die een activiteit uitoefent in de textiel- en confectiesector is de essentiële beoordeling die door het Arbeidshof dient te gebeuren. POSTULERINGEN VAN PARTIJEN NA TUSSENARREST Partijen verzoeken de voordelen toe te kennen zoals gevraagd in de hoofdconclusie of de eerder genomen besluiten, zodat het Hof ook op dit punt kan verwijzen naar de postuleringen van partijen in het tussenarrest.
MOTIVERING ARREST - BEOORDELING 1. De statuten van de VZW B, gepubliceerd in het Staatsblad van 28 augustus 1987, vermelden dat de vereniging tot doel heeft werk te verschaffen aan minder-validen, prioritair aan afgestudeerde Buso-leerlingen, en aldus bij te dragen tot een revalidatie en begeleide integratie in het maatschappelijk leven (stuk 12 geïntimeerde). Binnen de doelstelling van de VZW en het tewerkstellingsprogramma werd blijkbaar het stelsel van de gesubsidieerde contractuelen (GESCO) gehanteerd (Verslag aan de Koning bij het KB nr. 474 van 28 oktober 1986 tot opzetting van een stelsel van door de Staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen (B.S. 20 november 1986).Vanaf 1 januari 1987 werden alle bestaande alternatieve tewerkstellingsvormen, met uitzondering van de stage, vervangen door één nieuwe categorie, de zogenaamde gesubsidieerde contractuelen. Bij Besluit van de Vl. Ex. werd het stelsel van de gesubsidieerde contractuelen vanaf 1 januari 1989 veralgemeend (B.S. 11 april 1989); R. WUYTS, “Alternatieve arbeidscircuits” in Volmachten en sociale zekerheid – 1986-1987, R.S.R. nr. 32, Kluwer Antwerpen,1987, blz.55)).
2.1. Op 20 juli 1994 werd door de Vlaamse regering beslist een experiment “sociale werkplaatsen” op te zetten. Deze beslissing werd voorafgegaan door een akkoord ter zake in de schoot van de eerste Vlaamse werkgelegenheidsconferentie waarin werd gesteld “dat binnen een algemeen beleids- en actieconcept een concreet model sociale werkplaatsen diende uitgewerkt, geïntegreerd in een globaal beschut tewerkstellingsbeleid.” Binnen dit experiment worden op basis van de “gesubsidieerde contractuelen” -gesco-reglementeringen tewerkstellingspremies toegekend. De sociale werkplaatsen ontstonden reeds einde jaren zeventig als antwoord op de stijgende werkloosheidsproblematiek binnen de globale economische recessie (Memorie van Toelichting. Ontwerp van decreet inzake sociale werkplaatsen, Vlaams Parl. stuk 1014 (1997-1998), Nr.1, 16 april 1998, blz. 3).
3
A.R. 2010107 - 3e kamer - blz. 4 2.2. Vanaf 7 december 1994 werd het gesco-project nr. 3234 bij de VZW B stopgezet en werd het project erkend als project sociale werkplaats onder het projectnummer 8975, krachtens artikel 6bis van het besluit van de Vlaamse regering van 27 oktober 1993 tot veralgemening van het stelsel van gesubsidieerde contractuelen, zoals gewijzigd bij besluit van 20 juli 1994 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 27 oktober 1993 tot veralgemening van het stelsel van gesubsidieerde contractuelen. De kwalificatie van de gesubsidieerde contractuelen werd omschreven als “ongeschoold of LSO/LSTO/LSBO of HSBO” en een premiebedrag op jaarbasis van 685.904 BEF. Het project sociale werkplaats werd telkens uitgebreid op 27 november 1995 (projectnummer 8975bis) met 15 betrekkingen en op 26 januari 1998 (projectnummer 8975ter) met 4 betrekkingen (stukken I, a, b en c bijgevoegd bundel geïntimeerde). Bij het Besluit van de Vlaamse regering van 20 juli 1994 werd de opsomming van de risicogroepen op de arbeidsmarkt aangevuld als volgt: 16°. Zeer moeilijk bemiddelbare werkzoekenden: de werkzoekenden die behoren tot de risicogroepen op de arbeidsmarkt, ingeschreven zijn in de Weer-Werkactie en waarvan het bemiddelingstraject uitwijst dat zij omwille van een cumulatie van persoon- en omgevingsgebonden factoren niet kunnen toegeleid worden naar het reguliere arbeidscircuit; 17°. Sociale werkplaats: het project dat tot doel heeft tewerkstelling te verschaffen aan zeer moeilijk bemiddelbare werkzoekenden in een beschermde omgeving door het opzetten van een bedrijfsactiviteit (B.S. 1 augustus 1995, blz. 22375).
