Instelling Vredegerecht van Zomergem Tijdschrift Huur – uitgeverij Kluwer
Onderwerp Woninghuur. Hoofdelijkheid en ondeelbaarheid. Gevolg splitsing
Datum 14 juni 2013
Copyright and disclaimer De inhoud van dit document kan onderworpen zijn aan rechten van intellectuele eigendom van bepaalde betrokkenen, Er wordt u geen recht verleend op deze rechten. M&D Seminars geeft u via dit document informatie, maar verstrekt geen advies. M&D Seminars garandeert niet dat de informatie in dit document foutloos is. U gebruikt de inhoud van dit document op eigen risico. M&D Seminars, noch een van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook bij het gebruik van dit document en van de inhoud van dit document. © M&D Seminars – 2014
M&D SEMINARS Eikelstraat 38 | 9840 De Pinte | T 09 224 31 46 | F 09 225 32 17 |
[email protected] | www.mdseminars.be
Rechtspraak dat er geen verband bestaat met het opzegmotief van de bewoning door de kleindochter van de verweerder. De verweerder kan niet ontkennen dat hij al op 16 november 2005 door de eiser in gebreke werd gesteld omwille van een blijkbaar ernstige vochtproblematiek in de huurwoning. Uit het door de eisende partij voorgelegde stuk nummer 7 blijkt dat hij de verweerder aanmaande om het dak te herstellen omwille van waterinsijpelingen. In augustus 2009 werd de verweerder door de eisende partij in niet mis te verstane termen in gebreke gesteld omdat hij naliet dringende herstellingswerken uit te voeren. Het is relevant te ven/vijzen naar de inhoud van die aanmaning. De eiser vermeldt in die brief dat hij de verwerende partij meermaals mondeling en zelfs schriftelijk (zie de aanmaning van 16 november 2005) op de hoogte bracht van dringende herstellingswerken welke noodzakelijk waren om te verhelpen aan de ernstige vochtschade in de huurwoning en de garage. De eiser heeft de verweerder nadrukkelijk gewezen op de woningkwaliteitsnormen van artikel 5 van de Vlaamse Wooncode. Tevens wees hij erop dat de vochtschade ernstige gevolgen kon hebben voor de gezondheid. De eiser stelde de verweerder in gebreke om de nodige werken te doen aanvangen binnen de 15 dagen. De enige reactie van de verwerende partij op de aanmaning door de eiser in augustus 2009 bestond in een op 17 september 2009 gedateerde opzegbrief voor gebruik van de woning door de kleindochter. Gelet op alle voormelde gegevens is het maar al te duidelijk dat de verwerende partij nooit de bedoeling heeft gehad om huuropzeg te geven ter wille van de bewoning door zijn kleindochter, maar wel om te ontsnappen aan de vorderingen in rechte van de eisende partij wegens inbreuken op de woningkwaliteitsnormen en de tekortkoming van de verweerder om zijn verplichting tot herstelling na te komen. Het is toch geen toeval dat die opzegbrief slechts enkele weken na de aanmaning volgde en dat de verweerder zelfs geen enkele poging heeft ondernomen om een plaatsbeschrijving bij uittreden op te stellen of te doen opstellen, hetzij de louter beweerde huurschade te laten vaststellen. Hij maakte zelf geen misbaar over de beweerde bezetting zonder recht of titel welke, op één maand na, door de eisende partij wordt ontkend. De werkelijke bedoeling van de verwerende partij was derhalve om verlost te geraken van een huurder teneinde zelf geen veroordeling op te lopen wegens eigen tekortkomingen en teneinde de woning zeer grondig te verbouwen. Een opzegging wegens verbouwingen (art. 3 § 3 