Instelling Hof van Cassatie
Onderwerp Beslag inzake namaak. Beschrijvingsmaatregel. Intellectuele eigendom. Aanwijzingen van inbreuk. Bewarend beslag
Datum 25 november 2011
Copyright and disclaimer De inhoud van dit document kan onderworpen zijn aan rechten van intellectuele eigendom van bepaalde betrokkenen, Er wordt u geen recht verleend op deze rechten. M&D Seminars geeft u via dit document informatie, maar verstrekt geen advies. M&D Seminars garandeert niet dat de informatie in dit document foutloos is. U gebruikt de inhoud van dit document op eigen risico. M&D Seminars, noch een van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook bij het gebruik van dit document en van de inhoud van dit document. © M&D Seminars – 2012
M&D SEMINARS Eikelstraat 38 | 9840 De Pinte | T 09 224 31 46 | F 09 225 32 17 |
[email protected] | www.mdseminars.be
C.10.0559.F/1
25 NOVEMBER 2011
Hof van Cassatie van België
Arrest
Nr. C.10.0559.F 1. ADOBE SYSTEMS, vennootschap naar het recht van de staat Delaware (Verenigde Staten van Amerika), 2. AUTODESK, vennootschap naar het recht van de staat Delaware (Verenigde Staten van Amerika), 3. MICROSOFS CORPORATION, vennootschap naar het recht van de staat Washington (Verenigde Staten van Amerika), 4. SIEMENS PRODUCT LIFECYCLE MANAGEMENT SOFTWARE, vennootschap naar het recht van de staat
Texas (Verenigde Staten van
Amerika), 5. QUARK, vennootschap naar het recht van de staat Colorado (Verenigde Staten van Amerika), 6. COREL CORPORATION, vennootschap naar het recht van de staat Ontario (Verenigde Staten van Amerika), Mr. Ludovic De Gryse, advocaat bij het Hof van Cassatie,
25 NOVEMBER 2011
C.10.0559.F/2
tegen 1. TAQUIN nv, 2. DRALCO nv, Mr. Johan Verbist, advocaat bij het Hof van Cassatie.
I.
RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van 26 april 2010 van het hof van beroep te Bergen. Raadsheer Martine Regout heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal Jean-Marie Genicot heeft geconcludeerd.
II.
CASSATIEMIDDEL
De eiseressen voeren volgend middel aan. Geschonden wettelijke bepalingen - artikel 149 van de Grondwet; - de artikelen 1319, 1320 en 1322 van het Burgerlijk Wetboek; - artikel 1369bis/1, § 3, meer bepaald 2), en § 5, meer bepaald 2), van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij artikel 22 van de wet van 10 mei 2007. Aangevochten beslissingen Het arrest: - “Vernietigt het beroepen vonnis, behalve in zoverre dat vonnis het derdenverzet van [de eerste verweerster] ontvankelijk verklaart, en opnieuw wijzende; - Verklaart het derdenverzet van de [tweede verweerster] ontvankelijk ; - Verklaart het derdenverzet gegrond ; - Trekt alle beschikkingen in van de beschikking die op 13 maart 2009 werd gewezen door de voorzitter van de rechtbank van koophandel te Bergen ; - Voor zover nodig, beveelt de opheffing van de inbeslagnames alsook de ontzegeling en de teruggave van het mogelijk weggehaalde materiaal van de [eerste verweerster] en/of van de [tweede verweerster] een en ander binnen de 48 uur na de betekening [van het arrest] ;
25 NOVEMBER 2011
C.10.0559.F/3
- Veroordeelt [de eiseressen] in solidum in de kosten van de twee instanties van de
[verweersters] en veroordeelt [de eiseressen] in hun eigen kosten van de twee instanties". Het arrest grondt die beslissing op de volgende redenen : (…) “Grondslag van het derdenverzet De [verweersters] herinneren er terecht aan dat de wet van 10 mei 2007 de artikelen 7 en 9 van de richtlijn 2004/48 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten heeft omgezet in Belgisch recht. Kenmerkend voor die wet is het feit dat er, in vergelijking met vroeger, naar een beter evenwicht wordt gestreefd tussen de tegengestelde belangen van, enerzijds, de beslaglegger, die nood heeft aan een snelle en eenzijdige procedure om zijn rechten te vrijwaren, en, anderzijds, de beslagene, wiens activiteit niet op buitensporige wijze belemmerd mag worden en die niet het slachtoffer mag worden van een beslissing die de facto wordt genomen vóór het gerechtelijk debat over de grond van de zaak. De wetgever heeft de procedure duidelijk willen afbakenen door de rechter te verplichten strikter en