Instelling hof van beroep Brussel
Onderwerp Inkorting van schenkingen. Volgorde. Intresten. Al of niet hoofdelijkheid of veroordeling in solidum
Datum 4 januari 2011
Copyright and disclaimer De inhoud van dit document kan onderworpen zijn aan rechten van intellectuele eigendom van bepaalde betrokkenen, Er wordt u geen recht verleend op deze rechten. M&D Seminars geeft u via dit document informatie, maar verstrekt geen advies. M&D Seminars garandeert niet dat de informatie in dit document foutloos is. U gebruikt de inhoud van dit document op eigen risico. M&D Seminars, noch een van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook bij het gebruik van dit document en van de inhoud van dit document. © M&D Seminars – 2011
M&D SEMINARS Eikelstraat 38 | 9840 De Pinte | T 09 224 31 46 | F 09 225 32 17 |
[email protected] | www.mdseminars.be
Details Justel Nummer:
F-20110104-2
Rolnummer: 2008AR1030 Instantie: Cour d'appel, Bruxelles Datum : 04/01/2011
Type van beslissing:
Avis
Samenvatting I. Rechtsverwerking. Begrip en draagwijdte. II. Zuivere aanvaarding van een nalatenschap: geen plechtige rechtshandeling. Verwerping van een nalatenschap: wel een plechtige rechtshandeling. III. Erfrechtelijke reserve. Inkorting van diverse schenkingen. Geen hoofdelijkheid tussen de begiftigden. Geen mogelijkheid van veroordeling in solidum. IV. Inkorting van schenkingen Intresten. Impact van de lange duur van het geding wegens de houding van de partijen bij het geding. Sanctie lastens de partijen op het vlak van het bedrag der intresten tijdens de duur van het geding.
Vrije woorden Inkorting van schenkingen. Volgorde. Intresten. Al of niet hoofdelijkheid of veroordeling in solidum.
Trefwoord(en) UTU DROIT CIVIL-> DROIT DE SUCCESSION-> Droit de succession-> Acceptation et répudiation-> Répudiation DROIT CIVIL-> DROIT DE SUCCESSION-> Droit de succession-> Acceptation et répudiation-> Acceptation pure et simple DROIT CIVIL-> DONATIONS ET TESTAMENTS-> Dons-> Portion disponible-> Réduction DROIT CIVIL-> DROIT DES OBLIGATIONS - PRINCIPES GÉNÉRAUX-> Intérêts DROIT CIVIL-> DROIT DES OBLIGATIONS - PRINCIPES GÉNÉRAUX-> Intérêts-> Moratoires
Volledige tekst HET HOF VAN BEROEP TE BRUSSEL 1e kamer, zetelend in burgerlijke zaken, Rep. nr.: 2011/ na beraad, wijst volgend arrest:
A.R. Nr.: 2008/AR/1030 en 2008/AR/1130 A.R. Nr.: 2008/AR/1030 INZAKE VAN: T. Y., appellante, vertegenwoordigd door Mr. THEUWISSEN Clara, advocaat te 1080 BRUSSEL, Schoonslaapsterstraat 29/Bus 1 ; TEGEN: 1. T. M., en S. C., geïntimeerde, vertegenwoordigd door Mr. VAN EECKHOUDT B. loco Mr. DEROY-PECHON Madeleine, advocaat te 1050 BRUSSEL, Louis Lepoutrelaan 65/5 ; 2. S. V., bediende, wonende te 8930 MENEN, Krokussenlaan 20, geïntimeerde, vertegenwoordigd door Mr. SERVRANCKX Wilfried, advocaat te 1970 WEZEMBEEK-OPPEM, Mechelsesteenweg 105 ; I. Rechtsverwerking. Begrip en draagwijdte. II. Zuivere aanvaarding van een nalatenschap: geen plechtige rechtshandeling. Verwerping van een nalatenschap: wel een plechtige rechtshandeling. III. Erfrechtelijke reserve. Inkorting van diverse schenkingen. Geen hoofdelijkheid tussen de begiftigden. Geen mogelijkheid van veroordeling in solidum. IV. Inkorting van schenkingen Intresten. Impact van de lange duur van het geding wegens de houding van de partijen bij het geding. Sanctie lastens de partijen op het vlak van het bedrag der intresten tijdens de duur van het geding. 1. Rechtsverwerking, die geen algemeen rechtsbeginsel is, veronderstelt concrete gedragingen van een partij, die het oordeel rechtvaardigen dat vanwege die partij niet kan worden teruggekomen op het ingenomen standpunt. 2. De verwerping van de nalatenschap is een plechtige rechtshandeling. De aanvaarding van de nalatenschap daarentegen kan uitdrukkelijk of stilzwijgend geschieden. Een erfgenaam die zijn erfrechtelijke reserve opeist en de inkorting van schenkingen vordert geacht aanvaardend erfgenaam te zijn en kan op deze zuivere aanvaarding trouwens niet meer terugkomen.
