Instelling Hof van Beroep te Brussel
Onderwerp Arbeidsongeval. Schade in gemeenrecht. Echtscheiding
Datum 30 maart 2010
Copyright and disclaimer De inhoud van dit document kan onderworpen zijn aan rechten van intellectuele eigendom van bepaalde betrokkenen, Er wordt u geen recht verleend op deze rechten. M&D Seminars geeft u via dit document informatie, maar verstrekt geen advies. M&D Seminars garandeert niet dat de informatie in dit document foutloos is. U gebruikt de inhoud van dit document op eigen risico. M&D Seminars, noch een van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook bij het gebruik van dit document en van de inhoud van dit document. © M&D Seminars – 2010
M&D SEMINARS Eikelstraat 38 | 9840 De Pinte | T 09 224 31 46 | F 09 225 32 17 |
[email protected] | www.mdseminars.be
Details Justel Nummer:
N-20100330-11
Rolnummer: 1997AR646 Instantie: Hof van Beroep, Brussel Datum : 30/03/2010
Type van beslissing:
Arrest
Samenvatting Arbeidsongeval. Schade in gemeenrecht. Diverse schadeposten van het slachtoffer, van zijn echtgenote, van zijn kinderen. I. Er bestaat echter geen reden om een afzonderlijke begroting toe te staan voor psychisch leed en de pijnbeleving die aangezien moet worden als eenzelfde facet van de morele schade die het slachtoffer in voornoemde periode onderging. II. Het slachtoffer merkt terecht op dat de uitgekeerde vergoeding voor hulp van derden in het kader van de arbeidsongevallenwet niet het verlies dekt van de huishoudelijke waarde, die een economische schade is .De vergoeding voor hulp aan derden mag geen dubbel gebruik uitmaken met de vergoeding voor het verlies van de economische waarde huishouden. III. Vergoeding voor seksuele schade. Het slachtoffer was 37 jaar op het ogenblik van het ongeval en is hierdoor impotent geworden. Net voor het ongeval was hij voor de tweede keer vader geworden. Deze post wordt ex aequo et bono geraamd op 20.000 euro . IV. Vergoeding voor esthetische schade (in casu: schaal 3 in de trap van 7. Hierbij moet rekening gehouden worden met de omstandigheid dat het slachtoffer - buiten de opgelopen littekens - rolstoelgebonden is en een uitstulping meedraagt ter hoogte van de buik op de plaats waar de baclofenpomp is ingebracht. Gelet op alle concrete elementen van het dossier wordt deze post ex aequo et bono geraamd op 7.000 euro . V. Het slachtoffer vraagt verder een algemeen voorbehoud te formuleren voor wat de toekomst betreft. Postprofessionele schade, zijnde inkomensschade geleden na het beëindigen van de lucratieve levensperiode, wordt gedekt door de arbeidsongevallenprestaties wegens blijvende arbeidsongeschiktheid en kan geen aanleiding meer geven tot een vergoeding in gemeen recht. Aan het slachtoffer kan enkel een voorbehoud verleend worden voor wat de kosten betreft verbonden aan mogelijke latere medische complicaties die het gevolg zijn van het ongeval.
VI. Standingrolstoel. Kinetafel: deze toestellen zijn inderdaad geen eeuwig leven beschoren en zullen zij desgevallend moeten vervangen worden. Er wordt een voorbehoud verleend voor wat de mogelijke vervanging van deze toestellen VII De echtgenote (thans uit de echt gescheiden) werd geconfronteerd met een echtgenoot die plots fysiek grote beperkingen onderging waarmee hijzelf heel moeilijk kon mee omgaan. Zij was op het ogenblik van het ongeval 29 jaar. Zij is gedurende 14 jaar haar echtgenoot blijven bijstaan maar het geheel van de omstandigheden heeft ten slotte aanleiding gegeven tot een echtscheiding. De morele schade die mevrouw D. al die jaren geleden heeft, mag gelijkgesteld worden met de morele schade die een weduwe ondergaat bij het overlijden van haar echtgenoot.
Vrije woorden Arbeidsongeval. Verlamming van onderste ledematen. Schade in gemeenrecht. a) Morele schade. Psychisch leed. Pijnbeleving. facetten van eenzelfde morele schade. b) hulp van derden; verlies van huishoudelijke waarde; c) seksuele schade: begroting ex aequo et bono; d) esthetische schade; e) schade opgelopen door de echtgenote; f) schade oplopen door de thans ontbonden gemeenschap; schadeloostelling van de kinderen: criteria. g) B.A.O.; h-) T.A.O.; h) schadelosstelling voor gebruik van kinetafel, van standingrolsoel; i) voorbehoud voor de toekomstige schade: criteria.
