Instelling Arbeidsrechtbank Brugge
Onderwerp Handvest van de sociaal verzekerde. Beroepsziekten
Datum 01 februari 2005
Copyright and disclaimer Gelieve er nota van te nemen dat de inhoud van dit document onderworpen kan zijn aan rechten van intellectuele eigendom, die toebehoren aan bepaalde betrokkenen, en dat er u geen recht wordt verleend op die desbetreffende rechten. M&D Seminars wil u met dit document de nodige informatie verstrekken, zonder dat de in dit document vervatte informatie bedoeld kan worden als een advies. Bijgevolg geeft M&D Seminars geen garanties dat de informatie die dit document bevat, foutloos is, zodat u dit document en de inhoud ervan op eigen risico gebruikt. M&D Seminars, noch enige van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook betreffende het gebruik van dit document en van haar inhoud. © M&D Seminars – 2009
M&D CONSULT BVBA Eikelstraat 38 - 9840 DE PINTE Tel. 09/224.31.46 - Fax 09/225.32.17
[email protected] - www.mdseminars.be
1e blad
ARBEIDSRECHTBANK BRUGGE - Tweede Kamer -
OPENBARE TERECHTZITTING VAN 1 FEBRUARI 2005 Rep.nr.: In de zaak A.R. nr.: 103 648 L. G., wonende, -
EISENDE PARTIJ - hebbende als raadsman Meester M. BOUDEWIJNS, advocaat te Schilde,
tegen : F.V.B., openbare instelling, met zetel, -
VERWERENDE PARTIJ – hebbende als raadsman Meester D. VAN DE GEHUCHTE, advocaat te Gent. _____________________________________________________________________________
1.
PROCEDURE:
Bij vonnis van 12 oktober 2001 van de arbeidsrechtbank te Brugge, tweede kamer, werd de vordering ontvankelijk verklaard en werd alvorens recht te doen een deskundige aangesteld. De deskundige, dr. R. Watteyne, heeft zijn verslag neergelegd ter griffie op 28 januari 2002. Een nieuwe rechtsdag werd bepaald ter afhandeling van de zaak door de Rechtbank. Partijen zijn verschenen ter openbare terechtzitting van 4 januari 2005 en werden gehoord in de uiteenzetting van hun middelen. De rechtspleging gebeurde in het Nederlands, overeenkomstig de artikelen 2 en volgende van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.
2. VERDERE MIDDELEN: Partijen beamen het deskundigenadvies. Eiser vraagt intrest vanaf de aanvang van zijn beroepsziekte. Verweerder wijst op art. 20 van het Sociaal handvest.
3. GRONDEN VAN HET VONNIS - BEOORDELING :
A.R. nr.: 103 648
2e blad
De rechtbank nam kennis van het gerechtsdossier en de neergelegde overtuigingsstukken. 3.1. In ons vonnis van 12 oktober 2001 werd dr. R. Watteyne aangesteld om als deskundige advies te geven over de vraag of eiser getroffen is door een beroepsziekte uit de lijst bij het kb van 28 maart 1969 of buiten de lijst en zo ja, met welke arbeidsongeschiktheden. De deskundige heeft zijn opdracht uitgevoerd volgens de regels van de kunst en de procedure. Hij heeft de partijen in kennis gesteld van zijn bevindingen, doch ontving geen opmerkingen. De deskundige legde zijn verslag ter griffie neer op 28 januari 2002 en komt daarin gemotiveerd tot volgende besluiten : - eiser was getroffen door de beroepsziekte met code 1.606.11 uit de lijst; - er was een tijdelijke arbeidsongeschiktheid van 29 maart 1999 tot en met 31 mei 1999, doch - geen blijvende arbeidsongeschiktheid. Partijen maken geen bezwaren. De rechtbank sluit zich aan bij het deskundigenadvies omdat het oordeelkundig en samenhangend tot stand is gekomen. Het basisloon bedraagt het plafond van 23 921,97 euro. 3.2. De intrest gaat niet in bij de aanvang van de beroepsziekte en ook de aanvraag zelf doet geen intrest lopen (F. Demet e.a., Les maladies professionnelles, 120). Hij kan eventueel ingaan bij de gemeenrechtelijke ingebrekestelling (1153 BW), zoals de dagvaarding van 26 juni 2001. Maar de intrest kan vroeger beginnen lopen, gelet op art. 20 Wet tot invoering van het handvest van de sociaal verzekerde: krachtens deze bepaling brengen de prestaties “van rechtswege intrest op vanaf hun opeisbaarheid en ten vroegste vanaf de datum voortvloeiend uit artikel 12.” Volgens dit art. 12 beschikt de instelling van sociale zekerheid na de kennisgeving van haar beslissing over maximum vier maanden om de prestaties uit te keren. Dit artikel 20 is ook toepasselijk wanneer de rechtbank een weigeringsbeslissing vernietigt. Het Arbitragehof oordeelde op 8 mei 2002 immers dat voormeld art. 20 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt als het in die zin wordt geïnterpreteerd