preciezer tewerk te gaan bij zijn onderzoek van het eenzijdige verzoekschrift en bij het bepalen van de opdracht van de deskundige, door de beslagene de zekerheid te bieden dat zijn vertrouwelijke documenten in de loop van het onderzoek beter beschermd zullen worden (Van Reepinghen B. et L., Les droits intellectuels renforcés : la contrefaçon en point de mire, J.T., 2008, p. 149). Het beschrijvend beslag moet binnen de nieuwe wettelijke context nog steeds voldoen aan twee voorwaarden: de geldigheid prima facie van de intellectuele rechten van de verzoekende partij en het bestaan van aanwijzingen waaruit kan worden besloten dat een inbreuk op die rechten dreigt of dat hierop daadwerkelijk inbreuk is gemaakt. In deze fase van de procedure kan van de verzoeker tot beschrijvend beslag uiteraard niet geëist worden dat hij de aangevoerde namaak aantoont, aangezien het beschrijvend beslag per definitie tot doel heeft dat bewijs te leveren (de Haan T., Le pouvoir du juge sur les mesures de description dans le cadre de la saisie en matière de contrefaçon, R.D.C., 2009, p. 419). De toekenning van bijkomende maatregelen, zoals het bewarend beslag van goederen die van namaak beticht worden, daarentegen, is thans aan strengere voorwaarden onderworpen. Zo moet de rechter overeenkomstig artikel 1369bis/1 van het Gerechtelijk Wetboek niet alleen de ogenschijnlijke geldigheid van de intellectuele rechten van de verzoeker onderzoeken maar moet hij ook nagaan : - of de inbreuk op het betrokken intellectueel eigendomsrecht niet redelijkerwijs betwist kan worden, - of, na de betrokken belangen, waaronder het algemeen belang, te hebben afgewogen, de feiten en, in voorkomend geval, de stukken waarop de verzoeker zich baseert van dien
25 NOVEMBER 2011
C.10.0559.F/4
aard zijn dat ze het beslag - dat tot de bescherming strekt van het aangevoerde recht redelijkerwijs verantwoorden. De voorwaarden waaronder, bovenop de beschrijving, bijkomende maatregelen kunnen worden bevolen, gaan met andere woorden verder dan het gewone vermoeden van namaak en vereisen een grondiger onderzoek naar de aannemelijkheid van de aangevoerde inbreuk. De naleving van de bij de wet van 10 mei 2007 vereiste voorwaarden kan niet worden beoordeeld op grond van de resultaten van de verkregen maatregel, omdat dit zou leiden tot de uitholling van de – het weze marginale – toetsing door de rechter die van het eenzijdige verzoekschrift kennisgenomen heeft ; de afweging van de betrokken belangen moet gezien het intrusief karakter van de in artikel 1369bis van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde maatregelen, bovendien zeer omzichtig gebeuren, inzonderheid inzake informatica, waar deze maatregelen van aard zijn de activiteit van de onderneming lam te leggen (Cruquenaire A. en Henrotte J.-F., La saisie-description en matière informatique : appel à une plus grande pondération et à la juste mesure des magistrats, R.D.T.I., 2010, p. 13 et réf. cit.). Hoewel de intellectuele eigendomsrechten waarop de [eiseressen] aanspraak maken, niet betwist worden, ontkennen de [verweersters] daarentegen het bestaan van aanwijzingen die zowel de beschrijvingsmaatregel als de bijkomende maatregelen rechtvaardigen. Het enige gegeven dat de [eiseressen] in hun oorspronkelijk verzoekschrift aanvoerden tot staving van hun vermoeden van namaak is een 'anonieme aangifte' van namaak waaraan [de verweersters] zich schuldig zouden hebben gemaakt doordat zij, zonder toestemming van de auteur, gekopieerde softwareprogramma's zouden hebben gebruikt. Naast de stukken aangewend ter verantwoording van de aangevoerde intellectuele rechten, werden bij dat verzoekschrift twee rechtsprekende beslissingen gevoegd, een ‘infobase inlichting' en 'het onderzoek van mevrouw L. V.’. Die laatste twee stukken zijn: - een document afkomstig van een Engelstalige website, die door de [eiseressen] wordt voorgesteld als de BSA, een belangenvereniging voor softwareproducenten, hetwelk bepaalde inlichtingen over de [eerste verweerster] geeft ; - een ‘opdrachtbevestiging’ waarmee de raadsman van de [eiseressen] een zekere mevrouw V. – die niet nader geïdentificeerd of genoemd wordt – gelast 'hem te helpen met het beslag inzake namaak' dat hij op verzoek van de [eiseressen] aanvraagt met betrekking tot onwettige softwareprogramma's ; Er moet worden vastgesteld dat de anonieme aangifte of aangiften waarop de [eiseressen] zich beriepen, geen enkel concreet gegeven bevatten tot staving van het verzoekschrift dat zij op 11 maart 2009 hebben voorgelegd aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel te Bergen : de zogenaamde aangifte op de BSA-website werd