3. Wanneer de inkorting van schenkingen onder de levenden plaatsheeft, geschiedt zij te beginnen vanaf de laatste schenking, en aldus vervolgende, van de laatste schenking opklimmend tot de vroegere. Bij inkorting van schenkingen bestaat er geen hoofdelijkheid tussen de begiftigden van de respectieve schenkingen, noch is er enige reden om een veroordeling in solidum uit te spreken. 4. In de mate dat de vertraging in de betaling van de aan schuldeiser verschuldigde bedragen deels aan deze partij zelf te wijten is, kan haar inderdaad geen recht op de volledige verwijlinterest worden toegekend. De volledige afwijzing van verwijlinterest zou echter overdreven zijn wanneer de schuldenaars zelf ook aan de oorsprong liggen van het aanslepen van de zaak. Om die reden kan de aan de schuldeiser tot aan het huidig arrest toekomende interesten, berekend aan de wettelijke rentevoet, beperkt worden tot de helft ervan. I. Procedure 1. Appellanten stellen hoger beroep in tegen het bestreden vonnis dat de oorspronkelijke vordering van M. T. en C. S. tegen hen ontvankelijk en gegrond verklaart en hen "solidair, in solidum of de ene bij gebreke aan de andere" (sic) veroordeelt tot betaling van 334.876 BEF, vermeerderd met de vergoedende interest vanaf 19 december 1975, de gerechtelijke interest en alle gerechtskosten. Y. T. vordert, met de hervorming van het bestreden vonnis, om in hoofdorde de oorspronkelijke vordering van geïntimeerde M. T. ongegrond te verklaren, en in ondergeschikte orde om de vordering ten laste van haar te herleiden tot 994,05 euro, met uitsluiting van de vergoedende dan wel de gerechtelijke interest op dit bedrag. Zij vordert bovendien de gerechtskosten, inclusief 900 euro rechtsplegingsvergoeding. 2. V. S. vordert, met de hervorming van het bestreden vonnis, om in hoofdorde de oorspronkelijke vordering van geïntimeerde M. T. ongegrond te verklaren, en in ondergeschikte orde om de vordering ten laste van haar slechts gegrond te verklaren tot beloop van 3.278,39 euro, met uitsluiting van enige interest op dit bedrag, en met dien verstande dat deze veroordeling niet solidair of in solidum met Y. T. kan uitgesproken worden maar wel ieder voor haar deel. Zij vordert bovendien de gerechtskosten, inclusief 900 euro rechtsplegingsvergoeding, ook in eerste aanleg. 3. M. T. vraagt de hogere beroepen ongegrond te verklaren. Zij stelt incidenteel beroep in waarbij zij de veroordeling van beide appellanten vordert solidair, in solidum, de ene bij gebreke aan de andere tot betaling van 8.611,15 euro, te vermeerderen met de gerechtelijke interest vanaf 19 december 1975 en de gerechtskosten van beide aanleggen, inclusief 900 euro rechtsplegingsvergoeding in hoger beroep. II. Relevante feitelijke gegevens
4. Huidig geschil betreft een vordering tot inkorting van de schenkingen, kort vόόr zijn dood gedaan door wijlen G. T., overleden op 31 juli 1971. 5. G. T., broer van Y. T. en van L. T. (moeder van V. S.), was in 1944 gehuwd met mevrouw F. R.. In hun huwelijksakte hebben zij M. T. (voorheen M. R., geboren op 8 maart 1943) gewettigd. De echtgenoten T.-R. zijn in 1948 uit de echt gescheiden. Na de scheiding verbleef M. T. met haar moeder en had zij geen of nauwelijks contact met haar vader. 6. G. T. hield nog nauwe contacten met zijn zussen en deed, kort vόόr zijn dood, schenkingen aan de beide appellanten, te weten 269.908 BEF aan deposito's en 150.000 BEF aan kasbons, of een totaal van 419.908 BEF (10.419,25 euro) aan Y. T. en een som van 291.973 BEF (7.237,82 euro) aan L. T.. De Generale Bankmaatschappij (agentschap H.) bevestigde bij brief van 12 juni 1973 dat G. T. op 16 juli 1971 zijn depositoboekje volledig leeghaalde. Op die dag werden afhalingen verricht van 5.216 frank, 224.692 frank en twee maal 20.000 frank, zijnde een totaal van 269.908 BEF. Dezelfde dag heeft de bank 150.000 BEF kasbons Generale Bankmaatschappij ter beschikking gesteld. 