Instelling Hof van Beroep - Gent
Onderwerp Handelsagentuurovereenkomst. (niet) naleving opzeggingstermijn. Beëindiging definitieve uitwerking. Niet exclusieve agentuur. Territorium commissiezaken afgesloten na het einde van de overeenkomst. Voorwaarden
Datum 24 februari 2010
Copyright and disclaimer De inhoud van dit document kan onderworpen zijn aan rechten van intellectuele eigendom van bepaalde betrokkenen, Er wordt u geen recht verleend op deze rechten. M&D Seminars geeft u via dit document informatie, maar verstrekt geen advies. M&D Seminars garandeert niet dat de informatie in dit document foutloos is. U gebruikt de inhoud van dit document op eigen risico. M&D Seminars, noch een van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook bij het gebruik van dit document en van de inhoud van dit document. © M&D Seminars – 2010
M&D SEMINARS Eikelstraat 38 | 9840 De Pinte | T 09 224 31 46 | F 09 225 32 17 |
[email protected] | www.mdseminars.be
Details Justel Nummer:
N-20100224-10
Rolnummer: 2008/AR/1052 Instantie: Hof van Beroep, Gent Datum : 24/02/2010
Type van beslissing:
Arrest
Samenvatting De wijze waarop een agentuurovereenkomst eenzijdig dient beëindigd te worden, is geregeld in artikel 18 van de agentuurwet. De partij die ze beëindigt, moet een opzeggingstermijn in acht nemen. Het feit dat deze voorwaarde niet wordt nageleefd, geeft volgens artikel 18§3 van de agentuurwet aanleiding tot het verschuldigd zijn van een vervangende opzeggingsvergoeding, doch belet niet dat de beëindiging uitwerking heeft. De overeenkomst tussen partijen bepaalt dat de agent niet-exclusieve basis werd aangesteld om de producten van de principaal te verkopen ("de vendre à titre non-exclusif"). De vaststelling dat een territorium werd bepaald, waarin hij deze activiteit mocht uitoefenen, doet geen afbreuk aan dit niet-exclusief karakter van de agentuur, dat de principiaal desgevallend toeliet een andere agent aan te stellen in hetzelfde gebied. 2. Artikel 11,1° van de agentuurwet bepaalt dat de handelsagent recht heeft op een commissie voor een na het einde van de agentuurovereenkomst afgesloten zaak, indien de zaak hoofdzakelijk te danken is aan de door hem tijdens de duur van de agentuurovereenkomst aan de dag gelegde activiteit en ze is afgesloten binnen een termijn van zes maanden te rekenen van het einde van deze overeenkomst. Deze bepaling verschaft de agent enkel recht op commissie voor deze zaken, waarvoor de onderhandelingen reeds gestart waren vóór het einde van de overeenkomst. Opdat hij op deze vergoeding aanspraak zou kunnen maken, moet de agent bovendien bewijzen dat hij tijdens de duur van de agentuur-overeenkomst activiteiten aan de dag heeft gelegd die betrekking hadden op de na het einde van de overeenkomst gesloten zaak, dat de zaak hoofdzakelijk aan zijn bemiddeling te danken is en dat ze werd afgesloten binnen de zes maanden na het einde van de overeenkomst. De agent kan er niet mee volstaan te vragen dat de voorlegging van de boekhouding van de principeël of een deskundigenonderzoek bevolen wordt, wanneer zij zelf volledig in gebreke blijft aan te geven bij welke klanten zij tijdens de duur van de overeenkomst tussengekomen is met het oog op eventuele zaken, die op het einde van de overeenkomst nog niet tot stand waren gekomen, maar desgevallend nadien zouden kunnen gesloten zijn. Op de agent rust de bewijslast van hetgeen hij voorhoudt.
Vrije woorden Handelsagentuurovereenkomst - (niet) naleving opzeggingstermijn beëindiging defintieve uitwerking - niet exclusieve agentuur - Terretoriùm commissiezaken afgesloten na het einde van de overeenkomst - voorwaarden.
Trefwoord(en) UTU HANDELS-, ECONOMISCH Handelsagentuur
EN
FINANCIEEL
RECHT->
TUSSENPERSONEN
(HANDEL)->
Volledige tekst Hof van beroep te Gent 12e Kamer ________ Terechtzitting van 24-2-2010 EINDARREST - In de zaak met het rolnummer 2008/AR/1052 van: JCB SARL, vennootschap naar Frans recht met zetel te F-33210 Toulenne (Frankrijk), Place de l'Horloge 5, met BTW.nr. 0394 569 123, appellante tegen de vonnissen van de rechtbank van koophandel te Kortrijk, op tegenspraak gewezen door de eerste kamer dd. 9-7-2007 en dd. 20-3-2008, oorspronkelijk eiseres hebbende als raadsman mr. VANDENBULCKE Dominiek, advocaat te 3090 Overijse, Brusselsesteenweg 506 tegen : nv SOLID, met zetel te 8587 Spiere, IJzeren Bareel 8, Industriepark,, geïntimeerde, oorspronkelijk verweerster,
hebbende als raadslieden mr. ADRIAENS Bart en mr. CALLEWIER Barbara,, beiden advocaat te 8500 Kortrijk, Ring Bedrijvenpark / Brugsesteenweg 255 velt het hof het volgend arrest. De partijen werden gehoord in openbare terechtzitting in hun middelen en conclusies en de door hen neergelegde stukken werden ingezien. Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van dit hof op 22 april 2008, heeft de vennootschap naar Frans recht JCB SARL (hierna "JCB" genoemd) hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen die op 9 juli 2007 en op 20 maart 2008 op tegenspraak tussen partijen gewezen werden door de rechtbank van koophandel te Kortrijk, eerste kamer. Antecedenten I. Feitelijke gegevens 1. De nv Solid (hierna "Solid" genoemd) is producent en verdeler van houten tuinhuizen en tuinmeubilair. In maart 1998 sloot zij een handelsagentuurovereenkomst af met "J...-C.... B......(JCB)". Er bestaat geen betwisting tussen partijen dat de medecontractant van Solid vennootschap JCB SARL (die ook "Agence Commerciale J.C.B." genoemd wordt) was. Volgens deze overeenkomst, die Solid ondertekende op 24 maart 1998 en JCB op 31 maart 1998, werd JCB aangesteld als niet-exclusief handelsagent voor de verkoop van de goederen, vermeld in de jaarlijkse catalogus van Solid, voor een gebied dat omschreven werd als "Zuidwest-Frankrijk" ("Sud-OuestFrance"). Er werd bedongen dat Solid haar bestaande klanten, namelijk de verkooppunten van Leroy-Merlin en van OBI, evenals de verkooppunten van Mr. Bricolage te Dax, Bidart en Tarnos, rechtstreeks zou beheren. De overeengekomen commissie bedroeg 6% in 1998 en 3% vanaf 1999. De overeenkomst werd afgesloten voor een eerste periode die eindigde op 31 december 1998 en daarna stilzwijgend hernieuwd werd voor periodes van 1 jaar. Zij kon beëindigd worden door een opzegging van één maand vóór het einde van het eerste jaar, van twee maanden voor het einde van het tweede jaar en van drie maanden voor het einde van het derde en de daaropvolgende jaren. JCB verbond zich ertoe tijdens het contract en gedurende anderhalf jaar na de beëindiging ervan, in zijn gebied noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks, concurrerende producten te vertegenwoordigen (artikel 6.4 van de overeenkomst). Verder werd onder meer bedongen dat het contract "intuitu personae" werd gesloten en dat elke wijziging in de juridische structuur van de agent en elk voorstel tot overdracht ervan onderworpen was aan de voorafgaande goedkeuring van de principaal. Ten slotte bepaalde de overeenkomst dat de rechtbanken van Solid ("la juridiction du mandant") uitsluitend bevoegd waren
voor geschillen die verband hielden met de overeenkomst. 2. In een brief van 4 januari 2001 aan JCB bevestigde Solid enkele wijzigingen aan de overeenkomst. Zij somde de 17 departementen op die tot de sector van JCB behoorden en voegde eraan toe dat de agent de bestaande klanten in vijf andere departementen verder mocht blijven bezoeken. Verder verleende Solid recht aan JCB op een commissie van 1%, respectievelijk 2% voor verkopen in de verkooppunten van L....-M.... en Carrefour-Continental. Voor de andere klanten bleef de commissie op 3%. Dit was 5% gedurende het eerste jaar voor nieuwe klanten, die geen deel uitmaakten van een regionale of nationale groepering. JCB bevestigt dat zij instemde met de inhoud van deze brief. 3. In een brief van 9 september 2002 aan JCB gaf Solid te kennen dat zij haar commerciële politiek op de Franse markt wenste te wijzigen en dat zij de verkopen aan de groeperingen zelf wilde beheren. Zij stelde voor de samenwerking verder te zetten op basis van het contract, zoals het bestond vóór de wijzigingen van 2001, waarbij de commissie op de directe verkopen van JCB aan zelfstandige klanten behouden bleef op 3%. Deze mededeling gaf aanleiding tot een uitvoerige correspondentie tussen partijen, die uiteindelijk leidde tot een akkoord op 23 januari 2003 over de gedeeltelijke afkoop ("rachat") door Solid van zones en/of klanten, "beheerd" door JCB. Dit akkoord hield een beperking in van de sector van JCB tot 12 departementen, de "overname" door Solid van de klanten L.... M...., OBI en Bricoman, een commissie van 3% (het eerste jaar 5% voor klanten die geen deel uitmaakten van een groepering) en de betaling van 42.769,00 EUR door Solid aan JCB. Er werd een einde gesteld aan de toepassing van de afspraken, gemaakt op 4 januari 2001. 4. JCB legt kopie voor van een brief d.d. 23 maart 2006 aan Solid, waarin zij meedeelde dat aan haar zaakvoerder J...-Cl.... B..... (hierna "B......l" genoemd) met 18 maanden vertraging, een wettelijk pensioen was toegekend en dat zij in de loop van het seizoen 2006, op een datum te bepalen in gemeen akkoord, een einde zou stellen aan de agentuurovereenkomst. Zij verklaarde daarover op korte termijn contact te willen hebben met Solid, zodat de opvolging van de klanten ernstig kon gebeuren en de verbreking van de overeenkomst op een minnelijke wijze kon plaats hebben. Solid beweert deze brief niet ontvangen te hebben. Met een aangetekende brief van 9 juni 2006, waarin zij verwees naar haar vorige correspondentie, waarop zij geen antwoord had ontvangen, liet JCB weten dat zij een einde stelde aan de overeenkomst van maart 1998 en haar addenda per 31 juli 1996. Als reden haalde zij aan dat haar zaakvoerder de wettelijke pensioenleeftijd had bereikt en dat er geen opvolger of overnemer was. Zich beroepend op artikel 13 van de (Franse) wet van 25 juni 1991, vroeg zij een contractbreukvergoeding, gelijk aan twee jaar commissie berekend op de 12 laatste maanden. Zij stelde daarvoor een factuur op van 113.460,66 EUR. Verder maakte JCB, op grond van de artikelen 10.2 en 10.3 van de (Belgische) wet van 13 april 1995 betreffende de handelsagentuurovereenkomst (hierna "de agentuurwet" genoemd), aanspraak
