Instelling Hof van Beroep te Brussel
Onderwerp I. Artikel 1278, lid 2 Ger. W. Oorspronkelijk verzoekschrift en aanvullend verzoekschrift. Terugwerkende kracht van de echtscheiding. Goederen. Peildatum van datum van indiening van eerste verzoekschrift. II. Vereffening-verdeling na echtscheiding op grond van bepaalde feiten. Woonstvergoeding. Vereiste van een globale beheersrekening op te stellen door de boedelnotaris. Geschil i.v.m. woonstvergoeding is eerst de taak van de boedelnotaris. III. Deontologische plichten van de boedelnotaris
Datum 1 juni 2010
Copyright and disclaimer De inhoud van dit document kan onderworpen zijn aan rechten van intellectuele eigendom van bepaalde betrokkenen, Er wordt u geen recht verleend op deze rechten. M&D Seminars geeft u via dit document informatie, maar verstrekt geen advies. M&D Seminars garandeert niet dat de informatie in dit document foutloos is. U gebruikt de inhoud van dit document op eigen risico. M&D Seminars, noch een van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook bij het gebruik van dit document en van de inhoud van dit document. © M&D Seminars – 2010
M&D SEMINARS Eikelstraat 38 | 9840 De Pinte | T 09 224 31 46 | F 09 225 32 17 |
[email protected] | www.mdseminars.be
Details Justel Nummer:
N-20100601-1
Rolnummer: 2008AR957 Instantie: Hof van Beroep, Brussel Datum : 01/06/2010
Type van beslissing:
Arrest
Samenvatting I. Uit het feit dat een eiser in echtscheiding achtereenvolgens twee verzoekschriften heeft ingediend, valt niet met zekerheid af te leiden dat die eiser afstand deed van het geding of van de rechtsvordering, ingeleid bij het oorspronkelijk verzoekschrift. Dit geldt in casu des te meer omdat het eerste verzoekschrift beoogde de echtscheiding te bekomen wegens fout terwijl het tweede verzoekschrift het bekomen van de echtscheiding tot doel had op grond van 5 jaar feitelijke scheiding wat een eenvoudiger procedure uitmaakt om juist sneller uit de echt te kunnen scheiden. Hieruit volgt dat bij toepassing van artikel 1278, lid 2 Ger.W. het vonnis of het arrest dat de echtscheiding toestaat, t.a.v. de echtgenoten, wat hun goederen betreft, gevolg heeft vanaf de dag waarop de vordering bij het eerste verzoekschrift is ingediend. II. Aangaande de woonstvergoeding kan de boedelrechter niet meteen een beslissing nemen worden alleen reeds omdat de globale beheersrekening nog moet opgemaakt worden door de boedelnotaris. Bij toepassing van artikel 1209 Ger. W. moet dit geschil omtrent de woonstvergoeding eerst behandeld worden in en tijdens de notariële fase voor de boedelnotaris. Komt hierbij dat de boedelnotaris diverse wettelijke en deontologische beroepsverplichtingen dient na te leven bij een gerechtelijke verdeling (en dus ook bij het opmaken van de beheersrekening m.b.t. de vruchten en de lasten van de gewezen gemeenschappelijke goederen).
Vrije woorden I. Artikel 1278, lid 2 Ger. W. Oorspronkelijk verzoekschrift en aanvullend verzoekschrift. Terugwerkende kracht van de echtscheiding. Goederen. Peildatum van datum van indiening van eerste verzoekschrift. II. Verffening-verdeling na echtscheiding op grond van bepaalde feiten. Woonstvergoeding. Vereiste van een globale beheersrekening op te stellen door de boedelnotaris. Geschil i.v.m. woonstvergoeding is eerst de taak van de boedelnotaris. III. Deontologische plichten van de boedelnotaris.