Trefwoord(en) UTU BURGERLIJK RECHT-> VERBINTENIS UIT ONRECHTMATIGE DAAD-> Begroting schade-> Morele schade BURGERLIJK RECHT-> VERBINTENIS UIT ONRECHTMATIGE DAAD-> Begroting schade-> Arbeidsongeschiktheid BURGERLIJK RECHT-> VERBINTENIS UIT ONRECHTMATIGE DAAD-> Begroting schade-> Algemene beginselen schadebepaling-> Preciesheid - ex aequo et bono BURGERLIJK RECHT-> VERBINTENIS UIT ONRECHTMATIGE DAAD-> Begroting schade-> Arbeidsongeschiktheid-> Blijvende invaliditeit BURGERLIJK RECHT-> VERBINTENIS UIT ONRECHTMATIGE DAAD-> Begroting schade-> Arbeidsongeschiktheid-> Tijdelijke invaliditeit
Volledige tekst ARREST N° Het Hof van Beroep te BRUSSEL, eerste kamer, na beraadslaging, spreekt volgend arrest uit : Rep. Nr. 2010/ A.R. nr. 1997/AR/646- 1997/AR/654 INZAKE VAN : 1) De naamloze vennootschap ELECTRABEL, waarvan de maatschappelijke zetel
gevestigd is te 1000 BRUSSEL, Regentlaan 8, 2) De S.V. INTERCOMMUNALE ASVERLEC, waarvan de maatschappelijke zetel gevestigd is te 1650 BEERSEL, Guido Gezellestraat 126, appellanten tegen een vonnis uitgesproken door de rechtbank van eerste aanleg te Brussel op 6 december 1996, vertegenwoordigd door Meester FEYS loco Meester Christine VANDEVELDE, advocaat te 1731 ZELLIK, Noorderlaan 30, 1ste kamer TEGEN : 1) De heer V. R., wonende 2) Mevrouw E. D., wonende 3) De heer V. R., wonende en Mevrouw E. D., ADEGEM, Oude Staatsbaan 57, in naam van hun ontbonden huwgemeenschap, in vereffening, 4) Mevrouw T. R., wonende te 5) De heer T. R., wonende te , geïntimeerden, vertegenwoordigd door Meester Ingrid DEMUYT loco Meester Georges DEMUYT, advocaat te 9990 MALDEGEM, Koningin Astridlaan 34, 6) De naamloze vennootschap MENSURA, Gemeenschappelijke Verzekeringskas, voorheen N.V. ASSUBEL, waarvan de maatschappelijke zetel gevestigd is te 1000 BRUSSEL, Lakensestraat 35/39, geïntimeerde, vertegenwoordigd door Meester Edmond WEYTEN, advocaat te 1050 BRUSSEL, Italiëlaan 42/2, De zaak werd, voor zoveel als nodig, ab ovo hernomen. De tussenarresten van 14 maart 2000 en van 14 januari 2003 worden hierbij als volledig hernomen beschouwd en worden verder uitgewerkt. Gelet op de procedurestukken buiten deze reeds voorkomende in voornoemde tussenarresten: · de conclusie van geïntimeerde sub 6 neergelegd ter griffie op 18 april 2007; · de conclusie - gerechtskosten en van het verder zetten van het geding door de heer Tom R. in eigen naam neergelegd door geïntimeerden ter griffie op 19 maart 2009; · de syntheseconclusie van geïntimeerden sub 1 t.e.m. 5 neergelegd ter griffie
op 16 november 2009; · de vervangende syntheseconclusie van appellanten neergelegd ter griffie op 5 januari 2010. Gehoord de advocaten van partijen ter openbare terechtzitting van 16 februari 2010 en gelet op de stukken die zij neerlegden. I. Voorafgaande samenvatting. 1.1. Geïntimeerde sub 1 werd het slachtoffer van een arbeidsongeval op 22 augustus 1989. Hij klom die dag op een houten elektriciteitspaal, eigendom van Electrabel, om er een kabel voor de kabeltelevisie aan te bevestigen. Tijdens het klimmen brak de paal zodat geïntimeerde sub 1 ten val kwam en onder de paal terechtkwam. Ingevolge die val liep het slachtoffer een wervelbreuk op en is hij sindsdien verlamd aan zijn onderste ledematen. 1.2. Bij tussenarrest van 14 maart 2000 werd het bestreden vonnis gedeeltelijk hervormd en voor het overige bevestigd. Ingevolge dit tussenarrest werden enkel huidige appellanten - Electrabel en Asverlec - verantwoordelijk geacht voor het schadegeval en werden ook enkel deze partijen in solidum veroordeeld tot betaling van een provisie van 2.000.000 BEF aan geïntimeerde sub 1 , van een provisie van 1 BEF aan geïntimeerden sub 2, 4 en 5 en van een provisie van 10.000.000 BEF aan geïntimeerde sub 6 plus de intresten aan de wettelijke rentevoet vanaf de data der uitbetaling (zoals ook beslist werd door de eerste rechter). 1.3. Bij tussenarrest van 14 januari 2003 werd Dr. Jean Corthals aangesteld als deskundige. Deze legde zijn verslag neer op 25 oktober 2004. 1.4. Er werd tevens een procedure gevoerd voor de arbeidsrechtbank/arbeidshof te Oostende/Brugge waarin inmiddels definitief beslist werd over de vorderingen ingesteld in het kader van de arbeidsongevallenwetgeving. De huidige procedure beperkt zich tot de schade in gemeen recht die nog vergoed moet worden. II. Bespreking. 2.1. Schade van V. R. in eigen naam:
2.1.1.Geïntimeerde sub 1 maakt vooreerst aanspraak op morele schade tijdens de periode van tijdelijke arbeidsongeschiktheid gaande van 22 augustus 1989 t.e.m. 31 december 1992. Hij werpt desbetreffend op dat hij 8 maanden in het ziekenhuis heeft moeten verblijven, opeenvolgende zware operatieve ingrepen heeft moeten ondergaan alsmede een langdurige revalidatie wat een hoge pijnbeleving (= pretium doloris) met zich meebracht alsmede veel psychisch leed. Hij vraagt een afzonderlijke vergoeding voor de psychische schade enerzijds en de pijnbeleving (pretium doloris) anderzijds en raamt beide posten telkens a rato van 37,50 euro aan 100% tijdens voornoemde periode van tijdelijke arbeidsongeschiktheid wat een bedrag geeft van 2 x 46.050 euro in totaal. Appellanten menen dat het slachtoffer gedurende een veel beperktere periode aanspraak kan maken op pretium doloris aan een dagvergoeding van hetzij 31 euro hetzij 25 euro en geen recht heeft op een afzonderlijke vergoeding voor psychisch leed. Zij komen alzo tot een vergoeding van 32.344 euro . 2.1.2. In de periode van augustus 1989 tot december 1992 diende het slachtoffer op regelmatige basis heelkundige ingrepen te ondergaan en ving hij langdurige revalidaties aan. Het is om deze reden overigens dat de deskundige een tijdelijke arbeidsongeschiktheid aanhield a rato van 100% tijdens de periode van 22 augustus 1989 t.e.m. 31 augustus 1992. Er kan aangenomen worden dat de vele complicaties die telkens heelkundige ingrepen vereisten en de zware revalidatie met een langdurige afwezigheid in zijn gezin tot gevolg emotioneel zeer zwaar hebben doorgewogen voor het slachtoffer. Er bestaat echter geen reden om een afzonderlijke begroting toe te staan voor psychisch leed en de pijnbeleving die aangezien moet worden als eenzelfde facet van de morele schade die het slachtoffer in voornoemde periode ondergaan heeft. Er bestaat evenmin aanleiding om deze periode onder te verdelen naargelang het slachtoffer al dan niet in het ziekenhuis verbleef gezien de hele periode van tijdelijke arbeidsongeschiktheid gekenmerkt wordt door ziekenhuisopnames, na - verzorging, revalidatie en tussendoor vele medische complicaties die nieuwe ziekenhuisopnames vereisten. De morele schade wordt derhalve geraamd op: 1.228 dagen x 37,50 euro /dag aan 100% = 46.050 euro . 2.1.3. Het slachtoffer vraagt vervolgens een vergoeding voor de morele schade voor blijvende arbeidsongeschiktheid die hij raamt op 236.137,50 euro voor het verleden en 246.484,50 euro voor de toekomst. Hij verwijst hierbij naar de fysieke restletsels en pijnen, de diverse behandelingen die hij diende te ondergaan, het door hem geleden psychisch
leed en het feit dat hij afhankelijk is van hulp door derden. Appellanten stellen een forfaitaire vergoeding voor van 1.500 euro per punt of 150.000 euro , vergoedende intresten inbegrepen. Ondergeschikt stemmen zij in met de kapitalisatiemethode doch op grond van andere gegevens dan deze gehanteerd door het slachtoffer en komen alzo voor het verleden tot een bedrag van 125.680 euro . 