Instelling hof van beroep Brussel
Onderwerp Faillissement. Gerechtsdeurwaarder. Veplichtingen. Aansprakelijkheid bij uitvoering van een vonnis. Aard van de aansprakelijkheid. Schade. Verlies van een kans. Begroting ex aequo et bono
Datum 5 april 2011
Copyright and disclaimer De inhoud van dit document kan onderworpen zijn aan rechten van intellectuele eigendom van bepaalde betrokkenen, Er wordt u geen recht verleend op deze rechten. M&D Seminars geeft u via dit document informatie, maar verstrekt geen advies. M&D Seminars garandeert niet dat de informatie in dit document foutloos is. U gebruikt de inhoud van dit document op eigen risico. M&D Seminars, noch een van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook bij het gebruik van dit document en van de inhoud van dit document. © M&D Seminars – 2011
M&D SEMINARS Eikelstraat 38 | 9840 De Pinte | T 09 224 31 46 | F 09 225 32 17 |
[email protected] | www.mdseminars.be
Details Justel Nummer:
N-20110405-6
Rolnummer: 2008AR1158 Instantie: Hof van Beroep, Brussel Datum : 05/04/2011
Type van beslissing:
Arrest
Samenvatting De gerechtsdeurwaarder is een ministerieel ambtenaar die als enige bevoegd is tot tenuitvoerlegging (artikel 516 van het Gerechtelijk Wetboek), en hij is verplicht zijn ambt uit te oefenen wanneer hij daartoe wordt verzocht (artikel 517 van het Gerechtelijk Wetboek). Dat neemt niet weg dat hij bij de tenuitvoerlegging optreedt als een bezoldigd lasthebber van de opdrachtgever . De overhandiging van de uitgifte van het vonnis geldt overigens als volmacht, en wel "voor alle tenuitvoerleggingen" (artikel 1393 van het Gerechtelijk Wetboek); dat laatste wordt begrepen als de erkenning van de autonomie van de gerechtsdeurwaarder bij de tenuitvoerlegging, zijn exclusieve terrein. De gerechtsdeurwaarder zal bij zijn optreden immers moeten waken over de regelmatigheid van de tenuitvoerlegging, en hij is ten aanzien van derden (waaronder de schuldenaar) gehouden voor zijn mogelijke buitencontractuele aansprakelijkheid bij de uitvoering van zijn wettelijke opdracht. Uit de vermelde autonomie kan evenwel niet afgeleid worden dat het de gerechtsdeurwaarder toekomt om te oordelen over de opportuniteit van de tenuitvoerlegging waartoe hij wordt verzocht. Het verrichten van de tenuitvoerlegging kan op zich begrepen worden als een resultaatsverbintenis; dat geldt uiteraard niet voor het resultaat van de tenuitvoerlegging.
Vrije woorden Gerechtsdeurwaarder. Veplichtingen. Aansprakelijkheid bij uitvoering van een vonnis. Aard van de aansprakelijkheid. Schade. Verlies van een kans. Begroting ex aequo et bono.
Trefwoord(en) UTU GERECHTELIJK RECHT-> GERECHTSDEURWAARDER-> Aansprakelijkheid gerechtsdeurwaarder
Volledige tekst HET HOF VAN BEROEP TE BRUSSEL 1e kamer, A.R. Nr.: 2008/AR/1158
zetelend in burgerlijke zaken, Rep. nr.: 2011/ na beraad, wijst volgend arrest: INZAKE VAN: Y. B.V.B.A., met maatschappelijke zetel te 9451 KERKSKEN, Bergstraat 11, ingeschreven met KBO-nummer 0472.084.647, appellante, vertegenwoordigd door Mr. VAN RANSBEECK Daniël, advocaat te 9320 EREMBODEGEM, Heuvel 28 ; TEGEN: X. J., geïntimeerde, vertegenwoordigd door Mr. PAKLONS Jean-Marie, advocaat te 2370 ARENDONK, Begijnhof 13 ; SAMENVATTING Gerechtsdeurwaarder. Aansprakelijkheid van de gerechtsdeurwaarder bij de executie van een vonnis. Omvang. Aard van de aansprakelijkheid. Schade: verlies van een kans. De gerechtsdeurwaarder is een ministerieel ambtenaar die als enige bevoegd is tot tenuitvoerlegging (artikel 516 van het Gerechtelijk Wetboek), en hij is verplicht zijn ambt uit te oefenen wanneer hij daartoe wordt verzocht (artikel 517 van het Gerechtelijk Wetboek). Dat neemt niet weg dat hij bij de tenuitvoerlegging optreedt als een bezoldigd lasthebber van de opdrachtgever . De overhandiging van de uitgifte van het vonnis geldt overigens als volmacht, en wel "voor alle tenuitvoerleggingen" (artikel 1393 van het Gerechtelijk Wetboek); dat laatste wordt begrepen als de erkenning van de autonomie van de gerechtsdeurwaarder bij de tenuitvoerlegging, zijn exclusieve terrein. De gerechtsdeurwaarder zal bij zijn optreden immers moeten waken over de regelmatigheid van de tenuitvoerlegging, en hij is ten aanzien van derden (waaronder de schuldenaar) gehouden voor zijn mogelijke buitencontractuele aansprakelijkheid bij de uitvoering van zijn wettelijke opdracht. Uit de vermelde autonomie kan evenwel niet afgeleid worden dat het de gerechtsdeurwaarder toekomt om te oordelen over de opportuniteit van de tenuitvoerlegging waartoe hij wordt verzocht. Het verrichten van de tenuitvoerlegging kan op zich begrepen worden als een resultaatsverbintenis; dat geldt uiteraard niet voor het resultaat van de tenuitvoerlegging. 1. DE PROCEDURE In dit arrest oordeelt het hof over het hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Leuven van 5 december 2007.