op indirecte commissie voor de bestellingen uitgevoerd door de principaal, geleverd buiten het contractgebied, maar bestemd voor de klanten van de agent. Ten slotte vroeg zij aan Solid om haar de overzichten over te maken van bestellingen, geplaatst vóór 1 augustus 2006. In een aangetekende brief van 14 juni 2006 verduidelijkte JCB dan dat zij recht had op commissie op de goederen die via centrale depots door Solid geleverd waren en die bestemd waren voor de vestigingen van Bricomarché, gelegen in de twaalf departementen die tot de sector van JCB behoorden. 5. Met een brief van 20 juli 2006 meldde Solid ontvangst van de brief van 9 juni 2006, waarbij JCB haar wil had geuit om een einde te stellen aan de overeenkomst van 24 maart 1998. Zij verklaarde daar nota van te nemen en liet weten dat zij de vergoedingen zou berekenen. In een brief van 25 juli 2006 stelde Solid dat de aan klanten toegekende kortingen in mindering dienden gebracht te worden en dat, rekening houdend daarmee, twee jaar commissie 104.104,66 EUR bedroeg. Zij liet weten dat deze som zou betaald worden, indien JCB haar akkoord daarmee zou bevestigen en wees erop dat de aanvaarding door JCB van deze vergoeding gold tot slot van alle rekening en elke verdere aanspraak uitsloot. 6. In brieven van 28 juli 2006 en 1 augustus 2006 stelde JCB dat de overeenkomst maar effectief eindigde na de betaling van de vergoedingen. Zij stelde dat haar vergoeding moest berekend worden op basis van de nettocommissie, zonder aftrek van de kortingen, en herhaalde haar aanspraak op commissie voor de leveringen aan Bricomarché, bestemd voor haar sector. In een brief van 1 augustus 2006 aan de klanten vroeg Solid geen bestellingen meer te richten aan JCB en deelde zij de naam van de persoon mee bij wie de orders (rechtstreeks) mochten geplaatst worden. Op 10 augustus 2006 vroeg JCB aan Solid mededeling van een kopie van alle facturen die in 2005 en 2006 gericht waren aan de klanten van haar sector. 7. In een brief d.d. 28 augustus 2006 van haar raadslieden betwistte Solid alle aanspraken van JCB. Zij wees erop dat volgens de overeenkomst de Belgische rechtbanken bevoegd waren en stelde dat op de rechtsverhouding tussen de partijen de Belgische wet van toepassing was, meer bepaald de agentuurwet, zodat JCB geen rechten kon putten uit de door hem aangehaalde Franse wet. Zij stelde dat JCB de agentuurovereenkomst eenzijdig beëindigd had zonder de wettelijke opzeggingstermijnen na te leven. De wens van B.....om op pensioen te gaan, ontsloeg JCB volgens Solid niet van deze verplichting, aangezien B.....geen contractspartij was. Doch zelfs indien het contract met B.....was afgesloten, dan kon zijn pensioen - waarvoor hij reeds sedert 1 januari 2004 uitkeringsgerechtigd was, steeds volgens Solid, niet ingeroepen worden om de overeenkomst te beëindigen op 9 juni 2006, zonder een opzeggingstermijn van zes maanden te respecteren. Solid betoogde dat JCB geen recht had op een opzeggingsvergoeding, aangezien zij zelf de overeenkomst beëindigd had en evenmin op commissie voor indirecte verkopen, gelet op het niet-exclusief karakter van de
agentuurovereenkomst. Verder argumenteerde Solid dat JCB evenmin recht had op commissie voor bestellingen geplaatst na 31 juli 2006 en dat zij op alle bestellingen die van vóór deze datum waren, commissie ontvangen had. Zij achtte het dan ook niet nodig om facturen over te maken. Zelf vroeg Solid betaling aan JCB van een vervangende verbrekingsvergoeding, gelijk aan vier maanden en één week commissie, berekend op basis van de verdiende commissie gedurende de twaalf maanden die aan de verbreking voorafgingen. 8. JCB antwoordde bij brief d.d. 19 september 2006 van haar raadsman dat er twijfel bestond over het toepasselijke recht, dat het logischerwijze het Franse recht was, maar dat dit weinig belang had, omdat zowel het Belgische als het Franse recht inzake agentuur de omzetting waren van een Europese Richtlijn. JCB wees erop dat er een akkoord was tussen partijen over de beëindiging van de overeenkomst op het ogenblik waarop B.....l effectief aanspraak kon maken op een pensioen, wat pas het geval was met een vertraging van 18 maanden. Uit de brief d.d. 20 juli 2006 bleek volgens JCB dat Solid zowel het principe van de beëindiging aanvaard had als het principieel verschuldigd zijn van een verbrekingsvergoeding. Er was volgens haar enkel een discussie over het bedrag van deze opzeggingsvergoeding. JCB meende dat er alvast geen reden was om het niet-betwiste bedrag van 104.104,66 EUR niet te betalen en stelde dat zij alleszins geen vergoeding verschuldigd was wegens de beëindiging van de overeenkomst. Wat de gevorderde commissie betrof, stelde JCB dat zij, nadat Solid de doehet-zelf zaken "L....-M..., Aubi en Bricoman" had overgenomen, exclusiviteit had op alle andere doe-het-zelf zaken. JCB betoogde dat Solid, op grond van de overeenkomst, commissie verschuldigd was voor alle leveringen die zij deed, via een regionaal platform buiten de sector, aan vestigingen van Bricomarché binnen de sector van JCB. Zij berekende deze commissie op 101.952,00 EUR en stelde dat daardoor de verschuldigde verbrekingsvergoeding met 50.976,00 EUR toenam. Dezelfde dag stelde JCB een factuur op van 152.928,00 EUR aan Solid. 9. Met een schrijven d.d. 12 oktober 2006 van haar raadsman betwistte Solid de door JCB gevorderde sommen verschuldigd te zijn en volhardde zij in haar standpunt. Het feit dat zij op een bepaald ogenblik, in het kader van een minnelijke voorstel, ingestemd had met de betaling van een verbrekingsvergoeding, deed volgens Solid geen afbreuk aan haar rechten en aan de onregelmatigheid van de beëindiging van de overeenkomst door JCB. Zij betwistte dat JCB over exclusieve rechten op klanten beschikte, zodat zij geen recht had op indirecte commissie. Ten slotte behield Solid zich nog het recht voor schadevergoeding te eisen, omdat JCB het concurrentiebeding schond. In een brief d.d. 14 december 2006 van haar raadsman preciseerde Solid dat JCB het model "Verdon" van de concurrentie verkocht en daarbij gebruik maakte van een foto van Solid. Zij stelde JCB in gebreke om deze concurrerende activiteit te staken en eiste een schadevergoeding van 25.000,00 EUR. 10. In een brief van 30 januari 2007 gaf JCB toe tussengekomen te zijn bij de verkoop van een chalet van het type "Verdon", doch zij stelde dat dit product
niet concurrerend was met dat van Solid, aangezien het bestemd was om van dakpannen voorzien te worden, terwijl Solid nooit dergelijke tuinhuizen geproduceerd, noch gecommercialiseerd had. Verder ontkende JCB een foto van Solid gebruikt te hebben. Zij betwistte bovendien een concurrentiebeding te hebben ondertekend. Indien dit toch het geval was, dan zou het bovendien slechts geldig zijn gedurende zes maanden na het einde van de overeenkomst. Met dezelfde brief stelde JCB Solid in gebreke om 313.116,66 EUR te betalen, namelijk 113.460,66 EUR uitwinningsvergoeding volgens de factuur van 9 juni 2006 en 199.656,00 EUR achterstallige commissie en bijkomende uitwinningsvergoeding, onder verwijzing naar een factuur van 21 september 2006. II. Voorafgaande procedure 1. JCB, die het geding voor de eerste rechter inleidde bij dagvaarding van 26 februari 2007 vorderde uiteindelijk de veroordeling van Solid tot betaling aan haar van: - een uitwinningsvergoeding van 113.460,66 EUR (factuur 9 juni 2006) + 50.976,00 EUR (factuur 21 september 2006) zijnde in totaal 164.436,66 EUR; ondergeschikt een uitwinningsvergoeding van 64.785,35 EUR (hoofdvergoeding) + een provisionele vergoeding van 16.744,18 EUR (bijkomende vergoeding klanten Bricomarché); - een opzeggingsvergoeding, overeenkomstig artikel 18 van de agentuurwet, van 28.420,92 EUR; - vergoedende interesten vanaf 1 augustus 2006 op alle voormelde bedragen; - een provisioneel bedrag van 18.000,00 EUR ten titel van bijkomende schadevergoeding op grond van artikel 21 van de agentuurwet; - 101.952,00 EUR, te vermeerderen met btw, ten titel van achterstallige commissies voor de klant Bricomarché, te vermeerderen met de vergoedende interesten vanaf 1 augustus 2006; - minstens provisioneel de niet-betwiste bedragen, zijnde 104.104,00 EUR ten titel van uitwinningsvergoeding en 60.000,00 EUR ten titel van commissieachterstallen, beide bedragen te vermeerderen met de vergoedende interesten vanaf 1 augustus 2006; - een provisioneel bedrag van 1,00 EUR op de commissies verschuldigd op bestellingen geregistreerd vóór 1 augustus 2006 en de bestellingen ontvangen ten laatste op 28 februari 2007; - een provisioneel bedrag van 1,00 EUR ten titel van commissies verschuldigd op de indirecte bestellingen in de zin van artikel 10§2 en 10§3 van de agentuurwet én de bestellingen geleverd buiten de contractuele verkoopsector maar ten behoeve van de klanten van JCB binnen de contractuele verkoopsector.
