Instelling Hof van Cassatie
Onderwerp Huur. Bestemming tot handelsactiviteit. Plaatsing lichtreclame
Datum 8 november 2013
Copyright and disclaimer De inhoud van dit document kan onderworpen zijn aan rechten van intellectuele eigendom van bepaalde betrokkenen, Er wordt u geen recht verleend op deze rechten. M&D Seminars geeft u via dit document informatie, maar verstrekt geen advies. M&D Seminars garandeert niet dat de informatie in dit document foutloos is. U gebruikt de inhoud van dit document op eigen risico. M&D Seminars, noch een van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook bij het gebruik van dit document en van de inhoud van dit document. © M&D Seminars – 2014
M&D SEMINARS Eikelstraat 38 | 9840 De Pinte | T 09 224 31 46 | F 09 225 32 17 |
[email protected] | www.mdseminars.be
8 NOVEMBER 2013
C.12.0607.F/1
Hof van Cassatie van België
Arrest
Nr. C.12.0607.F JULIE LH bvba, Mr. Paul Alain Foriers, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen CARROSSERIE MONTE CARLO NUMERO 1 nv.
I.
RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het vonnis in hoger beroep van de rechtbank van koophandel te Brussel van 16 mei 2012. Procureur-generaal Jean-François Leclercq heeft op 18 oktober 2013 een conclusie neergelegd ter griffie. Raadsheer Michel Lemal heeft verslag uitgebracht en procureur-generaal JeanFrançois Leclercq heeft geconcludeerd.
8 NOVEMBER 2013 II.
C.12.0607.F/2
CASSATIEMIDDEL
De eiseres voert een middel aan in het cassatieverzoekschrift, waarvan een voor eensluidend verklaard afschrift aan dit arrest is gehecht.
III.
BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling Eerste onderdeel Overeenkomstig het beginsel van de wilsautonomie, vastgelegd in artikel 1134 Burgerlijk Wetboek, kunnen de partijen overeenkomen dat zal worden afgeweken van een beding van de huurovereenkomst, dat uitsluit dat het goed in hoofdzaak mag worden gebruikt voor het uitoefenen van kleinhandel. Krachtens artikel 1 van de wet op de handelshuur is die wet van toepassing op de huur van onroerende goederen die, hetzij uitdrukkelijk of stilzwijgend vanaf de ingenottreding van de huurder, hetzij krachtens een uitdrukkelijke overeenkomst van partijen in de loop van de huur, door de huurder of door een onderhuurder in hoofdzaak gebruikt worden voor het uitoefenen van een kleinhandel of voor het bedrijf van een ambachtsman die rechtstreeks in contact staat met het publiek. Het onderdeel dat neerkomt op de bewering dat de rechter, wanneer de huurovereenkomst een beding bevat dat uitsluit dat het verhuurde goed voor een handelsactiviteit mag worden gebruikt, in geen geval de stilzwijgende instemming van de verhuurder met een dergelijke bestemming van het goed kan aannemen, zelfs als die instemming vanaf de ingenottreding van de huurder zou zijn gegeven zonder het bestaan van veinzing of wetsontduiking vast te stellen, faalt naar recht. Tweede onderdeel Het bestreden vonnis beslist dat “er rechtstreeks met het publiek contact wordt gelegd via de lichtreclame die de [verweerster], nog vóór het sluiten van de litigieuze huurovereenkomst, in het gehuurde goed heeft mogen aanbrengen”, dat “de betrokken lichtreclame bestaat in een lichtzuil die tegenover de openbare weg is
8 NOVEMBER 2013
C.12.0607.F/3
geplaatst en die duidelijk ertoe strekt de verschillende specialiteiten van de [verweerster] aan te prijzen en het publiek zodoende naar het gehuurde goed te lokken”, dat “uit de overgelegde foto’s overigens blijkt dat laatstgenoemde passanten doorgaans met een bijzondere aandacht ontvangt en inlicht over haar openingsuren en betalingsvoorwaarden”, dat “de [verweerster] haar diensten kennelijk aanbiedt aan ‘al wie zich aanmeldt’” en dat “in die omstandigheden moet worden besloten dat de [verweerster] in het gehuurde goed een activiteit uitoefent ‘die rechtstreeks in contact staat met het publiek’ in de zin van artikel 1 van de wet [op de handelshuur]”. Het vonnis beslist ook dat “de plaatsing van de lichtreclame geen twijfel laat bestaan over het feit dat de [verweerster] duidelijk – en nog vóór het sluiten van de litigieuze huurovereenkomst – zinnens was een handelsactiviteit te ontwikkelen die rechtstreeks in contact staat met het publiek”, dat “Befimmo de reclame op de lichtzuil wel had moeten opmerken toen zij het pand kocht en vervolgens de betrokken huurovereenkomst sloot”, dat “niets vervolgens aantoont dat de [verweerster] Befimmo zou hebben verzekerd dat haar activiteiten bestemd waren voor een specifiek soort klanten en niet voor het publiek in ruime zin. Wat dat betreft moet inzonderheid erop gewezen worden dat de huurovereenkomst van 15 oktober 2003, in tegenstelling tot de vorige huurovereenkomst, niet meer bepaalt dat het goed gebruikt moet worden voor een ‘gesloten’ carrosseriebouw” en dat “de rechtbank van koophandel, gelet op die gegevens, oordeelt dat de verhuurder bij het sluiten van de litigieuze huurovereenkomst impliciet maar zeker heeft ingestemd met de ontwikkeling, in het gehuurde goed, van een kleinhandel die rechtstreeks in contact staat met het publiek”. Uit die vermeldingen volgt dat het bestreden vonnis, in tegenstelling tot wat het onderdeel veronderstelt, niet uitsluitend uit de aanwezigheid van een reclamebord, dat met de uitdrukkelijke instemming van een vorige eigenaar, onder vigeur van een andere huurovereenkomst, was geplaatst, en uit het feit dat die vennootschap na haar aankoop van het gehuurde goed geen opmerkingen heeft gemaakt over dat reclamebord, heeft afgeleid dat de vennootschap Befimmo heeft ingestemd met het feit dat het gehuurde goed gebruikt zou worden voor een handelsactiviteit die rechtstreeks in contact staat met het publiek.
8 NOVEMBER 2013
C.12.0607.F/4
Het onderdeel, dat steunt op een onjuiste uitlegging van het bestreden vonnis, mist feitelijke grondslag. Dictum Het Hof Verwerpt het cassatieberoep. Veroordeelt de eiseres tot de kosten. Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, eerste kamer, te Brussel, door afdelingsvoorzitter Albert Fettweis, de raadsheren Martine Regout, Mireille Delange, Michel Lemal en Marie-Claire Ernotte, en in openbare terechtzitting van 8 november 2013 uitgesproken door afdelingsvoorzitter Albert Fettweis, in aanwezigheid van procureur-generaal Jean-François Leclercq, met bijstand van griffier Patricia De Wadripont. Vertaling opgemaakt onder toezicht van raadsheer Antoine Lievens en overgeschreven met assistentie van griffier Johan Pafenols. De griffier,
De raadsheer,