Trefwoord(en) UTU BURGERLIJK RECHT-> ECHTSCHEIDING (NIEUW)-> Gevolgen -> Goederen GERECHTELIJK RECHT-> BIJZONDERE RECHTSPLEGINGEN (BURGERLIJKE ZAKEN)-> Echtscheiding (rechtspleging)-> Op grond van feiten
Volledige tekst HET HOF VAN BEROEP TE BRUSSEL 1e kamer, A.R. Nr.: 2008/AR/957 zetelend in burgerlijke zaken, Rep. nr.: 2010/ na beraad, wijst volgend arrest: INZAKE VAN: V. J., voor wie het geding verder gezet wordt door: 1. F. Cl., wonende te ..., 2. F. Ch., wonende te ..., 3. F. M., wonende te ..., 4. F. P., wonende te ..., appellanten, allen vertegenwoordigd door Mr. GERLO loco Mr. SIMONS Kristoff, advocaat te 1800 VILVOORDE, Rooseveltlaan 70 ; TEGEN: 1. V. M., wonende te ..., 2. S. S.erge, wonende te ..., geïntimeerden, beiden vertegenwoordigd door Mr. HEMMERECHTS Herwig, advocaat te 1930 ZAVENTEM, Willem Lambertstraat 2b ; I. Artikel 1278, lid 2 Ger. W. Ontbinding van de gemeenschap na echtscheiding. Bestaan van twee vorderingen tot echtscheiding ingesteld door dezelfde eiser. Geen bewezen afstand van de eerste vordering. Terugwerkende kracht van de echtscheiding tot op datum van de inleiding van de eerste vordering. II. Artikel 1209 Ger. W. Geschil omtrent de woonstvergoeding. Impact van het opmaken van een globale beheersrekening door de notaris. Verwijzing van het geschil inzake de woontsvergoeding naar de boedelnotaris.
I. Uit het feit dat een eiser in echtscheiding achtereenvolgens twee verzoekschriften heeft ingediend, valt niet met zekerheid af te leiden dat die eiser afstand deed van het geding of van de rechtsvordering, ingeleid bij het oorspronkelijk verzoekschrift. Dit geldt in casu des te meer omdat het eerste verzoekschrift beoogde de echtscheiding te bekomen wegens fout terwijl het tweede verzoekschrift het bekomen van de echtscheiding tot doel had op grond van 5 jaar feitelijke scheiding wat een eenvoudiger procedure uitmaakt om juist sneller uit de echt te kunnen scheiden. Hieruit volgt dat bij toepassing van artikel 1278, lid 2 Ger.W. het vonnis of het arrest dat de echtscheiding toestaat, t.a.v. de echtgenoten, wat hun goederen betreft, gevolg heeft vanaf de dag waarop de vordering bij het eerste verzoekschrift is ingediend. II. Aangaande de woonstvergoeding kan de boedelrechter niet meteen een beslissing nemen worden alleen reeds omdat de globale beheersrekening nog moet opgemaakt worden door de boedelnotaris. Bij toepassing van artikel 1209 Ger. W. moet dit geschil omtrent de woonstvergoeding eerst behandeld worden in en tijdens de notariële fase voor de boedelnotaris. Komt hierbij dat de boedelnotaris diverse wettelijke en deontologische beroepsverplichtingen dient na te leven bij een gerechtelijke verdeling (en dus ook bij het opmaken van de beheersrekening m.b.t. de vruchten en de lasten van de gewezen gemeenschappelijke goederen). (...) I. Voorwerp van de vorderingen. 1.1. De oorspronkelijke eis van mevrouw C.M., waarvoor huidige appellanten het geding hebben verder gezet, was gericht tegen de heer J. V., waarvoor huidige geïntimeerden het geding hebben verder gezet, en strekte ertoe de vereffening en verdeling te horen bekomen van de huwgemeenschap. Zij vroeg tevens om de preferentiële toewijzing van de gezinswoning bij toepassing van de artikelen 1446 en 1447 B.W., notaris Robberechts uit Zaventem aan te stellen als notaris op basis van artikel 1209, lid 3 B.W. en de aanstelling van een gerechtelijke deskundige teneinde de venale waarde te bepalen van de gezinswoning. 1.2. Bij tussenvonnis van 27 februari 1990 werd vastgesteld dat de zaak niet in staat was om ten gronde beoordeeld te kunnen worden en werd de neerlegging gevraagd van een aantal stukken. 1.3. Bij eindvonnis van 21 mei 2007 werd(en) (1) bevolen dat zou worden overgegaan tot de bewerkingen van vereffening en verdeling van het huwelijksvermogensstelsel bestaande tussen de heer J. V. en mevrouw C.M., die inmiddels overleden was, (2) notaris Frederika Lens uit Vilvoorde aangesteld als instrumenterende notaris, (3) de notaris gemachtigd om over te gaan tot de openbare verkoop van de goederen die niet gevoeglijk konden verdeeld worden, (4) gezegd voor recht dat de aanvangsdatum van de vereffening en verdeling bepaald werd op 13 oktober 1965, (5) de vorderingen van de heer V. tot het bekomen van een woonstvergoeding ontvankelijk doch ongegrond verklaard, (6) gezegd voor recht dat alle overige betwistingen tussen partijen in
