Instelling Nieuwsbrief Notariaat
Onderwerp Invoering van de familie- en jeugdrechtbank: een wegwijzer voor de notaris
Datum Januari 2014
Copyright and disclaimer De inhoud van dit document kan onderworpen zijn aan rechten van intellectuele eigendom van bepaalde betrokkenen, Er wordt u geen recht verleend op deze rechten. M&D Seminars geeft u via dit document informatie, maar verstrekt geen advies. M&D Seminars garandeert niet dat de informatie in dit document foutloos is. U gebruikt de inhoud van dit document op eigen risico. M&D Seminars, noch een van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook bij het gebruik van dit document en van de inhoud van dit document. © M&D Seminars – 2014
M&D SEMINARS Eikelstraat 38 | 9840 De Pinte | T 09 224 31 46 | F 09 225 32 17 |
[email protected] | www.mdseminars.be
2
januari 2014 nr. Tweewekelijks behalve in juli en augustus Afgiftekantoor Antwerpen X P309710
inhoud Invoering van de familieen jeugdrechtbank: een wegwijzer voor de notaris 1 Wettelijke terugkeer vrijgesteld van successierechten
7
Invoering van de familie- en jeugdrechtbank: een wegwijzer voor de notaris
■ 1. Inleiding In het Belgisch Staatsblad van 27 september 2013 verscheen de wet van 30 juli 2013 betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank (hierna genaamd: de wet van 30 juli 2013). De wet treedt in werking op een door de Koning nader te bepalen datum en uiterlijk op 1 september 2014. Het bestaande systeem voor de aanpak van familiale conflicten was voor de rechtszoekende een onontwarbaar, onbegrijpelijk en incoherent kluwen van procedures en bevoegde rechtbanken geworden. Dat bracht niet alleen tegenstrijdige beslissingen teweeg maar ook een gevoelige verhoging van de kosten. De bestaande aanpak was gericht op het traditionele gezin maar ook dat is geëvolueerd. Er zijn de nieuw samengestelde gezinnen, de eenoudergezinnen, de homogezinnen, enz. Gedurende de voorbije vijfendertig jaar werden verscheidene wetsvoorstellen ingediend tot oprichting van een familiale en autonome rechtbank gespecialiseerd in alle familiezaken. Die wetsvoorstellen zijn echter nooit tot een goed einde gebracht. Ditmaal is het echter wel zover. De kernwoorden van de nieuwe wet zijn: toegankelijkheid, eenvormigheid, soepelheid, specialisering en de minnelijke schikking van het geschil. De wet gaat verder dan alleen maar de invoering van een familie- en jeugdrechtbank. Dat wordt hierna duidelijk.
■ 2. Wijzigingen in het Gerechtelijk Wetboek, het Burgerlijk Wetboek en de Jeugdbeschermingwet
Nfm
.TN/Nfmav
2.1. Oprichting binnen de rechtbank van eerste aanleg van een afdeling ‘Familie- en jeugdrechtbank’ (nieuw art. 76, § 1 en § 3 Ger.W.) De rechtbank van eerste aanleg zal voortaan vier afdelingen tellen: de burgerlijke rechtbank, de correctionele rechtbank, de strafuitvoeringsrechtbank en de familie- en jeugdrechtbank. De laatstgenoemde afdeling zal zijn samengesteld uit: ■ familiekamers, genaamd ‘Familierechtbank’, belast met alle burgerlijke familiale bevoegdheden van de rechtbank, met inbegrip van procedures betreffende hoogdringendheid, de civielrechtelijke jeugdzaken en het familiale vermogensrecht; ■ jeugdkamers, genaamd ‘Jeugdrechtbank’, bevoegd overeenkomstig de Jeugdbeschermingswet, de decreten en de wet van 1990 betreffende de geesteszieken voor alle materies betreffende de minderjarigen in gevaar, alle minderjarigen die strafbare feiten gepleegd hebben, de minderjarige geesteszieken en de maatregelen ten aanzien van de ouders van die minderjarigen; ■ kamers voor minnelijke schikking van geschillen (nieuw art. 76, § 1, derde lid Ger.W.).
2 NIEUWSBRIEF NOTARIAAT
NR 2
JANUARI 2014
KLUWER
Ook in het hof van beroep worden kamers ingericht voor familie, jeugd en minnelijke schikking (nieuw art. 101, § 1 en § 2, vierde en vijfde lid Ger.W.). Ten slotte zullen de parketmagistraten eveneens worden ingedeeld in een familie- en jeugdparket (nieuw art. 143, § 2/1 en art. 151, tweede en derde lid Ger.W.).
