Inspraakreactie van de gezamenlijke boerderijenstichtingen op de notitie ‘Een Lust geen Last. Visie op de modernisering van de monumentenzorg.’ MoMo
Toelichting bij de foto’s op de omslag: Foto 1 linksboven: Deze Zeeuwse wagenschuur is een Rijksmonument. De Gemeente gaf hiervoor tien jaar geleden zonder problemen een sloopvergunning af. De wagenschuur is echter nooit gesloopt, maar er is sindsdien ook geen onderhoud meer gepleegd. De eigenaren hebben recent een plan opgesteld om de wagenschuur op te knappen en te herbestemmen. Zij kregen van de gemeente echter niet de benodigde informatie en assistentie. Foto 2 rechtsboven: Vervallen stolp boerderij aan de Groeneweg in Alkmaar uit 1872. Deze staat al 10 jaar leeg. Nadat de gemeente de stolp op de monumentenlijst heeft geplaatst wilde de eigenaar niet meer meewerken. Alle aangeboden faciliteiten werden door hem geweigerd en hij liet de boerderij onbewoonbaar verklaren. Door het voortschrijdend verval komt zijn plan voor het oprichten van twee landhuizen elke dag wat dichterbij. Foto 3 linksonder: Dit ‘vergeten’ monument met een bijzonder interieur is sinds 2006 Rijksmonument. Deze boerderij in Groot-Ammers staat op instorten, maar de eigenaar kon helaas geen gebruik maken van de art. 43-regeling van 2007 omdat bij de sluitingsdatum voor deze aanvraag de boerderij nog niet aangewezen was. In 2008 was de ondergrens van de subsidiabele kosten zo hoog dat de eigenaar dit niet op kon brengen. Foto 4 rechtsonder: Deze boerderij in Meerkerk is een Rijksmonument. Herbestemming is onmogelijk vanwege de geldende milieumaatregelen door bedrijven in de omgeving. Alle kopers hebben om deze reden afgehaakt. De boerderij wordt binnenkort gesloopt.
2
De gezamenlijke boerderijenstichtingen Dhr. C Bakker, namens de stichting Boerderij & Erf Alblasserwaard-Vijfheerenlanden (Initiatiefnemende stichting) secretariaat: Molenstraat 159 2961 AK Kinderdijk www.boerderijenerf.nl
[email protected] Dhr. Hans de Haan namens de Boerderijenstichting Fryslân / Stichting tot behoud van Staten en Saten in Fryslân Postbus 851 8901 BR Leeuwarden www.boerderijenstichtingfryslan.nl
[email protected] Dhr. W. Havik namens de Boerderijenstichting Groningen P/a Libau, Welstand Groningen Hoge der A 5 9712 AC Groningen www.bs-g.nl
[email protected] Mw. E. Brinkman namens Sallands Erfgoed Oerdijk 155 Okkenbroek www.stichtingsallandserfgoed.nl
[email protected]
Mw. B. Hoevink-Drenth namens Maarkels landschap Oude Rijssenseweg 19a 7475 SM Markelo www.maarkelslandschap.nl
[email protected]
dhr. A. Tom namens de Boerderijenstichting Utrecht P/a Landshap Erfgoed Utrecht Postbus 121 3730 AC De Bilt www.utrechtseboerderijen.nl
[email protected]
3
Dhr. M. Groentjes namens de Boerderijenstichting NoordHolland 'Vrienden van de Stolp' Schapenlaan 20 1862 PW Bergen (NH) www.boerderijenstichting.nl
[email protected]
Mw. L. de Laat namens de Boerderijenstichting Zuid-Holland p/a Erfgoedhuis Zuid-Holland Postbus 3092 2601 DB Delft www.erfgoedhuis-zh.nl/boerderijenstichtingzh
[email protected] Mw. W.M. Spaan namens de Stichting Landelijk Erfgoed Hoeksche Waard Dorpsstraat 111 3284 AD Zuid-Beijerland www.natlan.nl
[email protected]
Mw. J. Boogerd namens de Boerderijenstichting Zeeland P/a Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ) Postbus 49 4330 AA Middelburg www.boerderijenstichtingzeeland.nl
[email protected] Dhr. F. van Dommelen namens de Boerderijenstichting Noord-Brabant Kerkstraat 7 5091 BE Oostelbeers www.boerderijenlijn.nl
[email protected] Dhr. C, Eggen namens de Boerderijenstichting Limburg p/a Huis voor de Kunsten Limburg Postbus 203 6040 AE Roermond www.hklimburg.nl/boerderijen
[email protected]
4
Dhr. M. Jansen namens de Stichting Kennisbehoud Hooibergen Nederland Hezenberg 3 8051 CB Hattem www.skhn.nl
[email protected] Mw. W. Hartmans namens de Boerderijen Stichting IJsselhoeven Blankematerweg 2 7397 NT Nijbroek www.ijsselhoeven.nl
[email protected]
Correspondentieadres: Deze inspraak is opgesteld door Bureau Helsdingen in opdracht van de Stichting Boerderij & Erf AlblasserwaardVijfheerenlanden met inhoudelijke inbreng van de bovenstaande boerderijenstichtingen. Bureau Helsdingen Helsdingse Voorweg 2 4133 ND Vianen 0347-370651 www.bureauhelsdingen.nl
[email protected]
5
Wat gaat er veranderen in de MoMo en wat betekent dat voor de boerderijen? Hieronder schetsen wij in grote lijnen wat de voorgestelde Modernisering Monumentenzorg inhoudt. (De cursief geschreven tekst is een citaat of een samenvatting van de MoMo, zoals die nu ter inspraak ligt.) Vervolgens wordt in normale, recht geschreven tekst weergegeven, wat dit betekent voor boerderijeigenaren en boerderijenstichtingen.
Algemeen In het algemeen komt er in de gemoderniseerde Monumentenzorg meer aandacht voor betere participatiemogelijkheden voor burgers en belangengroeperingen. Positief is dat belangengroeperingen, zoals de boerderijenstichtingen, meer mogelijkheden krijgen om invloed uit te oefenen. Deze belangengroeperingen kunnen nuttige en professionele adviezen geven op elk gewenst bestuurlijk niveau. De participatie van belanghouders zoals burgers, omwonenden en toeristen houdt een gevaar in dat deze niet altijd deskundig en ter zake kundig is. Om dit probleem te ondervangen moet er aan erfgoededucatie worden gedaan, te beginnen met de eigenaar of gebruiker van een boerderij. Wij kunnen hierbij als boerderijenstichtingen een grote rol spelen mits hiervoor de middelen beschikbaar worden. Daarnaast wordt de monumentenzorg meer gebieds- en ontwikkelingsgericht. Dit betekent dat er niet alleen naar het object (de boerderij) wordt gekeken, maar dat het gebied (het boerenerf als onderdeel van het landschap) ook aandacht moet krijgen. Herbestemming wordt een speerpunt. Behoud van historische boerderijen (al dan niet een monument) kan alleen maar dankzij verantwoorde vormen van herbestemming. De visie op de Moderne Monumentenzorg rust op 4 pijlers: Pijler 1: Cultuurhistorie belangrijk element in procedures ruimtelijke ordening; Pijler 2: Verminderde regeldruk; Pijler 3: Efficiënter beheer en financiering bestaande voorraad; Pijler 4: Bevorderen herbestemming en herontwikkeling. Hieronder wordt bij elk van de pijlers aangegeven wat de visie betekent voor de bescherming van het agrarisch erfgoed. Vervolgens worden punten aangedragen die wij als boerderijenstichtingen graag in de gemoderniseerde Monumentenzorg zien opgenomen. De jarenlange ervaring van deze organisaties staat borg voor gedegen adviezen.