7. M. T. legde op 2 maart 1973 klacht neer en stelde bij exploot van 3 december 1975 een vordering in tot inkorting van de gedane schenkingen in de mate dat ze haar reserve, in haar hoedanigheid van enige reservataire erfgenaam van G. T., aantastten. De eerste rechter verklaarde deze vordering gegrond en veroordeelde beide huidige appellanten tot betaling van 334.876 BEF, vermeerderd met de vergoedende interest vanaf 19 december 1975, de gerechtelijke interest en alle gerechtskosten. III. Bespreking 1°. Samenvoeging (...) 2°. De rechtsverwerking en het rechtsmisbruik 9. Appellanten voeren aan dat geïntimeerde met toepassing van de leer van de rechtsverwerking geen rechten meer kan uitoefenen. Zij benadrukken dat M. T. sedert 1948 geen enkel contact meer had met haar vader, dat zij pas vier jaar en half na diens overlijden een vordering tot inkorting heeft ingesteld en dat zij het normale verloop van de procedure, zowel in eerste aanleg als voor het hof, bijzonder lang heeft laten aanslepen. 10. Rechtsverwerking, die geen algemeen rechtsbeginsel is, veronderstelt concrete gedragingen van een partij, die het oordeel rechtvaardigen dat vanwege die partij niet kan worden teruggekomen op het ingenomen
standpunt . Het wordt niet ernstig tegengesproken dat, geïntimeerde, na de echtscheiding van haar ouders, geen contacten met haar vader meer had. Zij was echter in deze periode heel jong (nauwelijks 5 jaar oud). Zij blijkt weliswaar geen relatie met hem te hebben aangeknoopt, nadat zij meerderjarig was geworden, tot aan het overlijden, in 1971, van haar vader. De reden hiervoor is echter niet te achterhalen en niets bewijst dat deze toestand aan haar te wijten was. De verwerping van de nalatenschap is een plechtige rechtshandeling. Zij kan slechts gebeuren mits naleving van de wettelijk voorgeschreven vormen. Verwerping kan nooit stilzwijgend gebeuren; zij kan niet vermoed worden (artikelen 784 van het Burgerlijk Wetboek en 1185 van het Gerechtelijk Wetboek) . De aanvaarding van de nalatenschap kan daarentegen uitdrukkelijk of stilzwijgend geschieden; zij geschiedt stilzwijgend wanneer de erfgenaam een daad verricht die noodzakelijk zijn bedoeling om te aanvaarden insluit en die hij slechts in zijn hoedanigheid van erfgenaam bevoegd zou zijn te verrichten (artikel 778 van het Burgerlijk Wetboek). Welnu, vermits de reservataire erfgename haar reserve opeiste en de inkorting vorderde van de schenkingen gedaan door haar vader in december 1975, wordt zij geacht aanvaardend erfgenaam te zijn vanaf dat moment en kon zij op deze zuivere aanvaarding trouwens niet meer terugkomen. 11. Het verloop van de procedure tussen december 1975 (inleiding voor de eerste rechter) en de pleitzitting voor het hof op 22 november 2010 getuigt duidelijk van een verregaande nalatigheid maar het aanslepen van de zaak, zowel voor de eerste rechter als voor het hof, is te wijten aan alle partijen, inclusief appellanten. Appellanten, die zelf ook de mogelijkheid hadden om de zaak te activeren, hebben hiertoe niet het minste initiatief genomen en kunnen vandaag niet ernstig voorhouden dat de houding van geïntimeerde de enige reden is voor de vertraging in de behandeling van het geding. De nalatigheid van geïntimeerde om de zaak binnen een redelijke termijn in staat te stellen impliceert in geen geval dat zij afstand deed van haar aanspraken of dat zij deze schijn bij appellanten opwekte . Er wordt geen rechtsmisbruik in hoofde van geïntimeerde bewezen. Deze nalatigheid kan daarentegen gevolgen hebben wat de toekenning van verwijlinterest betreft, zoals hierna zal blijken. 