Bovendien vorderde JCB aan Solid te bevelen om, binnen de termijn te bepalen door de rechtbank opgave te doen van: (a) alle leveringen ingevolge de bestellingen van JCB, geregistreerd vóór 1 augustus 2006 én de bestellingen ontvangen ten laatste op 28 februari 2007 en tevens aan JCB alle beschikbare boekhoudkundige gegevens te verschaffen in de zin van het artikel 16§2 van de agentuurwet; (b) alle indirecte bestellingen in de zin van artikel 10,2° en 10,3° van de agentuurwet, die het gevolg zijn van de tussenkomst van JCB, en tevens aan JCB alle beschikbare boekhoudkundige gegevens te verschaffen in de zin van artikel 16§2 van de agentuurwet. Zij vorderde dat Solid, indien zij geen gevolg zou geven aan het bevel tot overlegging van stukken binnen de door de rechtbank te bepalen termijn, zou veroordeeld worden tot een dwangsom van 500,00 EUR per dag vertraging. Verder vorderde JCB de aanstelling van een bedrijfsrevisor of een accountant als gerechtsdeskundige, met als opdracht zich toegang te verschaffen tot de boekhouding van Solid, zich van alle stukken zoals hiervoor omschreven een kopie te laten overhandigen en zijn advies te verlenen over de aan JCB toekomende commissies voor de klant Bricomarché, alsook over de commissies in de zin van de artikelen 10,1°, 10,2° en 10,3° van de agentuurwet op alle overige directe of indirecte bestellingen uit de verkoopsector van JCB tussen 1 januari 2002 en 28 februari 2007. 2. Solid besloot tot de ontvankelijkheid, doch ongegrondheid van de vordering van JCB. In ondergeschikte orde vroeg zij dat voor recht gezegd werd dat zij hoe dan ook slechts kon gehouden zijn tot betaling van 104.104,66 EUR tot slot van alle rekeningen. In meer ondergeschikte orde stelde zij dat de uitwinningsvergoeding diende bepaald te worden op 6 maanden en dat, na aftrek van de reeds betaalde uitwinningsvergoeding van 42.769,00 EUR, geen saldo aan uitwinningsvergoeding meer verschuldigd was. In nog meer ondergeschikte orde vroeg zij te zeggen voor recht dat het saldo uitwinningsvergoeding 9.283,53 EUR bedroeg, "quod non", dat de achterstallige commissies Bricomarché 18.660,78 EUR bedroegen, "quod non", en dat de achterstallige uitwinningsvergoeding op de commissies Bricomarché 7.223,52 EUR bedroeg, "quod non". De uitbreiding van de eis van JCB met betrekking tot de bijkomende schadevergoeding achtte zij ontoelaatbaar, minstens onontvankelijk, hoe dan ook ongegrond. Bij tegeneis vorderde Solid een opzeggingsvergoeding en een schadevergoeding wegens concurrerende activiteiten (op grond van artikel 6.4 van de agentuurovereenkomst en ondergeschikt op grond van artikel 1382 B.W.). Zij vroeg dat JCB veroordeeld werd tot betaling: - van een opzeggingsvergoeding van 18.435,27 EUR, te vermeerderen met de moratoire interesten vanaf 28 augustus 2006 en met de gerechtelijke interesten; - van een schadevergoeding wegens schending van het concurrentiebeding van 25.000,00 EUR, ondergeschikt van een schadevergoeding op grond van artikel
1382 B.W. van 25.000,00 EUR, telkens te vermeerderen met de moratoire intresten vanaf 12 oktober 2006 en met de gerechtelijke interesten. 3. In het bestreden vonnis van 9 juli 2007 stelde de eerste rechter vast dat beide partijen het erover eens waren dat gekozen werd voor de toepassing van het Belgisch recht. Hij overwoog dat uit de brief d.d. 20 juli 2006 van Solid enkel kon afgeleid worden dat zij de intentie had om aan JCB een vergoeding toe te kennen conform de wettelijke bepalingen, doch dat uit dit voorstel niet bleek dat zij verklaarde zich op onvoorwaardelijke wijze ertoe te verbinden om een vergoeding van twee jaar commissie uit te betalen, los van welke aanspraken die JCB nog zou stellen. De eerste rechter oordeelde dat dit voorstel geen bekentenis inhield van het verschuldigd zijn van een uitwinningsvergoeding en a fortiori niet van een uitwinningsvergoeding tot beloop van twee jaar commissieloon. Verder stelde de eerste rechter vast dat JCB met haar brief van 9 juni 2006 duidelijk de wil geuit heeft dat zij de overeenkomst wenste te beëindigen tegen 31 juli 2006. Hij besloot dat de overeenkomst dan ook op haar initiatief beëindigd werd. Hij oordeelde dat de overeenkomst was gesloten met de rechtspersoon JCB. Dit belette niet dat uit de bewoordingen van de overeenkomst bleek dat de figuur van B......van groot belang was bij de keuze van JCB als handelsagent, zodat zij "intuitu personae" was gesloten, met dien verstande dat een eventuele verandering in de juridische structuur niet a priori verboden was, doch slechts was onderworpen aan een goedkeuring door Solid. De eerste rechter stelde dat de vraag rees of JCB, indien zij zou kunnen aantonen dat zij de overeenkomst beëindigd heeft omwille van de leeftijd van B.....l of zijn gezondheidstoestand, aanspraak kon maken op een uitwinningsvergoeding. Hij oordeelde dat deze vraag desgevallend kon benaderd worden vanuit de bepaling van artikel 11 van de overeenkomst. Hij heropende de debatten, teneinde de partijen standpunt te laten innemen over wat bedoeld werd met "verandering van juridische structuur." Hij wenste in het bezit gesteld te worden van alle akten van de vennootschap, vanaf 1 januari 2003 die onderworpen waren aan een publicatieverplichting en alle andere stukken die van belang waren om uit te maken hoe JCB juridisch was samengesteld. Wat de commissielonen wegens rechtstreekse verkopen door Solid aan diverse Bricomarchés betrof, wenste de eerste rechter, vooraleer verder standpunt in te nemen, in het bezit gesteld te worden van de documenten die waren opgesteld naar aanleiding van de overeen-komsten die Solid sloot met de centrale van Intermarché, onder meer de bestelbonnen, de leveringsbonnen, de facturen en eventuele correspondentie tussen de principaal en de klant. Bovendien moest JCB documenten voorleggen die aantoonden dat zij de afdelingen van Bricomarché als nieuwe klanten had aangebracht.
Vooraleer te oordelen over de commissies op bestellingen geregistreerd vóór 1 augustus 2006 en bestellingen aanvaard ten laatste op 28 februari 2007, wenste de eerste rechter te vernemen hoe de transacties in het verleden in de praktijk verliepen. De partijen dienden onder meer standpunt in te nemen over de wijze waarop de diverse klanten de bestellingen plaatsten. Verder diende JCB aan te tonen aan de hand van welke gegevens zij in het verleden haar commissienota's opstelde. De vordering van JCB tot het bekomen van een verbrekingsvergoeding ten laste van Solid, wees de eerste rechter af als ongegrond. De vordering tot het bekomen van een bijkomende vergoeding op grond van artikel 21 van de agentuurwet, achtte de eerste rechter ontvankelijk, doch hij stelde de uitspraak daarvan uit tot uitgemaakt was of JCB recht had op een uitwinningsvergoeding. Bovendien wenste hij in het bezit gesteld te worden van de, in het kader van de heropening der debatten, gevraagde gegevens, vooraleer uitspraak te doen over de tegeneis. Hij vroeg bovendien Solid om haar vordering betreffende de door JCB beweerdelijk gevoerde concurrerende activiteit verder te staven met overtuigingstukken. 4. In haar syntheseconclusie na dit vonnis vroeg JCB haar akte te verlenen van het feit dat zij zich het recht voorbehield om er hoger beroep tegen in te stellen, in zover haar vordering strekkende tot betaling van een verbrekingsvergoeding ongegrond werd verklaard. Voor het overige wijzigde zij haar vordering nog op een aantal punten. Zij vorderde uiteindelijk de veroordeling van Solid tot betaling aan haar van: - een uitwinningsvergoeding van 113.460,66 EUR (factuur 9 juni 2006) + een provisioneel bedrag van 46.515,06 EUR, zijnde in totaal 159.975,72 EUR; ondergeschikt van een uitwinningsvergoeding van 64.785,35 EUR (hoofdvergoeding) + een provisionele vergoeding van 23.257,53 EUR (bijkomende vergoeding klanten Bricomarché); meer ondergeschikt van een uitwinningsvergoeding van 64.785,53 EUR (hoofdvergoeding) + een provisionele vergoeding van 16.744,18 EUR (bijkomende vergoeding klanten Bricomarché); - vergoedende interesten vanaf 1 augustus 2006 op alle voormelde bedragen; - een provisioneel bedrag van 18.000,00 EUR ten titel van bijkomende schadevergoeding op grond van artikel 21 van de agentuurwet; - 83.339,50 EUR, te vermeerderen met btw, ten titel van achterstallige commissies voor de klant Bricomarché, te vermeerderen met de interesten berekend volgens de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand in handelstransacties op 23.257,53 EUR voor de periode vanaf 30 juni 2003 tot 30 juni 2004, op 65.377,96 EUR voor de periode vanaf 30 juni 2004 tot 30 juni 2005, op 77.501,87 EUR voor de periode vanaf
30 juni 2005 tot 31 juli 2006 en op 83.339,50 EUR voor de periode vanaf 31 juli 2006 tot de dag van de betaling; - minstens provisioneel de niet-betwiste bedragen, zijnde 104.104,00 EUR ten titel van uitwinningsvergoeding en 60.000,00 EUR ten titel van commissieachterstallen, beide bedragen te vermeerderen met de vergoedende interesten vanaf 1 augustus 2006; - een provisioneel bedrag van 1,00 EUR op de commissies verschuldigd op bestellingen geregistreerd vóór 1 augustus 2006 en op bestellingen ontvangen ten laatste op 28 februari 2007; - een provisioneel bedrag van 1,00 EUR ten titel van commissies verschuldigd op de indirecte bestellingen in de zin van artikel 10§2 en 10§3 van de agentuurwet én de bestellingen geleverd buiten de contractuele verkoopsector maar ten behoeve van de klanten van JCB binnen de contractuele verkoopsector. Bovendien vorderde JCB aan Solid te bevelen om, binnen de termijn te bepalen door de rechtbank, te handelen zoals reeds gevraagd in haar conclusies vóór het tussenvonnis, en bovendien over te gaan tot overlegging van alle leveringsgegevens met betrekking tot de klant Bricomarché voor het jaar 2003, alsook alle klantenhistorieken, briefwisseling, facturen, referentiëringscontracten ("contrats de référen-cement nationale") en globalisatiefiches ("fiches de globalisation") over de jaren 2003-2004-20052006 met betrekking tot de leveringen aan Bricomarché, dit alles onder verbeurte van een dwangsom van 500,00 EUR per dag vertraging. Verder vorderde JCB de aanstelling van een bedrijfsrevisor of een accountant als gerechtsdeskundige, met de opdracht zoals geformuleerd in haar conclusies vóór het tussenvonnis en vroeg zij dat voor recht gezegd werd dat Solid de deskundige diende te provisioneren en dat Solid veroordeeld werd tot betaling van de deskundige tegen eenvoudige voorlegging van de facturen. Ten slotte vorderde JCB dat Solid veroordeeld werd tot de gedingkosten en dat het vonnis uitvoerbaar verklaard werd bij voorraad. 5. In haar syntheseconclusie na het vonnis van 9 juli 2007, volhardde Solid, met dien verstande dat zij, gelet op de beslissing in dit vonnis omtrent de ontvankelijkheid van eisuitbreiding van JCB, nog slechts tot de ongegrondheid ervan besloot. 6. In het bestreden vonnis van 20 maart 2008 overwoog de eerste rechter dat hij reeds in het tussenvonnis beslist had dat de brief d.d. 20 juli 2006 van Solid geen gerechtelijke bekentenis inhield en dat zij het voorstel, dat werd geuit in deze brief, niet heeft aanvaard. Hij voegde eraan toe dat de beweerde "partiële aanvaarding" door JCB geen overeenkomst heeft doen ontstaan omtrent dit principe. Volgens de eerste rechter was de inhoud van de brief duidelijk een voorstel dat in zijn geheel te nemen of te laten was en zou slechts een overeenkomst tot stand zijn gekomen indien JCB deze brief als geheel zou hebben aanvaard.