2.3. Bij beslissing van de algemene vergadering van 19 juni 1995 (Staatsblad 19 oktober 1995) werden de statuten van de VZW gewijzigd. De vereniging is een sociale werkplaats, die tot doel heeft werk te verschaffen aan mindervaliden, prioritair afgestudeerde Buso-leerlingen en langdurige werklozen om aldus bij te dragen tot een revalidatie en begeleide integratie in het maatschappelijk leven (stuk 3 geïntimeerde). Bij de uitbreiding van het project “sociale werkplaats” op 27 november 1995 werd appellante op 1 oktober 1996 aangeworven met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, in de hoedanigheid van arbeider voor het uitoefenen van de functies van stikster. De werkzaamheden bestaan uit “stik en inpakwerken”.
2.4. Artikel 6 van de arbeidsovereenkomst bepaalt dat appellante in een ander stelsel zit dan de contractuelen die door de werkgever worden tewerkgesteld.
4
A.R. 2010107 - 3e kamer - blz. 5 2.5. De VDAB, Subregionale Tewerkstellingsdienst, attesteert dat appellante voldoet aan de voorwaarden voor de tewerkstelling om als gesco (veralgemeend stelsel sociale werkplaatsen) tewerkgesteld te worden. De directeur van het werkloosheidsbureau verklaart op 15 december 1995 dat appellante uitkeringsgerechtigd volledig werkloos is (stuk 9a geïntimeerde).
2.6. Vanaf 1 november 1998 wordt bij Decreet van 14 juli 1998 inzake sociale werkplaatsen in artikel 5, § 1, tweede lid, gedefinieerd welke personen kunnen toegeleid en aangeworven worden in een sociale werkplaats: de zeer moeilijk bemiddelbare werkzoekenden: dit zijn die werkzoekenden die door een cumulatie van persoon- en omgevingsgebonden factoren, geen arbeidsplaats in het reguliere arbeidscircuit kunnen verwerven of behouden maar die onder begeleiding in staat zijn tot het verrichten van arbeid op maat (Decreet van 14 juli 1998 inzake sociale werkplaatsen (BS 2 september 1998, blz. 28332), in werking getreden vanaf 1 november 1998 (artikel 29 Besluit Vl. Regering 8 december 1998, BS 23 februari 1999)).
2.7. Op 17 december 1998 paste de raad van beheer van B het doel van de vereniging aan, nl. de uitbouw van sociale tewerkstelling binnen de sociale werkplaats te bevorderen, via het productieproces van diverse confectiewerken en dit volgens de bepalingen voorzien in het decreet Sociale Werkplaats (aangehecht aan stuk 3 geïntimeerde).
2.8. Bij ministerieel besluit van 24 juni 1999 wordt de VZW erkend als sociale werkplaats voor een periode van vier jaar van 1 juli 1999 tot en met 30 juni 2003. Er worden 40 voltijdse equivalente(V) doelgroepwerknemers erkend. In de sociale werkplaatsen wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de “omkadering” waarbij wordt bedoeld de werknemers met een taak in de bedrijfsvoering of in de leiding of begeleiding van doelgroepwerknemers, en de werknemers (doelgroepwerknemers), waaronder wordt verstaan, het mannelijk en vrouwelijk arbeiders- en bediendepersoneel (stukken 37 tot en met 47 geïntimeerde).
