Instelling Hof van Cassatie
Onderwerp Unieverdrag van Parijs 20 maart 1883 ter bescherming van de industriële eigendom. Handelsnaam. Geen onderscheidend vermogen. Nationale bescherming
Datum 8 december 2011
Copyright and disclaimer De inhoud van dit document kan onderworpen zijn aan rechten van intellectuele eigendom van bepaalde betrokkenen, Er wordt u geen recht verleend op deze rechten. M&D Seminars geeft u via dit document informatie, maar verstrekt geen advies. M&D Seminars garandeert niet dat de informatie in dit document foutloos is. U gebruikt de inhoud van dit document op eigen risico. M&D Seminars, noch een van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook bij het gebruik van dit document en van de inhoud van dit document. © M&D Seminars – 2012
M&D SEMINARS Eikelstraat 38 | 9840 De Pinte | T 09 224 31 46 | F 09 225 32 17 |
[email protected] | www.mdseminars.be
8 DECEMBER 2011
C.10.0198.N/1
Hof van Cassatie van België
Arrest
Nr. C.10.0198.N BELGIAN ELECTRONIC SORTING TECHNOLOGY nv, met zetel te 3001 Heverlee (Leuven), Romeinse Straat 20, eiseres, vertegenwoordigd door mr. Ludovic De Gryse, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 1000 Brussel, Central Plaza, Loksumstraat 25, waar de eiseres woonplaats kiest, tegen 1. B P, verweerder, 2. VISYS nv, met zetel te 3500 Hasselt, Kiewitstraat 242, verweerster, vertegenwoordigd door mr. Caroline De Baets, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 1050 Brussel, Louizalaan 149, bus 20, waar de verweerster woonplaats kiest.
8 DECEMBER 2011 I.
C.10.0198.N/2
RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Antwerpen van 21 december 2009. Advocaat-generaal Guy Dubrulle heeft op 7 oktober 2011 een schriftelijke conclusie neergelegd. Afdelingsvoorzitter Eric Dirix heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal Guy Dubrulle heeft geconcludeerd.
II.
FEITEN
Uit het bestreden arrest blijken de volgende feiten: 1.
de eiseres en de verweerster zijn ontwerpers, producenten en verkopers van
sorteermachines/lijnen met lasertechnologie; 2.
op 11 april 1996 is de eiseres opgericht als “Belgian Electronic Sorting
Technology”, afgekort “BEST”. De machines van de eiseres dragen de typeaanduidingen Helius, Genius, LS9000 en Argus; 3.
op 7 oktober 2004 wordt de verweerster opgericht, mede door de
verweerder; 4.
op 3 januari 2007 gaat de verweerder, in naam en voor rekening van de
verweerster, over tot de registratie van de domeinnaam www.bestlasersorter.com; de inhoud van deze website alsmede van de website www.lasersorter.com is identiek aan de gebruikelijke websites van de verweerster (www.visys.be en www.visysglobal.be); 5.
op 4 april 2008 deponeert de eiseres het Benelux-merk “BEST” voor de
producten en de diensten in de klassen 7, 9, 40 en 42; 6.
uit een door een gerechtsdeurwaarder opgesteld “proces-verbaal van
vaststelling” van 23 april 2008, blijkt dat bij het ingeven van de zoektermen “Best Laser Sorter” in de zoekrobot www.google.be, als tweede zoekresultaat (na de website van de eiseres) wordt verwezen naar de website van de verweerster, en
8 DECEMBER 2011
C.10.0198.N/3
dat de verweerster de hiernavolgende metadata in haar websites gebruikt “…, Helius sorter, LS9000, Genius sorter, Best+Helius, Best+Genius, … Best nv, …”. Het bestreden arrest heeft het merk “BEST” vernietigd.
III.
CASSATIEMIDDELEN
De eiseres voert in haar verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, vier middelen aan.
IV.
BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling Eerste middel 1.
Het eerste middel beoogt de beslissing van de appelrechters dat het merk
‘BEST’ nietig is omdat het geen onderscheidend vermogen heeft. Eerste onderdeel 2.
Anders dan waarvan het onderdeel uitgaat, leidt het bestreden arrest het
gebrek aan onderscheidend vermogen in de zin van artikel 2.28.1.b van het Benelux-verdrag van 25 februari 2005 inzake de intellectuele eigendom (hierna: BVIE), van het door de eiseres gedeponeerde merk ‘BEST’, niet alleen af uit de in het onderdeel aangevoerde redenen. Het baseert zijn oordeel daaromtrent ook op de redenen dat de typografische kenmerken van het woord ‘BEST’ en de voor het woord ‘BEST’ geplaatste grafische elementen, niet van die aard zijn dat ze het relevante publiek in staat stellen de door het merk aangeduide waren of diensten zonder gevaar van verwarring te onderscheiden van waren of diensten met een andere herkomst. Het onderdeel mist in zoverre feitelijke grondslag.