woninghuurwet) is heel wat complexer dan een opzeg wegens eigen gebruik of bewoning door een door de wet bedoeld familielid. De verweerder bewijst niet het bestaan van buitengewone omstandigheden welke de verwezenlijking van het opzegmotief kunnen rechtvaardigen. Wel integendeel blijkt uit de studie van het dossier dat de gedane opzeg kadert in een strategie om zich te ontdoen van een huurder die aanmaningen stuurde wegens ernstige woningkwaliteitsproblemen. In het licht van het voormelde is de argumentatie omtrent de substitutie van familieleden irrelevant. De door de wet voorziene vergoeding is forfaitair en mag door de rechtbank niet worden gematigd. Er moet, anders dan hij vraagt op blz. 9 van de laatst neergelegde syntheseconclusie, aan de verweerder geen enkel voorbehoud worden toegekend. Niets belette hem destijds vorderingen wegens beweerde huurschade te formuleren (zie hoger). De woning was niet onbeschikbaar door nalatigheid van de eiser, maar wel als gevolg van de geplande verbouwingswerken door de verweerder. De kleindochter diende
188 – Huur 2013/4 – [2013/30]
niet node een andere huurwoning te zoeken omdat de werkelijke toedracht van de opzeg er immers niet in bestond haar intrek in de huurwoning te nemen en omdat, hoe dan ook, niets haar heeft belet het opzegmotief binnen een jaar of, met wat respijt, kort erna na te komen. De vordering van de eiser is daarom gegrond. Als in het ongelijk gestelde partij wordt de verweerder verwezen in de kosten van het geding. OM DEZE REDENEN: BESLIST DE VREDERECHTER ZOALS VOLGT OP TEGENSPRAAK: Het vredegerecht van het kanton Zomergem is materieel en territoriaal bevoegd om van de eis kennis te nemen. Er zijn geen redenen om enige onderzoeksmaatregel te bevelen nu de uiteenzettingen van de gedingpartijen in de syntheseconclusies en de namens hen neergelegde bewijsstukken voldoende gegevens bevatten om het geschil te beoordelen. Elke vordering is toelaatbaar. De vordering van J.A. om voorbehoud te bekomen om later nog vorderingen te formuleren, wordt afgewezen als niets gegrond. J.A. wordt veroordeeld om aan B.V. een vergoeding te betalen van 5800,68 EUR, te vermeerderen met de verwijlintresten te berekenen op dat bedrag tegen de wettelijke interestvoet vanaf 13 augustus 2012 tot en met de dag van de algehele betaling. J.A. wordt veroordeeld om aan B.V. alle aan diens zijde gevallen gedingkosten te betalen, welke kosten worden begroot op 234 EUR dagvaardingskosten en 990 EUR rechtsplegingsvergoeding. Legt de gedingkosten aan de zijde van J.A. definitief ten zijn laste.
......................................................................................................................
2013/30
Vred. Zomergem, 14 juni 2013 AR: Rolnummer: 12A510 Zetel: K. De Greve (vrederechter) Advocaten: H. Tfelt, H. De Kesel Inzake: E.V. en B.V. t. Y.B.
Woninghuur – Hoofdelijkheid en ondeelbaarheid – Gevolg splitsing Eisers vorderenen de gerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst van een huurwoning. Verweerder stelt dat mogelijke huurschulden bij hoofden verdeeld moeten worden omdat het huurcontract destijds is getekend door twee huurders, moeder en zoon. De moeder is intussen overleden. Het huurcontract bevat geen geding van hoofdelijkheid of ondeelbaarheid. De andere zoon van de moeder is niet betrokken in de zaak. Het geschil is echter niet onsplitsbaar omdat het enkel geldelijke vorderingen betreft.
............