Uit de voorliggende stukken in verband met wijzigingen in de structuur van JCB (waarin B..... eind 2003 het grootste deel van zijn aandelen had overgedragen), in verband met het pensioen van B.....(waarvoor hij de formaliteiten vervulde in 2004) en in verband met zijn gezondheidstoestand (reeds uit attesten van 2003 blijkt dat hij problemen had met zijn rug) besloot de eerste rechter dat er geen enkele reden voorhanden was om wegens het pensioen of de medische toestand van Bantwell opzegging te geven, zonder voorafgaand overleg met Solid. Hij besloot dan ook tot de ongegrondheid van de vordering tot het bekomen van een uitwinningsvergoeding. Verder overwoog de eerste rechter dat JCB haar vordering tot het bekomen van commissielonen wegens rechtstreekse verkopen door Solid aan diverse Bricomarchés, die zij als klant heeft aangebracht, niet kon steunen op artikel 10,3° van de agentuurwet, aangezien geen exclusiviteit was overeengekomen. Hij achtte deze vordering evenmin gegrond, in zover JCB steunde op artikel 10,2° van de agentuurwet, omdat de goederen door Solid werden geleverd aan de algemene aankoopcentrale Intermarché, die blijkbaar een aparte juridische entiteit is, en rekening houdend met het feit dat deze goederen werden geleverd krachtens een oproep in het kader van een promotionele actie. Wat de commissies betrof op de bestellingen, geregistreerd vóór 1 augustus 2006, en de bestellingen ontvangen ten laatste op 28 februari 2007, stelde de eerste rechter vooreerst vast dat uit de gevolgde werkwijze tussen partijen bleek dat JCB kennis had van de bestellingen die door de door haar bezochte klanten werden aangebracht, evenals van de gerealiseerde omzet per klant. Aan de hand van de stukken in haar bezit kon zij aldus aantonen indien voor bepaalde klanten grotere bestellingen waren overgemaakt dan de omzetcijfers die voor die klant opgenomen waren in de staat. De eerste rechter stelde vast dat JCB niet bewees dat dit het geval was, zodat er geen reden was om een onderzoeksmaatregel te bevelen. Verder toonde JCB volgens de eerste rechter niet aan dat zij enige activiteit aan de dag had gelegd die kon leiden tot bestellingen die betrekking hadden op deze activiteit en die tot stand zijn gekomen binnen zes maanden na het beëindigen van de overeenkomst. In de mate dat JCB geen aanspraak kon maken op een uitwinningsvergoeding, was haar vordering om een bijkomende vergoeding te bekomen, eveneens ongegrond. Wat de tegeneis betrof, oordeelde de eerste rechter dat, alhoewel JCB de overeenkomst beëindigd heeft zonder inachtneming van de wettelijke opzeggingstermijn van zes maanden, uit haar brieven van 20 juli en 25 juli 2006 bleek dat Solid deze opzegging en de gehanteerde termijn heeft aanvaard, zodat zij geen vergoeding op grond van artikel 18 van de handelsagentuurwet kon eisen. Ten slotte overwoog hij dat op grond van de voorgelegde documenten niet bleek dat JCB concurrerende activiteiten uitoefende in de haar toegewezen sector. Hij verklaarde zowel de hoofdeis als de tegeneis ontvankelijk, doch ongegrond, en veroordeelde JCB tot twee derden en Solid tot een derde van de
gedingkosten. III. Voorwerp van het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep. 1. Het hoger beroep van JCB strekt ertoe dat het hof het bestreden vonnis teniet doet, behalve in zover de oorspronkelijke tegenvordering ongegrond werd verklaard. Zij vraagt dat het hof haar "oorspronkelijke hoofdvordering" ontvankelijk en gegrond verklaart. Zij herneemt haar vordering, zoals geformuleerd in haar syntheseconclusie na het tussenvonnis van 9 juli 2007, met dien verstande dat zij bovendien opnieuw een opzeggingsvergoeding vordert van 28.420,92 EUR, te vermeerderen met de compensatoire interesten vanaf 1 augustus 2006. Bovendien besluit zij tot de ontvankelijkheid, doch ongegrond-heid van het incidenteel hoger beroep en vraagt zij de veroordeling van Solid tot de gedingkosten in beide aanleggen. 2. Solid vraagt dat het hof het tussen- en het eindvonnis bevestigt, in zover het uitspraak doet over de oorspronkelijke hoofdvordering. In ondergeschikte orde herneemt zij, met betrekking tot deze hoofdvordering, het verweer dat zij formuleerde voor de eerste rechter. Met betrekking tot de eisuitbreiding door JCB voor de eerste rechter, stelt Solid incidenteel hoger beroep in, voor zover de eerste rechter deze vordering ontvankelijk verklaarde; minstens vraagt zij de bevestiging van het bestreden vonnis wat de beoordeling ten gronde betreft. In verband met de beoordeling door de eerste rechter van haar oorspronkelijke tegenvordering, stelt Solid incidenteel hoger beroep in en vordert zij de toekenning van deze tegeneis, zoals uiteindelijk gevorderd in eerste aanleg. 3. De in hun zeer uitvoerige conclusies door de partijen ontwikkelde middelen en argumenten zullen hierna behandeld worden, in zover zij dienend zijn. Beoordeling I. 1. Er ligt geen exploot van betekening van de bestreden vonnissen voor en de partijen houden evenmin voor dat ze betekend werden. Het hoger beroep werd tijdig ingesteld en is regelmatig naar de vorm. Er worden bovendien geen ambtshalve op te werpen gronden van onontvankelijkheid vastgesteld. Het hoger beroep is ontvankelijk. Hetzelfde geldt voor het incidenteel hoger beroep. 2. Ook in hoger beroep steunen de partijen hun wederzijdse vorderingen op de bepalingen van de Belgische agentuurwet. Zij spreken de eerste rechter niet tegen waar hij vaststelde dat zij gekozen hebben voor de toepassing van het Belgische recht en dit overigens op de pleitzitting bevestigden. II. 1. De agentuurovereenkomst, die tussen partijen werd afgesloten in maart 1998, om te eindigen op 31 december 1998, was stilzwijgend hernieuwbaar voor opeenvolgende periodes van 1 jaar. Op grond van artikel 4, derde lid van de agentuurwet, werd zij geacht van bij het afsluiten voor onbepaalde tijd te
zijn aangegaan. Daarover bestaat tussen partijen als zodanig geen betwisting. In haar aangetekende brief van 9 juni 2006 heeft JCB haar wil geuit om per 31 juli 2006 een einde te stellen aan deze agentuurovereenkomst: "Nous sommes au regret de vous informer que nous mettons fin au contrat signé le 24 mars 1998 et de ses avenants à compter du 31 juillet 2006 et ce pour la raison suivante: l'âge de l'agent", vertaald: "Tot onze spijt delen wij u mede dat wij een einde stellen aan de overeenkomst, ondertekend op 24 maart 1998, en haar addenda, te rekenen vanaf 31 juli 2006 en dit omwille van de volgende reden: leeftijd van de agent." JCB heeft in deze brief bovendien te kennen gegeven dat zij aanspraak maakte op een verbrekingsvergoeding ("indemnité de rupture") gelijk aan twee jaar commissie, en op indirecte commissie voor de leveringen aan Bricomarché. Voor de verbrekingsvergoeding heeft zij onmiddellijk een factuur uitgeschreven van 113.460,66 EUR. Wat de indirecte commissie betreft, heeft zij in een afzonderlijk schrijven de verantwoording ervoor gegeven en de berekeningswijze vermeld. 2. Het is de stelling van JCB dat Solid akkoord ging met het principe van de beëindiging van de overeenkomst. Zij besluit "uit de samenlezing van de verschillende brieven" dat de partijen overeenkwamen om de agentuurovereenkomst met wederzijdse toestemming te beëindigen. 2.1. Zoals elke wederkerige overeenkomst kan ook de handelsagentuurovereenkomst beëindigd worden door onderlinge toestemming. Ingevolge de wilsovereenstemming tussen partijen komt dan eigenlijk een nieuwe overeenkomst tot stand die de oude doet verdwijnen. Uit de voorliggende stukken en meer bepaald de briefwisseling tussen partijen, waarnaar hoger (onder "Antecedenten, I") werd verwezen, blijkt evenwel helemaal niet dat de agentuur-overeenkomst tussen partijen eindigde door een wilsovereenstemming tussen agent en principaal. JCB stelt dat zij op 23 maart 2006 een brief geschreven had aan Solid, waarin zij meedeelde dat zij, gelet op de pensionering van haar zaakvoerder, in de loop van 2006 een einde zou stellen aan de overeenkomst. Daarin is geen sprake van een beëindiging in gemeen akkoord, maar wel van het vaststellen in gemeen akkoord van de datum van beëindiging. Solid beweert deze brief niet ontvangen te hebben en JCB bewijst het tegendeel niet, zodat zij daaruit geen argument kan putten ten aanzien van Solid. Doch wat er ook van zij, als de brief van 23 maart 2006 een verzoek inhield van JCB om te onderhandelen over een minnelijke beëindiging van de overeenkomst, dan staat vast dat Solid daarop niet is ingegaan. JCB begint immers haar aangetekende brief van 9 juni 2006 met de vaststelling dat zij geen antwoord heeft gekregen van Solid op eerdere correspondentie. Verder laat de hiervóór aangehaalde zin uit de brief van 9 juni 2006 er geen enkele twijfel over bestaan dat de overeenkomst beëindigd werd door de eenzijdige wilsuiting van de agent. Bovendien kan uit deze brief niet afgeleid
worden dat deze beëindiging voorwaardelijk zou zijn geweest en afhankelijk was van de betaling door Solid van de volgens JCB verschuldigde vergoeding. Zij stelde integendeel dat de sommen, waarop zij aanspraak maakte, moesten betaald zijn tegen de datum van beëindiging, zijnde 31 juli 2006. 2.2. Een overeenkomst van onbepaalde duur kan door elk van de partijen eenzijdig beëindigd worden. De mogelijkheid daartoe behoort tot de openbare orde (vgl. CASS. 9 maart 1973, Arr. Cass., 1973, p. 671). Bijzondere wetgeving of de overeenkomst tussen partijen kunnen de modaliteiten bepalen waaronder een partij het contract eenzijdig kan beëindigen. De wijze waarop een agentuurovereenkomst eenzijdig dient beëindigd te worden, is geregeld in artikel 18 van de agentuurwet. De partij die ze beëindigt, moet een opzeggingstermijn in acht nemen. Deze opzeggingstermijn bedraagt één maand gedurende het eerste jaar van de overeenkomst. Na het eerste jaar wordt de opzeggingstermijn vermeerderd met een maand voor elk begonnen jaar zonder dat deze termijn zes maanden mag te boven gaan (artikel 18 § 1 agentuurwet). Het feit dat deze voorwaarde niet wordt nageleefd, geeft volgens artikel 18§3 van de agentuurwet aanleiding tot het verschuldigd zijn van een vervangende opzeggingsvergoeding, doch belet niet dat de beëindiging uitwerking heeft. JCB heeft in haar brief van 9 juni 2006 kennis gegeven van haar beslissing om een einde te stellen aan de