eerste instantie dienden voorgelegd te worden aan de aangestelde boedelnotaris, (7) notaris Frans Van Achter uit Halle aangesteld om de niet verschijnende of weigerende partijen te vertegenwoordigen en (8) de kosten ten laste gelegd van de massa. 1.4. Appellanten vragen in hoofdorde, (a) geïntimeerden te veroordelen tot het betalen van een woonstvergoeding t.b.v. 238.369,55 euro , (b) te zeggen voor recht dat er geen vergoeding verschuldigd is n.a.v. de verwervingen van onroerende goederen door mevrouw F. na 7 april 1966 en dat de boedelnotaris geen rekening mag houden met deze aankopen en (c) geïntimeerden te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van 1 euro wegens het voeren van een tergend en roekeloos verweer. In ondergeschikte orde vragen zij geïntimeerden te veroordelen tot een woonstvergoeding van 140.222,73 euro en in nog meer ondergeschikte orde een vastgoeddeskundige aan te stellen met als opdracht de huurwaarde van de gezinswoning te bepalen. Voor het overige vragen zij de bevestiging van het bestreden vonnis. 1.5. Geïntimeerden vragen het hoofdberoep ontvankelijk doch ongegrond te verklaren en bij wijze van incidenteel beroep het aanvangstijdstip van de vereffening en verdeling vast te stellen op 21 juni 1983. II. De Feiten. 2.1. De eerste rechter heeft de feiten die aanleiding hebben gegeven tot huidig geschil precies en volledig omschreven zodat het hof desbetreffend verwijst naar het bestreden vonnis. 2.2. Samengevat komt het hierop neer dat mevrouw M. en de heer V. huwden op 3 april 1943 onder het wettelijk stelsel van gemeenschap van goederen. Op 4 september 1985 werd de echtscheiding toegestaan en werd de aanvangsdatum van de feitelijke scheiding bepaald op 7 april 1966. Dit vonnis werd bevestigd bij arrest uitgesproken op 13 juni 1988. Het beschikkend gedeelte van dit arrest werd overgeschreven op 30 januari 1989. Hangende de procedure in eerste aanleg is mevrouw M. overleden en hebben haar dochter en haar kleinzoon het geding verder gezet in hun hoedanigheid van wettige erfgenamen. Hangende de procedure in hoger beroep is ook de heer J. V. overleden en het geding werd verder gezet door diens tweede echtgenote en haar kinderen . De gezinswoning waarin mevrouw M. enige tijd verbleef is inmiddels openbaar verkocht voor de prijs van 247.000 euro . III. Bespreking.
3.1. Wat het al dan niet in staat zijn van huidige procedure betreft: 3.1.1. Geïntimeerden werpen op dat huidige zaak niet in staat kan worden gesteld zolang appellanten nalaten de verdeling van de nalatenschap van de heer V. te vorderen. Huidig geschil heeft immers enkel als voorwerp de vereffening - verdeling van de gemeenschap ontbonden door echtscheiding, en niet de vereffening verdeling van de inmiddels opengevallen nalatenschappen van de exechtgenoten. 3.1.2. Beide procedures kunnen echter afzonderlijk gevoerd worden. Het is dus niet noodzakelijk dat tevens de vereffening van de opengevallen nalatenschap van één of van beide ouders wordt gevorderd. De exceptie ingeroepen door geïntimeerden dat de procedure in hoger beroep niet kan verder gezet worden omwille van het ontbreken van een vordering tot vereffening en verdeling van de nalatenschap van wijlen J. V. is derhalve ongegrond. 3.2. Wat de toepassing van artikel 1278, lid 2 Ger. W. betreft aangaande de peildatum (= voorwerp van het incidenteel beroep): 3.2.1. Geïntimeerden zijn de mening toegedaan dat het aanvangstijdstip van de vereffening en verdeling moet vastgesteld worden op 21 juni 1983 daar waar de eerste rechter deze vaststelde op 13 oktober 1965. 