2.1.4. De letsels werden geconsolideerd op 1 januari 1993 en het slachtoffer was op dat ogenblik 40 jaar oud. De invaliditeitsgraad werd vastgesteld op 100%. Uit het psychologisch verslag van Dr. Thiery van 5 maart 2004 blijkt dat het slachtoffer een diep humaan trauma doormaakt, dat hij verkeert in een chronische depressieve toestand gekenmerkt door revendicatieve kwaadheid en dit alles te interpreteren is in het kader van een geblokkeerde treurarbeid door aanhoudend rouwproces dat niet in resolutie is gegaan en waardoor hij maximaal gefixeerd blijft op zijn fysische en psychische evenals sociaal en relationeel tekort. Gans deze problematiek heeft uiteindelijk ook nog tot een echtscheidingsprocedure geleid en het slachtoffer woont thans alleen in de echtelijke woning. Bovendien is het slachtoffer niet meer in staat om alleen dagelijkse taken te verrichten, zoals opstaan, zich aankleden, wassen, tafel dekken enz. wat de nodige bijkomende frustratie met zich zal meebrengen. Gelet op de aard en de ernst van de restletsels en de belangrijkheid van de graad van invaliditeit is het aangewezen om in deze de kapitalisatiemethode toe te passen. De kapitalisatie van de morele schade op basis van een dagbedrag maakt het mogelijk om rekening te houden met de vermoedelijke levensduur van het slachtoffer, wat een correctere vergoeding van de schade tot gevolg heeft. Er bestaat verder geen reden om voor de morele schade ingevolge blijvende invaliditeit een andere vergoedingsbasis te nemen dan deze die gehanteerd werd voor de morele schade tijdelijke arbeidsongeschiktheid. 2.1.5. Er komt bijgevolg voor deze post toe aan de heer V. R.: a) Voor het verleden ( periode van 1 januari 1993 = consolidatie tot 30 maart 2010 = datum van de uitspraak ): 6.297 dagen x 37,50 euro = 236.137,50 euro . b) Voor de toekomst ( leeftijd: 57 jaar - rentevoet 3% - levenslange lijfrente ): 365 dagen x 37,50 euro x 16,170 = 221.326,87 euro . 2.1.6. Het slachtoffer vraagt verder een vergoeding voor huishoudelijke schade die hij raamt op 53.007,72 euro voor de periode tot 3 augustus 2003 (= datum
van de feitelijke scheiding) + 42.160,50 euro voor de periode van 4 augustus 2003 tot de datum van de uitspraak + 114.040,16 euro voor de toekomst. Appellanten menen dat het slachtoffer voor deze post reeds vergoed werd in het kader van de arbeidsongevallenwet minstens het bewijs moet voorleggen van het bedrag dat in die context aan hem uitgekeerd werd. Ondergeschikt menen zij dat het slachtoffer wel nog bepaalde huishoudelijke taken kan uitoefenen en derhalve geen vergoeding aan 100% kan toegekend worden. En nog meer ondergeschikt stellen zij voor, indien de kapitalisatiemethode zou toegepast worden, andere coëfficiënten toe te passen. 2.1.7. Het slachtoffer merkt terecht op dat de uitgekeerde vergoeding voor hulp van derden in het kader van de arbeidsongevallenwet niet het verlies dekt van de huishoudelijke waarde, die een economische schade is . De vergoeding voor hulp aan derden mag geen dubbel gebruik uitmaken met de vergoeding voor het verlies van de economische waarde huishouden. Gelet op dit alles en mede gelet op het feit dat het slachtoffer nog een aantal huishoudelijke taken op zelfstandige basis kan uitvoeren, wordt de huishoudelijke invaliditeit geraamd op 50%. De hoogte van de arbeidsongeschiktheid/invaliditeit en de aard van de blijvende gevolgen verantwoorden dat in deze de kapitalisatiemethode wordt toegepast. 2.1.8. Voor deze post komt bijgevolg toe aan het slachtoffer: - Voor de periode van 22 augustus 1989 (= datum van het ongeval) tot 3 augustus 2003 (= datum van de feitelijke scheiding): 17,35 euro x 50% x 35% x 5.092 dagen = 15.460,59 euro . - Voor de periode van 4 augustus 2003 tot 30 maart 2010: 17,35 euro x 50% x 2.430 dagen = 21.080,25 euro . - Voor de toekomst: 8,68 euro x 365 dagen x 16,170 = 51.229,79 euro . 2.1.9. Het slachtoffer vraagt verder nog een vergoeding voor seksuele schade die hij ex aequo et bono raamt op 30.000 euro . Appellanten stellen een bedrag voor van 15.000 euro , vergoedende intresten inbegrepen. Het slachtoffer was 37 jaar op het ogenblik van het ongeval en is hierdoor impotent geworden. Net voor het ongeval was hij voor de tweede keer vader geworden.