Het huurrecht in de praktijk – Kluwer
Woninghuur 1. Procedure De rechtspleging is geschied in het Nederlands overeenkomstig de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken. De partijen werden gehoord in hun middelen en conclusies op de openbare terechtzitting van vierentwintig mei 2013, waarna de debatten werden gesloten en de zaak in beraad werd genomen. Er kon geen verzoening tot stand gebracht worden De stukken werden ingezien onder meer het verzoekschrift neergelegd ter griffie op 11 oktober 2012, het proces-verbaal van plaatsopneming dd. 14 november 2012 en de namens de partijen neergelegde conclusies en bewijsstukken. 2. Vorderingen en geschil Zoals blijkt uit de laatste namens de eisende partijen op 15 maart 2013 neergelegde syntheseconclusie, vorderen zij de gerechtelijke ontbinding lastens de verwerende partij van de huurovereenkomst betreffende het pand gelegen te (...). De eisers vragen om de verweerder te veroordelen tot betaling aan hen van € 1416,10 achterstallige huurgelden voor de maanden oktober en november 2012, te vermeerderen met de indexverhogingen van € 1128,56, dit alles te vermeerderen met de gerechtelijke interesten te berekenen aan de wettelijke intrestvoet op die bedragen vanaf 29 november 2012. De eisers vragen ook om de verweerder te veroordelen tot de betaling van zijn aandeel in de afrekening van de syndicus ten belope van € 22,07. De eisers vorderen bovendien een wederverhuringsvergoeding van € 2124,15 en een vergoeding wegens huurschade van € 4150, een en ander meer de gerechtelijke interesten te berekenen aan de wettelijke interestvoet. Teneinde gedeeltelijke genoegdoening te bekomen vragen de eisers om de huurwaarborg in hun voordeel vrij te geven. De gedingkosten, welke zij ten laste van de verweerder leggen, zijn begroot op € 40 rolrechten, € 715 rechtsplegingsvergoeding, € 350 kosten deskundige en € 40 voor het plaatsbezoek van de rechtbank. De eisers vragen om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren niettegenstaande de aanwending van enig rechtsmiddel, met uitsluiting van borgstelling of kantonnement. De verweerder vraagt, zo blijkt uit de laatste namens hem op 5 april 2013 neergelegde syntheseconclusie, om de vorderingen van de eisende partijen enkel gegrond te verklaren ten belope van de indexatie voor een bedrag van € 564,28 en een vergoeding wegens huurschade ten belope van € 480. Voor al het overige wordt gevraagd om de vordering als niet gegrond af te wijzen. Essentieel in het verweer is de stelling dat mogelijke huurschulden bij hoofden moeten verdeeld worden omdat het huurcontract destijds werd onderschreven door twee huurders, van wie inmiddels een is overleden. De verweerder wijst erop dat het huurcontract geen beding van hoofdelijkheid bevat. Hij betwist hoe dan ook huurachterstal verschuldigd te zijn omdat de eisende partijen zouden geweigerd hebben de sleutels van het appartement te ontvangen. De verweerder betwist ook de gevorderde indexatie omdat deze niet werd berekend volgens de schommeling van het gezondheidindexcijfer. Hij wijst ook op artikel 2273, eerste lid van het burgerlijk wetboek en de beperking wat betreft de vordering voor indexatieachterstallen voor het verleden. Wat betreft de beëindiging van de huurovereenkomst argumenteert de verweerder dat het huurcontract niet werd geregistreerd zodat het hem gegeven was het pand van vandaag op morgen te verlaten. Hij betwist daarom
Kluwer – Het huurrecht in de praktijk