met Solid op 31 juli 2006. Deze wilsuiting was onvoorwaardelijk en de overeenkomst was onherroepelijk beëindigd op 31 juli 2006. JCB kon niet eenzijdig op haar standpunt terugkomen door in latere briefwisseling te stellen dat de overeenkomst pas eindigde wanneer de door haar gevorderde vergoedingen betaald waren. 3. Rekening gehouden met het voorgaande, hoefde Solid niet akkoord te gaan met het principe van de beëindiging, opdat zij uitwerking zou hebben. Door de eenzijdige wilsuiting van JCB was de overeenkomst beëindigd. Zij kon daarna niet meer (nog eens) beëindigd worden in onderling akkoord. Wanneer JCB bedoelt dat Solid de overeenkomst aanzag als beëindigd in gemeen akkoord, dan vindt deze stelling trouwens geen steun in de voorliggende stukken. In de brief van 20 juli 2006, waarnaar JCB verwijst, stelde Solid enkel vast dat JCB de wil had geuit om een einde te stellen aan de overeenkomst. Solid verklaarde zich daarmee helemaal niet akkoord, maar nam er nota van ("Nous en prenons bonne note"). 4. Wanneer de agent de overeenkomst eenzijdig beëindigt, zonder naleving van de in artikel 18§1 voorgeschreven opzeggingstermijn, dan is hij een vervangende opzeggingsvergoeding verschuldigd op grond van artikel 18§3 van de agentuurwet. Het staat de partijen bij de overeenkomst evenwel vrij om, na de beëindiging ervan, af te wijken van deze regel en een andersluidende overeenkomst te sluiten over de gevolgen van de beëindiging. Deze afwijkende regeling dient niet noodzakelijk schriftelijk te worden vastgesteld. Zij kan bewezen worden met alle middelen van recht, maar ze moet wel vaststaan. JCB beëindigde eenzijdig de overeenkomst zonder een voldoende opzeggingstermijn na te leven en eiste bovendien betaling van een
verbrekingsvergoeding en van indirecte commissies. Daarmee gecon-fronteerd, maakte Solid geen aanspraak op een vervangende vergoeding voor het feit dat de door JCB gegeven opzeggingstermijn vier maanden en 9 dagen te kort was. Zij liet met haar brief van 20 juli 2006 integendeel weten een voorstel te zullen formuleren voor het betalen van een vergoeding aan JCB. Dit kan niet anders uitgelegd worden dan dat zij zelf afstand deed van haar recht op deze vervangende vergoeding. In haar brief van 25 juli 2006 deed zij dan een aanbod om een som te betalen, die lager was dan wat JCB als verbrekingsvergoeding vroeg. Bovendien voegde zij eraan toe dat dit voorstel te nemen of te laten was: zij was slechts bereid deze som te betalen als JCB afzag van elke verdere aanspraak. De afstand van haar recht om zelf nog een vergoeding te vragen wegens de te korte opzeggingstermijn, stelde zij evenwel niet meer ter discussie. Zoals de eerste rechter neemt het hof aan dat Solid instemde met de gegeven opzeggingstermijn en afzag van haar aanspraken op een vervangende opzeggingsvergoeding. Zij kon op dit akkoord niet meer terugkomen. Haar incidenteel hoger beroep, dat ertoe strekt betaling te bekomen van 18.435,27 EUR, is dan ook ongegrond. JCB kan evenmin aanspraak maken op een opzeggingsvergoeding, aangezien zij zelf de overeenkomst eenzijdig heeft beëindigd. 5. JCB heeft het voorstel van Solid, om 104.104,66 EUR te betalen, niet aanvaard. Zij kan niet bijgetreden worden, waar zij stelt dat Solid minstens deze som moet betalen, omdat dit een niet-betwiste schuld zou zijn. 5.1. JCB houdt voor dat Solid ermee instemde dat zij een uitwinningsvergoeding of een beëindigingsvergoeding, gelijk aan twee jaar commissie, verschuldigd was, doch deze bewering vindt geen steun in de gegevens van het dossier. Wanneer zij de agentuurovereenkomst beëindigd had, vorderde JCB enerzijds een verbrekingsvergoeding of een compenserende vergoeding wegens verbreking van de overeenkomst ("indemnité de rupture du contrat" of, op haar factuur "indemnités compensatrices de rupture") en anderzijds indirecte commissies. Van uitwinningsvergoeding ("indemnité d'éviction") was geen sprake. Wanneer Solid aanbood om bij wijze van minnelijke regeling, ter voldoening van alle aanspraken van JCB en tot slot van alle rekeningen, een som te betalen, die volgens de berekening van Solid overeenstemde met twee jaar commissie, dan kan JCB daaruit geen erkenning afleiden vanwege Solid dat zij hoe dan ook een uitwinningsvergoeding of een beëindigingsvergoeding van twee jaar commissie verschuldigd was, waarbij zij enkel maar de door JCB vooropgestelde begroting van deze vergoeding betwistte. In tegenstelling tot wat JCB voorhoudt was er geen onvoorwaardelijk akkoord vanwege Solid om de door haar aangeboden som te betalen. De inhoud van haar brief van 25 juli 2006 was duidelijk. Zij was slechts bereid deze som te
betalen, op voorwaarde dat JCB dit voorstel aanvaardde tot slot van alle rekeningen en alle andere aanspraken liet varen ("L'acceptation par vous de cette indemnité constitue un solde de tout compte et exclue toute autre prétention"). JCB liet reeds op 1 augustus 2006 weten dat zij geen genoegen nam met dit voorstel. Er kwam bijgevolg geen akkoord tot stand, zodat JCB Solid niet kan verwijten te handelen "in strijd met de verplichting tot uitvoering van de overeenkomst te goeder trouw", wanneer zij zich niet langer gehouden achtte tot betaling van enige vergoeding. 5.2. JCB beweert dat Solid haar voorstel niet heeft ingetrokken. Uit de brief d.d. 28 augustus 2006 van haar raadslieden, blijkt nochtans duidelijk dat zij het niet langer handhaafde, aangezien zij daarin alle aanspraken van JCB verwierp. Daaruit leidt JCB dan af dat Solid haar voorstel niet gedurende een redelijke termijn handhaafde. Dit hoefde evenwel niet in de mate dat JCB reeds op 1 augustus 2006 te kennen had gegeven dat zij het niet aanvaardde. JCB heeft trouwens ook later op geen enkel ogenblik te kennen gegeven dat ze de voorgestelde som aanvaardde tot slot van alle rekeningen. 5.3. JCB kan evenmin bijgetreden worden, waar zij stelt dat de brief van "25 juli 2007" (bedoeld wordt 25 juli 2006) een buitengerechtelijke bekentenis inhoudt van het verschuldigd zijn van de vergoeding. Een bekentenis is de erkenning door een partij van de juistheid van een feit dat tegen haar wordt aangevoerd, of de instemming met het bestaan van een rechtshandeling en van de eruit voortvloeiende verbintenis-sen, ofschoon men er belang bij heeft te ontkennen. Het voorwaardelijk karakter van de brief van 25 juli 2006, waarbij Solid de betaling van de voorgestelde vergoeding afhankelijk stelde van het voorafgaand akkoord van JCB om afstand te doen van alle verdere vorderingen, spreekt tegen dat daaruit een bekentenis zou kunnen worden afgeleid van het verschuldigd zijn van een vergoeding, gelijk aan twee jaar commissie. 5.4. Ten slotte houdt JCB ten onrechte voor dat, wanneer Solid in haar brief van 25 juli 2006 een voorstel deed "tot slot van alle rekeningen", deze voorwaarde enkel betrekking had op de beëindigingsvergoeding of uitwinningsvergoeding, en niet op eventuele andere tegoeden die JCB nog had. Vooreerst was deze brief een antwoord op het schrijven d.d. 9 juni 2006, waarin JCB zowel aanspraak maakte op een beëindigingsvergoeding, als op nog verschuldigde commissies. Bovendien is de brief van 25 juli 2006 duidelijk: Solid sloot "elke andere aanspraak" ("toute autre prétention") uit. Dat zij, door dit te doen, gehandeld zou hebben in strijd met de uitvoering te goeder trouw van de overeenkomst, kan niet aangenomen worden, rekening houdend met het voorgestelde bedrag enerzijds en met de vaststelling dat het JCB zelf was die de overeenkomst beëindigd had. III. 1. Het gebrek aan overeenkomst over vergoedingen, waarop JCB beweert recht te hebben, belet haar niet om zich te beroepen op de ter zake toepasselijke bepalingen van de agentuurwet. 2. Hoger is reeds vastgesteld dat JCB de agentuurovereenkomst beëindigd
heeft door haar onvoorwaardelijke eenzijdige wilsuiting bij brief van 9 juni 2006, zodat zij geen recht heeft op een opzeggings-vergoeding. 3. Volgens artikel 20 van de handelsagentuurwet heeft de handelsagent, na de beëindiging van de overeenkomst, recht op een uitwinningsvergoeding, wanneer hij de principaal nieuwe klanten heeft aangebracht of wanneer hij de zaken met de bestaande klanten aanzienlijk heeft uitgebreid, voor zover dit de principaal nog aanzienlijke voordelen kan opleveren. De uitwinningsvergoeding mag niet hoger zijn dan het bedrag van een jaar vergoeding, berekend op basis van het gemiddelde van de vijf voorafgaande jaren. De handelsagent heeft geen recht op uitwinningsvergoeding, indien hij de overeenkomst heeft beëindigd, tenzij de beëindiging voortvloeit uit een aan de principaal te wijten reden, zoals bepaald in artikel 19, eerste lid van de agentuurwet, of het gevolg is van leeftijd, invaliditeit of ziekte van de handelsagent op grond waarvan redelijkerwijze niet meer van hem kan worden gevergd dat hij zijn werkzaamheden voortzet (artikel 20, vijfde lid, 2° van de agentuurwet). 3.1. JCB beroept zich in conclusies op de leeftijd van B......(die 61 jaar werd in 2006) en op zijn gezondheidstoestand om de beëindiging van de overeenkomst te verantwoorden. Zij stelt dat, rekening gehouden daarmee, redelijkerwijze niet meer kon worden verwacht dat hij zijn taak verder uitvoerde, zelfs indien dit theoretisch nog mogelijk was. 3.2. JCB stelt dat de agentuurovereenkomst intuitu personae werd afgesloten met B....... In werkelijkheid heeft Solid de overeenkomst afgesloten met JCB. Dit wordt bevestigd door haar uitvoering en door de eigen houding van JCB. Aldus is het JCB en niet B...... die de commissies en andere vergoedingen factureert, werd alle voorliggende correspondentie gevoerd tussen Solid en JCB en voert zij, en niet B....., het huidige geding tegen Solid. In de mate dat de agent een vennootschap is, kan de overeenkomst niet beëindigd worden wegens de leeftijd, de invaliditeit of de ziekte van de agent. Artikel 11 van de overeenkomst tussen partijen bepaalt: "Le présent contrat étant conclu intuitu personae, tout changement dans la structure juridique de l'agent et tout projet de cession du contrat doit être soumise à l'agrément du mandant au plus tard un mois avant la survenance soit du changement de la structure juridique, soit de la cession projetée", of vertaald: "Aangezien onderhavig contract intuitu personae werd afgesloten, moet elke wijziging aan de juridische structuur van de agent en elk ontwerp van overdracht van de overeenkomst worden onderworpen aan de goedkeuring van de principaal uiterlijk een maand vooraleer de juridische structuur wordt gewijzigd of het contract wordt overgedragen." Uit deze bepaling blijkt dat Solid de overeenkomst met JCB weliswaar afsloot omwille van de persoon van B..... (intuitu personae), doch dat zulks niet impliceerde dat er noodzakelijk een einde kwam aan de overeenkomst wanneer hij ze niet langer persoonlijk uitvoerde. Indien dit de bedoeling ware geweest, dan hadden partijen zich ertoe kunnen beperken dit aldus te bedingen. De tekst