Deze post wordt ex aequo et bono geraamd op 20.000 euro . 2.1.10. Het slachtoffer meent verder recht te hebben op een vergoeding voor esthetische schade die hij ex aequo et bono raamt op 20.000 euro . Appellanten stellen een bedrag voor van 2.500 euro . De deskundige bepaalde de graad van esthetische schade op schaal 3 in de trap van 7. Hierbij moet rekening gehouden worden met de omstandigheid dat het slachtoffer - buiten de opgelopen littekens - rolstoelgebonden is en een uitstulping meedraagt ter hoogte van de buik op de plaats waar de baclofenpomp is ingebracht. Gelet op alle concrete elementen van het dossier wordt deze post ex aequo et bono geraamd op 7.000 euro . 2.1.11. Het slachtoffer vraagt verder een voorschot van 1 euro op de kosten en ereloonstaat van zijn raadsman. Hij bewijst niet dat hij andere kosten heeft moeten dragen dan de kosten en de erelonen van zijn raadsman. Deze kosten worden gedekt door de rechtsplegingsvergoeding en kunnen geen aanleiding meer geven tot een afzonderlijke vergoeding. Deze post wordt derhalve afgewezen. 2.1.12. Het slachtoffer vraagt verder een algemeen voorbehoud te formuleren voor wat de toekomst betreft. Appellanten werpen op dat een dergelijk voorbehoud niet werd voorzien door de deskundige en derhalve moet afgewezen worden. Ondergeschikt menen zij dat het voorbehoud enkel betrekking kan hebben op het medisch luik en de kosten verbonden aan de medische implicaties. Een dergelijk algemeen voorbehoud werd inderdaad niet voorzien door de deskundige wat overigens erkend wordt door het slachtoffer zelf. Postprofessionele schade, zijnde inkomensschade geleden na het beëindigen van de lucratieve levensperiode, wordt gedekt door de arbeidsongevallenprestaties wegens blijvende arbeidsongeschiktheid en kan geen aanleiding meer geven tot een vergoeding in gemeen recht. Aan het slachtoffer kan enkel een voorbehoud verleend worden voor wat de kosten betreft verbonden aan mogelijke latere medische complicaties die het gevolg zijn van het ongeval. 2.1.13. Het slachtoffer vraagt ten slotte een provisie van 850 euro voor een kinetafel en een provisie van 8.115 euro voor een standingrolstoel.
Appellanten menen dat zowel voor de kinetafel als voor de rolstoel een definitief bedrag dient toegekend te worden, zijnde 805,90 euro en 8.115 euro . Zoals het slachtoffer terecht opmerkt zijn deze toestellen inderdaad geen eeuwig leven beschoren en zullen zij desgevallend moeten vervangen worden. Voor deze beide posten wordt dan ook een bedrag toegekend van 805,90 euro en van 8.115 euro en wordt verder aan het slachtoffer een voorbehoud verleend voor wat de mogelijke vervanging van deze toestellen betreft. 2.1.14: Recapitulatie: - Morele schade T.A.O.: 46.050,00 euro - Morele schade B.A.O.: 236.137,50 euro 221.326,87 euro - Huishoudelijke schade: 15.460,59 euro 21.080,25 euro 51.229,79 euro - Seksuele schade: 20.000,00 euro - Esthetische schade: 7.000,00 euro - Kinetafel: 805,90 euro - standingrolstoel: 8.115,00 euro TOTAAL: 627.205,90 euro Provisie: - 49.578,70 euro Saldo: 577.627,20 euro 2.2.Schade huwgemeenschap: 2.2.1.Geïntimeerden sub 1 en 2 zijn inmiddels gescheiden . Zij stellen dat indien de ontbonden maar nog niet vereffende huwgemeenschap geen vordering meer zou kunnen instellen zij die vorderingen dan instellen elk in eigen naam en voor de helft. 2.2.2. Zij vragen uit dien hoofde een bedrag van 500 euro voor administratieve kosten, een provisie van 1 euro voor advocatenkosten, een bedrag van 75 euro voor de verplaatsingskosten tijdens de medische expertise en een bedrag van 1.537,06 euro voor het automatiseren van de garagepoort. Aanvullend vragen zij een bedrag van 632,82 euro voor het vervangen in 2005 van de automaat.
