Instelling Moore Stephens Informatief 124 www.moorestephens.be
Onderwerp Internationale verrekenprijzen tussen verbonden ondernemingen: een opportuniteit of een bedreiging?
Datum 21 februari 2013
Copyright and disclaimer De inhoud van dit document kan onderworpen zijn aan rechten van intellectuele eigendom van bepaalde betrokkenen, Er wordt u geen recht verleend op deze rechten. M&D Seminars geeft u via dit document informatie, maar verstrekt geen advies. M&D Seminars garandeert niet dat de informatie in dit document foutloos is. U gebruikt de inhoud van dit document op eigen risico. M&D Seminars, noch een van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook bij het gebruik van dit document en van de inhoud van dit document. © M&D Seminars – 2013
M&D SEMINARS Eikelstraat 38 | 9840 De Pinte | T 09 224 31 46 | F 09 225 32 17 |
[email protected] | www.mdseminars.be
Internationale verrekenprijzen tussen verbonden ondernemingen: een opportuniteit of een bedreiging? “België heeft een groot buitenland”: hiermee willen we aangeven dat de Belgische economie zeer open en sterk verweven is met de internationale economie. Zo zijn onze ondernemingen die willen groeien, binnen de kortste keren gedoemd om over de landsgrenzen heen te kijken. Gedoemd is misschien het verkeerde woord: het is ook een geweldige opportuniteit voor onze ondernemers en hun medewerkers. Denken we alleen al maar aan de talenkennis of aan de knowhow op vlak van distributie die hierdoor ontwikkeld wordt. België is voor sommige KMO’s te klein Na de fase van de import en export, volgt voor onze KMO dikwijls de fase van het oprichten van een buitenlandse vestiging of zelfs een buitenlandse vennootschap. In het kader van expansie worden er buitenlandse distributie- of verkoopcentra opgericht of wat natuurlijk al langer aan de gang is: de productie verhuist geleidelijk aan naar lageloonlanden. Het Belgische moederhuis wordt daardoor op termijn herleid tot distributie- en service center. Op dat ogenblik wordt onze KMO geconfronteerd met transferpricing. Aan welke prijs moeten de geproduceerde goederen of diensten tussen de groepsvennootschappen onderling worden doorgerekend? Wie er mee te maken heeft, ziet heel snel de relevantie van deze vraag in. Om de performantie van de buitenlandse entiteit te meten, is een correcte verrekenprijs noodzakelijk. In sommige gevallen bestaat de reflex om alle winsten in België te behouden om zodoende geen vermogen achter te laten in het minder bekende buitenland. Maar de verleiding zal al snel ontstaan om de winsten (of verliezen) toe te wijzen aan het land waar dat fiscaal het best uitkomt. Laat ons een voorbeeld geven om dit te verduidelijken. De NV Angel Capital heeft in Bulgarije met eigen kapitaal een productievestiging Bulga Machinery SA opgericht. De fabriek produceert onderdelen voor de Belgische dochtervennootschap Angel Machinery, die zich meer en meer beperkt tot distributie en verkoop. De structuur van de groep ziet er dus als volgt uit:
Voorheen gebeurde de productie van de onderdelen die nu naar Bulgarije is verschoven, in België. De toenmalige resultatenrekening in België zag er als volgt uit :
De volledige winst van 50 werd in België belast aan 34%. Oprichting van een buitenlandse dochtervennootschap Om de fiscale impact die de Bulgaarse productie-eenheid met zich mee kan brengen te verduidelijken, gaan we er van uit dat die productie in Bulgarije aan dezelfde kostprijs gerealiseerd wordt, met name aan 60. De indirecte kosten verschuiven voor de helft naar Bulgarije. Gezien het tarief van de vennootschapsbelasting in Bulgarije 10% bedraagt, zou de groep Angel Capital er belang bij kunnen hebben om de winst hoofdzakelijk in Bulgarije te laten vallen. De verrekenprijs van de onderdelen is bepalend voor de winstallocatie tussen België en Bulgarije. Als we de brutomarge op de omzet (die 60 bedraagt) netjes verdelen over België en Bulgarije (elk 30) , moeten we vanuit Bulgarije 90 gaan doorrekenen en betalen we in beide landen samen slechts 11 belastingen, waar dit voorheen 17 was. Onze winst stijgt dus met 6, en dit nog los van het feit dat de onderdelen in Bulgarije “goedkoper” zullen kunnen geproduceerd worden. Deze winst zal zo goed als kosteloos kunnen gerepatrieerd worden naar onze holding Angel Capital, omdat het dubbelbelastingverdrag tussen België en Bulgarije een fiscaalvriendelijke dividenduitkering tussen beide landen toelaat (onder het D.B.I.-regime). Schematisch kunnen we de nieuwe situatie als volgt voorstellen:
Waarom dan niet alle winst in Bulgarije laten belasten? De Belgische fiscus heeft wel degelijk een aantal wapens om zich te verdedigen tegen dergelijke winstverschuivingen. Zoals de meeste Europese landen heeft zij vooreerst het “arm’s length” principe ingeschreven in haar nationale wetgeving. Dit betekent dat de verrekenprijzen tussen verbonden ondernemingen marktconform dienen bepaald te worden, of zoals artikel 185 van het wetboek van de inkomstenbelastingen het beschrijft, “zoals overeengekomen zou zijn tussen onafhankelijke vennootschappen”. Maar ook via een aantal klassieke wetsartikelen (o.a. artikel 26 van het wetboek van de inkomstenbelastingen) kan de fiscus de aanval op deze fiscale optimalisaties counteren. Om terug te keren naar ons voorbeeld, dient met andere woorden de verrekenprijs voor de onderdelen uit Bulgarije op een marktconforme manier te worden vastgelegd. Hoewel de Belgisch wetgeving dit niet letterlijk vereist, bestaan een aantal algemeen aanvaarde methoden om deze verrekenprijs te bepalen. Deze methoden zijn gespiegeld aan de richtlijnen van de OESO die België en de meeste andere Europese landen volgen. Een aantal circulaires zijn volledig aan deze technieken gewijd. De meest eenvoudige methode is de CUP (comparable uncontrolled price)methode, waarbij de verrekenprijs vergeleken wordt met de verkoopprijs van een zelfde product in een zelfde markt, onder zelfde omstandigheden en tussen onafhankelijke partijen. Stel dat dezelfde onderdelen vanuit Bulgarije ook verkocht worden aan de concurrent van onze Belgische vennootschap, dan is dat duidelijk een perfect vergelijkingspunt. Spijtig genoeg is deze eenvoudige methode niet of nauwelijks toepasbaar. Belgische KMO’s werken dikwijls in nichemarkten, hebben complexe producten of diensten of er bestaat geen externe markt voor de onderdelen of half afgewerkte producten. Op dat ogenblik dienen we onze toevlucht te nemen tot meer complexe methoden. Het komt er telkens op neer dat men aan de hand van een onderzoek van een bepaalde sector (gelijkaardige ondernemingen) tracht te bepalen wat daar de gangbare prijzen of winstmarges zijn en dat men deze dan projecteert op de eigen situatie. Zo onderzoekt de cost plus methode welke de gangbare winstopslag voor een bepaald project of dienst uitmaakt om zo tot een marktconforme prijs te komen. De resale price method vertrekt dan weer van de bestaande eindprijs van een product in een bepaalde markt om op basis van de gangbare brutomarge de gezochte inkoopprijs te bepalen. Het wordt daarbij duidelijk dat voor beide methoden nood is aan een databank van ondernemingsgegevens om die brutomarges te kunnen traceren. Zodra de vergelijking echter internationaal dient gemaakt te worden, zijn de twee voornoemde methoden moeilijk te gebruiken. Dit komt voornamelijk omdat brutomarges tussen verschillende nationale boekhoudingen quasi onvergelijkbaar zijn omwille van verschillen in hun boekhoudwetten. Dit beïnvloedt de rapportering van de resultatenrekening over de verschillende landen, zeker op het niveau van brutomarges. Een brutomarge in bijvoorbeeld een Britse resultatenrekening is niet op dezelfde wijze te interpreteren als de brutomarge van een Chinese vennootschap. De EBIT-marge daarentegen kan
vrij goed vergeleken worden over alle landen heen. Dat is ook de reden waarom de TNMM methode op vandaag in 95% van de gevallen gebruikt wordt, als een dergelijke studie vereist is. De “Transactional Netto Margin Methode” vergelijkt de EBITmarge die door een onderneming wordt gerealiseerd met de nettomarges die door onafhankelijke ondernemingen worden behaald voor een gelijkaardig product in een gelijkaardige markt. Ook hiervoor is er een toegang vereist tot gespecialiseerde databanken. Welke zijn nu de criteria om ondernemingen en producten met elkaar te vergelijken? Intuïtief begrijpen we bijvoorbeeld dat een trader van staalproducten met gevoelig lagere marges zal werken dan een producent van staalproducten die alles van A tot Z zelf in huis verwerkt. Er zijn in de praktijk