dat het niet van toepassing is op de sociaal verzekerde rechthebbenden wier prestaties worden uitbetaald ter uitvoering van een uitvoerbare rechterlijke beslissing waarbij de administratieve beslissing tot weigering van erkenning van de verzwaring van de arbeidsongeschiktheid teniet wordt gedaan, maar dat dezelfde bepaling de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet schendt, wanneer zij in die zin wordt geïnterpreteerd dat zij van toepassing is op de sociaal verzekerde rechthebbenden wier prestaties worden uitbetaald ter uitvoering van een uitvoerbare rechterlijke beslissing waarbij de administratieve beslissing tot weigering van erkenning van de verzwaring van de arbeidsongeschiktheid teniet wordt gedaan (BS 10.08.2002) … zoals in casu. De sociaal verzekerde mag dus niet gediscrimineerd worden wanneer hij een weigeringsbeslissing ontvangt en deze voor de rechtbank wil laten vernietigen. Eiser leidt uit de tekst van voormeld arrest “Het Hof stelt vast dat aan artikel 20 van de wet van 11 april 1995 een andere interpretatie kan worden gegeven. Volgens die interpretatie valt het in
A.R. nr.: 103 648
3e blad
artikel 20 vervatte begrip « opeisbaarheid » samen met het ontstaan van het recht, zodat de verwijlintresten beginnen te lopen vanaf de datum waarop het recht op de prestaties is ontstaan, dat wil zeggen de datum waarop de prestaties hadden moeten worden uitbetaald. In die interpretatie bestaat het in de prejudiciële vragen aangevoerde verschil in behandeling niet : de sociaal verzekerde rechthebbenden kunnen, op dezelfde datum, aanspraak maken op verwijlintresten op de hun verschuldigde prestaties, ongeacht of die ter uitvoering van een administratieve beslissing of van een rechterlijke beslissing worden toegekend.” af dat de intrest toch vanaf de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid moet ingaan. Ten onrechte : art .20 bepaalt dat de prestaties intrest opbrengen “.. vanaf hun opeisbaarheid en ten vroegste vanaf de datum voortvloeiend uit artikel 12.” Het Arbitragehof heeft uiteraard niet bedoeld (en ook niet zo beslist) dat art. 20 aldus moet gelezen worden dat de zinsnede “en ten vroegste …” zou wegvallen; het kon dit ook niet beslissen omdat in die zinsnede geen grond kan geput worden voor een ongelijke behandeling tussen zij die een toekenningsbeslissing en zij die een weigeringsbeslissing ontvangen. Ook voor degenen die een toekenningsbeslissing ontvangen geldt dat, ongeacht de opeisbaarheid en dus de datum van het ontstaan van het recht, de prestaties pas intrest opbrengen ten vroegste vier maanden na de kennisgeving van de beslissing. Gelet op de termijn uit art.12 Wet Sociaal Handvest en aangezien de beslissing van verweerder ter kennis werd gebracht op 29 juni 2000 begint de intrest te lopen vanaf 29 oktober 2000.
OM DEZE
REDENEN:
De Arbeidsrechtbank; Wijzende op tegenspraak en na beraadslaging ; Verklaart de vordering gegrond in volgende mate; Vernietigt de bestreden beslissing; Zegt voor recht dat eiser getroffen was door de beroepsziekte met code 1.606.11 uit de lijst bij het kb van 28 maart 1969 met als gevolg een tijdelijke volledige arbeidsongeschiktheid van 29 maart 1999 tot en met 31 mei 1999, en geen blijvende arbeidsongeschiktheid; Veroordeelt verweerder tot betaling van de dienovereenkomstige vergoedingen, aan de hand van een basisloon van 23 921,97 euro, meer de verwijlintrest vanaf 29 oktober 2000 tot 26 juni 2001 en verder de gerechtelijke intrest; Wijst het meer gevorderde af; Vereffent de kosten aan de zijde van eiser op 116,58 euro voor de dagvaarding en 104,86 euro gewone en 57,02 euro aanvullende rechtsplegingsvergoeding en aan de zijde van verweerder niet bij gebrek aan opgave; Veroordeelt verweerder tot de kosten, met inbegrip van de deskundigenonderzoek, door ons op 22 februari 2002 begroot op 645 euro;
kosten
van
het
A.R. nr.: 103 648
4e blad
Staat de onmiddellijke tenuitvoerlegging van dit vonnis niet toe; Aldus gewezen en uitgesproken door de Arbeidsrechtbank te Brugge, TWEEDE KAMER, in openbare terechtzitting in het gerechtsgebouw van Brugge, op DINSDAG EEN FEBRUARI TWEEDUIZEND EN VIJF. Waren aanwezig: Willy DUPONT, Walter VERPLANCKE, Luc DEHEYDER, Yvan WYNS,
Y. WYNS -
L. DEHEYDER
Rechter bij de Arbeidsrechtbank, Rechter in sociale zaken - werknemer-arbeider Rechter in sociale zaken - werkgever Griffier,
-
W. VERPLANCKE -
W. DUPONT