Instelling Hof van Cassatie
Onderwerp Advocaat. Artikel 2276bis, ,§ 1, B.W. Beëindiging van de taak
Datum 20 maart 2003
Copyright and disclaimer De inhoud van dit document kan onderworpen zijn aan rechten van intellectuele eigendom van bepaalde betrokkenen, Er wordt u geen recht verleend op deze rechten. M&D Seminars geeft u via dit document informatie, maar verstrekt geen advies. M&D Seminars garandeert niet dat de informatie in dit document foutloos is. U gebruikt de inhoud van dit document op eigen risico. M&D Seminars, noch een van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook bij het gebruik van dit document en van de inhoud van dit document. © M&D Seminars – 2011
M&D SEMINARS Eikelstraat 38 | 9840 De Pinte | T 09 224 31 46 | F 09 225 32 17 |
[email protected] | www.mdseminars.be
20 maart 2003
C.02.0065.F/1
Hof van Cassatie van België
Arrest
Nr. C.02.0065.F.L. M., Mr. Philippe Gérard, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen 1. S. E., 2. J. V., Mr. John Kirkpatrick, advocaat bij het Hof van Cassatie.
I.
Bestreden beslissing Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest dat op 30 oktober 2001
door het Hof van Beroep te Luik is gewezen. II.
Rechtspleging voor het Hof Voorzitter Claude Parmentier heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal Xavier De Riemaecker heeft geconcludeerd.
20 maart 2003 III.
C.02.0065.F/2
Middel Eiser voert een middel aan. Het is als volgt gesteld : Geschonden wetsbepalingen
- de artikelen 2260, 2261 en 2267bis, §1, van het Burgerlijk Wetboek.
Aangevochten beslissingen en redenen Het bestreden arrest wijzigt het beroepen vonnis en “zegt voor recht dat de oorspronkelijke vordering” die de eerste verweerder en zijn rechtverkrijgenden bij dagvaarding van 30 november 1992 hebben ingesteld “niet verjaard is” en beslist bijgevolg, 1° dat de rechtsvordering van de eerste tegen de tweede verweerder ontvankelijk maar niet gegrond is en 2° eiser veroordeelt om aan de eerste verweerder een frank ten provisionele titel te betalen en aan de tweede verweerder de geding- en appèlkosten, op grond dat “[de tweede verweerder] het beroepen vonnis verwijt te hebben geoordeeld dat de oorspronkelijke rechtsvordering van de litisconsorten S., die bij dagvaarding van 30 november 1992 was ingesteld, verjaard was omdat zij was ingesteld meer dan vijf jaar nadat [eiser] van zijn taak was ontlast, terwijl de laatste handeling van zijn taak op 21 december 1987 was verricht toen eiser de dossierstukken ter beschikking van zijn cliënten heeft gehouden opdat zij ze zouden kunnen meenemen”, dat “[de tweede verweerder] en de litisconsorten S. aanvoeren dat de verjaringstermijn is beginnen lopen vanaf het ogenblik dat [eiser] hen het dossier zou hebben teruggegeven, terwijl [eiser] meent dat die termijn is beginnen te lopen toen zijn cliënten hem bij brief van 25 mei 1987 van zijn taak hebben ontlast ; dat de rechtsleer aan de hand van de parlementaire voorbereiding van mening is dat de wetgever het aan de rechtbanken heeft overgelaten het begrip ‘beëindigen van hun taak’ geval per geval te beoordelen, bijvoorbeeld bij het overlijden van de advocaat, wanneer de cliënt het dossier terugneemt, bij de afgifte van het dossier aan de cliënt, bij het afsluiten van de rechtspleging door een eindvonnis of -arrest [D. S., …] ; dat de voornoemde auteur verder schrijft dat de taak meestal zal zijn beëindigd
20 maart 2003
C.02.0065.F/3
wanneer de laatste vereiste handeling is verricht ; dat men in dit geval te maken heeft met een geval waarin de taak voortijdig wordt beëindigd door de litisconsorten S. die in de brief van 25 mei 1987 van L. S. duidelijk hun beslissing hebben verwoord : ‘ik ontlast u dus van de hele zaak en verzoek u mij al mijn dossiers
terug te zenden’ ; dat [de tweede verweerder] terecht
betoogt dat het einde van de lastgeving niet mag worden verward met het einde van de taak; dat de taak van de advocaat ruimer is dan de lastgeving die hem is verleend om de procedures voor rekening van zijn cliënt te voeren, dat die taak alle noodzakelijke materiële handelingen omvat voor de uitvoering ervan, inclusief de afgifte van het dossier na afloop van de overeenkomst en het bewaren van de stukken gedurende vijf jaar ; dat […] L. S. de stukken van zijn dossier terugwilde en dat dit wel degelijk de laatste handeling was die hij uitdrukkelijk vroeg in zijn brief tot beëindiging van de overeenkomst ; dat het beëindigen van de taak niet samenvalt met het tijdstip waarop de contractuele betrekkingen worden beëindigd en dat het