25 NOVEMBER 2011
C.10.0559.F/5
niet neergelegd en het document dat van de website van die belangenvereniging werd gehaald, vormt, in tegenstelling tot wat de [eiseressen] beweren, op zich geen bewijs van de aangevoerde aangifte. Los van de vraag of een anonieme klacht een aanwijzing van namaak kan opleveren in de zin van artikel 1369bis/1, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek, blijkt te dezen dus dat de
[eiseressen] aan hun oorspronkelijk verzoekschrift geen enkel gegeven toevoegen dat de verdenkingen kan staven. De wettelijke voorwaarden moeten vervuld zijn op de datum waarop de beschikking tot machtiging van dat beslag gewezen wordt. Hoewel het bewijs van het feit dat aan die voorwaarden is voldaan, niet alleen kan voortvloeien uit de gegevens die voorgelegd worden aan de voorzitter die uitspraak moet doen over het verzoekschrift maar ook uit de gegevens die overgelegd worden tijdens het tegensprekelijk debat waartoe het derdenverzet aanleiding heeft gegeven, blijft het te dezen een feit dat de [eiseressen] geen andere bewijskrachtige gegevens in het debat hebben gebracht dan die welke zij afgeleid hebben uit de uitvoering zelf van de beschrijvingsmaatregel en dat er in dergelijk geval niet kan worden beslist dat de [eiseressen] aldus enkel de bijkomende aanwijzingen hebben geleverd die hun vordering met terugwerkende kracht kunnen staven. In dit geval moet worden vastgesteld dat de vermoedens waarop de [eiseressen] zich beriepen, zowel in het oorspronkelijk verzoekschrift als in het kader van het derdenverzet, slechts gegrond waren op een gegeven dat niet in het debat is voorgebracht en waarvan het bestaan alleen voortvloeide uit het – onrechtstreekse – relaas dat de softwareproducenten zelf hebben gegeven van een aangifte die is gedaan bij een vermeende derde, de BSA, die in werkelijkheid een organisme is dat de belangen van die producenten moet verdedigen. De door de [eiseressen] aangevoerde vermoedens van namaak waren met andere woorden uiteindelijk slechts gegrond op hun eigen verklaringen, die niet kunnen worden aangenomen, omdat zoiets de in artikel 1369bis/1 van het Gerechtelijk Wetboek gestelde voorwaarden volledig zou uithollen. De [eiseressen] tonen daarenboven geenszins aan dat de anonieme aangiften, technisch gesproken, - gesteld dat zij aangenomen kunnen worden –doorgaans de enige manier zijn waarop zij ingelicht kunnen worden en waarop zij het gebruik van ongeoorloofde kopieën van hun software kunnen bestrijden. De noodzaak om de rechten van softwareproducenten te vrijwaren, kan niet tot gevolg hebben dat laatstgenoemden zomaar ontslagen zouden worden van de verplichting tot naleving van de wettelijke bepalingen op grond waarvan zij aan de rechter, die kennisneemt van een eenzijdig verzoekschrift, de aanwijzingen moeten leveren die hun vermoedens van namaak kunnen staven, onder het voorwendsel dat de gevraagde beschrijvingsmaatregel ertoe strekt de nodige bewijzen te leveren. Het arrest van het Hof van Cassatie van 26 november 2009 (www.juridat.be, AR C.08.0206.N) spreekt deze analyse niet tegen en verwijst naar de beoordeling prima facie, die verschilt van twee excessieve standpunten die bij de beoordeling van het verzoek tot het beschrijvend beslag
C.10.0559.F/6
25 NOVEMBER 2011