Behoudens wat de advocatenkosten en de garagepoort betreft gedragen appellanten zich overwegend naar de wijsheid van het hof. Wat de garagepoort betreft worden deze kosten in se niet betwist maar worden stavingstukken gevraagd. 2.2.3. De administratieve kosten t.b.v. 500 euro kunnen toegekend worden. Beide ex - echtgenoten bewijzen niet dat zij andere kosten hebben moeten dragen dan de kosten en de erelonen van hun raadsman. Deze kosten worden gedekt door de rechtsplegingsvergoeding en kunnen geen aanleiding meer geven tot een afzonderlijke begroting. De verplaatsingskosten t.b.v. 75 euro kunnen toegekend worden. Voor het automatiseren van de garagepoort wordt een factuur voorgelegd van 11 maart 1999 voor een bedrag van 62.005 BEF = 1.537,06 euro . Dit bedrag kan bijgevolg ook toegekend worden alsmede het bedrag van 632,82 euro waarvan de nodige stavingstukken ook voorliggen. 2.2.4.Recapitulatie: - Administratieve kosten: 500,00 euro - Verplaatsingskosten: 75,00 euro - Garagepoort: 1.537,06 euro - Automaat: 632,82 euro TOTAAL: 2.744,88 euro Dit bedrag komt voor de helft toe aan beide ex - echtgenoten, hetzij elk 1.372,44 euro . 2.2. Schade E. D. in eigen naam: 2.3.1. Geïntimeerde sub 2 vraagt in feite een vergoeding wegens genegenheidschade die zij begroot op 75.000 euro voor de morele schade en op 20.000 euro voor de seksuele schade. Appellanten bieden een totaalbedrag aan van 10.000 euro , vergoedende intresten inbegrepen. Zij vordert tevens een provisie van 1 euro voor haar advocatenkosten. 2.3.2. Mevrouw D. was net bevallen van haar zoon toen haar ex - echtgenoot het slachtoffer werd van het ongeval. Zij werd alsdan geconfronteerd met een echtgenoot die plots fysiek grote beperkingen onderging waarmee hijzelf heel moeilijk kon mee omgaan (zie
hoger). Zij was op het ogenblik van het ongeval 29 jaar. Zij is gedurende 14 jaar haar echtgenoot blijven bijstaan maar het geheel van de omstandigheden heeft ten slotte aanleiding gegeven tot een echtscheiding. De morele schade die mevrouw D. al die jaren geleden heeft, mag gelijkgesteld worden met de morele schade die een weduwe ondergaat bij het overlijden van haar echtgenoot. Deze post wordt in zijn geheel dan ook begroot op 10.000 euro . Wat de gevorderde advocatenkosten betreft bewijst mevrouw D. niet dat zij andere kosten heeft moeten dragen dan de kosten en de erelonen van haar raadsman. Deze kosten worden gedekt door de rechtsplegingsvergoeding en kunnen geen aanleiding meer geven tot een afzonderlijke vergoeding. 2.4. Schade T. R.: 2.4.1. Zij vordert uit hoofde van morele schade een bedrag van 25.000 euro . Appellanten bieden een bedrag aan van 2.500 euro , vergoedende intresten inbegrepen. Zij vordert tevens een provisie van 1 euro voor haar advocatenkosten. 2.4.2. T. was bijna 6 jaar oud op het ogenblik van het ongeval. Zij heeft bijgevolg de problemen van haar vader van zeer dichtbij meegemaakt wat ongetwijfeld een invloed zal hebben gehad op haar hele jeugd. Zij was bovendien 20 jaar toen haar ouders uit elkaar gingen. Haar morele schade wordt ex aequo et bono geraamd op 5.000 euro . Wat de gevorderde advocatenkosten betreft bewijst T. niet dat zij andere kosten heeft moeten dragen dan de kosten en de erelonen van haar raadsman. Deze kosten worden gedekt door de rechtsplegingsvergoeding en kunnen geen aanleiding meer geven tot een afzonderlijke vergoeding. 2.5. Schade T. R.: 2.5.1. Hij vordert uit hoofde van morele schade ook een bedrag van 25.000 euro . Appellanten bieden een bedrag aan van 1.500 euro , vergoedende intresten inbegrepen, omdat hij geboren is enkele dagen voor het ongeval en bijgevolg zijn vader nooit gezond gekend heeft. Hij vordert tevens een provisie van 1 euro voor zijn advocatenkosten.