van artikel 11 van de overeenkomst geeft evenwel aan dat Solid niet uitsloot dat andere personen dan B..... in het kader van JCB de overeenkomst zouden verder zetten of zelfs dat ze werd overgedragen aan een derde. 3.3. Uit de overgelegde vennootschapsakten blijkt dat B...... sedert einde 2003 geen meerderheidsaandeelhouder meer is in JCB ingevolge een aandelenoverdracht aan zijn dochter, maar dat hij nog steeds zaakvoerder is, dat er in 2004 een kapitaalverhoging heeft plaats gevonden, waardoor het aantal aandelen gebracht werd van 500 op 1050 en dat drie personeelsleden of ex-personeelsleden van JCB in 2007 eigenaar werden van respectievelijk 250, 110 en 110 aandelen. Van minstens één van deze personeelsleden blijkt dat zij reeds in 2004 betrokken was bij de uitvoering van de agentuurovereenkomst, aangezien zij besprekingen voerde met Bricomarché Bergerac. Deze informatie laat veronderstellen dat continuïteit beoogd werd in de activiteiten van JCB. Het blijkt niet dat JCB Solid hierover geïnformeerd heeft vooraleer te beslissen om een einde te stellen aan de agentuurovereenkomst. 4. Volgens de parlementaire voorbereiding van de agentuurwet heeft de wetgever door het toekennen van een cliënteelvergoeding een dubbele financiële compensatie willen verlenen aan de agent: enerzijds omdat hij schade lijdt aangezien hij geen voordeel meer zal kunnen halen uit de door hem aangebrachte klanten en anderzijds omdat de principaal, ook na de beëindiging van de overeenkomst, blijft profiteren van het door de agent aangebrachte cliënteel (Memorie van Toelichting bij het ontwerp van wet betreffende de -overeenkomst, Gedr. St. Senaat, 1991 - 1992, nr. 355/1,19; cfr. DE THEUX, A., La fin du contrat d'agence commerciale, nrs. 4647, p. 69-70). Uit de wettelijke toekenningsvoorwaarden voor de uitwinningsvergoeding blijkt nochtans niet dat de agent moet aantonen dat hij effectief schade heeft geleden. Bovendien volstaat het dat de principaal nog aanzienlijke voordelen kan halen uit het cliënteel dat zijn vroegere agent heeft aangebracht. De uitwinningsvergoeding is dan ook eerder een vergoeding voor het potentieel aan cliënteel of voor de meer-waarde die de agent heeft opgebouwd, dan voor de schade die hij door de beëindiging lijdt. De wetgever wijkt af van de regel dat de agent geen recht heeft op uitwinningsvergoeding wanneer hij zelf de overeenkomst beëindigt, in het geval dat hij dit doet omdat, wegens ziekte, leeftijd of invaliditeit, redelijkerwijze van hem niet kan worden verwacht dat hij zijn werkzaamheden voortzet. Gelet op de omstandigheden waarin hij de overeenkomst beëindigt, zal de agent dan immers geen voordeel meer kunnen halen uit het door hem aangebrachte cliënteel en zal de principaal er kunnen van profiteren. Vandaar dat de agent aanspraak kan maken op een vergoeding voor het potentieel aan cliënteel of voor de meerwaarde die hij heeft opgebouwd. In de veronderstelling dat JCB zich op de toepassing van artikel 20, vijfde lid, 2° zou kunnen beroepen wegens de ziekte, de leeftijd of de invaliditeit van B..........., dan zou dit tot gevolg hebben dat deze feiten, die aan B............persoonlijk toe te schrijven zijn, een voordeel creëren voor JCB,
waarin B..... volgens de voorliggende vennootschaps-akten nog slechts 100 van de 1050 aandelen bezit. Steeds in dezelfde veronderstelling, dient JCB aan te tonen dat de - enige door haar in de opzeggingsbrief ingeroepen reden, namelijk de leeftijd van B....., verantwoordt dat zij, op grond van artikel 20, vijfde lid, 2° van de agentuurwet, aanspraak kan maken op uitwinningsvergoeding. Zij verduidelijkte de ingeroepen reden als volgt: (a) B..... heeft de wettelijke pensioenleeftijd bereikt; (b) hij kan reeds aanspraak maken op pensioenrechten sedert januari 2004, maar dit werd laattijdig bevestigd en hij heeft gewacht tot hij 60 jaar werd om stilaan een einde te stellen aan zijn agenturen en andere zakelijke contracten; (c) er is geen opvolger of overnemer die hem kan vervangen; (d) de opzegging is evident. Andere redenen (ziekte, invaliditeit) die hij thans in conclusies inroept - heeft hij niet aangehaald ter verantwoording van zijn beslissing tot beëindiging, noch in de brief van 9 juni 2006, noch in deze, die hij beweert op 23 maart 2006 aan Solid gestuurd te hebben. De aangehaalde redenen, die alle verband houden met de leeftijd van B....., kunnen niet verantwoorden dat in juni 2006 redelijkerwijze niet meer kan verwacht worden dat JCB haar werkzaamheden verder zet: volgens de overgelegde stukken had B..... immers reeds pensioenrechten begin 2004 en werd hij reeds op 3 maart 2005 zestig jaar. Bovendien laat de herstructurering binnen JCB veronderstellen dat opvolging wel degelijk mogelijk is. Dit wordt onder meer bevestigd door een tarieflijst van Mr. Bricolage uit 2008, die vermeldt: "Foresta: Service Commercial France: agence JCB", vertaald: "Foresta: commerciële dienst Frankrijk: agentschap JCB", met daarna het adres van JCB, waarop ook de vennootschap Foresta gevestigd is. Verder legt Solid ook foto's voor van B....., die een badge van Foresta draagt, waaruit kan opgemaakt worden dat hij deze vennootschap vertegenwoordigde op een beurs. Deze foto's zijn volgens Solid genomen in 2008 en 2009, wat JCB niet tegenspreekt. Tot drie jaar na de beëindiging verhinderden blijkbaar noch leeftijd, noch ziekte B.....de producten van een ander, maar verwant bedrijf, te promoten. 5. JCB toont niet aan dat zij aan de wettelijke voorwaarden voldoet om een uitwinningsvergoeding te bekomen. Evenmin kan zij aanspraak maken op een bijkomende vergoeding, op grond van artikel 21 van de agentuurwet. De vordering die zij daaromtrent stelde in de loop van het geding voor de eerste rechter, was ontvankelijk, aangezien haar inleidende dagvaarding een verwijzing naar artikel 21 van de agentuurwet bevatte en deze eis aldus voldeed aan de ontvankelijkheidsvereisten, gesteld door artikel 807 van het gerechtelijk wetboek. Deze vordering is evenwel ongegrond, aangezien alleen de agenten die recht hebben op uitwinnings-vergoeding, gebeurlijk deze bijkomende vergoeding kunnen bekomen. IV. 1. JCB vordert commissies voor zaken die Solid zonder haar tussenkomst heeft afgesloten en die aanleiding gaven tot leveringen aan vestigingen van Bricomarché in haar contractgebied.
2. Zij beroept zich daarvoor in eerste instantie op artikel 10,3° van de agentuurwet, waarin wordt bepaald dat de handelsagent recht heeft op een commissie voor een tijdens de duur van de agentuur-overeenkomst afgesloten zaak, indien is overeengekomen dat de handelsagent zal optreden in een bepaald gebied of bij een bepaalde groep personen en de zaak werd afgesloten met een klant uit dat gebied of uit die groep. De overeenkomst tussen partijen bepaalt dat de JCB op niet-exclusieve basis werd aangesteld om de producten van de Solid te verkopen ("de vendre à titre non-exclusif"). De vaststelling dat een territorium werd bepaald, waarin hij deze activiteit mocht uitoefenen, doet geen afbreuk aan dit niet-exclusief karakter van de agentuur, dat Solid desgevallend toeliet een andere agent aan te stellen in hetzelfde gebied. Evenmin kan JCB een argument putten uit het feit dat de overeenkomst de namen van drie ketens vermeldde die onder het beheer van Solid bleven, namelijk L....-M...., Obi en Mr. Bricolage te Dax, Bidart en Tarnos. Daaruit kan niet afgeleid worden dat JCB voor de rest exclusiviteit had, maar enkel dat zij bij deze drie ketens (of in het laatste geval de opgesomde vestigingen) de producten van Solid niet mocht verkopen, omdat Solid daarmee een rechtstreekse commerciële relatie onderhield. Wanneer Solid in de bijlage bij de agentuurovereenkomst van 4 januari 2001 bedong dat zij, met ingang van 1 januari 2001, haar volledig bestaand cliënteel in deze regio overdroeg, dan blijkt uit het vervolg van de betreffende zin ("notamment les points de vente Leroy Merlin", vertaald namelijk de verkooppunten van L.... M.....") dat zij die klanten bedoelde, die zij volgens de initiële overeenkomst zelf had beheerd. Door deze wijziging, die overigens vanaf 2003 opnieuw ongedaan gemaakt werd, bekwam JCB nog steeds geen exclusiviteit, noch het recht om alleen te verkopen in de sector. Zij kan zich bijgevolg niet beroepen op artikel 10,3° van de agentuurwet om indirecte commissie te bekomen. 3. Verder roept JCB artikel 10,2° van de agentuurwet in, op grond waarvan de agent voor een tijdens de duur van de overeenkomst afgesloten zaak recht heeft op een commissie, indien de zaak afgesloten is met een derde die vroeger door hem als klant was aangebracht voor gelijkaardige zaken. Deze bepaling betreft de nabestellingen of vervolgorders die een klant, die door de agent bij de principaal werd aangebracht, zonder de tussenkomst van de agent, rechtstreeks bij de principaal plaatst. Zij heeft tot doel de agent te vergoeden die een cliënt heeft aangebracht en nadien zonder geldige reden niet meer betrokken wordt bij de bemiddeling. Opdat de agent recht op commissie zou hebben op grond van artikel 10,2° van de agentuurwet, dienen de volgende voorwaarden vervuld te zijn: (a) de agent heeft in het verleden met de klant bemiddeld en deze bemiddeling heeft geleid tot het tot stand komen van een zaak; (b) de agent heeft de betrokken klant voor de principaal aangebracht; (c) de zaak waarvoor de agent vroeger is tussengekomen en waardoor hij de klant heeft aangebracht, is gelijkaardig aan diegene, waarvoor de commissie in toepassing van artikel 10,2° van de agentuurwet verschuldigd is.