8 DECEMBER 2011
3.
C.10.0198.N/4
In zoverre het onderdeel schending aanvoert van artikel 2.19 BVIE, is het
afgeleid uit de hiervoor vergeefs aangevoerde schending van artikel 2.28.1.b BVIE. Het onderdeel is in zoverre niet ontvankelijk. 4.
Anders dan waarvan het onderdeel voor het overige uitgaat, spreekt het
bestreden arrest niet de niet-ontvankelijkheid van het het merk ‘BEST’ uit, maar de nietigheid ervan. Het onderdeel mist in zoverre eveneens feitelijke grondslag. Tweede onderdeel 5.
Het onderdeel voert aan dat het bestreden arrest onterecht een gemis aan
onderscheidend vermogen aanvaardt om het woord ‘BEST’ de bescherming te ontzeggen waarin artikel 4, tweede lid, van de wet van 26 juni 2003 betreffende het wederrechtelijk registreren van domeinnamen (hierna: Domeinnaamwet) voorziet. 6.
Het bestreden arrest oordeelt dat de essentiële voorwaarden voor de
rechtsbescherming op grond van artikel 4, tweede lid, Domeinnaamwet niet zijn vervuld. Anders dan waarvan het onderdeel uitgaat, grondt het dit oordeel niet op een gebrek aan geldig merk, maar omdat de eiseres niet bewijst te beschikken over een beschermd onderscheidingsteken. Het onderdeel mist feitelijke grondslag. Tweede middel Eerste onderdeel 7.
Het bestreden arrest oordeelt dat de verweerders geen reclame maken in de
zin van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (hierna: Handelspraktijkenwet 1991).
8 DECEMBER 2011
C.10.0198.N/5
Zij gronden dit oordeel op de redenen dat: - in de gegeven omstandigheden, noch het registreren, noch het gebruik van een domeinnaam op zich kan worden gekwalificeerd als reclame in de zin van de Handelspraktijkenwet 1991, dit bij gebrek aan mededeling; - het gebruik van metatags in de metadata van de websites van de tweede verweerster geen reclame is, eveneens omdat een metatag geen mededeling is. 8.
Zij oordelen niet dat het woord “BEST” geen verkoopbevorderende
mededeling is en daarom niet als reclame kan worden beschouwd. Het onderdeel berust op een verkeerde lezing van het bestreden arrest en mist mitsdien feitelijke grondslag. Tweede onderdeel 9.
Het bestreden arrest antwoordt op het verweer van de eiseres dat een
domeinnaam en metatag verkoopbevorderende mededelingen uitmaken en derhalve als reclame in de zin van de Handelspraktijkenwet 1991 moeten worden beschouwd, met de redenen zoals weergegeven in het antwoord op het eerste onderdeel van het middel. 10.
Het arrest beantwoordt zodoende het bedoelde verweer van de eiseres. Het
hoeft niet nader te antwoorden op alle argumenten die de eiseres in haar conclusie aanvoerde en die geen zelfstandig verweer uitmaakten. Het onderdeel kan niet worden aangenomen. Derde onderdeel 11.
Het hier toepasselijke artikel 93, 3°, Handelspraktijkenwet 1991 bepaalt dat
onder “reclame” dient te worden verstaan “elke mededeling die rechtstreeks of onrechtstreeks ten doel heeft de verkoop van producten of diensten te bevorderen, ongeacht de plaats of de aangewende communicatiemiddelen”. 12.
Deze bepaling dient te worden uitgelegd in overeenstemming met de
richtlijn 2006/114/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame (hierna: richtlijn
8 DECEMBER 2011
C.10.0198.N/6
2006/114/EG), die krachtens haar artikel 1 beoogt handelaren te beschermen tegen misleidende reclame en de onbillijke gevolgen daarvan, en de voorwaarden vast te stellen waaronder vergelijkende reclame is geoorloofd. Krachtens artikel 2 van de richtlijn 2006/114/EG wordt verstaan onder: a) “reclame”: iedere mededeling bij de uitoefening van een commerciële, industriële of ambachtelijke activiteit of van een vrij beroep ter bevordering van de afzet van goederen of diensten, met inbegrip van onroerende goederen, rechten en verplichtingen; b) “misleidende reclame”: elke vorm van reclame die op enigerlei wijze, daaronder begrepen haar opmaak, de personen tot wie zij zich richt of die zij bereikt, misleidt of kan misleiden en die door haar misleidende karakter hun economische gedrag kan beïnvloeden, of die om die redenen een concurrent schade toebrengt of kan toebrengen; c) “vergelijkende reclame”: elke vorm van reclame waarbij een concurrent dan wel door een concurrent aangeboden goederen of diensten uitdrukkelijk of impliciet worden genoemd. 13.