2.5.2. Het feit dat T. nooit een gezonde vader gekend heeft, is geen reden om aan te nemen dat zijn moreel leed daarom minder is geweest. Ook hij is gedurende gans zijn jeugd geconfronteerd geweest met de gezondheidsproblemen van zijn vader en de druk die hierdoor werd uitgeoefend op het gezinsleven. Zijn morele schade is bijgevolg dezelfde als deze die zijn zus onderging en wordt bijgevolg ex aequo et bono geraamd op 5.000 euro . Wat de gevorderde advocatenkosten betreft bewijst T. niet dat hij andere kosten heeft moeten dragen dan de kosten en de erelonen van zijn raadsman. Deze kosten worden gedekt door de rechtsplegingsvergoeding en kunnen geen aanleiding meer geven tot een afzonderlijke vergoeding. 2.6. Vergoedende intresten: 2.6.1. Appellanten vragen een rentevoet te willen hanteren van 5% gelet op het feit dat de forfaitaire vergoedingen begroot worden aan geactualiseerde dagtarieven terwijl het ongeval dateert van 1989. De actualisering van schadebedragen ingevolge de muntontwaarding heeft enkel tot doel aan het slachtoffer een vergoeding toe te kennen die gelijkwaardig is aan die welke hij had moeten ontvangen op het ogenblik dat het recht daarop is ontstaan, terwijl de vergoedende intresten ertoe strekken de schade te herstellen die voortvloeit uit de vertraging in de betaling van de schadevergoeding, wat op zichzelf ook een schade is. 2.6.2. Er is dan ook geen reden voorhanden om in deze af te wijken van de wettelijke intrestvoet door een lagere intrestvoet toe te kennen. 2.7. Wat de vordering van Mensura betreft: 2.7.1. Mensura vordert de veroordeling van appellanten tot betaling van een bedrag van 1.079.888,23 euro plus de vergoedende intresten op verschillende posten en de gerechtelijke intresten. Deze vordering wordt door appellanten niet betwist . 2.7.2. Deze vordering wordt dan ook toegekend zoals gevraagd door Mensura. 2.8. Wat de gerechtskosten betreft: 2.8.1. Wat de rechtsplegingsvergoeding betreft vraagt Mensura een bedrag van 5.000 euro terwijl appellanten en de consorten R. - D. de toekenning vragen van het basistarief. Er is geen reden voorhanden om af te wijken van het basistarief.
2.8.2. De raadsman van de consorten R. - D. vraagt afzonderlijke rechtsplegingsvergoedingen per partij die hij vertegenwoordigt. Gezien deze partijen allen dezelfde raadsman hebben, komen zij slechts in aanmerking voor één rechtsplegingsvergoeding. Het basistarief bedraagt in deze 15.000 euro gelet op het gevorderde dewelke verschuldigd is enerzijds aan de consorten R. - D. samen en anderzijds aan de NV Mensura als de (overwegend) in het gelijk gestelde partijen. 2.8.3. In het tussenarrest van 14 maart 2000 werd echter een deel van de gerechtskosten in hoger beroep reeds begroot. De aldaar toegekende bedragen aan rechtsplegingsvergoeding dienen in mindering te worden gebracht van de thans toegekende bedragen. OM DEZE REDENEN : HET HOF, Rechtdoende op tegenspraak, Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken; De arresten van 14 maart 2000 en van 14 januari 2003 verder uitwerkend, Geeft akte aan T. R. en T. R. dat zij het geding verder zetten in eigen naam. Veroordeelt appellanten in solidum om te betalen aan: - V. R., het bedrag van VIJFHONDERD ZEVENENZEVENTIGDUiZEND ZESHONDERD ZEVENEN-TWINTIG EURO TWINTIG CENT (577.627,20 euro ) plus de vergoedende intresten aan de wettelijke intrestvoet op: · het bedrag van 46.050 euro vanaf 28 april 1991, gemiddelde datum; · het bedrag van 236.137,50 euro vanaf 1 augustus 2001, gemiddelde datum; · het bedrag van 15.460,59 euro vanaf 1 juli 1996, gemiddelde datum; · het bedrag van 21.080,25 euro vanaf 1 december 2006, gemiddelde datum; · het bedrag van 20.000 euro vanaf 1 januari 1993, datum der consolidatie; · het bedrag van 7.000 euro vanaf 1 januari 1993, datum der consolidatie; · het bedrag van 805,90 euro vanaf de datum der betaling; · het bedrag van 8.115 euro vanaf de dag der betaling;