6
Pijler 1: Cultuurhistorie belangrijk element in procedures ruimtelijke ordening Bij het opstellen van bestemmingsplannen zal de cultuurhistorie in een vroeg stadium worden meegenomen. Voor het landelijk gebied biedt dit kansen om de verrommeling van het landschap tegen te gaan. Ook biedt dit mogelijkheden om iets te doen voor het behoud van de beeldkwaliteit van historische, maar niet beschermde boerderijen. Dat is van belang omdat slechts 7% van de historische boerderijen een beschermde status heeft. Dan zal echter wel gewaarborgd moeten worden hoe de cultuurhistorie moet worden opgenomen. De ervaringen uit de laatste decennia met bestemmingsplannen voor beschermde stads- en dorpsgezichten zijn niet erg hoopvol. Het ontbreken van een duidelijk kader voor zo'n beschermend bestemmingsplan heeft voor veel historisch leed gezorgd. Het is van groot belang dat deze fout in de stelselwijziging niet opnieuw wordt gemaakt. Van object naar gebied. Er zijn nauwelijks verplichtende handvatten om de omgeving van een monument te beschermen of cultuurhistorische waarden, die net buiten een monument of gezicht vallen, te betrekken. De vormgeving van de openbare ruimte is voor boerderijen van zeer groot belang. Er is een directe relatie tussen boerderij en landschap. Het Nederlandse landschap is vrijwel geheel het product van boerderijen en landbouw. Voor de instandhouding van een boerderij moet niet alleen het gebouwde erfgoed worden gerestaureerd. Er moet nadrukkelijk ook aandacht zijn voor de omgeving, zoals erven, tuinen & huisweiden, houtwallen en sloten. De maatschappij verwacht wel van boeren (en hobbyboeren) dat zij dit landschap onderhouden maar hier staat niets tegenover. Boerderijen zonder een beschermde status Het Nederlandse cultuurlandschap wordt grotendeels bepaald door dit agrarische erfgoed, waarvan 93% geen beschermde status heeft. Om het cultuurlandschap te behouden is aandacht voor deze onbeschermde boerderijen nodig. Door tijdig in te spelen op de ontwikkelingen en bijvoorbeeld cultuurhistorische aspecten niet alleen op te nemen in bestemmingsplannen, maar ook in welstandsnota’s en beeldkwaliteitsplannen kunnen ongewenste ontwikkelingen worden geremd en gewenste ontwikkelingen worden gestimuleerd. Het is belangrijk dat alle bouwplannen die betrekking hebben op cultuurhistorisch waardevolle boerderijen ter advisering worden voorgelegd aan de gemeentelijke welstands en/of monumentencommissie. In gemeenten met agrarisch erfgoed zou iemand van een boerderijenstichting zitting moeten hebben in de beoordelingscommissie. De deskundigen in deze commissies zijn niet zozeer lastige plantoetsers, als onderdeel van de hindermacht, maar vooral deskundigen die pro-actief werken en met de eigenaar en/of aanvrager meedenken. Belangrijk is dat het gemeentelijke welstandsbeleid rekening houdt met de instandhouding van cultuurhistorische waarden. Laat de oorspronkelijke maatvoering zoveel mogelijk intact.
7
Pijler 2: Verminderde regeldruk Er komt een categorie (bouw)-activiteiten waarvoor geen vergunning meer nodig is. Verder komt er een tweede categorie van bouwactiviteiten, waarvoor een gemeente een ‘verklaring van geen bezwaar’ af mag geven Met deze verklaring hoeft de eigenaar geen vergunning meer aan te vragen. Ondanks goede intenties, zoals het tijdig verankeren van de cultuurhistorie in de planvorming, zijn toetsing en controle noodzakelijk. In de bouwregelgeving is de opdeling in vergunningsvrij, verklaring van geen bezwaar en vergunningsplichtig al weer verlaten, omdat dit tot veel verwarring leed. Eigenaren gebruiken soms het excuus om voor te wenden dat men toch terecht dacht, dat de beoogde ingreep vergunningsvrij was. Voorbeeld hiervan is dan men meld, dat men ramen wilt gaan vervangen conform de huidige situatie en niet verteld dat het enkel glas wordt vervangen door dubbel glas. Veel eigenaren zien niet in, dat dit voor een monument een ingrijpende wijziging is. Wat veel helderder is: dat er altijd een vergunning nodig is, maar dat deze in eenvoudige gevallen per omgaande wordt verstrekt. Vergeten monumenten “…Aanwijzing van nieuwe monumenten vindt gereguleerd en beperkt plaats via art. 3-8 MW; dit gebeurt alleen door ambtshalve aanwijzingen via bescheiden themaprogramma’s, die samen met andere overheden en particuliere organisaties worden opgesteld…” Her en der in het land staan ‘vergeten’ monumenten, vooral in afgelegen landelijke gebieden. Deze gebieden zijn overgeslagen bij de inventarisatie uit de jaren ’60 van de twintigste eeuw. De ‘vergeten’ monumenten die ouder zijn dan 1850 zijn ook bij de MIP evaluatie niet meegenomen. Velen daarvan zijn bijzonder zeldzaam en gaaf en een aantal verkeert in een slechte staat. Met het vervallen van de mogelijkheid om deze ‘vergeten’ monumenten op aanvraag aan te wijzen vervalt ook vaak de laatste kans op redding van deze panden. Een ander aspect zijn de onbeschermde bijgebouwen, zoals bijvoorbeeld hooibergen. Vaak zijn de hoofdgebouwen beschermd als rijksmonument, maar niet de bijgebouwen. Hier is een inhaalslag op zijn plaats. Voor deze situaties moet een goed werkend aanwijzingssysteem worden ontwikkeld. Daarvoor zou er een permanent themaprogramma ‘agrarisch erfgoed’ moeten zijn met speciale aandacht voor vergeten monumenten, interieurs en bijgebouwen met name hooibergen. Voorbeeld: In de provincie Noord-Brabant zijn alle boerderijen geïnventariseerd. Hieruit bleek dat “… 36 panden in een zeer slechte en vervallen staat verkeren. Een aantal van deze sedert lange tijd niet meer onderhouden en dikwijls leegstaande panden betreft zeer oude karakteristieke gebouwen (…). Juist deze objecten verdienen spoedig bijzondere aandacht.” Voorbeeld: Zo’n ‘vergeten’ monument is het pand in Groot-Ammers van de kaft. Dit is één van de laatste panden die volgens de oude beleidsregels (in 2007) nog aangewezen zijn als Rijksmonument. Deze imposante kamelenrug boerderij heeft een zeer gaaf en bijzonder interieur en een schouw die op instorten staat.