De bepalingen van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, waaronder artikel 24, zijn nageleefd. Het arrest wordt gewezen na tegenspraak. Partijen verklaren dat het vonnis niet werd betekend. Het hoger beroep is tijdig en regelmatig naar vorm ingesteld. 2. DE FEITEN Y. heeft op 8 januari 2001 een beroep gedaan op de heer X., gerechtsdeurwaarder, voor de uitvoering van een vonnis van de rechtbank van koophandel te Dendermonde van 19 december 2000, houdende veroordeling van de heer G. Z. tot betaling van in hoofdsom 11.573,23 EUR plus intresten en kosten. Het vonnis is betekend met bevel tot betaling op 18 januari 2001. Op 18 november 2003 is de heer G. Z. failliet verklaard; het
is afgesloten zonder actief op 22 december 2003. In totaal heeft Y. 5.089,29 EUR ontvangen. Op 6 mei 2004 heeft Y. de heer X. gedagvaard tot betaling van schadevergoeding. 3. HET ONDERWERP VAN DE VORDERING Voor de eerste rechter vorderde Y. de veroordeling van de heer X. tot de betaling aan haar van 7.881,97 EUR, plus de gerechtelijke interesten. Ondergeschikt vroeg zij de heer X. te bevelen de verschillende uitvoeringsdossiers tegen de heer G. Z. te overleggen. De heer X. concludeerde tot de ongegrondheid van de vordering. De eerste rechter verklaarde de vordering van Y. ontvankelijk maar ongegrond, en veroordeelde haar tot betaling van de kosten. In hoger beroep herneemt Y. haar oorspronkelijke vordering; De heer X. concludeert tot de ongegrondheid van het hoger beroep. 4. DE GRONDEN VAN DE BESLISSING EN HET ANTWOORD OP DE MIDDELEN VAN DE PARTIJEN De gerechtsdeurwaarder is een ministerieel ambtenaar die als enige bevoegd is tot tenuitvoerlegging (artikel 516 van het Gerechtelijk Wetboek), en hij is verplicht zijn ambt uit te oefenen wanneer hij daartoe wordt verzocht (artikel 517 van het Gerechtelijk Wetboek). Dat neemt niet weg dat hij bij de tenuitvoerlegging optreedt als een bezoldigd lasthebber van de opdrachtgever . De overhandiging van de uitgifte van het vonnis geldt overigens als volmacht, en wel "voor alle tenuitvoerleggingen" (artikel 1393 van het Gerechtelijk Wetboek); dat laatste wordt begrepen als de erkenning van de autonomie van
de gerechtsdeurwaarder bij de tenuitvoerlegging, zijn exclusieve terrein. De gerechtsdeurwaarder zal bij zijn optreden immers moeten waken over de regelmatigheid van de tenuitvoerlegging, en hij is ten aanzien van derden (waaronder de schuldenaar) gehouden voor zijn mogelijke buitencontractuele aansprakelijkheid bij de uitvoering van zijn wettelijke opdracht. Uit de vermelde autonomie kan evenwel niet afgeleid worden dat het de gerechtsdeurwaarder toekomt om te oordelen over de opportuniteit van de tenuitvoerlegging waartoe hij wordt verzocht. Het verrichten van de tenuitvoerlegging kan op zich begrepen worden als een resultaatsverbintenis; dat geldt uiteraard niet voor het resultaat van de tenuitvoerlegging. Uit de briefwisseling en stukken zoals voorgelegd blijkt volgend feitenverloop. Na de betekening met bevel op 18 januari 2001 heeft de heer X. pas na een vraag van Y. van 4 april 2001 naar de stand van zaken contact genomen met zijn collega gerechtsdeurwaarder bij wie de schuldenaar een schuldcentralisatie had en aan die confrater gevraagd met de schuldvordering van Y. rekening te houden. Pas op vraag van Y. heeft de heer X. op 26 april 2001 uitgelegd wat wordt bedoeld met schuldcentralisatie, zonder daarbij aan te geven wat Y. daaruit kon ontvangen. Y. heeft vervolgens op 3 juli 2001 opnieuw aangedrongen op uitvoering, waarna de heer X. op 30 juli 2001 