tot de datum van huidig arrest, waarna vermeerderd met de gerechtelijke intresten aan dezelfde intrestvoet. - V. R. en E. D. elk een bedrag van DUIZEND DRIEHONDERD TWEEENZEVENTIG EURO VIERENVEERTIG CENT (1.372,44 euro ) plus de vergoedende intresten aan de wettelijke intrestvoet vanaf 22 augustus 1989 op het bedrag van 575 euro , datum van het ongeval, en vanaf de datum van betaling wat de sommen 1.537,06 euro en 632,82 euro betreft tot de datum van huidig arrest, waarna vermeerderd met de gerechtelijke intresten aan dezelfde intrestvoet ; - E. D. een bedrag van TIENDUIZEND EURO (10.000 euro ) plus de vergoedende intresten aan de wettelijke intrestvoet vanaf 8 juni 1999, gemiddelde datum, tot de datum van huidig arrest, waarna vermeerderd met de gerechtelijke intresten aan dezelfde intrestvoet; - T. R. een bedrag van VIJFDUIZEND EURO (5.000 euro ) plus de vergoedende intresten aan de wettelijke intrestvoet vanaf 8 juni 1999, gemiddelde datum, tot de datum van huidig arrest, waarna vermeerderd met de gerechtelijke intresten aan dezelfde intrestvoet; - T. R. een bedrag van VIJFDUIZEND EURO (5.000 euro ) plus de vergoedende intresten aan de wettelijke intrestvoet vanaf 8 juni 1999, gemiddelde datum, tot de datum van huidig arrest, waarna vermeerderd met de gerechtelijke intresten aan dezelfde intrestvoet; - de NV Mensura een bedrag van EEN MILJOEN NEGENENZEVENTIGDUIZEND ACHTHONDERD ACHTEN-TACHTIG EURO DRIEENTWINTIG CENT (1.079.888,23 euro ) plus de vergoedende intresten aan de wettelijke intrestvoet op: · het bedrag van 1.071.888,23 euro vanaf 1 januari 2000, gemiddelde datum; · het bedrag van 874.140 euro vanaf 2 mei 2000; · het bedrag van 316.310,65 euro vanaf 1 januari 1993; En plus nog de vergoedende intresten aan dezelfde rentevoet voor: · de reserve voor protheses van 18.937,11 euro vanaf 3 mei 2000, datum van de akkoordverlening van het F.A.O.; · de aanpassing van de wagen t.b.v. 56.342,87 euro , eveneens prothesenreserve, vanaf 3 mei 2000; · badlift en onderhoud t.b.v. 29.555,44 euro vanaf 3 mei 2000; · de monotubulaire orthesen t.b.v. 59.796,97 euro vanaf 3 mei 2000; · de rolstoel t.b.v. 35.189,75 euro vanaf 3 mei 2000;
· de sondage en catheder t.b.v. 19.535,01 euro vanaf 3 mei 2000; · de plooibare rolstoel t.b.v. 33.287,89 euro vanaf 3 mei 2000; · het looprek t.b.v. 1.094,34 euro vanaf 3 mei 2000; En telkens ook te vermeerderen met de gerechtelijke intresten vanaf de datum van huidig arrest aan dezelfde rentevoet. Geeft akte aan de heer V. R. van zijn voorbehoud voor wat enerzijds de kosten betreft verbonden aan mogelijke latere medische complicaties die het gevolg zijn van het ongeval en anderzijds de vervanging van de kinetafel en een standingrolstoel. Veroordeelt appellanten in solidum tot betaling van de bijkomende gerechtskosten in hoger beroep, in hun geheel begroot - in hoofde van appellanten op euro 15.185,92 (185,92 rolrecht + 15.000 rechtsplegingsvergoeding), - in hoofde van 1ste tot en met 6de geïntimeerden op euro 16.552 (15.000 rechtsplegingsvergoeding + 1.552 erelonen en onkosten deskundige), - in hoofde van MENSURA op euro 15.000 rechtsplegingsvergoeding. Aldus gevonnist en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de burgerlijke eerste kamer van het hof van beroep te Brussel, op 30/03/2010 waar aanwezig waren en zitting hielden : Astrid DE PREESTER, Raadsheer d.d. Voorzitter, Marc BOSMANS, Raadsheer, Marc DEBAERE, Raadsheer, bijgestaan door Viviane DE VIS, Griffier. V. DE VIS M. DEBAERE M. BOSMANS A. DE PREESTER