8
Brim-regeling De Brim-regeling wordt vereenvoudigd. Professionele monumentenorganisaties (zoals stadsherstellen, maar ook een Stichting Oude Groninger Kerken) krijgen een speciale positie binnen de regeling en krijgen vermindering van de administratieve lasten. Eigenaren van boerderijen hebben eveneens te lijden onder deze te ingewikkelde regelgeving. Ook ervaren en deskundige boerderijenstichtingen dienen mogelijkheden te krijgen om voor hun klanten te kunnen werken met minder administratieve lasten. … “Ook uit de Brim-evaluatie komt naar voren dat de eigenaren van …boerderijen met agrarische bestemming, … de inspanningen die nodig zijn om subsidie te krijgen te groot en te kostbaar vinden in verhouding tot de eventuele subsidie…” Deze stelling kunnen we onderschrijven. In bijlage 2 staan onze ervaringen met deze subsidie vermeld. Daarnaast moet er een eenvoudige mogelijkheid komen voor het achteraf subsidiëren van uitgevoerd onderhoudswerk of kleine herstelwerkzaamheden en het repareren van stormschade. Vergelijkbaar met de tot voor kort bestaande Brom regeling voor boerderijen waarbij onderhoud aan het rieten dak jaarlijks achteraf kan worden verrekend binnen bepaalde grenzen. Er komt een onderzoek naar het opstellen van een Revolving Fund voor andere groepen monumenten, als eerste de boerderijen met agrarische functie. Het is positief als de eigenaren van een boerderij met een agrarische functie de keuze krijgen tussen een Revolving Fund en een subsidie. Een Revolving Fund is een Restauratiefondshypotheek met een rente die ruimschoots beneden de marktrente ligt. Uit onze ervaringen met het aanvragen van subsidies voor gemeentelijke monumenten (Cultuurfonds voor Monumenten) is gebleken dat boeren erg huiverig staan tegenover het afsluiten van een lening; ook al zijn de voorwaarden nog zo aantrekkelijk. Dit lijkt ons geen goede oplossing voor de grote restauratieachterstand bij boerderijen met agrarische functie. Daarom moet er ook voor deze groep de mogelijkheid van subsidie blijven bestaan. Een andere laagdrempelige mogelijkheid is de verlaging van de WOZ waarde om de hoge onderhoudskosten te drukken. Naast het verminderen van de regeldruk is het ook belangrijk dat de regelingen toegankelijker gemaakt worden. Veel eigenaren raken de weg kwijt in subsidieland. Agrariërs klagen soms dat ‘import’ het wel voor elkaar krijgt om subsidie te krijgen en zij niet. Er zouden in iedere regio toegankelijke laagdrempelige informatielijnen moeten zijn waar monumenteneigenaren met hun vragen terecht kunnen. De huidige praktijk is dat in sommige regio’s de monumentensteunpunten of de boerderijenstichtingen deze helpdeskfunctie uitvoeren 1 . In de meeste regio’s ontbreekt echter zo’n laagdrempelige helpdeskfunctie. Boerderijenstichtingen die deze taak professioneel opvatten ondervinden steeds meer moeite om aan de benodigde financiën te komen. Continue financiële ondersteuning vanuit bijvoorbeeld de provincies is hiervoor onontbeerlijk.
Een positief voorbeeld is de ‘boerderijenlijn’ in Noord-Brabant. Hier werken de Provincie, de Boerderijenstichting Noord-Brabant en het Monumentenhuis Brabant samen. Eigenaren kunnen via de website of telefoon hier direct hun vragen kwijt. De boerderijenlijn werkt voor agrarisch erfgoed, zowel beschermd als onbeschermd.
1
9
Pijler 3: Efficiënter beheer en financiering bestaande voorraad De verwachting is dat de restauratieachterstand in 2010 tot een acceptabele omvang is teruggebracht. Uitzondering hierop zijn boerderijen en kerken. Voor boerderijen schrijft OCW … “dat er specifieke problemen zijn in het landelijk gebied die met alle beschikbare monumentensubsidies niet opgelost kunnen worden”. Met name historische boerderijen verkeren in een slechte onderhoudssituatie. Dit kunnen we onderschrijven. Op deze financiële aspecten wordt nader ingegaan in het commentaar bij pijler 2 en in de bijlagen. Geen herselectie van Rijksmonumenten. Het monumentenbestand zal voortdurend worden beoordeeld en zal al werkend worden bewerkt. Indien nodig kan de beschrijving worden aangepast en kan er onderzoek worden verricht. Dat er geen opschoonactie komt van de Rijksmonumentenlijst is een goede zaak. Vaak zijn de agrarische monumenten alleen te behouden door ze te beschermen. (Deze opmerking over herselectie is echter in tegenspraak met de opmerking op pagina 18 onder de kop ‘Dynamisch monumentenbestand’. Daar wordt n.l. gesteld dat wordt gekeken of een pand terecht op de monumentenlijst staat.) Bij de denkrichting achter de herverkaveling wordt ook gesproken over de integrale benadering en de kwaliteit van de samenhang. Hier willen we pleiten voor de bescherming van het agrarisch erfgoed als complex. Maar al te vaak is alleen het hoofdgebouw beschermd en zijn de bijgebouwen, zoals de hooibergen vogelvrij. Het uitvoeren van bouwhistorisch onderzoek, als verplicht onderdeel van de vergunningsprocedure draagt bij aan de kwaliteit van het plan. Wanneer dit tijdig wordt uitgevoerd is een dergelijk onderzoek een bron van inspiratie en geen onderdeel van de hindermacht. Er komt een structureel restauratiebudget per 2013, te besteden door de minister, in overleg met provincies, gemeenten en organisaties vastgestelde investeringsprogramma’s. De gezamenlijke boerderijenorganisaties willen graag meedenken en meepraten over de invulling van deze programma’s. De positie van de RACM als gezaghebbend kenniscentrum wordt versterkt door de toegankelijkheid van informatie te verbeteren. Door de opheffing van de SHBO (Stichting Historisch Boerderij Onderzoek) is er voor boerderijen een informatiegat ontstaan. Het archief van de SHBO is overgedragen aan het RACM die het beheert. Hier is op dit moment niemand beschikbaar die de weg in dit archief weet. Zowel de kennis als de ambitie daartoe ontbreken bij de RACM. Feitelijk ‘bestaat’ het SHBO-archief daardoor niet meer. Dit is in strijd met de afspraken die in 2007 zijn gemaakt. 2 Dit moet absoluut verbeterd worden! Natuurlijk is er ook veel kennis aanwezig bij de verschillende boerderijenstichtingen. Echter, als het RACM pretendeert een kenniscentrum te zijn, dan moeten hun archieven op zijn minst op een goede manier toegankelijk zijn. Daarnaast is het belangrijk dat er regelmatig onderzoek wordt gedaan, bijvoorkeur in samenhang met disciplines als bouwhistorie en historische geografie. Wij In 2007 zijn “De betrokken partijen SHBO, NOM, RACM en OCW overeengekomen de SHBOcollectie integraal bij de RACM onder te brengen. Een belangrijk deel van de documentatie- en onderzoekstaken blijft in stand. De collectie vormt een welkome en waardevolle aanvulling op de boerderijendocumentatie van de RACM en blijft ook in Zeist voor het publiek openbaar toegankelijk… De continuïteit van de onderzoeks- en documentatietaken kan, naar het oordeel van het SHBO-bestuur en andere betrokkenen, beter worden gewaarborgd in een grote rijksinstelling.” Bron: RACM persbericht, te zien via http://www.racm.nl/content/xml_racm/n_shbo.xml.asp
2
10
hebben sterk de indruk dat onderzoek naar boerderijen een hele lage prioriteit heeft bij de Rijksdienst. De beloofde continuïteit in de onderzoekstaken (van voorheen de SHBO) wordt niet waargemaakt. Er zou een korte lijn moeten bestaan tussen behoud en onderzoek.