2.2. De verhouding tussen het civielrechtelijke en de jeugdbescherming Familiekamer/jeugdkamer
De ‘familiekamer’ is bevoegd voor de vorderingen op burgerlijk vlak voor elk familiaal geschil met uitzondering van de naar de vrederechter overgehevelde onbekwaamheidsstatuten. De ‘jeugdkamer’ is bevoegd voor de protectionele vorderingen ten aanzien van minderjarigen in gevaar en de minderjarigen die een misdrijf gepleegd hebben. In het kader van de wet wordt de term ‘jeugdrechtbank’ gebruikt ter aanduiding van de jeugdkamer van de familie- en jeugdafdeling (binnen de rechtbank van eerste aanleg). De term ‘familierechtbank’ wordt gebruikt ter aanduiding van de familiekamer van de familie- en jeugdafdeling. De burgerlijke procedures die tot de bevoegdheid behoren van de familierechtbank worden voortaan volledig geregeld door het Gerechtelijk Wetboek. De Jeugdbeschermingswet van 8 april 1965 werd in die zin gewijzigd (zie hoofdstuk 5 van de wet van 30 juli 2013). Op de door de jeugdkamer gevoerde protectionele procedures is het Wetboek van Strafvordering aanvullend van toepassing bovenop de regels van de Jeugdbeschermingswet.
2.3. Bevoegdheidsverdeling tussen de familierechtbank en de vrederechter In het kort: alle burgerlijke familiale geschillen worden gegroepeerd binnen de familierechtbank, alle onbekwaamheidsstatuten gaan in principe naar de vrederechter, bovendien wordt diens bevoegdheid ratione summae verhoogd van 1.860 euro naar 2.500 euro (nieuw art. 590, eerste lid Ger.W.). Concreet komt de bevoegdheidsverdeling hierop neer: Familierechtbank
a) familierechtbank (nieuw art. 572bis Ger.W.), o.a.: ■ staat van personen, echtscheiding door onderlinge toestemming, echtscheiding wegens duurzame ontwrichting, scheiding van tafel en bed, afstammingsrecht, adoptie en pleegvoogdij, akten van de burgerlijke stand, akten van verklaring van afwezigheid, ontvoogding, huwelijk in het algemeen (nietigheid, huwelijk van minderjarigen, beroep tegen de beslissing van de ambtenaar burgerlijke stand om het huwelijk niet te voltrekken); ■ nietigverklaring van de wettelijke samenwoning; ■ primair en secundair huwelijksstelsel van de echtgenoten, met inbegrip van de voorlopige maatregelen, idem voor de wettelijke samenwoners; ■ huwelijksvermogensrecht, erfopvolging, schenkingen, testamenten; ■ vorderingen tot gerechtelijke verdeling (nieuw art. 1207 Ger.W.); ■ vordering tot ontvangstmachtiging bij afwezigheid, onbekwaamverklaring of onmogelijkheid tot kennisgeving van wil van een echtgenoot (art. 220, § 3 BW); ■ ouderlijk gezag, verblijfsregeling van de kinderen, recht op persoonlijk contact, voortdurende onmogelijkheid om het ouderlijke gezag uit te oefenen (art. 389 BW). De aanwijzing van een voogd ad hoc bij belangentegenstelling tussen kind en ouders blijft echter bij de vrederechter (art. 378, §1, zesde lid BW); ■ grensoverschrijdend hoede- en bezoekrecht (art. 1322bis en 1322decies Ger.W.); ■ onderhoudsverplichtingen, uitgezonderd de vorderingen m.b.t. het leefloon (dat is voor de vrederechter); ■ geschillen m.b.t. de toekenning van de gezinsbijslag; ■ het tijdelijke huisverbod (wet van 15 mei 2012 betreffende het tijdelijke huisverbod in geval van huiselijk geweld); ■ verzet afhaling spaargeld door niet-ontvoogde minderjarige; ■ voorts ook betwistingen m.b.t. de erfregeling van de kleine nalatenschappen, de erfregeling betreffende landbouwbedrijven, de bevoegdheid van diplomatieke en consulaire ambtenaren betreffende de burgerlijke stand, bepaalde betwistingen in verband met het Wetboek van de Belgische nationaliteit (art. 5, § 3) en het WIPR (art. 27, § 1 en 2, en art. 31, § 1, derde lid).