3.1. JCB heeft in de loop van de overeenkomst met diverse vestigingen van de winkelketen Bricomarché, die zich in haar contractgebied bevonden, zaken afgesloten voor Solid. Volgens een overzicht (dat zij voorlegt als haar stuk 34), realiseerde JCB tussen 2001 en 2006 voor 31 winkels van "Bricomarché" een omzet van 901.334,00 EUR. Verder legt JCB diverse bewijsstukken voor (onder Farde IV, genummerd 59 tot en met 86) ter staving van haar stelling dat zij deze klanten heeft aangebracht. Het hof stelt vast dat Solid dit als zodanig niet tegenspreekt. Zij ontkent niet dat de zaken, waarop deze stukken betrekking hebben, door de tussenkomst van JCB zijn gerealiseerd en toont niet aan dat zij eerder, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van een andere tussenpersoon, haar producten aan deze vestigingen van Bricomarché verkocht. Het is niet zo dat, nadat JCB de betreffende vestigingen van Bricomarché had aangebracht, geen vervolgleveringen meer plaatsvonden met tussenkomst van JCB. Volgens het voormelde overzicht bleef de omzet, die met tussenkomst gerealiseerd werd bij deze vestigingen van Bricomarché, over de periode tussen 2001 en 2006 relatief stabiel, namelijk 174.165,00 EUR in 2001, 162.464,00 EUR in 2002, 159.423,00 EUR in 2003, 123.937,00 EUR in 2004 en 177.357,00 EUR in 2005. Tijdens de eerste zeven maanden van 2006 was de omzet die Solid door tussenkomst van JCB nog realiseerde bij deze klanten 103.988,00 EUR. JCB betwist niet dat zij voor al deze verkopen commissie heeft ontvangen. 3.2. Wel blijkt dat tijdens de agentuurovereenkomst tussen partijen in de betreffende vestigingen van Bricomarché, of minstens in sommige daarvan, ook producten van Solid werden verkocht, waarvoor JCB niet bemiddeld had. Het is met betrekking tot die producten dat JCB een commissie vraagt. Deze producten werden - onder meer - in de winkels van Bricomarché verkocht in het kader van speciale promotieacties, waarvoor de centrale aankoopdienst van Intermarché, die een afzonderlijke winkelketen is, behorend tot dezelfde groep als Bricomarché (Les Mousquetaires), jaarlijks een oproep tot aankoop richtte aan fabrikanten, waaronder Solid. Solid maakte haar offertes en "leveranciersfiches" over aan Intermarché en voerde met haar de onderhandelingen (stukken 31.1, 31.2 en 31.3 van Solid). Bij de afhandeling van bepaalde aspecten werden ook de centrale diensten van de SCA JardinAnimalerie en de SCA Deco & Jardin, eveneens behorend tot dezelfde groep Les Mousquetaires betrokken. Wanneer een daartoe aangestelde ad hoc commissie van Intermarché besliste dat Solid producten mocht leveren, kreeg zij van Intermarché opdracht om goederen te leveren aan de diverse regionale entrepots, waarvan er twee in het contractgebied van Bricomarché gelegen zijn (Anaïs en Lespinasse). Vanuit deze entrepots werden de goederen dan verdeeld naar de vestigingen van diverse winkelketens van de groep, waaronder Bricomarché. Solid legt tientallen leveringsbons en facturen in verband met deze promotieartikelen voor. De leveringsbons vermelden als leveringsadres bijna steeds één van de regionale entrepots van Intermarché. In geen enkel geval is dat het adres van één van de vestigingen van Bricomarché uit het
contractgebied van JCB. Bovendien werden deze goederen gefactureerd aan Intermarché, aan haar centrale aankoop-dienst COMI, aan Jardin-Animalerie of aan Deco & Jardin, maar in geen enkel geval aan Bricomarché. De omstandigheid dat op een aantal van deze stukken naderhand een stempel is aangebracht, waaruit blijkt dat zij bestemd waren voor een vestiging van Bricomarché uit het contractgebied van JCB, doet geen afbreuk aan de vaststelling dat zij geen "zaken" betroffen, die door Solid werden afgesloten met één of meer van die klanten, die door JCB waren aangebracht. Het betrof integendeel zaken, afgesloten met de aankoopcentrale van Intermarché (en niet met de aankoopcentrale van Bricomarché, zoals zou kunnen begrepen worden uit de verklaringen, die JCB enkele geranten van Bricomarché winkels liet ondertekenen), of met Jardin-Animalerie of Déco & Jardin, die evenwel geen door JCB aangebrachte klanten waren. 4. JCB kan niet bijgetreden worden, waar zij stelt dat Solid niettemin tot betaling van commissie op de verkopen van deze promotieartikelen gehouden is, omdat zij de factuur van 101.952,00 EUR, die JCB daaromtrent op 21 september 2006 heeft opgesteld, aanvaard heeft, aangezien zij pas op 29 maart 2007 werd geprotesteerd. Zij beroept zich daarvoor op artikel 25, tweede lid van het wetboek van koophandel. Daarin wordt bepaald dat koop en verkoop kunnen bewezen worden door middel van een aanvaarde factuur. De regel dat de aanvaarde factuur het bewijs oplevert van de overeenkomst geldt enkel voor de handelskoop. Voor andere handelsverrichtingen kan de rechter uit de aanvaarding van de factuur een feitelijk vermoeden putten en er het bewijs in vinden dat de schuldenaar zijn akkoord heeft gegeven met de in de factuur vermelde verbintenis (Cass. 24 januari 2008, RABG 2008, 931). Dit feitelijk vermoeden levert evenwel het bewijs van de verbintenis niet op, indien het teniet gedaan wordt door andere feitelijke vermoedens die het tegenspreken. 4.1. Solid houdt voor dat zij deze factuur pas ontvangen heeft op 27 maart 2007 en ze na ontvangst onmiddellijk heeft geprotesteerd. De partij die een vermoeden put uit het feit dat een factuur stilzwijgend aanvaard is bij gebrek aan tijdig protest, moet het bewijs leveren van de datum waarop de geadresseerde de factuur heeft ontvangen (vgl.: CASS., 8 november 1991, Arr. Cass., 1991-1992, 226; CASS. 6 november 2003, Arr. Cass. 2003, 2073). De precieze datum waarop Solid voor het eerst kennis genomen heeft van deze factuur, kan niet bepaald worden. Wel maakte zij deel uit van de stavingstukken, die JCB overlegde in het kader van het geding voor de eerste rechter en die zij verklaart op 26 februari 2007 aan Solid te hebben overgemaakt. Bovendien maakte JCB reeds in haar ingebrekestelling d.d. 30 januari 2007 aan de raadslieden van Solid uitdrukkelijk melding van deze factuur. Indien Solid deze factuur nog niet ontvangen had, dan mag redelijkerwijze verondersteld worden dat zij dit zou meegedeeld hebben in haar antwoord op deze ingebrekestelling. Dit was evenwel niet het geval. 4.2. Uit het feit dat Solid vermoedelijk reeds enige tijd kennis had van het bestaan van de factuur van 21 september 2006, op het ogenblik dat zij daar uitdrukkelijk naar verwees in haar brief van 29 maart 2007, kan evenwel niet besloten worden dat zij deze factuur stilzwijgend zou aanvaard hebben.
Immers, reeds in haar brief van 25 juli 2006 gaf Solid te kennen dat zij niet bereid was tot betaling van meer dan de daarin voorgestelde vergoeding. Bovendien verklaarde zij in de brief d.d. 28 augustus 2006 van haar raadsman uitdrukkelijk de aanspraken die JCB onder meer formuleerde op het bekomen van indirecte commissies volledig te betwisten. Zij stelde daarin dat het in die omstandigheden niet nodig was dat JCB facturen opmaakte. Verder verklaarde Solid in de brief d.d. 12 oktober 2006, die een antwoord vormde op het schrijven van 19 september 2006, waarin JCB onder meer te kennen gaf dat zij 101.952,00 EUR zou vorderen wegens achterstallige commissie, deze aanspraak ongegrond. En in antwoord op de ingebrekestelling van 30 januari 2007, die onder meer betrekking had op deze factuur, stelde Solid in haar brief d.d. 21 februari 2007 van haar raadsman, dat zij haar standpunt handhaafde. Het vermoeden dat JCB zou kunnen afleiden uit het ontbreken van een tijdig formeel protest tegen de betreffende factuur, wordt aldus weerlegd door de afwijzende houding die Solid van meet af aan en consequent aannam ten aanzien van alle aanspraken van JCB in het algemeen en van deze tot het bekomen van indirecte commissie in het bijzonder en die blijkt uit alle voormelde gegevens. 5. Om de hoger aangehaalde redenen heeft JCB geen recht op commissie op de goederen die Bricomarché verkocht in het kader van de promotionele verkopen die Solid met de centrale aankoopdienst van Intermarché, met JardinAnimalerie of met Deco & Jardin afsloot. JCB geeft geen enkele concrete aanwijzing dat de vestigingen van Bricomarché in haar contractgebied, naast goederen, deel uitmakend van deze promotieacties, andere goederen zouden hebben verkocht die zij zelf verworven hadden ingevolge zaken die deze vestigingen van Bricomarché hadden afgesloten met Solid zonder de tussenkomst van JCB. Zij vordert dat Solid verplicht wordt om, met betrekking tot de periode van 2003 tot 2006, de kaderovereenkomst of het referentiërings-contract met Bricomarché voor te leggen en de globalisatiefiche die zij in het kader daarvan diende op te stellen. Solid betwist evenwel dat zij in de betreffende periode een dergelijk contract heeft afgesloten en bijgevolg een globalisatiefiche heeft opgesteld. Er zijn geen concrete elementen van het dossier die de bewering van JCB dat dit wel het geval zou zijn, aannemelijk maken, zodat op haar verzoek niet kan ingegaan worden. 6. Verder vordert JCB, onder verwijzing naar artikel 16 van de agentuurwet, de voorlegging door Solid van haar boekhouding, met name van alle uittreksels die betrekking hebben op alle leveringen aan Bricomarché in Frankrijk over de jaren 2003 tot en met 2006. Zij verliest daarbij uit het oog dat, wanneer zij aanspraak maakt op achterstallige commissie, op haar de bewijslast rust. De omstandigheid dat artikel 16, tweede lid, van de agentuurwet de agent de mogelijkheid biedt om te eisen dat hem alle informatie wordt verstrekt die nodig is om na te gaan hoeveel commissie de principaal hem verschuldigd is, doet daaraan geen afbreuk. Deze bepaling impliceert niet dat de agent een rechtstreeks
inzagerecht krijgt in de boekhouding van de principaal (Memorie van Toelichting bij het Ontwerp van wet betreffende de handelsagentuurovereenkomst, Gedr.St., Senaat, B.Z., 1991-92, nr. 355, 17). Dit controlerecht is doelgebonden en het mag niet verder gaan dan hetgeen de agent nodig heeft voor de berekening van zijn commissies. JCB toont helemaal niet aan dat zij informatie uit de boekhouding nodig heeft om de haar toekomende commissie te berekenen. Opdat het hof zou kunnen oordelen dat de voorlegging van bijkomende stukken noodzakelijk is, zou JCB minstens moeten verduidelijken waarop de gevorderde, nauwkeurig bepaalde, sommen betrekking hebben. Bovendien zou zij moeten aantonen, minstens aannemelijk maken, dat er mogelijks nog andere verkopen kunnen gesloten zijn, die haar desgevallend recht geven op commissie. Zij doet dit niet, zodat geen gunstig gevolg kan verleend worden aan haar verzoek. V. 1. Ten slotte vordert JCB een provisioneel bedrag van 1,00 EUR op commissies voor bestellingen geregistreerd vóór 1 augustus 2006 en op bestellingen aanvaard ten laatste op 28 februari 2007. In de mate dat dit onderdeel van de vordering betrekking heeft op de verkoop van de promotieartikelen, die het voorwerp uitmaakten van de bespreking onder IV., en waarvan vastgesteld is dat zij geen recht op commissie voor JCB deden ontstaan, geldt wat daar is gesteld evenzeer voor de bestellingen geregistreerd vóór 1 augustus 2006 of aanvaard ten laatste op 28 februari 2007 ingevolge zaken die Solid tijdens de periode van zes maanden na het einde van de overeenkomst zou hebben gesloten met om het even welke derde, die niet Bricomarché of een andere door JCB aangebrachte klant was. 2. Artikel 11,1° van de agentuurwet bepaalt dat de handelsagent recht heeft op een commissie voor een na het einde van de agentuurovereenkomst afgesloten zaak, indien de zaak hoofdzakelijk te danken is aan de door hem tijdens de duur van de agentuurovereenkomst aan de dag gelegde activiteit en ze is afgesloten binnen een termijn van zes maanden te rekenen van het einde van deze overeenkomst. Deze bepaling verschaft de agent enkel recht op commissie voor deze zaken, waarvoor de onderhandelingen reeds gestart waren vóór het einde van de overeenkomst. Opdat hij op deze vergoeding aanspraak zou kunnen maken, moet de agent bovendien bewijzen dat hij tijdens de duur van de agentuur-overeenkomst activiteiten aan de dag heeft gelegd die betrekking hadden op de na het einde van de overeenkomst gesloten zaak, dat de zaak hoofdzakelijk aan zijn bemiddeling te danken is en dat ze werd afgesloten binnen de zes maanden na het einde van de overeenkomst. Concreet betekent dit dat JCB recht kan laten gelden op commissie voor de verkopen van de contractproducten door Solid in het contractgebied, waaromtrent de overeenkomst tussen Solid en de klant werd gesloten uiterlijk op 28 februari 2007 én waarvan het tot stand komen hoofdzakelijk aan de tussenkomst van JCB te danken is.