onverwijld teruggeven aan de cliënt van de stukken van zijn dossier door de ontlaste advocaat wel degelijk de laatste stap van zijn taak is ; dat het inderdaad een beroepsplicht is die in het huishoudelijk reglement van de Orde is vastgelegd en die verantwoord wordt door de het feit dat het voor de cliënt noodzakelijk is om bij een voortijdige beëindiging, zo snel mogelijk zijn eigen verweer te kunnen voeren of dat verweer aan een andere raadsman te kunnen toevertrouwen ; dat overigens moet worden opgemerkt dat de onmiddellijke afgifte van het dossier uitermate belangrijk is om, wanneer verschillende raadslieden elkaar opvolgen, de lopende procedures efficiënt te kunnen voortzetten (artikel 4 van het reglement van de Nationale orde van advocaten van 12 oktober 1989) ; dat het weinig belang heeft dat de opvolgende advocaat de noodzakelijke dringende stappen kan ondernemen om de belangen van de cliënt te vrijwaren, aangezien de Orde de verplichting oplegt de voorganger onverwijld te verwittigen, wat betekent dat niettegenstaande beslissing tot eenzijdige beëindiging van de cliënt, nog betrekkingen blijven bestaan tussen de cliënt en de voorganger zolang diens honorarium niet is betaald of het hele dossier niet is teruggegeven ; dat verder moet worden vastgesteld dat het onderzoek naar de beroepsaansprakelijkheid van de advocaat doorgaans zal gebeuren aan de hand van de stukken van het dossier, inclusief de officiële briefwisseling, en dat het normaal lijkt dat de
20 maart 2003
C.02.0065.F/4
verjaring van de rechtsvordering pas begint te lopen vanaf de dag waarop de cliënt alle noodzakelijke elementen heeft gekregen om te beslissen of hij een aansprakelijkheidsvordering instelt ; dat een andere redenering tot gevolg zou hebben dat de door de wetgever bepaalde verjaringstermijn van vijf jaar ingekort wordt ; dat toestaan dat een advocaat zijn dossier te laat teruggeeft betekent dat hij eenzijdig de bezinningstijd mag inkorten die de wetgever aan de cliënt heeft verleend om in rechte op te treden ; dat het voor de cliënt overduidelijk is dat zijn betrekkingen met de advocaat blijven bestaan zolang zijn dossier niet is teruggegeven of zolang het saldo van het honorarium niet is aangezuiverd ; dat het einde van de lastgeving om op te treden niet uitsluit dat de rechten en plichten van de ene partij jegens de andere met betrekking tot de wijze waarop de tussen hen gesloten overeenkomst moet eindigen nog enige tijd blijven bestaan; dat in de parlementaire voorbereiding terecht het ophalen of de afgifte van het dossier als nuttig eindpunt van de taak wordt beschouwd ; dat het in de beroepspraktijk overigens als normaal wordt beschouwd dat de kosten van het sorteren en versturen van het dossier aan de cliënt worden aangerekend ; dat de teruggave van het dossier niet het gevolg is van de beëindiging maar de laatste handeling die van de advocaat wordt verlangd bij de uitoefening van zijn taak, ongeacht of het gaat om een eenzijdige beëindiging door de cliënt of om de normale beëindiging van de lastgeving of van de huur van diensten ; dat die redenering trouwens de rechtszekerheid vrijwaart in zoverre het beëindigen van de contractuele betrekkingen zowel mondeling als schriftelijk kan gebeuren, waardoor de begunstigde van de aansprakelijkheidsvordering moeilijk het juiste tijdstip kan kennen waarop de advocaat op ondubbelzinnige wijze kon weten dat zijn cliënt een einde maakte aan hun betrekkingen ; dat dus moet worden beschouwd dat tot de taak van de advocaat behoort prestaties van hun diensten, zoals de voorafgaande raadplegingen en de pleidooien, de lastgeving om in naam van de cliënt op te treden en de fase van beëindiging van die opdracht, door eenzijdige wilsuiting of door het normale eindpunt van de te verrichten werkzaamheden, die uit verschillende fasen bestaat zoals met name de eindafrekening van het honorarium, het verzoek tot betaling ervan, het sorteren en de afgifte van het dossier aan de cliënt of aan een andere raadsman ; dat de oorspronkelijke vordering die op 30 november 1992 is ingesteld dus niet verjaard is; dat de
20 maart 2003
C.02.0065.F/5
verjaringstermijn van de beroepsaansprakelijkheidsvordering tegen [eiser] pas op 22 december 1987 is beginnen te lopen, dat wil zeggen bij de ontvangst van de brief waarin hij het dossier ter beschikking houdt van de litisconsorten S.”, en tenslotte dat “de aanvullende oorspronkelijke aansprakelijkheidsvordering die tegen [de tweede verweerder] is ingesteld om de voorgaande redenen ontvankelijk maar niet gegrond is”.