KLUWER
NIEUWSBRIEF NOTARIAAT
NR 2
JANUARI 2014 3
Uit de bovenstaande opsomming blijkt dat heel wat materies die notarissen aanbelangen door de familierechtbank zullen worden behandeld, o.m. de omzetting van het vruchtgebruik of de overdracht van de blote eigendom in het kader van de erfopvolging van de langstlevende echtgenoot (nieuw art. 745quater en 745sexies BW), de toewijzing bij voorrang tussen echtgenoten (nieuw art. 1447 BW), de inkoop van het onverdeelde aandeel van de andere echtgenoot in het stelsel van scheiding van goederen (nieuw art. 1469 BW), de toelating tot verkoop tussen echtgenoten (nieuw art. 1595 BW), het verzoek om machtiging tot openbare verkoop van onroerende goederen in een nalatenschap (nieuw art. 1189 Ger.W., de verkoop zelf geschiedt t.o.v. de vrederechter), het verzoek om machtiging tot verkoop uit de hand (nieuw art. 1193bis Ger.W.). Voor de machtiging tot verkoop uit de hand van roerende goederen is al naargelang het geval de vrederechter of de familierechtbank bevoegd (nieuw art. 1204bis Ger.W.); Vrederechter
b) de vrederechter: naast zijn gewone en exclusieve bevoegdheden o.a. (nieuw art. 590, art. 591, art. 594 en art. 597 Ger.W.): ■ alle onbekwaamheidsstatuten; ■ voogdij (behalve pleegvoogdij); ■ onbekwaamverklaring met aanstelling van een voorlopig bewindvoerder en/of benoeming van een raadsman (art. 1238 e.v. Ger.W.); ■ aanwijzing van een curator in de zin van artikel 936 BW (in geval van een doofstomme); ■ minnelijke verdeling waarin minderjarigen betrokken zijn (art. 1206 Ger.W.); ■ openbare verkopen waarin minderjarigen betrokken zijn (art.1186 e.v. Ger.W.); ■ boedelbeschrijving en verzegeling, aanstelling van een sekwester; ■ vermoeden van afwezigheid; ■ begraafplaatsen en lijkbezorging; ■ de aan het leefloon gerelateerde verplichtingen tot levensonderhoud; ■ bevoegdheid voor geschillen van minder dan 2.500 euro.
2.4. De territoriale bevoegdheid Woonplaats kind
Art. 44 Jeugdbeschermingswet
2.4.1. Familierechtbank De woonplaats van het kind krijgt de sleutelrol. Dat geldt zowel voor de familierechtbank als voor de vrederechter. De territoriaal bevoegde rechtbank is die van de woonplaats van de minderjarige, zo niet, die van zijn gewone verblijfplaats. Dat principe geldt voor alle procedures waarin, al dan niet naast andere eisen, vorderingen gesteld worden aangaande het ouderlijke gezag, de verblijfsregeling en de onderhoudsverplichtingen voor een minderjarig kind. Voor bepaalde materies zoals nalatenschappen, testamenten, schenkingen, internationale ontvoering van kinderen, afstamming en adoptie geldt het gemeen recht. Voor een koppel zonder minderjarige kinderen is de bevoegde familierechtbank die van de woonplaats van de verweerder of die van de laatste echtelijke verblijfplaats. Al die regels gelden onder het voorbehoud van de prioriteit van de bevoegdheid van de al eerder gevatte familierechtbank (nieuw art. 629bis , § 1 Ger.W.). In beginsel kunnen onder hetzelfde voorbehoud de partijen in onderling overleg bepalen welke familierechtbank bevoegd zal zijn om hun familiedossier te behandelen (nieuw art. 629bis, § 8 Ger.W.). Zulke overeenkomst mag echter niet dateren van vóór het ontstaan van het geschil (het nieuwe art. 630 Ger.W. verwijst daarbij ten onrechte naar art. 620bis Ger.W. i.p.v. naar 629bis Ger.W.). 2.4.2. Jeugdrechtbank Artikel 629ter Ger.W. verwijst voor de bevoegde rechtbank naar het nieuwe artikel 44 van de Jeugdbeschermingswet van 8 april 1965. De territoriale bevoegdheid van de jeugdrechtbank wordt bepaald door de verblijfplaats van de personen die het ouderlijke gezag uitoefenen, of, in geval van gezamenlijke uitoefening door gescheiden personen, door de verblijfplaats van de persoon bij wie de jongere gewoonlijk verblijft.