de vordering tot gerechtelijke ontbinding gelet op zijn recht op verbreking van de huur. Daarom meent hij ook dat geen wederverhuringsvergoeding verschuldigd kan zijn. Wat betreft de huurschade argumenteert de verweerder dat de plaatsbeschrijving bij intreden niet werd geregistreerd en derhalve geen vaste datum heeft. Die plaatsbeschrijving zou overigens niet door elke huurder ondertekend zijn. Bovendien argumenteert de verweerder dat de plaatsbeschrijving alles behalve omstandig is zodat er eigenlijk geen rechtsgevolgen kunnen aan geknoopt worden. Nochtans erkent de verweerder dat het pand niet voldoende was opgekuist en hij kan zich verzoenen met de raming van de kosten door de gerechtsdeskundige op € 960, btw inbegrepen. Maar andermaal wijst de verweerder op de splitsbaarheid van dat bedrag zodat hij enkel € 480 vergoeding voor huurschade wil betalen. 3. Beoordeling. 3.1. Toelaatbaarheid Er wordt geen betwisting gevoerd wat betreft de toelaatbaarheid van enige vordering. Ook ambtshalve weerhoudt de rechtbank daartoe geen redenen. 3.2. Gegrondheid 3.2.1. Uit de stukken van het dossier moeten de volgende relevante gegevens worden weerhouden: – de rechtsvoorganger van de huidige eisende partijen onderschreef op 10 december 2004 met de verweerder en diens moeder een woninghuurovereenkomst voor een appartement te (...). Deze huur ving aan 15 december 2004. Het huurcontract werd geregistreerd te Aalter op 25 april 2007, boek 6/2/19, folie 1, vak 639 (stuk 1 bundel eisers). – Dit huurcontract bevat geen beding van hoofdelijkheid of ondeelbaarheid. – Dit huurcontract bevat evenmin een beding over het lot der huurrechten in geval van overlijden van enige contractspartij, zodat het principe geldt dat de dood de huur niet eindigt. – Per brief van 22 juli 2011 meldden de eisers zich als rechtsopvolgers van hun tante, die eigenares was van het huurgoed en die is overleden op 27 mei 2011. Zij maken ook duidelijk dat zij de huurovereenkomst in elk geval beëindigd wensen te zien op de vervaldag. – De moeder van de verweerder is overleden op 12 oktober 2011. – De eisers leggen een zogeheten plaatsbeschrijving bij uittreden voor welke werd opgesteld door een vastgoedmakelaar die, zo werd tijdens de plaatsopneming namens de eisers verklaard, ook de syndicus van het appartement zou zijn. Dat document is niet ondertekend door de verweerder. Erin staat vermeld dat een regeling omtrent huurschade niet mogelijk bleek en dat de eisers daarom de sleutels van het pand hebben geweigerd. De vastgoedmakelaar dateerde dat document op 1 september 2012. – Op 14 november 2012 vond in het genoemde appartement een plaatsopneming van de rechtbank, bijgestaan door een gerechtsdeskundige, plaats. De eisers waren vertegenwoordigd en de verweerder was, met zijn broer – die geen gedingpartij is – aanwezig. Het appartement werd bezichtigd en opmerkingen inzake huurschade werden genoteerd. De meterstanden werden opgenomen. De sleutels werden afgegeven.
Huur 2013/4 – [2013/30] – 189
Rechtspraak 3.2.2. Concreet in dit dossier bestond reeds bij aanvang van de huur een pluraliteit van huurders welke gehouden waren ten opzichte van de rechtsvoorganger van de eisende partijen. Hoofdelijkheid wordt, behoudens de hier niet van toepassing zijnde uitzondering, nooit vermoed. De bewijslast van het bestaan van passieve hoofdelijkheid rust bij de eisende partijen. Een wettelijke grondslag voor de hoofdelijkheid wordt evenwel niet gegeven en er bestaat terzake evenmin een conventioneel beding. Door het overlijden van de moeder van verweerder is aan die pluraliteit geen einde gekomen. De huurrechten van wijlen de moeder van de verweerder zijn overgegaan op haar rechtsopvolgers. Dit zijn de verweerder en diens broer, die echter niet in het geding werd betrokken. Aangezien de huurovereenkomst al evenmin een beding van hoofdelijkheid en ondeelbaarheid bevat, wordt de schuld van de huurders in principe van rechtswege onder hen verdeeld, bij ontstentenis van andersluidende conventionele of wettelijke bepalingen, bij gelijke delen. De passieve hoofdelijkheid moet steunen op een contractuele bepaling of op een wettelijke bepaling. De verweerder was niet alleen de contractuele medehuurder. Hij en zijn broer zijn de erfgenamen van de moeder die destijds contractueel medehuurder is. Het overlijden en de erfopvolging doen echter evenmin een hoofdelijke gehoudenheid ontstaan. Wat betreft de huurschade moet aanvaard worden dat