Pijler 4 Bevorderen herbestemming en herontwikkeling Het nieuwe stelsel stimuleert (her)gebruik van monumenten. Deze stelling wordt volledig onderschreven. De praktijk ik echter vaak weerbarstig. Het merendeel van de historische boerderijen heeft inmiddels geen agrarische functie meer. Zonder bestemming vervallen leegstaande boerderijen tot bouwvallen. Alleen door te werken aan herbestemming kunnen deze boerderijen behouden blijven. Dat moet zowel gelden voor het hoofdgebouw als voor de bijgebouwen. Hiervoor moet beleidsruimte worden gecreëerd in structuurvisies, streekplannen en bestemmingsplannen. Hierbij moeten met name provincies sturend optreden. Hier ligt een relatie met hetgeen is gesteld bij pijler 1. Deze nieuwe initiatieven kunnen voor nieuwe investeringen zorgen die juist het voortbestaan van boerderijen kunnen garanderen. Verruiming van mogelijkheden voor hergebruik van leegkomende boerderijen voor andere dan agrarische bestemmingen moeten op een verantwoorde wijze tot stand komen. Een goed voorbeeld van een provinciale beleidsnota is de nota Buitengebied in ontwikkeling 2004 van de Provincie NoordBrabant Hierin wordt ruimte geboden aan nieuwe ontwikkelingen. Dat is in het belang van een gezonde sociaal economische plattelandsontwikkeling en levert tevens een bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Deze beleidsnota schept ruimte voor inspirerende en innovatieve ideeën, die kunnen bijdragen aan het behoud van ons cultuurhistorisch erfgoed, de karakteristieke beeldkwaliteit en de identiteit van het platteland. Door strenge regelgeving worden nieuwe initiatieven nu nog te vaak gedwarsboomd. Bovendien ontstaan er vaak planologische beperkingen door het aanleggen van wegen, bedrijventerreinen of woonwijken op te korte afstand van een bestaande boerderij. Denk ook aan milieuwetgeving en stankcirkels, aan de weigering om in het verleden functieloos geraakte boerderijen opnieuw hun woonbestemming te geven of aan het limiteren van het aantal kubieke meters dat in gebruik genomen mag worden van een boerderij bij een gewijzigde, niet-agrarische functie. Een voorbeeld van dit probleem is het pand in Meerkerk van de kaft. Herbestemmen van deze Rijksmonumentale boerderij is onmogelijk vanwege milieuregelgeving. De boerderij zal nu worden gesloopt. Om leegstand en verval te voorkomen moeten de gemeenten pro-actief optreden. In de planologie van het landelijk gebeid speelt restauratie of herbestemming vaak een rol. Een belangrijk instrument daarbij is een inventarisatie van alle in een gebied voorkomende boerderijen, al dan niet in de vorm van een quick scan. De gegevens komen dan bij voorkeur in een databank, die steeds aangevuld kan worden. Afhankelijk van de situatie staan verschillende instrumenten ter beschikking, variërend van objectgericht bouwhistorisch onderzoek tot gebiedsgericht agrarisch onderzoek tot bouwstenen voor een cultuurhistorische planologie.
11
Er komt een “…Tijdelijke bescherming (bezinningsregeling/sloopverbod). Gemeenten kunnen via een nieuw artikel in de Monumentenwet een bezinningsperiode creëren voor complexen of grote gebouwen waarvan de functie verloren gaat. …” (…) Hierdoor is er tijd voor het ontwikkelen van herbestemmingplannen en het aantrekken van nieuwe investeerders. (…) Er komt een regeling en budget voor het winden waterdicht houden tijdens de planvormingsfase van leegstaande gebouwen. (…) Er komt waarschijnlijk een plankostenregeling. Dit is een regeling waarbij er budget is voor de kosten die gemaakt worden om een plan te ontwikkelen. Dat is een goede zaak. Planvorming is een langdurig traject, waarbij van alles mis kan gaan tijdens het proces. Er zijn in het verleden goede resultaten bereikt dankzij de plankostenregeling. Hier kan met weinig geld veel worden bereikt. Bronvraag De huidige regelgeving rond de fiscale aftrek van onderhoudskosten belemmert de herbestemming van monumenten. Los van planologische belemmeringen is verandering van de bron en derhalve het vervallen van de fiscale aftrek, een hoge drempel voor particulieren om in (grote) boerderijen te investeren. Daarnaast koppelt het NRF het verstrekken van een mogelijke lening aan het behoud van de bron. Bij de huidige rigide toepassing komt een eigenaar niet alleen, niet in aanmerking voor fiscale aftrek, maar hij kan ook geen laagrente lening van het NRF ontvangen. Dit belemmert de herbestemming en is onterecht, omdat historische boerderijen vaak ook na herbestemming onrendabel blijven.
12
Wat moet er in de Visie op de MoMo veranderen zodat boerderijen beter beschermd en bewaard worden? Enkele voorgestelde veranderingen worden als kansen gezien en dat is positief. Van belang is dat het Rijk nu de specifieke problemen van de boerderijen erkent. De boerderijen vormen namelijk, na de woonhuizen, de grootste groep monumenten. 3 Als aanvulling van hetgeen hiervoor bij de reactie op de Pijlers is geschreven, zijn vanuit de boerderijenstichtingen de volgende voorstellen voor verbetering van de MoMo aangedragen:
Thema Cultuurhistorie / ensemble 1. Het bestaande monumentenbeleid voor boerderijen richt zich teveel op het hoofdgebouw en onvoldoende op de bijgebouwen. Bijgebouwen en erf zijn de natuurlijke omgeving van de boerderij. Zij zijn echter vaak niet beschermd en/of komen niet voor subsidie in aanmerking. Bijgebouwen zijn kwetsbaar o.a. door de materialen (hooibergen met rieten kap) en omdat zij meestal onrendabel zijn. 2. Regelingen voor reconstructie, sanering in combinatie met landschapsverfraaiing zoals Ruimte voor Ruimte, Rood voor Rood zijn teveel gericht op kwantitatieve eisen en niet op kwalitatieve eisen. Er wordt meer gestuurd op de kubieke meters in plaats van dat de ruimtelijke kwaliteit van de boerderij, de bijgebouwen, het erf en het karakteristieke landschap word bewaakt. Daardoor verdwijnen vaak onnodig leegstaande bijgebouwen die wel degelijk bijdragen aan de waarde van het ensemble.