het overzicht van afbetalingen en verdelingen van zijn confrater overmaakte aan Y. . Bij een volgend overzicht van 23 oktober 2001 kondigde de confrater van de heer X. aan dat hij de schuldenaar onder druk zou zetten met de dreiging van een faillissementsdagvaarding . Nadat Y. op 26 maart 2002 bij gebrek aan nieuws of afbetaling aandrong, meldde de heer X. op 12 april 2002 dat de schuldcentralisatie was stopgezet, en dat hij uitvoerend roerend beslag zou leggen. Na dit beslag deed de schuldenaar nog afbetalingen, en Y. kende op 20 september 2002 uitstel toe op de strikte voorwaarde van maandelijkse betalingen van 1.000,00 EUR. De uitvoering gebeurde niet, en op 17 januari 2003 drong Y. opnieuw aan op uitvoering, en op 20 februari 2003 maakte zij, aangetekend, voorbehoud voor de schade uit de niet-uitvoering . Na vraag van Y. van 19 mei 2003 tot teruggave van het dossier meldde de heer X. telefonisch een afbetaling, waarna Y. opnieuw opdracht gaf tot uitvoering tenzij ingeval van betalingen van 1.000,00 EUR/maand. Na herhaald aandringen van Y. antwoordde de heer X. bij brief van 1 september 2003 dat de financiële situatie van de schuldenaar hachelijk was en stelde hij een regeling met afkortingen voor. Op 11 september 2003 herhaalde Y. evenwel formeel haar opdracht tot uitvoering. Op 29 september 2003 werd het beslagene opgehaald en op 29 oktober werd aangeplakt; op 1 december 2003 meldde de heer X. het van 18 november 2003 . Uit dit alles is duidelijk dat de heer X. niet met spoed heeft gehandeld, dat hij pas na aandringen van Y. heeft gehandeld, door, buiten haar weten, haar schuldvordering aan te melden bij de schuldcentralisatie bij zijn confrater, en dat hij herhaaldelijk de uitdrukkelijke opdracht van Y. tot het verder zetten van de tenuitvoerlegging heeft genegeerd. Het blijkt niet dat de terughoudendheid
van de heer X. werd verantwoord door reserve met betrekking tot de wettelijkheid van de uitvoering. De heer X. beroept zich, nu, wel op opportuniteitsoverwegingen: gelet op het groot aantal schuldeisers en de insolvabiliteit van de schuldenaar zou een (snellere) gedwongen tenuitvoerlegging niet meer hebben opgebracht dan wat Y. nu heeft ontvangen. Het blijkt echter niet dat de heer X. die opportuniteitsoverwegingen te gepasten tijde heeft gemeld aan Y., zijn opdrachtgever, of voorbehoud heeft gemaakt in die zin, vóór september 2003. De locale gerechtsdeurwaarder is wellicht goed geplaatst om de solvabiliteit van de schuldenaar en de risico's van de tenuitvoerlegging te beoordelen en om zijn opdrachtgever op dat punt te adviseren; alleen heeft de heer X. Y. niet of laattijdig van die raadgevingen voorzien. De heer X. stelt in conclusie dat hij in ieder geval de instructies uitvoert; dat is niet wat blijkt in dit dossier. Ten slotte blijkt dat de heer X. voor andere schuldeisers van de heer G. Z. (ASG Arbeidsongevallen en Aarschot Beton) in dezelfde periode wel substantiële recuperatie van hun schuldvorderingen heeft kunnen verkrijgen, wat suggereert dat de heer X. voor Y. niet dezelfde ijver aan de dag heeft gelegd. Op deze wijze is de heer X. in ruime mate afgeweken van de opdracht die Y. hem had gegeven. Hij is dus in beginsel verantwoordelijk voor de schade die daaruit is ontstaan (artikel 1991 van het Burgerlijk Wetboek). Het lijkt logisch dat de niet-verderzetting van de gedwongen tenuitvoerlegging er in beginsel toe leidt dat de opdrachtgever niet het provenu van die tenuitvoerlegging ontvangt, maar in casu kan niet in concreto uitgemaakt worden wat die opbrengst zou zijn