niet ingenomen mogen worden : eisen van de beslaglegger dat hij de namaak aantoont of intrusieve maatregelen, zoals het beschrijvend beslag, toestaan, zonder dat er andere aanwijzingen zijn dan de eenzijdige verklaringen van de verzoeker of een vermeende anonieme aangifte, gesteld dat deze kan worden aangenomen. Uit de voorgaande overwegingen volgt dat de gevraagde beschrijvingsmaatregel en, a fortiori, de bijkomende maatregelen niet konden worden toegekend, omdat de [eiseressen] geen enkel gegeven voorleggen dat de door hen aangevoerde aanwijzingen van namaak kan staven. Het hoger beroep moet bijgevolg gegrond worden verklaard. (…) De [eiseressen], die in het ongelijk worden gesteld, worden veroordeeld in de kosten van de [verweersters] voor de twee instanties. Gelet op de complexiteit van de zaak, die geleid heeft tot een lang debat en een groot aantal processtukken, worden de rechtsplegingsvergoedingen vastgesteld op 7.500 euro per aanleg”. Grieven (…) Vierde onderdeel Artikel 1369 bis/1, § 3, 2), van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt wat volgt: “De voorzitter, die uitspraak doet over een verzoek tot verkrijging van maatregelen tot beschrijving, onderzoekt: (…) 2) of er aanwijzingen zijn dat inbreuk zou intellectueeleigendomsrecht of dat een inbreuk dreigt”.
zijn
gemaakt
op
het
Artikel 1369bis/1, § 5, 2), van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt wat volgt: “De voorzitter, die uitspraak doet over een verzoek tot verkrijging, naast de beschrijving, van beslagmaatregelen, onderzoekt: (…) 2) of de inbreuk op het betrokken intellectueel recht niet redelijkerwijze betwist kan worden”. Uit die wetsbepalingen volgt dat de vereiste “aanwijzingen” (§ 3, 2)) of datgene wat “niet redelijkerwijze betwist kan worden" (§ 5, 2)) verband houden met het begrip "inbreuk” op het betrokken intellectueel eigendomsrecht (zie Cass., 26 november 2009, C.08.0206.N), dus met de omschrijving van de feiten, en niet met de vraag of er werkelijk feiten bestaan of voorhanden zijn die deze inbreuk kunnen opleveren, aangezien de gevraagde beschrijvingsmaatregelen net tot doel hebben het bestaan van dergelijke "feiten" aan te tonen.
25 NOVEMBER 2011
C.10.0559.F/7
In hun conclusie hadden de eiseressen terecht gewezen op dit fundamentele onderscheid (zie het eerste onderdeel van het cassatiemiddel). Los van de bovenvermelde kritiek dat het arrest hierop “geen antwoord heeft gegeven”, is het arrest ook onwettig in zoverre het de voormelde voorwaarden, die in de aangevoerde bepalingen worden opgelegd, niet toepast op de “inbreuk” zelf, dus op de omschrijving van de feiten, maar, ten onrechte, op het bewijs van de feiten zelf die een dergelijke inbreuk opleveren of impliceren, en die net het voorwerp uitmaken van de maatregelen die zijn gevorderd in het kader van een “beschrijvend beslag” in de zin van de voormelde wetsbepalingen. Het arrest, dat gegrond is op die foute toepassing van de voorwaarden die in de aangevoerde bepalingen worden opgelegd, schendt de twee, in dit onderdeel aangevoerde wetsbepalingen. Los van het feit dat het arrest, zoals hierboven is beschreven, het begrip “inbreuk” (op de intellectuele eigendomsrechten) verwart met het bestaan van feiten die een dergelijke “inbreuk” (of dreiging van een inbreuk) opleveren, is dat arrest onwettig in zoverre het weigert rekening te houden met “bewijskrachtige gegevens” die blijken uit de uitvoering van de beschrijvingsmaatregel zelf. De eerste rechter heeft (in het vonnis van 31 juli 2009 van de rechtbank van koophandel te Bergen) terecht gewezen op het volgende : “Het bewijs van de ogenschijnlijke (inbreuk op de beschermde intellectuele rechten van de verzoeker [de eiseressen] (…) kan niet alleen voortvloeien uit de bewijzen die tot staving van het verzoekschrift aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel worden voorgelegd, maar ook uit bewijzen die later worden geleverd, in het kader van het derdenverzet”. Het arrest, dat geen acht slaat op de bewijzen die de eiseressen voorlegt, met name de “vaststelling door de gerechtsdeurwaarder”, de “vaststellingen van de deskundige” en de “bekentenissen” van de verweersters, heeft op onwettige wijze het soort bewijzen beperkt die, in het kader van de aangevoerde wetsbepalingen, kunnen aantonen dat er aanwijzingen van een inbreuk op het intellectueel eigendomsrecht bestaan of dat er gevaar voor een dergelijke inbreuk bestaat dan wel dat een dergelijke inbreuk niet redelijkerwijs kan worden betwist. Het arrest schendt ook om die reden de voormelde bepalingen.