Thema Verminderde regeldruk / subsidies 3. Het repareren en/of vervangen van rieten daken moet komen te vallen onder de categorie (bouw)-activiteiten waarvoor geen vergunning meer nodig is. En zou in de categorie moeten worden geplaatst waarvoor door de gemeente slechts een ‘verklaring van geen bezwaar’ voor af gegeven mag worden. Dit geldt niet alleen voor het aanbrengen van een nieuw traditioneel gebonden rieten dak maar ook voor het zogenaamde schroefdak. Veranderingen zoals dakkapellen en het aanbrengen van boeiboorden en dergelijke blijven wel vergunningsplichtig. 4. De aanvraagprocedure voor een Brim-subsidie moet drastisch vereenvoudigd worden. In Bijlage 2 wordt dit verder toegelicht. Veel voorkomende werkzaamheden zoals het vervangen van rieten daken, moet als onderhoud worden beschouwt en via een eenvoudige procedure worden behandeld. 5. Monumentale boerderijen met een agrarische functie zouden niet meer ondergebracht moeten worden in de groep ‘overigen’. Hiervoor moet een aparte categorie worden gemaakt De boerderijen zijn immers in grootte de tweede categorie monumenten. Er zijn ongeveer evenveel monumentale boerderijen met een agrarische functie als kerken. Deze groep is nu onzichtbaar en krijgt daardoor niet de aandacht die zij nodig heeft. 6. Het is goed om de eigenaar de keuze te geven tussen een Revolving Fund en een subsidie. Er moet echter ook een mogelijkheid voor een eenvoudige en laagdrempelige subsidie blijven bestaan. De financiële draagkracht van boeren is sterk wisselend en zeer afhankeErfgoed Nederland, Jaarboek Monumenten, Archeologie en Cultuurlandschap 2008 p. 26: woonhuizen met monumentenstatus: 32.980 stuks (65%), boerderijen 6447 stuks (13%). 3
13
7.
8.
9.
10.
11.
12.
lijk van het weer en de landbouwprijzen. Dit maakt dat agrariërs over het algemeen niet bereid zijn om een lening voor een lange periode aan te gaan voor het “wonen” of voor de onrendabele bedrijfsgebouwen. Ook belastingaftrek is voor deze doelgroep niet gunstig. Veel boeren hebben regelmatig een negatief inkomen. Er moet weer een eenvoudige subsidie voor rieten daken komen naar het voorbeeld van de oude Brom. Deze subsidie werkte zeer positief op het onderhoud van de boerderijen. De regeling was simpel, snel en kon ook achteraf aangevraagd worden. Dit laatste was vooral van belang bij stormschade. De rietdekker moet, net als de schilder en de kapper in het lage 6% BTW tarief komen. Rietdekken is zeer arbeidsintensief werk en daarnaast milieuvriendelijk. Dit is ook een manier om iets te doen voor 93 % van alle historische boerderijen die geen beschermde status hebben. Het stapelen van subsidies mogelijk maken, waarbij bijvoorbeeld het Rijk 60%, de Provincie 30% en de eigenaar 10% van de kosten op zich nemen. 4 Ook andere subsidiebronnen kunnen zo beter benut worden. Het Rijk zou ook bijvoorbeeld in de POP 2 regeling de koppeling met andere subsidiegevers kunnen laten vervallen en het maximum van de door de Europese Unie toegestane subsidiepercentage mogelijk moeten maken. Voor de groep boerderijen met een agrarische functie het onderscheid in subsidiepercentages bij fiscaal aftrekbaar / niet fiscaal aftrekbaar laten vervallen. De inkomenspositie van de gemiddelde agrariër is zodanig dat fiscale aftrekbaarheid nauwelijks interessant is. Het subsidie percentage kan dan voor de gehele groep boerderijen met een agrarische functie van 40% naar 50%. Er moet meer afstemming zijn tussen de wijze van bepalen van subsidiabele (restauratiekosten) en fiscaal aftrekbare kosten. Aanbevolen wordt dat voor een eigenaar van een rijksmonument de afgifte van een monumentenvergunning voldoende is om automatisch in aanmerking te komen voor belastingaftrek Pleidooi voor een laagdrempelige, eenvoudige en snelle subsidieregeling voor boerenerven, kleine erfelementen en dergelijke. Met een kleine inspanning kan er veel zichtbaar resultaat worden geleverd. Vergelijk bijvoorbeeld de acties voor ‘Kleine erfelementen’ van Landschapsbeheer Zeeland, het ‘Stoepenproject’ van de historische vereniging Binnenwaard 5 en het rode en groene project van de Stichting IJsselhoeven.
Thema Onderzoek / kennis / voorlichting 13. Het SHBO archief moet op korte termijn weer toegankelijk worden gemaakt. In de huidige situatie kan de RACM haar positie - als gezaghebbend kenniscentrum voor boerderijen niet waarmaken. 14. Met het wegvallen van de SHBO, als landelijke boerderijen organisatie, is een gat gevallen op het gebied van onderzoek. Om dit gat op te vullen moet de RACM samen met de regionale boerderijenstichtingen een landelijke denktank oprichten. Hierbij kan de kennis en deskundigheid die bij de RACM en boerderijenstichtingen aanwezig is gebundeld worden. Door participatie van de boerderijenstichtingen kan de gezamenlijke doelstelling: het behoud van agrarische monumenten, zo goed mogelijk worden nagestreefd. De meerwaarde van de boerderijenstichtingen voor de RACM is vooral gelegen in de grote kennis
4 Dit voorstel is gedaan door Jan van de Voorde (plaatsvervangend directeur RACM) op het symposium ‘Behoud van Zeeuwse boerderijen tussen de regels door” , dat gehouden werd in Middelburg op 1 november 2006. Bron: Behoud van Zeeuwse boerderijen tussen de regels door, Boerderijenstichting Zeeland en SCEZ, P15. 5 Boerderij in Perspectief, handvatten voor herbestemming
14
15.
16.
17.
18. 19.
20.
van de regionale bouwwijze en de makkelijke ingang die de boerderijenstichtingen hebben bij de eigenaren van boerderijen. In sommige gemeenten wordt onvoldoende prioriteit gegeven aan het behoud van het historisch erfgoed, waardoor de eigenaren niet vlot en deskundig genoeg geadviseerd worden. Het beleid van decentralisatie kan deze gemeentes alleen maar teleurstellende resultaten geven. Het Rijk moet de ontstane praktijk onderkennen en deze gemeenten actief gaan aansturen en ondersteunen. (Boerderijenstichtingen en Monumenten verenigingen ‘in het veld’ weten precies welke gemeenten niet goed functioneren.) Omdat de informatie van RACM de eigenaren vaak niet bereikt (noch direct, noch via de gemeenten) nemen de boerderijenstichtingen deze taak op zich. Deze organisaties moeten worden gesteund met subsidie voor hun werk van Advies en Voorlichting. Als het Rijk wil dat er iets aan de restauratieachterstand gebeurt, dan moeten er organisaties zijn die de eigenaren door het papieren oerwoud heen helpen. Het opzetten van provinciale depots van historische bouwmaterialen voor bijvoorbeeld kozijnen, haarden, bedsteden en pompen. Hierdoor kunnen zoveel mogelijk historische bouwmaterialen hergebruikt worden zodat de restauraties sober, doelmatig en streekeigen uitgevoerd kunnen worden met zoveel mogelijk behoud van authenticiteit. Het bevorderen van participatie van belanghouders (eigenaar, burgers, omwonenden, toeristen) en het doorvoeren van decentralisatie en deregulering is een gevaarlijke combinatie omdat dat tot kwaliteitsverlies zal leiden. Daarom is erfgoededucatie noodzakelijk. Voor de experts zoals boerderijenstichtingen, architecten, aannemers en constructeurs en bouwhistorisch onderzoekers moet een kwaliteitsborging komen. Dit kwaliteitskeurmerk mag niet leiden tot meer regels, maar moet leiden naar de mogelijkheid om als ‘erkend deskundige’ met eenvoudiger procedures vergunningen en subsidies te kunnen aanvragen. Het slopen van de meest waardevolle boerderijen moet worden voorkomen en mag zeker niet plaatsvinden zonder vooraf een bouwhistorisch onderzoek uit te voeren en de boerderij te documenteren.