Grieven Ingevolge artikel 2276bis, §1, van het Burgerlijk Wetboek, is de rechtsvordering die de beroepsaansprakelijkheid van een advocaat in het gedrang wil brengen verjaard als zij niet uiterlijk vijf jaar na het beëindigen van zijn taak is ingesteld. De bepaling van het begrip beëindiging van de taak van de advocaat hangt af van de omstandigheden van het einde van de betrekkingen tussen de advocaat en zijn cliënt, met dien verstande dat het Hof van Cassatie nagaat of de bodemrechter, uit de omstandigheden die hij vaststelt, wettig heeft kunnen afleiden of de taak van de advocaat (al dan niet) beëindigd is, zonder dat wettelijk begrip te miskennen. In sommige gevallen, maar niet in alle, kan het beëindigen van de taak van de advocaat samenvallen met het ogenblik waarop hij aan zijn cliënt de stukken van zijn dossier teruggeeft. Dat kan het geval zijn wanneer de advocaat de hem toevertrouwde taak heeft uitgevoerd zonder dat intussen die taak hem door enig feit of enige handeling voortijdig is ontnomen. Wanneer de cliënt daarentegen ondubbelzinnig te kennen geeft dat hij een einde maakt aan de taak die hij aan zijn advocaat had toevertrouwd, dan valt de beëindiging van de taak van die advocaat samen met de dag waarop hij van die beslissing heeft kunnen kennisnemen, en begint de verjaring van de aansprakelijkheidsvordering die tegen hem kan worden ingesteld vanaf de dag nadien te lopen.
20 maart 2003
C.02.0065.F/6
In dezelfde onderstelling valt het ingaan van de verjaring niet samen met dag waarop de cliënt, na zijn beslissing, de stukken van het dossier ontvangt of kan ophalen dat hij krachtens die beslissing aan zijn advocaat heeft onttrokken. De afgifte van de stukken van de cliënt is in dat geval het noodzakelijk gevolg van het beëindigen van de taak van zijn advocaat. Meer bepaald gelet op die laatste onderstelling kan overigens niet worden betoogd dat de teruggave van de stukken aan de cliënt altijd het einde betekent van de taak van de advocaat, op grond dat diens aansprakelijkheid alleen op grond van die stukken kan worden beoordeeld; Die stelling, volgens welke de beëindiging van de taak van de advocaat steeds samenvalt met de teruggave van de stukken aan zijn cliënt, wordt uitdrukkelijk tegengesproken door de bewoordingen van artikel 2276bis, §1, van het Burgerlijk Wetboek, die de advocaat verplicht die - niet anders omschreven - stukken gedurende vijf jaar bij te houden, eveneens te berekenen vanaf het beëindigen van zijn taak. In de onderstelling dat die stelling niet formeel wordt tegengesproken door de bewoordingen van artikel 2276bis, §1, van het Burgerlijk Wetboek, blijft zij doelloos met betrekking tot het onderscheid dat uit die bepalingen kan worden afgeleid. De stukken van de procedure die de advocaat wettig moet bijhouden mogen immers niet worden verward met de overtuigingsstukken die de advocaat aan zijn cliënt moet teruggeven zodra zijn taak eindigt. Wanneer de litigieuze taak een gerechtelijke procedure betreft zijn de stukken die, in voorkomend geval, de beoordeling van de aansprakelijkheid van de advocaat kunnen belichten, in hoofdzaak procedurestukken (vonnissen, dagvaardingen, verzoekschriften, conclusies, enz) en de briefwisseling uit het dossier ; de advocaat moet die stukken echter bewaren gedurende vijf jaar te berekenen vanaf het beëindigen van zijn taak, zodat die bij onderstelling niet kan samenvallen met de teruggave van die stukken aan de cliënt. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden arrest, door te beslissen dat de verjaring van de aansprakelijkheidsvordering van de eerste verweerder en zijn rechtverkrijgenden pas op 22 december 1987 was beginnen te lopen, te weten de dag van de ontvangst van de brief waarin eiser het dossier te hunner