Voor de appelrechters voerde de eiseres aan dat de registratie en het gebruik
door de verweerders van de domeinnaam, evenals hun gebruik van termen (zoals “Heliussorter”, “LS9000”, “Geniussorter”, “Best+helius”, “Best+genius”, en “Best nv”) die verwijzen naar de identiteit of de producten van ‘BEST’, in de metadata van de websites van Visys, een daad uitmaken van ongeoorloofde vergelijkende reclame, minstens een daad van misleidende en afbrekende reclame. 14.
Krachtens artikel 2, 1°, Domeinnaamwet, is een “domeinnaam” een
alfanumerieke weergave van een numeriek IP (Internet Protocol) adres dat het mogelijk maakt een op het internet aangesloten computer te identificeren. 15.
Volgens de appelrechters lijken noch de registratie, noch het gebruik van
een domeinnaam te kunnen worden gekwalificeerd als reclame in de zin van de Handelspraktijkenwet 1991, dit bij gebrek aan mededeling. Hetzelfde geldt voor het gebruik van de bedoelde termen (metatag) in de metadata van de websites. Een metatag is immers maar een in de programmeertaal van een website opgenomen term die zoekrobots herkennen. Ze blijven voor de gebruiker
8 DECEMBER 2011
C.10.0198.N/7
onzichtbaar. Een metatag is dus slechts een technisch hulpmiddel dat ertoe strekt de kans te verhogen dat de betrokken website in de zoekresultaten van een zoekrobot zal worden vermeld bij het zoeken op een bepaald woord. 16.
De vraag rijst echter of het begrip “reclame” van artikel 2 van de richtlijn
2006/114/EG, aldus moet worden uitgelegd dat het de registratie en het gebruik van een domeinnaam alsook het gebruik van metatags in metadata van een website omvat. 17.
Het onderdeel werpt dus een vraag op die tot de uitsluitende bevoegdheid
van het Hof van Justitie van de Europese Unie behoort. Ingevolge artikel 267 van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, is het Hof verplicht die prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie te stellen. Derde middel 18.
Het bestreden arrest stelt vast, zonder dienaangaande te worden bekritiseerd,
dat de eiseres laat gelden dat de registratie en het gebruik van de domeinnaam en het gebruik van de metatags ter zake, een daad van ongeoorloofde reclame is, minstens een daad van misleidende en afbrekende reclame, en bijgevolg tevens een daad uitmaken die haar beroepsbelangen schaadt of kan schaden in de zin van artikel 94/3 Handelspraktijkenwet 1991. 19.
Het bestreden arrest oordeelt dat de domeinnaam van de tweede verweerster
en de door de tweede verweerster gebruikte termen in de metadata van haar websites geen reclame uitmaken in de zin van de Handelspraktijkenwet 1991 en dat de vorderingen gebaseerd op de vermeende inbreukmakende reclame derhalve ongegrond zijn. 20.
Met deze redenen verwerpt en beantwoordt het bestreden arrest het verweer
van de eiseres dat het gebruik terzake van de domeinnaam en de metatags een daad is die strijdig is met de eerlijke handelsgebruiken waardoor haar beroepsbelangen werden geschaad. Het middel mist feitelijke grondslag.
C.10.0198.N/8
8 DECEMBER 2011
Vierde middel 21.
Krachtens artikel 8 Unieverdrag van Parijs van 20 maart 1883 tot
bescherming van de industriële eigendom, wordt de handelsnaam beschermd in alle landen van de Unie zonder verplichting van depot of inschrijving. 22.
Dit artikel en de goedkeuringswet van 26 september 1974 sluiten niet uit dat
de nationale rechter geen bescherming verleent als de handelsnaam geen onderscheidend vermogen heeft. Het middel dat uitgaat van het tegendeel, faalt naar recht. Dictum Het Hof, Houdt iedere nadere uitspraak aan tot het Hof van Justitie van de Europese Unie bij prejudiciële beslissing over de volgende vraag uitspraak zal hebben gedaan: “Moet het begrip “reclame” van artikel 2 Richtlijn 84/450/EEG van 10 september 1984 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake misleidende reclame, en van artikel 2 Richtlijn 2006/114/EG van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame, aldus worden uitgelegd dat het, enerzijds, de registratie en het gebruik van een domeinnaam en, anderzijds, het gebruik van metatags in metadata van een website, omvat?” Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer, samengesteld
uit
afdelingsvoorzitter
Edward
Forrier,
als
voorzitter,
afdelingsvoorzitter Eric Dirix, en de raadsheren Eric Stassijns, Beatrijs Deconinck en Alain Smetryns, en in openbare rechtszitting van 8 december 2011 uitgesproken door afdelingsvoorzitter Edward Forrier, in aanwezigheid van advocaat-generaal Guy Dubrulle, met bijstand van griffier Frank Adriaensen.
8 DECEMBER 2011
C.10.0198.N/9
F. Adriaensen
A. Smetryns
B. Deconinck
E. Stassijns
E. Dirix
E. Forrier