3.2.2. Jospeh V. vroeg eerst de echtscheiding aan op grond van fout (artikel 229 en/of 231 B.W.) bij verzoekschrift neergelegd op 13 oktober 1965. Nadien vroeg hij voor de tweede maal de echtscheiding aan, ditmaal op grond van artikel 232, eerste lid B.W. (echtscheiding op grond van feitelijke scheiding), bij verzoekschrift neergelegd op 21 juni 1983. 3.2.3. Indien als peildatum 21 juni 1983 wordt aangehouden, dienen geïntimeerden het bewijs te leveren dat de heer V. stilzwijgend afstand zou gedaan hebben van de eerste echtscheidingsprocedure. Stilzwijgende afstand mag alleen afgeleid worden uit handelingen of uit bepaalde en met elkaar overeenstemmende feiten, waaruit met zekerheid blijkt dat de partij afstand heeft willen doen van het geding of van een rechtsvordering. Uit het feit dat een eiser in echtscheiding achtereenvolgens twee verzoekschriften heeft ingediend, valt niet met zekerheid af te leiden dat die eiser afstand deed van het geding of van de rechtsvordering, ingeleid bij het oorspronkelijk verzoekschrift. Des te meer omdat het eerste verzoekschrift beoogde de echtscheiding te bekomen wegens fout terwijl het tweede verzoekschrift het bekomen van de echtscheiding tot doel had op grond van 5 jaar feitelijke scheiding wat een
eenvoudiger procedure uitmaakt om juist sneller uit de echt te kunnen scheiden. Het tweede verzoekschrift tot echtscheiding dient bijgevolg aangezien te worden als een louter aanvullend verzoekschrift wat impliceert dat de eiser in echtscheiding geen afstand deed van het geding of van de rechtsvordering ingeleid bij dat eerste verzoekschrift. 3.2.4. Hieruit volgt dat bij toepassing van artikel 1278, lid 2 Ger.W. het vonnis of het arrest dat de echtscheiding toestaat, t.a.v. de echtgenoten, wat hun goederen betreft, gevolg heeft vanaf de dag waarop de vordering bij het eerste verzoekschrift is ingediend . De peildatum voor de vereffening - verdeling van de door echtscheiding ontbonden huwelijksgemeenschap dient bijgevolg vastgesteld te worden op de datum van het indienen van het eerste verzoekschrift tot echtscheiding, zijnde 13 oktober 1965. Het bestreden vonnis wordt derhalve bevestigd en het incidenteel beroep zodoende ongegrond verklaard. 3.3. Wat de woonstvergoeding betreft (= voorwerp van het hoofdberoep): 3.3.1. Appellanten zijn de mening toegedaan dat geïntimeerden een woonstvergoeding verschuldigd zijn voor de periode dat mevrouw M. in de gezinswoning verbleef. Zij maken een onderscheid tussen de periode tijdens de echtscheidingsprocedure (= van 13 oktober 1965 tot 30 januari 1989 ) en na de echtscheidingsprocedure tot aan het overlijden (= van 30 januari 1989 tot 23 december 2005). Zij begroten deze in hoofdorde voor de ganse periode op 238.369,55 euro en in ondergeschikte orde - indien het hof zou oordelen dat de bewoning van de gezinswoning door mevrouw M. tijdens de echtscheidingsprocedure een definitief kosteloos karakter zou hebben - op 140.222,73 euro . Geïntimeerden zijn de mening toegedaan dat geen enkele woonstvergoeding verschuldigd is omdat het gebruik van de echtelijke woonst haar juridische oorzaak vindt in de alimentaire verplichtingen die op de heer V. rustten krachtens artikel 306 B.W. Meer in het algemeen stellen geïntimeerden dat wat alle vergoedingen en rekeningen betreft deze kwestie in de huidige stand van het geding niet kan uitgeput worden daar het eerst aan de aangestelde notarissen toekomt om in hun PV van vereffening - verdeling daarvan nauwkeurige melding te maken. De eerste rechter oordeelde dat wat de woonstvergoeding betrof dit discussiepunt door partijen volledig in staat werd gesteld, zodat het opportuun was - zij het ten uitzonderlijke titel - daarover onmiddellijk uitspraak te doen en