2.5. Het familie- en het protectionele dossier De ‘gerechtelijke geschiedenis’ van de familie wordt in één enkel dossier ondergebracht om enerzijds te zorgen voor coherentie tussen de beslissingen en anderzijds de debatten te beperken tot wat strikt noodzakelijk is voor de oplossing van het geschil, gegeven het feit dat niet alle antecedenten van het dossier opnieuw aan bod moeten komen (art. 25bis
4 NIEUWSBRIEF NOTARIAAT
NR 2
JANUARI 2014
KLUWER
‘Eén familie – één dossier’
Ger.W.). Dat wordt vervat in het principe ‘één familie – één dossier’. De wet gaat echter niet zo ver dat er kan worden gesproken van ‘één familie – één dossier – één rechter’. De geschillen die in dat dossier ondergebracht worden, zijn de geschillen die ontstaan binnen eenzelfde (echt)paar met gemeenschappelijke kinderen (of het nu gaat om gehuwden, wettelijk samenwonenden of feitelijk samenwonenden), maar ook alle geschillen die te maken hebben met echtparen of wettelijk samenwonenden zonder kinderen. De feitelijk samenwonenden zonder gemeenschappelijk kind vallen daar dus buiten. Vallen er niet buiten: zaken over het grootoudercontact.
‘Eén kind – één dossier’
Op protectioneel vlak wordt één procedure per kind geopend. Ook al werkt de jeugdrechtbank op het niveau van de familie, het principe ‘één kind - één dossier’ wordt verkozen boven het principe ‘één familie - één dossier’ zoals dat in burgerlijke zaken gehanteerd wordt.
2.6. Voorlopige maatregelen: harmonisering van de artikelen 221, 223, 387bis en 1479 BW en artikel 1280 Ger.W. Art. 1253ter/5 en 1253ter/ 6 Ger.W.
De voorlopige maatregelen worden gecentraliseerd en autonoom geregeld in de artikelen 1253ter/5 en 1253ter/6 Ger.W. in hoofdstuk Xbis van het Gerechtelijk Wetboek, waarvan de titel gewijzigd werd in ‘Vorderingen betreffende de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit familiale betrekkingen’. De oude titel was: ‘Vorderingen van echtgenoten betreffende hun wederzijdse rechten en verplichtingen en hun huwelijksvermogensstelsel’. Zo wordt de procedure met betrekking tot voorlopige maatregelen als volledig losstaand beschouwd van een vordering tot echtscheiding. Die loskoppeling stelt de rechter onder meer in staat om de voorlopige maatregelen die hij uitgevaardigd heeft, in te trekken, te wijzigen of aan te vullen indien zich een nieuw feit aandient. Dat zou o.m. een vordering tot echtscheiding kunnen zijn. Daarom werd het verschil tussen artikel 223 BW (dringende voorlopige maatregelen tijdens het huwelijk) en artikel 1280 Ger.W. (dringende maatregelen tijdens de echtscheidingsprocedure) opgeheven, behalve wat betreft het ernstige plichtsverzuim.
Wettelijk samenwonenden
Voorts worden, nog altijd om redenen van harmonisering, de wettelijk samenwonenden erbij genomen. Artikel 1479, eerste lid BW verwijst naar de artikelen 1253ter/5 en 1253ter/6 Ger.W. Het principe is dus dat zowel de echtgenoten als de wettelijk samenwonenden in geval van onderlinge slechte verstandhouding naar de familierechtbank kunnen stappen om een uitspraak te krijgen betreffende alle te nemen voorlopige maatregelen in het kader van die slechte verstandhouding. Dat geldt niet voor feitelijk samenwonenden tenzij het zou gaan om voorlopige maatregelen in het kader van betwistingen over materies die binnen de bevoegdheid vallen van de familierechtbank (zoals de onderhoudsverplichtingen, de uitoefening van het ouderlijke gezag, verblijfsregeling en recht op persoonlijk contact) en waarvoor de hoogdringendheid kan worden aangetoond of van betwistingen die vallen onder de materies waarvoor er een veronderstelde hoogdringendheid geldt (infra). In materies met een veronderstelde hoogdringendheid kan de familierechtbank beslissen de procedure uit te breiden naar samenhangende vorderingen (art. 1253ter/4, § 2, laatste lid Ger.W.). Zo zouden feitelijk samenwonenden met kinderen, bij samenhang met een vordering tot voorlopige maatregelen over de kinderen of over afzonderlijke verblijfplaatsen, aan de familierechtbank om maatregelen kunnen verzoeken met betrekking tot het uit onverdeeldheid treden of een natuurlijke onderhoudsverplichting, allemaal uiteraard in de mate dat er samenhang is.