20 maart 2003
C.02.0065.F/7
beschikking hield, hoewel het arrest had vastgesteld dat de betrokkenen duidelijk hun beslissing hadden uitgedrukt dat zij de taak die zij aan eiser hadden toevertrouwd bij brief van 25 mei 1987 voortijdig wilden beëindigen, artikel 2276bis, §1, van het Burgerlijk Wetboek schendt en, voor zoveel nodig, de artikelen 2260 en 2261 van hetzelfde wetboek in zoverre die bepalingen de tijdberekening regelen van alle verjaringen die in het Burgerlijk Wetboek zijn bepaald ; Die onwettigheid strekt zich ook uit tot de beslissing waarbij het bestreden arrest, op grond van dezelfde redenen, afwijzend beschikt op de rechtsvordering tegen de tweede verweerder, die van de eerste verweerder en zijn rechtverkrijgenden de opdracht heeft gekregen om tegen eiser een aansprakelijkheidsvordering in te stellen.
IV.
Beslissing van het Hof Over de door de tweede verweerder tegen het middel opgeworpen
grond van niet-ontvankelijkheid: het middel komt op tegen een feitelijke reden ; Overwegende dat het beëindigen van de taak als bedoeld in artikel 2276bis, §1, van het Burgerlijk Wetboek een wettelijk begrip is ; Dat de grond van niet-ontvankelijkheid niet kan worden aangenomen;
Over het middel : Overwegende dat naar luid van artikel 2276bis, §1, eerste lid, van het Burgerlijk
Wetboek,
de
advocaten
ontlast
zijn
van
hun
beroepsaansprakelijkheid en niet meer verantwoordelijk zijn voor de bewaring van de stukken vijf jaar na het beëindigen van hun taak ; Dat de taak van een advocaat onder meer eindigt wanneer zijn cliënt op ondubbelzinnige wijze een einde maakt aan zijn lastgeving ; Overwegende dat het arrest met verwijzing naar de uiteenzetting van de feiten door de eerste rechter, vaststelt dat de rechtsvoorgangers van de eerste verweerder op 25 mei 1987 een brief met de volgende zin naar eiser, hun
20 maart 2003
C.02.0065.F/8
raadsman, hebben gestuurd: “Ik ontlast u van de hele zaak en mij al mijn dossiers terug te zenden” ; Overwegende dat het arrest, door te oordelen dat de verjaring van de aansprakelijkheidsvordering tegen eiser pas is beginnen te lopen vanaf de ontvangst van de brief van 21 december 1987 waarin eiser zijn cliënten verzocht hun dossier in zijn kantoor te komen ophalen, voornoemd artikel 2276bis schendt ; Dat het middel gegrond is ; En overwegende dat de vernietiging van de beslissing van het arrest over de verjaring leidt tot vernietiging van de beslissing van het arrest om de rechtsvordering tegen de tweede verweerder niet gegrond te verklaren ;
OM DIE REDENEN,
HET HOF Vernietigt het bestreden arrest, behalve in zoverre het het hoger beroep ontvankelijk verklaart ; Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest ; Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de bodemrechter over ; Verwijst de aldus beperkte zaak naar het Hof van Beroep te Brussel. Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, eerste kamer, te Brussel, door afdelingsvoorzitter Claude Parmentier, de raadsheren Philippe Echement, Didier Batselé, Daniel Plas en Christine Matray, en in openbare terechtzitting van twintig maart tweeduizend en drie uitgesproken door afdelingsvoorzitter Claude Parmentier, in aanwezigheid van advocaat-generaal Thierry Werquin, met bijstand van griffier Marie-Jeane Massart.
20 maart 2003
C.02.0065.F/9
Vertaling opgemaakt onder toezicht van raadsheer Greta Bourgeois en overgeschreven met assistentie van griffier Philippe Van Geem. De griffier,
De raadsheer,