2.9. Appellante is een doelgroepwerkneemster met het statuut van langdurige werkloze. Zij werd als gesubsidieerde contractuele aangeworven op 11 december 1995 in een “project sociale werkplaats”, als zodanig erkend krachtens artikel 6bis van het Besluit van de Vlaamse regering van 27 oktober 1993 tot veralgemening van het stelsel van gesubsidieerde contractuelen, zoals gewijzigd bij Besluit van de Vlaamse regering van 20 juli 1994. Sedert haar aanwerving op 11 december 1995 werd aan het statuut van appellante niets gewijzigd. 3.1. De VZW B is een vereniging met een bepaald doel: een “werkplaats” en geen “onderneming” in de zin van behorende tot een bedrijfstak. Het begrip “bedrijfstak” dat kan gedefinieerd worden als een groep van bedrijven, welke in het maatschappelijk productieproces een gelijke of aanverwante functie vervullen of het geheel van de ondernemingen die dezelfde 5
A.R. 2010107 - 3e kamer - blz. 6 geen “onderneming” in de zin van behorende tot een bedrijfstak. Het begrip “bedrijfstak” dat kan gedefinieerd worden als een groep van bedrijven, welke in het maatschappelijk productieproces een gelijke of aanverwante functie vervullen of het geheel van de ondernemingen die dezelfde economische finaliteit nastreven, kan niet worden toegepast op de activiteiten van geïntimeerde (H. BOCKSTEINS en H. BUYSSENS, “De afbakening van de bevoegdheden van de paritaire comités” in M. RIGAUX (ed), Actuele problemen van het arbeidsrecht 3, Antwerpen, 1990, blz.146, nr. 512).
3.2. Uit de evaluatie van het jaar 2000 wordt naast het aanleren van sociale en administratieve vaardigheden en budgetbegeleiding een vaktechnische opleiding gegeven. Op welke manier de vaktechnische begeleiding gebeurt wordt gegeven door een beschrijving van de dagelijkse realiteit: “B biedt een diverse waaier van confectiewerkzaamheden aan. Dit betekent dat er meerdere gespecialiseerde bewerkingen moeten gebeuren: het snijden van stoffen, het uitvoeren van de verschillende stikbewegingen, het lijmen van de omrandingen en het verzendklaar maken van afgewerkte artikelen. Hierdoor is de werkplaats opgedeeld in meerdere afdelingen met een vaktechnische begeleider als verantwoordelijke. Die zorgt in zijn/haar afdeling voor de verdeling van het werk, de technische ondersteuning bij de uitvoering ervan en de controle van het afgewerkte produkt.” Eveneens in het evaluatieverslag wordt gesteld dat er voor iedere doelgroepwerknemer geen functieomschrijving bestaat. “In eerste instantie zal de nieuwe werknemer relatief eenvoudige werkzaamheden uitvoeren en naargelang de vorderingen wordt de werknemer vertrouwd gemaakt met de meest uiteenlopende technieken binnen de werkplaats.” De vaktechnische opleiding wordt in het begeleidingsplan omschreven als volgt: “Drie regentessen, snit en naad, en de ervaren bandleidsters, zorgen voor de technische opleiding tot vakbekwame stiksters en inpaksters. Dit is een heel belangrijk deel van de opleiding om kansen te scheppen voor een latere tewerkstelling. Er wordt een doorgedreven training voorzien in snelstikken, overlocken en inpakwerken. Er is een uitgebreid pakket van werkzaamheden, waaraan ze deelnemen, nl. - maken van bovenkleding en karnavalkleding; - maken van waterbedovertrekken; - maken van matras- en donsdekensovertrekken; - maken van gordijnen en overgordijnen; - maken van salonovertrekken; - afbiezen van tapijten; - verpakken van geschenkartikelen De ganse opleiding gebeurt in overleg tussen alle begeleiders, die de evaluatie maken van de vorderingen en problemen van de cursisten. In de mate van het mogelijke wordt er verder uitgekeken naar een geschikte job na de opleiding en als dit niet haalbaar is, wordt de mogelijkheid bekeken tot tewerkstelling binnen het eigen project.” 6