Procedure van gerechtelijke verdeling
Maatregelen te nemen in het kader van geschillen tijdens de procedure van gerechtelijke verdeling (art. 1209 tot 1212 Ger.W.) worden ook als voorlopige maatregelen beschouwd en komen bij de familierechtbank terecht. Die maatregelen worden geacht spoedeisend te zijn en de familierechtbank (dus niet langer de voorzitter) doet uitspraak in kort geding (nieuw art. 1253ter/4, § 1 Ger.W.).
KLUWER
NIEUWSBRIEF NOTARIAAT
NR 2
JANUARI 2014 5
2.7. De hoogdringendheid: twee types van hoogdringendheid Om versnippering van het dossier tussen verschillende rechters te voorkomen worden alle geschillen, ook de dringende, toegewezen aan de familierechtbank . De wet maakt een onderscheid tussen twee types van hoogdringendheid. Ten eerste zijn er de geschillen met veronderstelde hoogdringendheid (art. 1253ter/4, § 2 Ger.W.) en ten tweede de geschillen waarin de hoogdringendheid ingeroepen en aangetoond zal moeten worden door de partij die er aanspraak op maakt (art. 1253ter/4, § 1 Ger.W.). Veronderstelde hoogdringendheid
De veronderstelde hoogdringendheid zal worden toegepast in de volgende geschillen: ■ afzonderlijke verblijfplaatsen; ■ maatregelen betreffende het ouderlijk gezag, de huisvesting en het recht op persoonlijk contact met betrekking tot minderjarige kinderen, ongeacht de situatie van hun ouders; ■ onderhoudsverplichtingen; ■ internationale kinderontvoeringen (art.1322bis e.v. Ger.W.); ■ machtiging om een huwelijk aan te gaan (art. 167 BW), weigering van wettelijke samenwoning (art. 1476quater, vijfde lid, BW); ■ voorlopige maatregelen bevolen op grond van artikel 1253ter/5 Ger.W., waaronder elke maatregel genomen op grond van de artikelen 1209 tot 1212 Ger.W. betreffende de gerechtelijke verdeling.
Ingeroepen hoogdringendheid
De ingeroepen hoogdringendheid: die kan betrekking hebben op alle dossiers die binnen de bevoegdheid van de familierechtbank vallen, maar zij moet worden aangetoond. De familierechtbank doet uitspraak in kort geding. Indien de hoogdringendheid niet toegelaten wordt door de rechtbank, dan zal het verzoek niet onontvankelijk worden verklaard maar naar een gewone zitting worden verwezen. Artikel 584 Ger.W. werd gewijzigd in die zin dat in geval van ingeroepen hoogdringendheid in een familiaal geschil de familierechtbank bevoegd is en niet de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg (zie ook nieuw art. 95 Ger.W.). De laatstgenoemde blijft echter bevoegd in geval van volstrekte noodzakelijkheid zoals bedoeld in artikel 584 Ger.W.
2.8. Blijvende saisine De zaken met een veronderstelde hoogdringendheid blijven ingeschreven op de rol van de familierechtbank, ook in geval van een uitspraak in hoger beroep. In geval van nieuwe elementen kan de zaak opnieuw voorgebracht worden bij conclusie of een schriftelijk verzoek. Artikel 1253ter/7 Ger.W. verduidelijkt wat onder ‘nieuwe elementen’ verstaan wordt.
2.9. Het persoonlijke verschijnen van de partijen Het persoonlijke verschijnen van de partijen op de inleidingszitting is vereist in zaken m.b.t. afzonderlijk domicilie, ouderlijk gezag, verblijfs- en omgangsregeling, de onderhoudsverplichtingen. Maar in alle zaken met betrekking tot minderjarigen wordt het persoonlijke verschijnen uitgebreid naar pleitzittingen en die waarop vragen aangaande de kinderen besproken worden. De zitting is achter gesloten deuren. Indien de partijen een bemiddelingsovereenkomst met tussenkomst van een erkend bemiddelaar of een door een notaris of advocaat opgestelde overeenkomst gesloten hebben, dan is dat verplichte persoonlijke verschijnen niet vereist (nieuw art.1253ter/2, laatste lid Ger.W.).