III.
(…)
BESLISSING VAN HET HOF
25 NOVEMBER 2011
C.10.0559.F/8
Vierde onderdeel Uit het antwoord op de eerste drie onderdelen blijkt dat het arrest overeenkomstig het bepaalde in artikel 1369bis/1, § 3, 2), Gerechtelijk Wetboek nagaat of er aanwijzingen bestaan dat inbreuk is gepleegd op het intellectueel eigendomsrecht of dat een dergelijke inbreuk dreigt. Het onderdeel, dat van het tegenovergestelde uitgaat, mist feitelijke grondslag. Uit de tekst van artikel 1369bis/1, § 5, blijkt dat het beslag niet zonder voorafgaande beschrijving kan worden toegestaan. Wanneer het beslag op hetzelfde ogenblik als de beschrijving gevorderd wordt, onderzoekt de rechter enerzijds, met toepassing van artikel 1369bis/1, § 3, of er aanwijzingen bestaan dat inbreuk is gemaakt op het intellectueel eigendomsrecht of dat een dergelijke inbreuk dreigt, en anderzijds, met toepassing van artikel 1369bis/1, § 5, 2), of de inbreuk op het betrokken intellectueel recht niet redelijkerwijze kan worden betwist. De aanwijzingen van inbreuk op het intellectueel eigendomsrecht die de beschrijvingsmaatregel verantwoorden, moeten vastgesteld worden op de datum waarop de eerste rechter over het eenzijdige verzoekschrift uitspraak doet en kunnen niet worden afgeleid uit de gegevens die uit de uitvoering zelf van die maatregel voortvloeien. Het bestreden arrest vermeldt dat “de [eiseressen] aan hun oorspronkelijk verzoekschrift geen enkel gegeven hebben toegevoegd dat de verdenkingen kan staven”, dat de eiseressen “geen andere bewijskrachtige gegevens in het debat hebben gebracht dan die welke zij afgeleid hebben uit de uitvoering zelf van de beschrijvingsmaatregel” en dat zij aldus niet “louter bijkomende aanwijzingen hebben geleverd die hun vordering met terugwerkende kracht kunnen staven”. Het arrest verantwoordt zodoende naar recht zijn beslissing dat “de gevraagde beschrijvingsmaatregel en, a fortiori, de bijkomende maatregelen niet konden worden toegekend, omdat de [eiseressen] geen enkel gegeven voorleggen dat de door hen aangevoerde aanwijzingen van namaak kan staven”. Het onderdeel kan niet worden aangenomen.
25 NOVEMBER 2011
C.10.0559.F/9
Dictum Het Hof Verwerpt het cassatieberoep. Veroordeelt de eiseressen in de kosten. Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, eerste kamer, te Brussel, door afdelingsvoorzitter Albert Fettweis, de raadsheren Didier Batselé, Christine Matray, Sylviane Velu en Martine Regout, en in openbare terechtzitting van 25 november 2011 uitgesproken door afdelingsvoorzitter Albert Fettweis, in aanwezigheid van advocaat-generaal Jean Marie Genicot, met bijstand van griffier Patricia De
Wadripont.
Vertaling opgemaakt onder toezicht van raadsheer Alain Smetryns en overgeschreven met assistentie van griffier Johan Pafenols. De griffier,
De raadsheer,