uit de aard ervan elke huurder gelijk heeft bijgedragen tot die schade. Maar de in geld uitgedrukte verbintenissen welke in het geding zijn, zijn perfect deelbaar. De eisers hebben er enkel voor geopteerd een der huurders in eigen naam te dagen. De erfgenamen van de overleden medehuurder zijn niet in de zaak. Het geschil is daardoor evenwel niet onsplitsbaar omdat het louter geldelijke vorderingen betreft. Zelfs al zou een rechtbank later ten gronde anders beslissen over de vorderingen ten opzichte van de erfgenamen, belet dit de gezamenlijke tenuitvoerlegging van de twee per hypothese mogelijks andersluidende beslissingen niet. 3.2.3. De vordering tot gerechtelijke ontbinding tegen een der huurders in eigen naam is gegrond. Ten onrechte beweert de verweerder dat hij de huur opzegde. Zijn bewering wordt niet gestaafd. Er ligt geen opzegbrief voor en de eisers ontkennen een opzeg te hebben ontvangen. Anders dan de verweerder dat dacht, werd de huurovereenkomst wel degelijk geregistreerd, zodat hij niet van vandaag op morgen het appartement zonder opzeg kon verlaten. Door dat wel te doen en de huurprijs voor oktober 2012 niet te betalen, beging hij contractuele wanprestaties welke derwijze ernstig zijn dat de gerechtelijke ontbinding van de huur in zijn nadeel gerechtvaardigd is. Het is aanvaardbaar dat de eisers de sleutels pas in ontvangst wensten te nemen nadat door de rechtbank, bijgestaan door een gerechtsdeskundige, tegensprekelijke vaststellingen werden verricht. Gezien de datum van de afgifte van de sleutels (14 november 2012) wordt de datum van de gerechtelijke ontbinding dan ook bepaald. 3.2.4. Het is billijk dat de huurprijs enkel tot 14 november 2012 wordt toegekend. Vanaf dan kregen de eisers het appartement ter beschikking en kon het, na verfraaiing, te huur worden gesteld. Aldus is verschuldigd hoofdens huurachterstal en kosten, een bedrag van 1033,05 EUR, dat echter gesplitst moet worden om de hoger vermelde redenen.
190 – Huur 2013/4 – [2013/30]
Aan de problematiek van de wederverhuring wordt tegemoetgekomen door de toekenning van een wederverhuringsvergoeding welke is voorzien door artikel 1760 BW. Aangezien die vergoeding cijfermatig niet nauwkeurig begroot kan worden, dient de begroting naar redelijkheid en billijkheid te gebeuren. Uit de plaatsopneming is gebleken dat het goed zeker niet onmiddellijk herverhuurbaar was zonder een grondige opkuis. Bovendien is het van algemene bekendheid dat het zoeken van een nieuwe en geschikte huurder tijd en bijkomende administratieve lasten en kosten vraagt. Het gevorderde bedrag van 2.124,15 EUR is gerechtvaardigd, met dien verstande dat ook dat bedrag om de hoger al aangehaalde redenen moet gesplitst worden. 3.2.5. De syndicuskosten zijn op zich niet betwist en evenzeer toewijsbaar voor de helft, nl. 11,035 EUR. 3.2.6. In het dispositief van de laatst neergelegde syntheseconclusie van de eisers staat geen vordering inzake achterstallige indexatie. Evenwel moet een conclusie in haar geheel worden gelezen en verplicht geen wettelijke bepaling dat vorderingen op een bepaalde plaats in een conclusie moeten staan. Bladzijde 6 van de laatst neergelegde conclusie aanvaarden de eisers de indexberekening van de verweerder, met dien verstande dat naar hun oordeel ook hier een plicht in solidum bestaat; hetgeen niet wordt weerhouden door deze rechtbank. Derhalve is 564,28 EUR eisbaar opzichtens de verweerder. 