vijf elementen die een rol spelen om geldige vergelijkingspunten te creëren. Vooreerst dienen de producten die vergeleken worden uiteraard dezelfde karakteristieken te hebben: we kunnen geen appelen met peren (aard) of BMW’s met Lada’s (kwaliteit) vergelijken, maar ook het volume of de beschikbaarheid spelen een rol. Daarnaast is de functionele analyse van de onderneming uiterst belangrijk: welke functies vervult het bedrijf, welke risico’s zijn er aan verbonden en welke knowhow is daarbij vereist? Hoe meer functies, risico’s en knowhow, hoe hoger de vergoeding (denk winstmarge) die kan/moet toegewezen worden aan de entiteit. Keren we even terug naar ons voorbeeldje van Angel Capital. Bulga Machinery produceert onderdelen voor Angel Machinery in België. Koopt Bulga zelf zijn grondstoffen aan? Kan ze zelf haar productie plannen en staat ze zelf in voor haar kwaliteitscontrole? Beheert ze zelf haar stock? Verkoopt ze zelf aan derden? Heeft ze zelf een afdeling R&D? Verzorgt ze zelf de marketing? Hoe vaker het antwoord ja is, hoe meer de winst aan Bulgarije kan/moet toegewezen worden. In mindere mate kunnen ook contractuele overeenkomsten, economische omstandigheden en individuele strategieën een rol spelen in de vergelijkbaarheid en verschillen in prijzen verantwoorden. Het voorbeeld dat wij hier stelden betreft een productie-omgeving. Merk echter op dat transferpricing ook over andere types van transacties kan gaan. Denken we daarbij aan intercompany leningen over de landsgrenzen heen, waarbij we een marktconforme rente moeten bepalen, aan de “shared service centers” waarbij correcte tarieven voor groepsdiensten moeten bepaald worden of aan de overdracht van “intellectual property” tussen verbonden ondernemingen waarbij een royalty berekend wordt. Maak een grondige studie en documenteer uw prijzen tussen verbonden ondernemingen We horen u de vraag reeds luidop stellen: is een dergelijke studie werkelijk vereist ? Er zijn heel wat omstandigheden waarbij het aan te bevelen is de studie te maken. De meest voor de hand liggende reden is dat men bijvoorbeeld opereert in een land waar de studie verplicht is. Bijna alle Europese landen (uitgezonderd België en Luxemburg) hebben een documentatieplicht van de verrekenprijs ingeschreven in hun wetboek der inkomstenbelastingen en voeren een heel strenge wetgeving terzake. Nemen we het voorbeeld van Polen waar een onderneming verplicht is binnen de 7 dagen een studie voor te leggen indien de belastingcontrole daar om vraagt. U begrijpt dat het onmogelijk is om binnen die termijn nog een studie gemaakt te krijgen. Dus vooraf handelen is hier noodzakelijk. Andere reden om het te doen, is het verkrijgen van rechtszekerheid voor de internationale verrekenprijzen en de daarmee gepaard gaande fiscale optimalisatie. In verschillende landen (ook in België) kan men immers een ruling (voorafgaandelijk fiscaal akkoord) verkrijgen: zelfs bilaterale en unilaterale akkoorden zijn mogelijk. Voor een KMO hoeft dit bovendien niet steeds super complex gemaakt te worden. Met een beetje gezond verstand (en op basis van de praktijkervaring) kan men op vrij korte termijn een gedegen en fiscaal veilig transfer pricing beleid in elkaar knutselen. Dit wordt dan idealiter om de drie jaar herbekeken. Ook de Belgische fiscus wil een graantje meepikken Ook de Belgische fiscus heeft ontdekt dat ze heel wat centen zou laten liggen indien ze de verrekenprijzen tussen grensoverschrijdende verbonden ondernemingen niet zou controleren. Reeds geruime tijd bestaat er een speciale controlecel die opereert vanuit Brussel en zich tot voor kort uitsluitend richtte op grotere multinationale ondernemingen. De cel wordt bemand door echte specialisten op dit vlak. Uit hun jaarverslagen blijkt een gigantisch en groeiend succes voor de fiscus. Zo werd door de 10-koppige dienst in 2011 een bedrag van 64 miljoen EURO aan belastingverhogingen ingevorderd. Als gevolg
van dit succes, worden nu in elke provincie twee mensen opgeleid die zich zullen specialiseren in het controleren van de verrekenprijzen op het niveau van de KMO. Een scan laten uitvoeren van uw transfer pricing beleid lijkt ons op vandaag dan ook geen overbodige luxe meer te zijn. Onze specialisten zullen u daar graag bij helpen. Auteur: Koen Van Dorpe