A.R. 2010107 - 3e kamer - blz. 7 bekeken tot tewerkstelling binnen het eigen project.” (stuk 26 geïntimeerde)
3.3. De sociale werkplaatsen bevinden zich op het snijvlak van twee doelstellingen. Doelstelling is voorzien in de tewerkstelling van de meest kansarmen. Het “sociaal ondernemen” heeft als streefdoel een werkplaats uit te bouwen waar op sociaal verantwoordelijke wijze kansarmen worden tewerkgesteld. Het sociale doel bestaat erin de reïntegratie van de doelgroep in de maatschappij te verwezenlijken, hetgeen niet belet dat de bedrijfseconomische aspecten eveneens moeten worden geaccentueerd (Memorie van Toelichting, Wetsontwerp inzake sociale werkplaatsen, Vlaams Parl. stuk 1014 (19971998) Nr.1, 16 april 1998, blz.5). De loonvoorwaarden in de beschutte en de sociale werkplaatsen zijn bovendien volledig afhankelijk van de subsidiëring van de overheid. Inderdaad, in uitvoering van het “Vlaams Intersectoraal Akkoord voor de social-profitsector” van 29 maart 2000 werd op 3 mei 2001 de harmonisering van de lonen in de beschutte werkplaatsen en de sociale werkplaatsen, een CAO afgesloten voor onbepaalde duur met ingang van 1 januari 2001 op voorwaarde dat de subsidiërende overheid voorziet in de nodige budgettaire middelen om uitvoering te geven aan deze CAO (K.B. van 5 juli 2004 waarbij algemeen verbindend werd verklaard de CAO van 3 mei 2001, gesloten in het P.C. voor de beschutte werkplaatsen en de sociale werkplaatsen, houdende de harmonisering van de lonen in de beschutte werkplaatsen, afgesloten in uitvoering van het “Vlaams Intersociale Akkoord voor de social-profitsector” van 29 mart 2000, BS 19 augustus 2004).
4.1. Appellante werpt op dat geïntimeerde zich begeeft op de economische markt van de kleding- en de confectiesector en zich wenst te onttrekken aan de loon- en arbeidsvoorwaarden van deze sector, zodat er sprake is van een concurrentievoordeel ten aanzien van andere ondernemingen.
4.2. Deze zienswijze werd eveneens vastgesteld door de Raad van State. In zijn eerste advies bij het ontwerp van Decreet inzake sociale werkplaatsen van 14 juli 1998 stelde de Raad vast dat uit artikel 5,§1 van het ontwerp af te leiden valt dat de beoogde tewerkstelling dient te worden gesitueerd buiten “het reguliere arbeidscircuit” en doet artikel 3 er alleszins van blijken dat de sociale werkplaatsen een “bedrijfsactiviteit” zullen ontplooien. De vraag rijst of de sociale werkplaatsen niet in concurrentie komen met andere ondernemingen die gelijksoortige activiteiten uitoefenen, doch zonder in aanmerking te komen voor een subsidieregeling. De Raad van State stelde verder vast dat de ontworpen regeling niet bij uitsluiting een sociale finaliteit blijkt te hebben, doch dat eraan ook een economische dimensie eigen is, zodat het op zijn minst aangewezen is dat met betrekking tot die regeling voorafgaandelijk de procedure van artikel 93, lid 3, van het E.G.-Verdrag zou worden doorlopen (Advies L.26.123/1 van de Raad van State van 3 maart 1997 over een ontwerp van Decreet inzake sociale werkplaatsen, Vlaams Parl. 16 april 1998, stuk 1414 (1997-1998)7 Nr.1, blz. 37 en 38).