3° De schenkingen 12. Uit de bijzonder weinig leesbare kopie van het strafdossier in de stukkenbundel van partij M. T. meent het hof te kunnen afleiden dat op 16 juli 1971 heel het geld van G. T. (269.908 BEF) en diens effecten (150.000 kasbons Generale Bankmaatschappij) op het bankagentschap te H. werden afgehaald en overgedragen op de rekening van zijn zuster Y. T.. Deze laatste verklaarde op 25 april 1973 dat G. T. op 16 juli 1971 in het Sint-Janshospitaal te Brussel was opgenomen en dat hij meerdere malen had aangedrongen om haar deze
tegoeden te schenken. 13. Y. T. verklaarde toen ook dat haar broer G. een spaarboekje bezat bij de ASLK en dat hij het bedrag dat op dat boekje stond (291.973 BEF of 7.237,82 euro), aan zijn (toen minderjarige) petekind V. S. (° 25 juli 1955) heeft geschonken. Uit de inlichtingen door de Rijkswacht ingewonnen bij de ASLK blijkt dat het geld op 19 juli 1971 overschreven werd naar een termijnrekening op naam van de minderjarige. Het overschrijvingsformulier werd op het ziekenhuis in aanwezigheid van twee getuigen opgesteld en een bediende van de ASLK was toen aanwezig om de handtekeningen "te legaliseren". Een kopie van het document werd aan de Rijkswacht overgemaakt en werd aan het strafdossier gevoegd. 14. Het betreft duidelijk schenkingen ten gunste van de beide appellanten en geen vergoedingen voor geleverde diensten aan de de cujus, zoals thans voorgehouden. Niet alleen worden geen bewijzen naar voor gebracht van de beweerde diensten noch van de verschuldigde vergoeding ervoor maar Y. T. heeft zelf uitdrukkelijk in haar verklaring gewag gemaakt van schenkingen aan haar en aan V. S.. 15. Het staat vast dat geïntimeerde M. T. het enige kind en reservataire erfgenaam is van G. T.. Zij is principieel gerechtigd om, na het openvallen van de erfenis van haar vader, de inkorting te vorderen van de beschikkingen die het beschikbaar gedeelte overschrijden, en zulks krachtens artikelen 920, 921 en 922 van het Burgerlijk Wetboek. Het beschikbaar gedeelte is te dezen gelijk aan de helft van de fictieve massa van de goederen van G. T. in de zin van artikel 922 van het Burgerlijk Wetboek (artikel 913 van het Burgerlijk Wetboek). 16. De inkorting dient te geschieden overeenkomstig de principes vervat in de artikelen 920 tot 930 van het Burgerlijk Wetboek. Geïntimeerde berekent de massa van de nalatenschap op grond van de gegevens uit de aangifte van nalatenschap opgesteld door notaris V. te H. (activa 9.208 BEF - passiva 9.986 BEF) en voegt fictief aan deze massa de geschonken goederen aan Y. T. (269.908 BEF + 150.000 BEF) en aan V. S. (291.973 BEF), zodat de totale massa 711.881 BEF bedraagt. Het exacte resultaat is 711.103 BEF (= 9.208 BEF plus 269.908 BEF plus 150.000 BEF plus 291.973 BEF minus 9.986 BEF). De eerste rechter heeft bij het passief de kosten toegevoegd die Y. T. voor de begrafenis en laatste medische kosten van haar broer heeft gemaakt. In tegenstelling tot wat geïntimeerde beweert zijn die kosten wel degelijk gestaafd (begrafenisondernemer, grafsteen, kronen, vaas blauwe steen en kliniek SintJan ). Deze kosten, voor de totale som van 45.513 BEF, inhoudende voornamelijk zeer redelijke begrafeniskosten, maken een onderdeel uit van het passief van de nalatenschap. De massa dient bijgevolg berekend te worden op 662.590 BEF (711.103 BEF - 45.513 BEF.)