Thema herbestemming 21. Meer mogelijkheden voor herbestemming van boerderijen. Zonder mogelijkheden voor herbestemming zijn monumentale boerderijen vaak niet te redden. 22. Op grond van pijler 1 moeten bestemmingsplannen werkbare mogelijkheden geven voor herbestemming van historische boerderijen. De grote boerderijen (Groningen / Zeeland en het Rivierengebied) kennen speciale problemen. 23. Om herbestemming van boerderijen te bevorderen moet de ‘fiscale bronvraag’ worden afgeschaft. Dit wordt in bijlage 2 toegelicht. 24. Het in stand houden van onrendabele gebouwen (hoofdgebouwen / bijgebouwen) en de bijbehorende omgeving / ruimtelijke kwaliteit moet beloond worden.
15
Bijlage 1: Ons commentaar op de Evaluatie Besluit Rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten (Brim) Onderzoek in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap door BMC, september 2008 Bij deze evaluatie is er totaal geen aandacht voor de specifieke situatie van boerderijen met een agrarische bestemming. Ook voor de boerderijen zonder een agrarische bestemming is nauwelijks aandacht. Dat is om twee redenen merkwaardig. Ten eerste omdat de boerderijen, na de woonhuizen, de grootste groep monumenten vormen. Ten tweede omdat ook het Rijk er inmiddels van overtuigd is dat het met deze groep monumenten (en de kerken) relatief slechter gaat dan met de overige groepen monumenten. 6 Dat de boerderijen, vooral de boerderijen met een agrarische functie, een blinde vlek zijn in het rapport van BMC blijkt o.a. uit het volgende: In de literatuurlijst staan geen bronnen vermeld die specifiek betrekking hebben op boerderijen. Deze bronnen waren wel degelijk beschikbaar op het moment dat dit rapport werd geschreven. Met name het boek “Boerderij in perspectief” wijdt een heel hoofdstuk aan het Brim en hoe deze regeling in ‘het veld’ wordt ervaren. De nadere gegevens van dit boek en de andere bronnen staan vermeld achteraan dit hoofdstuk. In de lijst met geïnterviewde personen komen geen boerderijenkenners voor. In de hoofdtekst van het rapport worden boerderijen zonder een agrarische functie - uitsluitend in één adem met de woonhuizen genoemd. Nu vallen zij wel onder dezelfde subsidieregeling, maar dat wil nog niet zeggen dat zij ook hetzelfde zijn. Er zijn tussen deze twee groepen grote verschillen aan te geven. Woonhuizen hebben soms maar twee gevels en een pannen dak. Boerderijen zijn over het algemeen grote, tot zeer grote gebouwen, met in de meeste gevallen een rieten dak. (Rieten daken hebben ieder jaar onderhoud nodig en moeten om de 25 tot 40 jaar geheel worden vervangen.) Een boerderij staat niet op zichzelf, maar - is vrijwel altijd onderdeel van een boerderijcomplex. Een boerderijcomplex bestaat uit de boerderij zelf met een erf en de hierop aanwezige bijgebouwen, hooibergen en in sommige gevallen een monumentale tuin. De eigenaren hebben dus over het algemeen veel hogere onderhoudskosten dan een gemiddelde woonhuiseigenaar en doen daarnaast ook veel van het vereiste onderhoud zelf. Bijgebouwen van boerderijen zijn momenteel zeer bedreigd. Soms is het zeer onduidelijk of zij onder de bescherming van de boerderij vallen. Zij komen meestal niet in aanmerking voor financiële ondersteuning en dat terwijl zij toch een wezenlijk onderdeel van het boerderijcomplex zijn. Ook hieruit blijkt dat de onderzoekers niet beseffen dat boerderijen een eigen groep zijn met specifieke problemen en kansen. De blinde vlek voor boerderijen met een agrarische functie is nog erger. Deze groep wordt slechts twee maal (zijdelings) genoemd. Eén maal wordt vermeld dat boerderijen met agrarische functie onder de Brim categorie ‘overige’ vallen. 7 Vervolgens wordt gesteld dat het onderscheid tussen wel of niet agrarisch gebruik onduidelijk is. 8 Uit de praktijk weten we echter dat dit onderscheid als criterium voor wel / geen subsidie glashelder is en dat alle eigenaren dit uit hun hoofd weten. Het rapport van BMC baseert zich ook op een telefonisch onderzoek onder aanvragers. De vragen uit dit telefonisch onderzoek zijn relevant. De uitwerking van dit onderzoek is echter een gemiste kans. De meeste geïnterviewden hadden een Brim subsidie met een 6-jaren onEen lust, geen last. Visie op de modernisering van de monumentenzorg, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Den Haag, november 2008 p. 19 paragraaf 4.3 7 Evaluatie Brim, p10 8 Evaluatie Brim, p13: “Het is niet altijd duidelijk of een boerderij een agrarische functie heeft of niet. De onderbouwing van de agrarische functie vindt plaats met behulp van de LNVinschrijving. Deze is niet gerelateerd aan de monumentale bouwwerken maar aan de boer en de huidige bedrijfsgebouwen.” 6
16
derhoudsplan aangevraagd. Een deel had echter een laagrentende lening aangevraagd. Dit zijn zeer verschillende procedures. Vervolgens zijn de antwoorden van deze groepen in de uitwerking niet uitgesplitst. Het is alsof de helft van de mensen een rijpe appel heeft gegeten en een andere helft een overrijpe peer en dat men vervolgens concludeert dat 50% procent van de mensen fruit niet lekker vindt. Een onderzoek dat op een zodanige wijze is uitgewerkt is ongeschikt om knelpunten mee op te sporen. In het telefonisch onderzoek hebben de onderzoekers 13 eigenaren van woonhuizen of boerderijen met een woonfunctie geïnterviewd. Zij hebben 88 eigenaren van kastelen, buitenplaatsen, landhuizen, molens of gemalen gesproken. En 12 personen die eigenaar waren van de categorie ‘overige monumenten’. Deze aantallen zijn niet in verhouding met de aantallen monumenten en vermoedelijk ook niet met het aantal aanvragen. In de categorie ‘overige’ vallen boerderijen met een agrarische functie, maar ook industrieel erfgoed, watertorens, grafmonumenten, grenspalen e.d. Uit de detailinformatie in de bijlage wordt niet duidelijk of er onder die 12 personen ook agrariërs zijn die in een monumentale boerderij wonen. Op deze manier is het dus niet mogelijk om het knelpunt omtrent de boerderijen met een agrarische bestemming helder in beeld te krijgen. Dat hier een knelpunt