A.R. 2010107 - 3e kamer - blz. 8 lid 3, van het E.G.-Verdrag zou worden doorlopen (Advies L.26.123/1 van de Raad van State van 3 maart 1997 over een ontwerp van Decreet inzake sociale werkplaatsen, Vlaams Parl. 16 april 1998, stuk 1414 (1997-1998)Nr.1, blz. 37 en 38).
4.3. Op 8 januari 1998 meldt de Directeur-generaal IV, bevoegd voor concurrentiezaken van de Europese Commissie dat hij van oordeel is “dat de vaststelling dat de regeling zich in een eerste fase uitsluitend richt tot gemeenten, OCMW’s en VZW’s, een voldoende aanwijzing is om aan te nemen dat de regeling zich buiten het toepassingsveld van artikel 92(1) van het EG-Verdrag bevindt. Steun aan de bovengenoemde rechtspersonen heeft in principe geen invloed op het handelsverkeer.” (Brief van de Europese Commissie d.d.8 januari 1998, Vlaams Parl.16 april 1998, stuk 1414 (19971998) – Nr.1, blz. 41 en 42). Alhoewel dit advies als voorwerp de mogelijkheid tot subsidiëring in functie van de sociale doelstellingen heeft, is het ook relevant in het licht van de beoordeling van de arbeidsrechtelijke elementen.
4.4. Uit de voorliggende gegevens, waarop het Hof dient te statueren, blijkt ten genoege van recht dat de tewerkstelling bij geïntimeerde aldus gebeurt buiten het reguliere arbeidscircuit en van concurrentievoordeel ten aanzien van andere ondernemingen geen sprake is.
5. In het tussenarrest van dit Hof werd reeds aangenomen en overwogen dat het bepalend criterium voor de vaststelling van het bevoegde paritair comité voor de onderneming de activiteit van de onderneming is en niet de functies, de taken of de beroepen van de werknemers.
6.1. Na onderzoek uitgevoerd door de Inspectie van de Sociale Wetten adviseerde de Dienst van de collectieve arbeidsbetrekkingen bij het Federaal Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid op 26 mei 1999 dat de onderneming van geïntimeerde de activiteit uitoefent van “loonconfectie en opleiding van minder-validen in opdracht van het Vlaamse Fonds Mindervaliden” en voor de werknemers ressorteert onder het paritair comité voor de socio-culturele sector nr. 329, dat bij koninklijk besluit van 28 oktober 1993 (BS 17 november 1993) werd opgericht (stuk 8 geïntimeerde).
6.2. Op 30 juli 1999 meldt de Dienst van de collectieve betrekkingen dat de onderneming van geïntimeerde de activiteit uitoefent van “erkende sociale werkplaats” en voor de werknemers ressorteert onder het paritair comité voor de beschutte werkplaatsen en sociale werkplaatsen nr. 327, gelet op de bepalingen van het koninklijk besluit van 15 januari 1991 (BS 23 januari 1991), gewijzigd bij koninklijk besluit van 13 oktober 1998 (BS 28 oktober 1998) tot oprichting van dit paritair comité. De toepassingsdatum is 1 november 1998 (stuk 7 bundel en stukken 2 en 4 aanvullend bundel geïntimeerde). 8
A.R. 2010107 - 3e kamer - blz. 9 november 1998 (stuk 7 bundel en stukken 2 en 4 aanvullend bundel geïntimeerde). 7. Voormelde adviezen, uitgebracht door de Dienst van collectieve arbeidsbetrekkingen na een onderzoek en op grond van bepaalde criteria, binden de rechter niet en binden evenmin de werkgever (J. PETIT, “De C.A.O.-Wet: overzicht van rechtspraak en rechtsleer (1968-2002), T.S.R. 2002, nr. 89, blz.206).