3.2.7. De huurder heeft de plicht het huurgoed in een goede staat van onderhoud te bewaren. Artikel 6 van de mede door de verweerder onderschreven huurovereenkomst voorzag dat hij het appartement regelmatig diende te schilderen en te behangen en dat het appartement bij het einde van de huur in een nette en opgekuiste toestand moest worden afgegeven. Er kan verwezen worden naar het proces-verbaal van de plaatsopneming. Nog los beschouwd van de plaatsbeschrijving bij intreden, werd tijdens de plaatsopneming vastgesteld dat het appartement niet behoorlijk was opgekuist. Overal waren muren en plafonds vervuild, niet in het minst als gevolg van tabaksrook. Ook de keuken was vuil achtergelaten (kasten, stopcontacten, dampkap). Een appartement met dergelijke vieze muren en plafonds en met de resterende stank van tabak is niet verhuurbaar en behoeft een sanering. Uit niets blijkt dat het appartement zo vuil was bij aanvang van de huur. De verweerder mag zich dan al vergenoegen met het argument dat hij de plaatsbeschrijving bij aanvang van de huur niet ondertekende; dan nog kan worden teruggevallen op de door zijn moeder, blijkbaar mede namens hem, ondertekende plaatsbeschrijving. De rechtsvoorganger van de eisers mocht er redelijkerwijze op vertrouwen dat wijlen de moeder van de verweerder ook namens hem die beschrijving kon ondertekenen. Hoe dan ook kan dat bewijsstuk, waaraan ook kleurenfoto’s gehecht zijn, als een vermoeden worden weerhouden. Het gebrek aan opkuis en de schade ingevolge tabaksrook zijn trouwens een gevolg van de bewoning. En de huurovereenkomst voorziet de teruggave in een propere staat, geschilderd en behangen. Cijfermatig treedt de rechtbank de begroting door de gerechtsdeskundige bij. Gelet op de aard en de omvang van de schade, het arbeidsintensieve karakter van een degelijke reiniging en verfraaiing, de hedendaagse loonkosten, kan het bedrag van 4150 EUR weerhouden worden, met dien ver-
Het huurrecht in de praktijk – Kluwer
Woninghuur stande dat ook dit bedrag moet gesplitst worden, zodat thans 2075 EUR eisbaar is lastens de verweerder in eigen naam. 3.2.8. De huurwaarborg dient te worden vrijgegeven in het voordeel van de eisers. 3.2.9. Als in het ongelijk gestelde partij wordt de verweerder veroordeeld tot de betaling van de gedingkosten zoals verder bepaald. De stelling van de verweerder dat het PV van plaatsopneming van de rechtbank als een PV van plaatsbeschrijving bij uittreden kan worden beschouwd, zodat ook de eisers in die kosten moeten tussenkomen, kan niet worden bijgevallen. De plaatsopneming betreft onmiskenbaar een onderzoeksmaatregel welke werd bevolen omdat de voorgehouden huurschade werd betwist. De gevorderde RPV is, gelet op de aard en de waarde van de vorderingen, hoe dan ook toewijsbaar. 3.2.10. Gelet op artikel 10§3. Woninghuurwet is het passend het volledige vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. OM DEZE REDENEN Beslist de vrederechter op tegenspraak: Gelet op de artikelen 2, 34, 36, 37 en 41 van de wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken. Verklaart de huurovereenkomst gesloten tussen partijen met betrekking tot het goed gelegen te (...) ontbonden ten nadele van de verweerder in eigen naam op 14 november 2012. Veroordeelt verweerder in eigen naam om aan de eisers te
betalen: – de som van 516,53 EUR wegens achterstallige huurgelden tot en met 14 november 2012 – de som van 1062,07 EUR wegens wederverhuringsvergoeding; – de som van 11,03 wegens syndicuskosten; – de som van 564,28 EUR wegens achterstallige huurindexatie; – de som van 2075 EUR wegens huurschade; Veroordeelt de verweerder in eigen naam tot de betaling van de gerechtelijke intresten op de voormelde bedragen vanaf 29 november 2012, zoals gevorderd, tot de dag van de complete betaling. Veroordeelt de verweerder in eigen naam tot de betaling van de kosten van het geding, die op heden in hoofde van de eisers bedragen: – rolrecht: 40 EUR – rechtsplegingsvergoeding (zoals gevorderd): 715 EUR – kosten plaatsopneming met deskundige bijstand: 390 EUR Beveelt de vrijgave in handen van de eisers van de waarborgsom in hoofdsom, meer intresten, geblokkeerd op rekening nr. (...) bij Europabank, dit tot delging van een deel van de schulden van verweerder jegens eiser en op eenvoudige voorlegging van onderhavig vonnis. Verklaart huidig vonnis uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande alle verhaal en zonder borgstelling en met uitsluiting van het vermogen tot kantonnement.