is, was al voordat aan dit onderzoek begonnen werd bij de RACM bekend. In het rapport wordt herhaaldelijk aangegeven dat de groep eigenaren van kastelen, buitenplaatsen, landhuizen, molens of gemalen ontevreden is over de Brim subsidie met het 6-jaren onderhoudsplan. Zij vinden de regelgeving te ingewikkeld en te tijdrovend in verhouding tot het geld dat het oplevert. Deze monumenten worden doorgaans beheerd door stichtingen. Deze stichtingen hebben over het algemeen het behoud van het monument in hun doelstelling staan. In deze stichtingen zitten professionals en ervaren vrijwilligers. Men mag er dus van uit gaan dat deze stichtingen deskundig zijn op het gebied van monumenten en subsidies. Dit is een heel ander type eigenaren dan agrariërs die in een monumentale boerderij wonen. Voor hen is het wonen in een monumentale boerderij nooit een bewuste keus geweest. Zij wonen daar omdat hun ouders of schoonouders daar voor hen woonden. Men mag van deze groep dan ook geen deskundigheid op het gebied van monumenten verwachten. Op deze groep agrariërs drukt dezelfde administratieve last als op de groep stichtingen die kastelen, molens ed. beheert of de gemeenten die b.v. een grafmonument in hun beheer hebben. Eigenaren van de categorie ‘overige’ krijgen slechts een subsidiepercentage van 40% in tegenstelling tot de andere categorieën die 50% of meer krijgen. Als deskundige en ervaren kastelenof molenstichtingen al zuchten onder de administratieve last voor te weinig geld, hoe zullen de agrariërs dit dan ervaren? Hierover wordt in dit rapport niets vermeld. Voor het opstellen van dit rapport hebben de onderzoekers ook een enquête onder de gemeenten gehouden. Uit de enquête kwamen enkele zorgwekkende gegevens naar voren: Een van de vragen was welke (hoofd)werkzaamheid de plaatselijke monumentenambtenaar heeft. 16 % van de monumentenambtenaren zit niet op de afdeling monumenten, Bouw- en woningtoezicht of Ruimtelijke Ordening. Deze ambtenaren hebben dus vermoedelijk ook geen bouwkundige achtergrond, laat staan een monumentenachtergrond. 6 % valt onder de afdeling welzijn, 1 % onder cultuur en 9 % heeft een andere (hoofd)werkzaamheid. Men kan zich dus afvragen of deze ambtenaren in staat zijn om monumenteneigenaar deskundig te adviseren. Bijna 20 % van de gemeentelijke respondenten blijkt van mening te zijn dat in hun gemeente het monumentenbeleid niet is vastgelegd. 18 % van de respondenten geeft aan niet te weten hoe hun gemeente de burgers over de instandhouding van rijksmonumenten collectief informeert. 44 % van de gemeenten geeft nooit of minder dan eenmaal per week individuele informatie.
17
Een goede lezer kan uit de uitwerking van deze enquête concluderen dat sommige gemeenten niet goed functioneren op het gebied van monumentenzorg 9 . Nu was dit ook al het geval voordat het Brim werd ingevoerd. Het is echter wel relevant voor het hier besproken onderzoek. In deze gemeenten worden hierdoor monumenteneigenaren niet goed voorgelicht over de mogelijkheden tot subsidieaanvraag door de monumentenambtenaar. Zo zijn er monumentenambtenaren die niet van het bestaan van het Cultuurfonds voor Monumenten of de Brim subsidie weten. Dit is vooral problematisch voor de zwakste groep en dat is de particulier die een ingewikkelde subsidieaanvraag moet doen. Dit zijn dan in de meeste gevallen de eigenaren van boerderijen met een agrarische functie. Vanuit het veld weten we dat de gemeentes die niet goed functioneren vaak plattelandsgemeenten zijn. De conclusie dat sommige gemeenten niet goed functioneren en dat daardoor in die gemeenten het Brim niet functioneert wordt door de onderzoekers niet getrokken. Een van de onderzoeksvragen van dit rapport was: ‘Voldoet de Brim-regeling voor alle soorten eigenaren?’ Over deze onderzoeksvraag zijn 6 pagina’s tekst geschreven. Over de categorie “Eigenaren van andere monumenten dan woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie” vermeldt het rapport alleen het volgende: “Het beeld voor deze groep van eigenaren is minder positief dan voor de eigenaren van woonhuizen. Vooral voor de grotere objecten wordt de subsidie bij grotere ingrepen als onvoldoende ervaren. De inspanningen voor het verkrijgen van de subsidie en de administratie die moet worden gevoerd tijdens de planperiode wordt door veel geïnterviewden als te belastend ervaren.” Om de vraag: Voldoet de Brim-regeling voor alle soorten eigenaren? Te beantwoorden worden de diverse soorten eigenaren binnen deze groep dus niet uitgesplitst. Terwijl een gemeente die een watertoren bezit toch echt een ander type eigenaar is dan een agrariër. De evaluatie is op dit punt dus echt onvoldoende. Ook dit is een gemiste kans aangezien volgens ons hier een kernprobleem ligt. Bij de Brim-evaluatie is er onvoldoende oog voor deze specifieke groep eigenaren. Omdat zij in de restcategorie overige vallen, zijn zij “onzichtbaar geworden” De RACM kan deze groep eigenaren niet bereiken en heeft geen zicht op hun specifieke situatie. Kortweg onderscheiden de eigenaren van monumenten met een agrarische functie zich van de rest van de monumenteneigenaren op de volgende gebieden: Dat zij in een monument wonen is geen bewuste keus. Zij hebben geen specifieke deskundigheid op monumentengebied. Zij hebben al jaren een onzekere en doorgaans slechte inkomenssituatie. Fiscale aftrekbaarheid is nauwelijks interessant, terwijl het subsidiepercentage wel verlaagd is vanwege deze aftrekbaarheid. Zij hebben grote bezwaren tegen het aangaan van leningen voor het onderhoud van hun huis en onrendabele gebouwen/schuren. Voor bedrijfsinvesteringen zijn namelijk vaak al grote leningen aangegaan. Zij hebben bij de bedrijfsuitvoering nooit voordeel van de monumentale status maar hebben er wel vaak last van. Een deel van hen woont in kleine / landelijke gemeentes, waar doorgaans het gemeentelijke monumentenbeleid onvoldoende functioneert. Zij wonen verspreid zodat zij als groep minder herkenbaar zijn.
9
Zo zijn dat bijvoorbeeld in het werkgebied van de Stichting IJsselhoeven 3 van de 4 gemeenten.