Het beschikkend gedeelte bedraagt de helft van 662.590 BEF of 331.295 BEF. 17. Y. T. stelt terecht dat de inkorting volgens een bepaalde volgorde dient te gebeuren, en niet proportioneel in hoofde van de beide begunstigden. Wanneer de inkorting van schenkingen onder de levenden plaatsheeft, geschiedt zij te beginnen vanaf de laatste schenking, en aldus vervolgende, van de laatste schenking opklimmend tot de vroegere (artikel 923 van het Burgerlijk Wetboek). Die volgorde volgt uit het onherroepelijk karakter van de schenkingen en beschermt de begiftigde die eraan kan verzaken . Appellante V. S. betwist ten onrechte de toepassing van deze regel, stellende dat de bancaire verrichtingen bij de twee betrokken banken gelijktijdig werden aangevraagd door de de cujus. Het moet immers uit bovenstaande uiteenzetting en de voorgelegde documenten van de banken worden afgeleid dat de schenking aan Y. T. op 16 juli 1971 heeft plaatsgehad terwijl deze aan V. S. op 19 juli 1971 werd uitgevoerd. De voorgelegde stukken sluiten een gelijktijdige schenking aan beide begunstigden uit. Dit betekent dat de inkorting eerst op de schenking aan V. S. moet geschieden en vervolgens, op de schenking aan Y. T.. 18. Berekening van de inkorting De situatie ziet eruit als volgt: § fictieve massa van de goederen in de zin van artikel 922 van het Burgerlijk Wetboek: 662.590 BEF § eerste schenking aan Y. T.: 419.908 BEF § tweede schenking aan V. S.: 291.973 BEF De schenkingen overschrijden het beschikbaar gedeelte (331.295 BEF) met 380.586 BEF (zijnde 711.881 - 331.295 = 380.586 BEF). V. S. dient het volledig bedrag van de aan haar gedane schenking terug te brengen en is 291.973 BEF (7.237,82 euro) aan geïntimeerde verschuldigd. De inkorting ten laste van Y. T. bedraagt dan 88.613 BEF (380.586 - 291.973). Y. T. heeft echter zelf 45.513 BEF kosten (begrafenis en laatste zorgen) betaald en blijft bijgevolg 43.100 BEF (88.613 - 45.513) of 1.068,42 euro verschuldigd aan geïntimeerde, reservataire erfgenaam. Er bestaat geen hoofdelijkheid tussen appellanten, noch enige reden om een veroordeling in solidum uit te spreken. 19. Interest. Overeenkomstig artikel 928 van het Burgerlijk Wetboek is interest pas verschuldigd vanaf de dag van de vordering (4 december 1975).
Appellanten betwisten de toekenning van verwijlinterest gelet op de nalatigheid van geïntimeerde in het in gereedheid brengen van de zaak. 20. Hierboven (randnummer 11) werd al geoordeeld dat alle partijen, inclusief geïntimeerde, bijzonder nalatig en passief zijn geweest in de loop van de procedure die meer dan 35 jaar in beslag heeft genomen. In de mate dat de vertraging in de betaling van de aan de geïntimeerde verschuldigde bedragen deels aan deze partij zelf te wijten is, kan haar inderdaad geen recht op de volledige verwijlinterest worden toegekend. De volledige afwijzing van verwijlinterest zou echter overdreven zijn nu appellanten zelf ook aan de oorsprong liggen van het aanslepen van de zaak. Om die reden zullen de aan geïntimeerde tot aan huidig arrest toekomende interesten, berekend aan de wettelijke rentevoet, beperkt worden tot de helft ervan. 21. Appellante V. S. vraagt in ondergeschikte orde om betalingsfaciliteiten a rato van 25 euro per maand. Zij maakt gewag van een zeer bescheiden inkomen en van gezinslasten. Het hof heeft geen twijfel over haar goede trouw des te meer dat zij minderjarig was wanneer zij de schenking verkreeg. De betaling van een hoofdsom van 7.237,82 euro + verwijlinterest bij maandelijkse afkortingen van 25 euro zou echter voor gevolg hebben dat de schuld nooit - en alleszins nooit binnen een aanvaardbare termijn - betaald zou worden zodat het hof onmogelijk op deze vordering kan ingaan. (...) OM DEZE REDENEN, HET HOF, (...) Verklaart de hogere beroepen ontvankelijk en in de volgende mate gegrond. Verklaart het incidenteel beroep ontvankelijk doch ongegrond. Hervormt het bestreden vonnis, behoudens in zover het de vordering ontvangt en de gerechtskosten begroot. Opnieuw rechtsprekend voor het overige, verklaart de oorspronkelijke vordering van geïntimeerde in de volgende mate gegrond. Veroordeelt Y. T. tot betaling aan geïntimeerde van 1.068,42 euro en veroordeelt V. S. tot betaling aan geïntimeerde van 7.237,82 euro, bedragen telkens te vermeerderen met de helft van de gerechtelijke interest sinds 4 december 1975, berekend aan de wettelijke rentevoet en te vermeerderen,
vanaf datum van huidige uitspraak, met de gerechtelijke interest aan de wettelijke rentevoet. (...) Aldus gevonnist en uitgesproken in openbare burgerlijke terechtzitting van de eerste kamer van het hof van beroep te Brussel op 4 januari 2011. Waar aanwezig waren: Dhr. E. Janssens de Bisthoven, Raadsheer, Mevr. B. Heymans, Griffier.