......................................................................................................................
Handelshuur 2013/31
Vred. Kortrijk (1e kanton), 18 juli 2012 AR: Rolnummer: 12A22 Zetel: P. Vancraeyveldt (vrederechter) Advocaten: T. Priem, K. en P. Decruyenaere loco E. Debusschere, P. Clarysse Inzake: I.B. nv t. I.N. nv, M.D., R.K.
Betalen achterstallige huur – Ontbinding huurovereenkomst – Gedwongen tussenkomst – Verhuurbelofte De eigenaar van een pand vordert de veroordeling van de huurder (verweerder) van het pand tot het betalen van achterstallige huur en het ontbinden van de huurovereenkomst. Het pand werd onderverhuurd aan vruchtgebruikster (verweerster in gedwongen tussenkomst). De eigenaar eist o.a. dat de handelshuuurovereenkomst tussen verweerder en verweerster in tussenkomst nietig wordt bevonden.
............ 1. De vorderingen: Het handelshuurgeschil werd ingeleid bij dagvaarding betekend op 30 december 2011 door plaatsvervangend gerechtsdeurwaarder Xavier Foulon loco Filip Vandermarliere met kantoor te Roeselare.
Kluwer – Het huurrecht in de praktijk
In de dagvaarding vordert eiseres (nv I.B.) de veroordeling van de waard R.K. tot het betalen van achterstallige huur, de ontbinding van de huurovereenkomst betreffende het pand te (...) met zonodig de uitdrijving en met toepassing van alle klassieke nevenvorderingen (bezettingsvergoeding etc...). Bij dagvaarding betekend op 27 februari 2012 heeft zelfde eiseres (nv I.B.) de vruchtgebruikster van het verhuurde pand (mevrouw M.D.) doen tussenkomen in het geschil. Zij vordert: – verweerster in gedwongen tussenkomst te horen veroordelen om het pand langs de (...) ter vrije beschikking te stellen van eiseres onder verbeurte van een dwangsom per dag vertraging; – verweerster in gedwongen tussenkomst te veroordelen tot terugbetaling van de sedert 1 februari 2012 aan haar betaalde huurgelden; – verweerster in gedwongen tussenkomst M.D. te horen veroordelen in betaling van een schadevergoeding wegens genotsderving. (provisioneel 12.500,00 euro). Nadat eiseres vernam dat verweerster in gedwongen tussenkomst (Mevrouw D.) een verhuurbelofte heeft gedaan aan hoofdverweerder buiten haar om, heeft eiseres (nv I.B.) bij besluiten neergelegd ter griffie op 9 maart 2012 haar vorderingen aangepast. Hoofdeiseres vordert het volgende: – verweerder en verweerster in gedwongen tussenkomst hoofdelijk te zeggen voor recht dat de huurbelofte tussen R.K. en M.D. van nul en generlei waarde is en dat verweerder op hoofdeis zodoende over geen rechten beschikt als hoofdhuurder; – verweerder op hoofdeis te horen zeggen voor recht dat de hem toegestane onderhuurovereenkomst per 31 december
Huur 2013/4 – [2013/31] – 191