2.10. Echtscheiding door onderlinge toestemming: gedeeltelijke afschaffing van het persoonlijke verschijnen Indien partijen al meer dan zes maanden feitelijk gescheiden leven op de dag van de neerlegging van het verzoekschrift, dan wordt de echtscheiding door onderlinge toestemming een schriftelijke procedure (art. 755 Ger.W.. Wanneer de echtgenoten niet langer dan zes maanden gescheiden leven op de dag van de neerlegging van het verzoekschrift, dan moeten zij nog maar eenmaal gezamenlijk en persoonlijk verschijnen (nieuw art. 1289 Ger.W.). De persoonlijke verschijning van partijen kan echter altijd worden bevolen door de rechtbank, ongeacht de duur van de scheiding van de echtgenoten, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de procureur des Konings of van een van de partijen (nieuw art. 1289, § 3 Ger.W.).
6 NIEUWSBRIEF NOTARIAAT
NR 2
JANUARI 2014
KLUWER
Artikel 1294bis Ger.W. dat betrekking heeft op de voorlopige binding van de familierechtelijke overeenkomsten bij overstap naar een echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting, blijft nog altijd ten onrechte verwijzen naar het door de wet van 2 juni 2010 (BS 21 juni 2010) opgeheven artikel 1257 Ger.W.
2.11. Echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting In die echtscheidingsvorm wordt bij de inleiding de aparte dagvaarding in kort geding afgeschaft (nieuw art. 1254, § 1 Ger.W.). Dat is logisch aangezien de familierechtbank zowel kan zetelen ten gronde als in kort geding.
2.12. Minnelijke schikking, verzoening, bemiddeling en andere wijzen van minnelijke oplossing van het geschil Kamer voor minnelijke schikking
In alle zaken die vallen binnen de bevoegdheid van de familierechtbank moet de griffier, zodra een dossier ingeleid wordt, de partijen informeren over de wijzen van minnelijke schikking door hun een informatiebrochure, de tekst uit het Gerechtelijk Wetboek m.b.t. de bemiddeling, de lijst van erkende bemiddelaars e.d. te bezorgen. Ook de rechter licht de partijen in over die mogelijkheden en kan de procedure ofwel opschorten in het kader van een bemiddeling, ofwel de partijen doorverwijzen naar de gespecialiseerde kamers voor minnelijke schikking. Een dossier kan in elke stand van het geding naar de kamer voor minnelijke schikking worden gezonden. De rechter die in een kamer voor minnelijke schikking zitting heeft, kan voor de dossiers waarvan hij kennis genomen heeft nooit zitting hebben in de andere kamers van de familie- en jeugdrechtbank. De beslissing van een rechter die eerder van het geschil kennisgenomen heeft terwijl hij zitting had in een kamer voor minnelijke schikking, is nietig behalve als het om de homologatie van een akkoord of een procesverbaal van verzoening gaat (nieuw art. 79, zesde lid Ger.W.).
2.13. Het horen van minderjarigen Het horen van de minderjarigen wordt in het Gerechtelijk Wetboek weggehaald uit de afdeling gewijd aan het getuigenverhoor. Er wordt een nieuwe afdeling ingeschreven die specifiek betrekking heeft op het hoorrecht: afdeling 7/1 luidende ‘Het horen van minderjarigen’. Bij civielrechtelijke geschillen over het ouderlijke gezag en de verblijfs- en omgangsregeling wordt elke minderjarige ouder dan twaalf jaar geïnformeerd over de mogelijkheid te worden gehoord door de rechter of dat te weigeren. De minderjarige jonger dan twaalf jaar kan worden gehoord op zijn verzoek, dat van de partijen, het openbaar ministerie of ambtshalve door de rechter. De rechter kan weigeren de minderjarige te horen, behalve wanneer dat verzoek van de laatstgenoemde of van het openbaar ministerie uitgaat.
2.14. De specialisatie van de magistraten Zowel de zetelende als de parketmagistraten in eerste aanleg en in hoger beroep moeten zich gespecialiseerd hebben in familiale zaken en in verzoenings- en actieve luistertechnieken, teneinde een zo gepast mogelijk antwoord te bieden op de verwachtingen van de rechtzoekende (art., derde lid en nieuw laatste lid Ger.W., nieuw art. 101, § 2, vierde en vijfde lid Ger.W., nieuw art. 151, tweede lid Ger.W., art. 259sexies, § 1 Ger.W.)