8. Bij koninklijk besluit van 13 oktober 1998 werd het opschrift van het koninklijk besluit van 15 januari 1991 tot oprichting en tot vaststelling van de benaming en de bevoegdheid van het paritair comité voor de beschutte werkplaatsen vervangen door het volgende opschrift: “ Koninklijk besluit tot oprichting van tot vaststelling van de benaming en de bevoegdheid van het paritair comité voor de beschutte werkplaatsen en de sociale werkplaatsen” (BS 28 oktober 1998, blz. 34450).
9. Vanaf 1 november 1998 is het paritair comité nr. 327 bevoegd voor de werknemers in het algemeen en hun werkgevers, te weten: - de beschutte werkplaatsen, zijnde de werkplaatsen die als zodanig worden gesubsidieerd overeenkomstig de wetgeving betreffende de sociale reclassering van de minder-validen; - en de door de overheid erkend en/of gesubsidieerde sociale werkplaatsen. Hieruit blijkt duidelijk dat de wetgever de werknemer en de werkgevers in de beschutte werkplaatsen enerzijds en de sociale werkplaatsen anderzijds met betrekking onder één en hetzelfde paritair comité wilde onderbrengen.
10. Ook de Dienst voor de collectieve betrekkingen wees op de analogie tussen beide tewerkstellingsprogramma’s en adviseerde op 30 juli 1999 dat de werknemers bij geïntimeerde ressorteren onder het koninklijk besluit van 15 januari 1991 tot oprichting van het paritair comité nr. 327 voor de beschutte werkplaatsen, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 oktober 1998.
11. De bepaling van de datum van 24 juni 1999, de erkenning als sociale werkplaats, is niet relevant. De erkenning is een procedure die de werkplaats dient te volgen om aanspraak te kunnen maken op subsidiëring binnen de beschikbare budgettaire ruimte en heeft niets te maken met de arbeidsverhoudingen tussen werkgever en werknemer en de toepassing van een paritair comité.
12. Ten overvloede merkt het Hof op dat de bevoegdheid van het paritair comité nr. 327 niet alleen toegekend wordt aan de door de overheid erkende sociale werkplaats maar ook aan de door de overheid gesubsidieerde sociale werkplaats. 9
A.R. 2010107 - 3e kamer - blz. 10 sociale werkplaats maar ook aan de door de overheid gesubsidieerde sociale werkplaats.
Het project sociale werkplaats werd reeds vanaf 7 december 1994 erkend onder het projectnummer 8975.
OP DIE GRONDEN, HET HOF
Gelet op de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.
Gehoord het openbaar ministerie, vertegenwoordigd door de heer R. N., in de lezing van zijn eensluidend schriftelijk advies op de openbare terechtzitting van 15 september 2004.
Beslissend op tegenspraak na beraadslaging.
Alle andersluidende en strijdige conclusies of besluiten verwerpende als niet terzake dienend of ongegrond.
Het tussenarrest van 26 november 2003 uitwerkend en verder ten gronde uitspraak doende. Verklaart het hoger beroep ongegrond.
Bevestigt het bestreden vonnis van de Arbeidsrechtbank te Hasselt van 22 februari 2001 gewezen onder A.R. nr. 982648 in al zijn beschikkingen. Verwijst appellante in de kosten van het geding in hoger beroep; aan de zijde van geïntimeerde vereffend op 273,67 EUR rechtsplegingsvergoeding hoger beroep; aan de zijde van appellante onvereffend latend bij gebreke aan afgifte kostenstaat.
Aldus gewezen en uitgesproken door de derde kamer van het Arbeidshof te Antwerpen, afdeling Hasselt, zitting houdend te Hasselt op de openbare terechtzitting van vijftien december tweeduizend en vier, waar aanwezig waren:
10
A.R. 2010107 - 3e kamer - blz. 11 de heer J. M, Kamervoorzitter, de heer J. T, Raadsheer in sociale zaken, als werkgever, de heer D. S, Raadsheer in sociale zaken, als werknemer-arbeider, mevrouw L. K, e.a. Adjunct-griffier.
11