Opnieuw kan JCB er niet mee volstaan te vragen dat de voorlegging van de boekhouding van Solid of een deskundigenonderzoek bevolen wordt, wanneer zij zelf volledig in gebreke blijft aan te geven bij welke klanten zij tijdens de duur van de overeenkomst tussengekomen is met het oog op eventuele zaken, die op het einde van de overeenkomst nog niet tot stand waren gekomen, maar desgevallend nadien zouden kunnen gesloten zijn. Op JCB rust de bewijslast van hetgeen zij voorhoudt. Ten onrechte beroept zij zich op de onmogelijkheid daartoe, stellende dat enkel Solid in het bezit is van de bestellingen. Als zij niet weet bij welke klanten zij bemiddeld heeft met het oog op het tot stand komen van wel bepaalde zaken, die bij het einde van de overeenkomst nog niet tot stand gekomen waren, en als zij in de onmogelijkheid is om haar tussenkomsten te bewijzen, is het volstrekt nutteloos voorlegging van bestellingen te bevelen aan Solid. Immers, indien daaruit zou blijken dat er in de periode van zes maanden na het einde van de agentuurovereenkomst effectief bestellingen zijn geplaatst door klanten van JCB, dan zal zij daaruit hoe dan ook slechts een recht op commissie kunnen putten, wanneer zij heeft bewezen dat deze bestellingen hoofdzakelijk aan haar tussenkomst te danken zijn. Het hof dient evenwel vast te stellen dat JCB nalaat ook maar het minste begin van bewijs voor te leggen omtrent het bestaan van tussenkomsten, die tot de toekenning van een commissie op grond van artikel 11.1° van de handelsagentuurwet aanleiding zouden kunnen geven. 3. Volgens artikel 11,2° van de agentuurwet heeft de agent recht op commissie voor een na het einde van de agentuurovereenkomst afgesloten zaak, indien de bestelling van de derde door de principaal of door de agent is ontvangen vóór het einde van de agentuur-overeenkomst. JCB zet uiteen dat de wijze waarop bestellingen werden geplaatst, als volgt verliep: "Elke klant liet een bestelbon geworden aan concludente, en concludente maakte deze bestelbon vervolgens over aan geïntimeerde. Concludente verwijst daartoe naar de bijgebrachte bestelbons van de verschillende Bricomarché vestigingen". Deze werkwijze liet JCB toe kennis te hebben van alle bestellingen, geplaatst vóór het einde van de agentuurovereenkomst. Rekening gehouden daarmee, met het feit dat er geen enkele aanwijzing blijkt te zijn dat met betrekking tot bepaalde klanten of bestellingen van deze werkwijze werd afgeweken en met de vaststelling dat zij geen enkele concrete bestelling aanwijst die ontvangen is vóór het einde van de agentuurovereenkomst en daarna werd uitgevoerd, kan JCB geen provisionele veroordeling van Solid bekomen, noch de voorlegging van stukken of enige onderzoeks-maatregel daaromtrent vorderen. VI. 1. Solid verwijt JCB dat zij concurrerende activiteiten uitoefent, in strijd met artikel 6.4. van de overeenkomst.
1.1. Zij deed dit voor het eerst in een brief d.d. 14 december 2006 van haar raadsman. Haar klacht betrof meer bepaald de verkoop van een chalet van het type "Verdon", waarvoor JCB, in haar folder voor 2006, gebruik maakte van een foto van Solid. In haar antwoordschrijven van 30 januari 2007 wees JCB erop dat dit chalet speciaal ontworpen was voor een pannendak en dat Solid zoiets nooit op de Franse markt had gecommercialiseerd. Solid heeft dit niet tegengesproken. In conclusies stelt JCB thans dat zij nooit een dergelijk chalet heeft kunnen verkopen. Solid bewijst het tegendeel niet en toont verder evenmin aan dat JCB tijdens de duur van de overeenkomst het concurrentieverbod geschonden heeft. 1.2. Een prijslijst uit 2007 van Mr. Bricolage toont aan dat de vennootschap Foresta, die op hetzelfde adres gevestigd is als JCB, tuinhuizen verkocht. De naam van JCB - of van Bantwell - komt op deze prijslijst niet voor. Wel vermeldt deze folder als vertegenwoordiger van Foresta "E. Lespes". Uit de stukken in verband met de juridische structuur van JCB blijkt dat Elodie Lespes in dienst is geweest als werknemer van JCB en in 2004 ook aandeelhouder werd van deze vennootschap. Verder liggen foto's voor, genomen op beurzen van Mr. Bricolage in 2008 en 2009, die aantonen dat B....... als vertegenwoordiger van deze vennootschap optrad. Op dat ogenblik was de duur van het concurrentiebeding reeds verstreken. Aan de hand van de voorliggende stukken kan het vermoeden bestaan dat JCB reeds tijdens de duur van het concurrentiebeding op indirecte wijze betrokken was bij het aanbieden van goederen, die mogelijks concurrerend waren met deze van Solid. Evenwel bewijst Solid niet daardoor schade te hebben geleden. Ten overvloede stelt het hof overigens vast dat het concurrentiebeding in artikel 6.4. van de overeenkomst, dat JCB verbiedt gedurende anderhalf jaar geen met Solid concurrerende activiteiten uit te oefenen, niet geldig is, aangezien het niet in de tijd beperkt is tot zes maanden na het einde van de overeenkomst (artikel 24§1,4° van de agentuurwet). 2. In ondergeschikte orde verklaart Solid dezelfde schadevergoeding wegens concurrerende activiteiten te vorderen van JCB op grond van artikel 1382 B.W.. Onverminderd de toepassing van de regels inzake samenloop van contractuele en extracontractuele aansprakelijkheid, maakt het feit dat JCB, los van het bestaan van een concurrentiebeding, activiteiten zou uitgeoefend hebben die concurrerend zijn met deze van Solid, geen onrechtmatige daad uit. De concurrentie is inherent aan het economische leven en een logisch uitvloeisel van de vrijheid van handel en nijverheid. Uit de gegevens waarvan het hof kennis heeft, blijkt niet dat de omstandigheden waarin deze concurrentie gebeurlijk werd gevoerd, daaraan een onrechtmatig karakter zouden kunnen verlenen. De enkele vaststelling dat JCB in haar catalogus van 2006 een foto gebruikte,
die eerder opgenomen was in de catalogus van Solid uit 2002, kan geen toekenning van schadevergoeding verantwoorden. VII. De bestreden vonnissen worden bevestigd, ook wat de uitspraak over de gedingkosten in eerste aanleg betreft. Gelet op de ongegrondheid van zowel het hoofdberoep als van het incidenteel hoger beroep, worden de gedingkosten in hoger beroep ten laste gelegd van JCB voor twee derden en van Solid voor één derde. De rechter kan de kosten van een partij slechts vereffenen indien die partij hem de in artikel 1021, eerste lid, Ger.W. bepaalde uitgavenstaat heeft overgelegd en die kost is vermeld in de omstandige opgave van de kosten (vgl. CASS. 15 juni 2007, Pas. 2007, 1232). JCB doet geen opgave van haar kosten in hoger beroep, zodat de beslissing daaromtrent geacht wordt te zijn aangehouden (artikel 1021, tweede lid Ger.W.). OP DEZE GRONDEN, HET HOF, Rechtdoende op tegenspraak; Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken; Verklaart het hoger beroep van de vennootschap naar Frans recht JCB sarl en het incidenteel hoger beroep van de nv Solid, ontvankelijk, doch ongegrond; Bevestigt de bestreden vonnissen; Verwijst de vennootschap naar Frans recht JCB sarl tot twee derden en de nv Solid tot één derde van de gedingkosten in hoger beroep, aan de zijde van de nv Solid begroot op 7.000,00 EUR rechtsplegings-vergoeding en tot op heden niet begroot aan de zijde van de vennootschap naar Frans recht JCB sarl, zodat zij derhalve als aangehouden worden aanzien in de zin van artikel 1021 Ger. W. Aldus gewezen door de twaalfde kamer van het Hof van Beroep te Gent, recht doende in burgerlijke zaken, samengesteld uit: - mevrouw A. Van de Putte, raadsheer, wn. Voorzitter; - de heer E. Dursin, raadsheer; - de heer G. Danneels, raadsheer, die mede over de zaak heeft beraadslaagd maar in de onmogelijkheid verkeert het arrest te ondertekenen (art. 785 Ger.W.),
en uitgesproken door de raadsheer wn. Voorzitter van de kamer in openbare terechtzitting van 24-2-2010, bijgestaan door de heer Bart De Wilde, griffier.