2.15. Uitvoerbaarheid Behalve specifieke bepalingen zijn de beslissingen genomen door de rechter van de familierechtbank uitvoerbaar bij voorraad. Dat is niet het geval voor de beslissingen met betrekking tot de staat van personen, behalve wat de tussenbeslissingen of beslissingen alvorens recht te doen betreft (nieuw art. 1398/1 Ger.W.).
■ 3.
De overgangsregeling
De hangende zaken op het moment van de inwerkingtreding van de wet worden verder behandeld door de rechtbank of het hof waarbij ze aanhangig zijn. Indien een beslissing door het Hof van Cassatie vernietigd is en er reden is om de zaak te verwijzen, in een
NIEUWSBRIEF NOTARIAAT
KLUWER
NR 2
JANUARI 2014 7
aangelegenheid die tot de bevoegdheid van de familie- en jeugdrechtbanken behoort, dan wordt de zaak naar de familie- en jeugdrechtbank verwezen (art. 269 wet van 30 juli 2013). Verzet tegen de beslissingen gewezen door de vrederechter of de burgerlijke rechtbank van de rechtbank van eerste aanleg in aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de familiekamers van de familie- en jeugdrechtbanken behoren, of nog door de jeugdrechtbank in burgerlijke aangelegenheden, wordt voor de familierechtbank gedaan. Is verzet gedaan vóór de inwerkingtreding van die wet, dan vindt artikel 263 van de wet van 30 juli 2013 toepassing (blijkbaar is dat fout, bedoeld wordt art. 269 van de wet van 30 juli 2013, Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 53K682/022, 74). Steven Brouwers Advocaat-bemiddelaar Docent PAO Bemiddeling UAntwerpen
Wettelijke terugkeer vrijgesteld van successierechten Art. 55quinquies W.Succ.
Bij artikel 2 van een decreet van 6 december 2013 houdende wijziging van het Wetboek der Successierechten, wat de wettelijke terugkeer betreft1, heeft het Vlaams Parlement een nieuw artikel 55quinquies ingevoegd in het Wetboek der Successierechten, dat luidt als volgt: “Art. 55quinquies. Van het recht van successie en van het recht van overgang bij overlijden wordt vrijgesteld de waarde van de zaken die ascendenten verkrijgen uit de nalatenschap van de erflater, indien cumulatief aan volgende voorwaarden is voldaan: 1° de zaken werden door die ascendenten onder levenden aan de erflater geschonken voor diens overlijden; 2° de zaken bevinden zich nog in natura in de nalatenschap of hiervoor is, indien zij werden vervreemd, nog een schuldvordering in de nalatenschap aanwezig; 3° de erflater is zonder nakomelingen gestorven. De vrijstelling, vermeld in het eerste lid, is slechts van toepassing indien in de aangifte van nalatenschap uitdrukkelijk om de toepassing van dit artikel wordt verzocht.”
■ Toelichting Art. 747 BW
Het Vlaams Parlement motiveert de invoering van artikel 55quinquies als volgt. Artikel 747 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat bloedverwanten in de opgaande lijn, met uitsluiting van alle anderen, de zaken door hen geschonken aan hun kinderen of afstammelingen die zonder nakomelingschap gestorven zijn, erven wanneer de geschonken zaken nog in natura aanwezig zijn in de nalatenschap. Wanneer de zaken vervreemd zijn, krijgen de bloedverwanten in de opgaande lijn de prijs die daarvoor nog verschuldigd mocht zijn. Zij erven ook de rechtsvordering tot terugneming die de begiftigde mocht hebben. Er bestaat in het burgerlijke recht de zogenaamde ‘wettelijke terugkeer’ voor bovenvermelde zaken. Gelet op het feit dat de goederen die terugkeren, deel uitmaken van de anomale nalatenschap van de vooroverleden begunstigde en dat daarvoor in het Wetboek der Successierechten geen vrijstelling opgenomen is, betalen de erfgenamen in opgaande lijn daarop successierechten.
1
Vlaams decreet van 6 december 2013 houdende wijziging van het Wetboek der Successierechten, wat de wettelijke terugkeer betreft (BS 14 januari 2014)