geweest. Het overzicht van schuldcentralisatie van de confrater van de heer X. van 20 juli 2001 vermeldt reeds 33 schuldeisers voor een saldo van op dat ogenblik 2.592.765 BEF; Y. vertegenwoordigde daarin 20,18 %. Het blijkt anderzijds niet dat de schuldenaar beschikte over substantiële activa die voor uitvoering in aanmerking kwamen. Ten slotte kan aangenomen worden dat de tenuitvoerlegging tot gevolg kon hebben dat de activiteiten van de schuldenaar, en dus ook het genereren van inkomsten en dus afbetalingen, werden stopgezet. Anders dan de heer X. aanvoert, staat niet vast dat het beslag van Y. het heeft veroorzaakt; wel staat vast dat het beslag niet heeft geleid tot de uitbetaling van de schuldvordering van Y.. Ten slotte moet rekening gehouden worden met de collectieve dimensie van de tenuitvoerlegging; beslag geeft geen voorrecht, en het eventuele alleen optreden van Y. had bij het optreden van een samenloop er normaal toe geleid dat Y. pas na de bevoorrechte schuldeisers en met de andere chirografaire schuldeisers betaald werd. Het kan onmogelijk vastgesteld worden hoe veel Y. dan meer zou hebben ontvangen dan nu het geval is geweest. In dezelfde logica kunnen geen met zekerheid becijferbare gevolgtrekkingen verbonden worden aan de vaststellingen met betrekking tot de andere schuldeisers van de heer G. Z. voor wie de heer X. is opgetreden. Het mag wel worden verondersteld dat Y. ingeval van een tijdige voorlichting door de heer X. met betrekking tot de positie van haar schuldenaar niet de investering in tijd en moeite zou hebben gedaan in de uitvoering zoals nu het geval is geweest.
Gelet op het bovenstaande moet besloten worden dat Y. door de fout van de heer X. een kans heeft verloren op meer betalingen, en dat het verlies dat Y. hierdoor heeft gerealiseerd niet anders dan in billijkheid kan geraamd worden. In de omstandigheden van de zaak raamt het hof het verlies op 2.500,00 EUR. Over de intresten wordt geen betwisting gevoerd. De vordering van Y. is dus gedeeltelijk gegrond en haar hoger beroep dus ook. 5. DE KOSTEN Er is geen reden om voor de rechtsplegingsvergoeding af te wijken van de toepassing van het basisbedrag. Met toepassing van het koninklijk besluit van 26 oktober 2007 bedraagt dat basisbedrag (geïndexeerd) 990,00 EUR. Gelet op de mate waarin partijen onderscheidenlijk in het gelijk en het ongelijk werden gesteld, worden de kosten omgeslagen zoals hieronder bepaald (art. 1017, 4de lid van het Gerechtelijk Wetboek). 6. HET BESCHIKKEND GEDEELTE Op grond van de bovenstaande overwegingen neemt het hof volgende beslissing. Het hof verklaart het hoger beroep van Y. ontvankelijk en gegrond als volgt: Hervormt het vonnis voor zover het oordeelt over de grond van de vordering, en spreekt opnieuw recht als volgt: Verklaart de vordering van Y. gedeeltelijk gegrond en veroordeelt de heer X. tot de betaling aan Y. van 2.500,00 EUR, plus de gerechtelijke intresten daarop aan de wettelijke rentevoet vanaf 6 mei 2004. Het veroordeelt de heer X. tot de betaling van de helft van de kosten van beide aanleggen, die voor eerste aanleg begroot door de eerste rechter, en die in hoger beroep begroot - in hoofde van appellante op 186,00 EUR rolrechten + 990,00 EUR rechtsplegingsvergoeding en - in hoofde van geïntimeerde op 990,00 EUR rechtsplegingsvergoeding. Aldus gevonnist en uitgesproken in openbare burgerlijke terechtzitting van de eerste kamer van het hof van beroep te Brussel op 5 april 2011. Waar aanwezig waren: Dhr. M. Debaere, Raadsheer, Mevr. B. Heymans, Griffier.
B. Heymans M. Debaere