kwam tot de conclusie dat huidige appellanten geen recht hadden op enige woonstvergoeding. 3.3.2. De boedelnotaris dient, in het kader van de vereffening - verdeling van de ontbonden huwgemeenschap, ook een beheersrekening op te maken in verband met de postcommunautaire onverdeeldheid ontstaan na retroactieve ontbinding van de gemeenschap tussen de echtgenoten op het vlak van hun goederen vanaf de peildatum, zijnde 13 oktober 1965. Deze beheersrekening betreft alle inkomsten en uitgaven van de onverdeelde goederen. Bij het opmaken van die beheersrekening dient de notaris te onderzoeken of er aan de ex-echtgenoot een woonstvergoeding verschuldigd is door de andere echtgenoot die tijdens de duur van de postcommunautaire onverdeeldheid het exclusieve gebruik en/of genot had van de voorheen gemeenschappelijke en sindsdien onverdeelde gezinswoning. 3.3.3. In tegenstelling met wat de eerste rechter besliste, zijn in deze niet alle elementen voor handen ter oplossing van het geschil omtrent de complexe aangelegenheid van de woonstvergoeding verschuldigd door de echtgenote voor haar exclusief gebruik en genot van de gezinswoning, zowel voor als na de ontbinding van het huwelijk. Aangaande de woonstvergoeding kan in huidige stand van het geding niet meteen een beslissing genomen worden alleen reeds omdat de globale beheersrekening nog moet opgemaakt worden door de boedelnotaris. Bij toepassing van artikel 1209 Ger. W. moet dit geschil omtrent de woonstvergoeding eerst behandeld worden in en tijdens de notariële fase voor de boedelnotaris. 3.3.4. Komt hierbij dat de boedelnotaris diverse wettelijke en deontologische beroepsverplichtingen dient na te leven bij een gerechtelijke verdeling (en dus ook bij het opmaken van de beheersrekening m.b.t. de vruchten en de lasten van de gewezen gemeenschappelijke goederen) zoals: 1° het volledig inlichten van de deelgenoten over al hun rechten en plichten zodat zij met kennis van zaken stelling zouden kunnen innemen; deze wettelijk voorziene beroepsplicht dient de notaris in alle onpartijdigheid in acht te nemen (art. 9, §1, lid 3 Org. . Not). 2° het naleven van zijn opzoekingplicht mede omdat hij actief en constructief dient op te treden bij de verrichtingen van de gerechtelijke vereffening verdeling ; 3° het naleven van zijn bemiddelende en verzoenende opdracht ; hij moet trachten de partijen in elke stand van het geding te verzoenen en moet pogen een geheel akkoord over de vereffening - verdeling te bereiken of desgevallend deelakkoorden. 3.3.5. In de gegeven omstandigheden komt het verkieslijk voor dat alle
geschillen tussen partijen m.b.t. de verdeling (behalve het bij dit arrest beslechte geschil omtrent de peildatum) eerst voorgelegd worden aan de boedelnotaris. Bij gebrek aan akkoord van alle deelgenoten over het ontwerp van verdeling van de notaris, dient de boedelnotaris een P.V. van beweringen en zwarigheden op te maken waarin hij tevens zijn eigen standpunt moet weergeven over alle geschilpunten die erin vervat zijn. Hij handelt hierbij als het ware als ‘eerste rechter' . Slechts hierna zal de rechter ten gronde de eventuele nog bestaande en de door de notaris voorgelegde geschillen beslechten. Desgevallend kan de boedelnotaris, tijdens de verrichtingen van vereffening verdeling , een tussentijds proces-verbaal van beweringen en zwarigheden opmaken, waarin hij andermaal verplicht is zijn standpunt weer te geven. Na neerlegging van dit tussentijds P.V., zal het voorgelegde probleem en/of geschil gerechtelijk beslecht kunnen worden waarna de notaris de verrichtingen van vereffening en verdeling opnieuw zal kunnen verder zetten. 3.3.6. Om al deze redenen wordt het bestreden vonnis op dat punt hervormd . (...) OM DEZE REDENEN HET HOF, (...) Bevestigt het bestreden vonnis van 21 mei 2007 mits de enkele wijziging dat in huidige stand van het geding nog geen standpunt wordt ingenomen m.b.t. het al dan niet verschuldigd zijn van een woonstvergoeding en zegt voor recht dat ook deze betwisting en aanspraken van partijen in eerste instantie dienen te worden voorgelegd aan de door de eerste rechter aangestelde boedelnotaris en verklaart de vordering wat dat betreft in de huidige stand van de procedure niet ontvankelijk. (...) Aldus gevonnist en uitgesproken in openbare burgerlijke terechtzitting van de eerste kamer van het hof van beroep te Brussel op 1 juni 2010. Waar aanwezig waren: Mevr. A. De Preester, Raadsheer dd. Voorzitter, Dhr. M. Bosmans, Raadsheer, Dhr. M. Debaere, Raadsheer, Mevr. B. Heymans, Griffier.
B. Heymans M. Debaere M. Bosmans A. De Preester