18
Samenvatting In de literatuurlijst staan geen bronnen vermeld die specifiek betrekking hebben op boerderijen. In de lijst met geïnterviewde mensen komen geen boerderijenkenners voor. Er wordt nergens onderscheid gemaakt tussen woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie terwijl hier tussen toch duidelijke verschillen zitten. Boerderijen met een agrarische functie worden in het rapport slechts 2 keer zijdelings genoemd, maar hun situatie wordt niet geanalyseerd. Bij het telefonisch onderzoek onder aanvragers zijn de antwoorden niet op een relevante manier uitgesplitst, waardoor de specifieke problemen van deze doelgroep niet goed naar voren komen. Op deze groep agrariërs drukt dezelfde administratieve last als op de groep stichtingen die kastelen, molens ed. in hun beheer hebben. Zij krijgen evenwel een lager percentage subsidie en hebben minder mogelijkheden tot het inzetten van professionele deskundigheid. Hierover wordt in dit rapport vrijwel niets vermeld. Uit de enquête onder monumentenambtenaren blijkt dat bij een aantal gemeenten de monumentenzorg niet goed georganiseerd is. Hierdoor krijgt een deel van de monumenteneigenaren geen goede informatie en ondersteuning. Dit is vooral een probleem voor particuliere eigenaren van monumenten, waaronder dus de boerderijeigenaren. Dit wordt in het rapport niet vermeld. De onderzoeksvraag of “het Brim voldoet voor alle soorten eigenaren” wordt voor de categorie agrarische eigenaren onvoldoende antwoord gegeven.
Conclusie Bij deze evaluatie is er geen aandacht voor de positie van monumentale boerderijen in z’n algemeenheid. Het rapport heeft geen oog gehad voor de specifieke situatie van boerderijen met een agrarische functie. Om dit manco in de evaluatie van het Brim op te vullen, hebben wij als boerderijenstichtingen onze ervaringen met de Brim-regeling verzameld. Zie hiervoor bijlage 2.
Literatuur De volgende recente literatuur had ons inziens gebruikt kunnen worden voor een meer volledige de Brim-evaluatie: Boerderij in Perspectief; handvatten voor herbestemming. Eindverslag van het samenwerkingsproject tussen St. Boerderij & Erf Alblasserwaard – Vijfheerenlanden en Landschapsbeheer Zeeland (Alblasserdam 2007). Behoud Boerderijen met beleid, beleid en regelgeving met betrekking tot historische boerderijen. Deelproject in het kader van ‘2003 Jaar van de boerderij’; stichting 2003 Jaar van de boerderij / Bureau Helsdingen, (Amsterdam 2002). Behoud van Zeeuwse boerderijen tussen de regels door. Verslag van het symposium 1-11-2006 te Middelburg; Boerderijenstichting Zeeland / Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (Middelburg 2007). Vierkant achter de stolp, handreiking voor gemeentelijk beleid. Boerderijenstichting Noord-Holland ‘Vrienden van de Stolp’ / Steunpunt Cultureel erfgoed Noord-Holland (Bergen 2007). Daarnaast is recent het onderstaande rapport verschenen. Dit is nog uitsluitend digitaal beschikbaar en is als bijlage 4 toegevoegd aan deze inspraak. Cultuurhistorisch waardevolle boerderijen in Zeeland; Een onderzoek naar subsidiemogelijkheden en leningen en het gebruik hiervan voor en door eigenaren van cultuurhistorisch waardevolle boerderijen binnen de provincie Zeeland. 21 november 2008, Rothuizen van Doorn ’t Hooft BV.
19
Bijlage 2 Wat zijn onze ervaringen met de huidige subsidie regelingen? Met de onderstaande subsidieregelingen hebben wij ervaring opgedaan: (de hoofdlijnen van de subsidieregeling is in cursieve tekst weergegeven.)
Brim onderhouds subsidies voor boerderijen met een agrarische functie. Het aanvragen van deze subsidie is zeer tijdrovend. Een korte toelichting op deze regeling. Om in aanmerking te komen voor een subsidie van 40% van de subsidiabele kosten moet voor het onderhoud een Periodiek Instandhoudings Plan (PIP) worden opgesteld. Hoeveel stukken er ingediend moeten worden wordt bepaald door de omvang van het werk. Wordt er slechts regulier onderhoud (zoals bij voorbeeld: goten reinigen, dakpannen rechtleggen, schilderen, opstoppen riet, e.d.) gepleegd dan moet het volgende ingediend worden: bouwkundig inspectierapport beschrijving aard en omvang van de werkzaamheden minimaal in de vorm van een werkomschrijving meerjarenplan volgens een voorgeschreven model meerjarenbegroting volgens een voorgeschreven model minimaal met elementprijzen financieel dekkingsplan overzichtsfoto’s Hoe omvangrijker het onderhoud is, hoe omvangrijker het aantal stukken dat aangeleverd moet worden. Als er naast regulier onderhoud ook klein herstel (zoals bij voorbeeld: het behandelen houtrot van kozijnen, inboeten van stenen, repareren van dakgoten e.d.) uitgevoerd wordt, dan moeten ook de volgende stukken ingediend worden. beschrijving van de aard en omvang van de werkzaamheden minimaal in de vorm van besteksparagrafen En soms ook: dakplattegrond (opnametekening en plantekening) gevelaanzicht(en) (opnametekening en plantekening) Subsidie wordt niet verstrekt, als niet is gewaarborgd, dat na uitvoering van het restauratieplan zonder aanvullende restauratiewerkzaamheden in een goede staat kan worden gehouden. Onze bevindingen: Bij een inspectie van een historische boerderij zijn wij nog nooit een boerderij tegen gekomen waarvan de onderhoudstoestand zo goed is dat er slechts sprake is van regulier onderhoud. Stel dat een boerderij in een uitstekende staat van onderhoud verkeert, maar er is slechts 1 kozijntje verrot, dan valt het hele onderhoudsplan onder de zwaardere categorie. In de praktijk moet er dus altijd een bestek worden geschreven. Het is voor een eigenaar (in dit geval een agrariër) niet mogelijk om deze subsidie aan te vragen zonder de ondersteuning van een bouwkundige (liefst op HTS niveau.) Het is simpelweg te ingewikkeld. Het vervangen van riet valt in de Brim-regeling onder ingrijpend herstel. Daarom moeten er veel gegevens ingediend moeten worden, onder andere besteksparagrafen. Nu werken rietdekkers in de praktijk nooit met bestekken. Zij hebben hun vakkennis en een vaste klantenkring en hun beroepseer. Deze (standaard) bestekparagrafen worden dus alleen maar geschreven voor de subsidieverstrekker. Veel agrariërs schilderen hun pand (gedeeltelijk) zelf. Nu zijn de materiaalkosten van het DoeHet-Zelf werk ook subsidiabel. Hier moet dus ook een bestekparagraaf voor worden geschreven en het schilderwerk moet begroot worden. Hierbij wegen de kosten van de subsidieaanvraag echt niet meer op tegen de subsidieopbrengst. Het uitgangspunt van het Brim is echter dat het pand door de subsidie in een goede staat van onderhoud komt. Het niet meenemen van het schilder20
werk is dus geen optie. Het opstellen van een BRIM subsidie voor een 6 jaren onderhoudsplan kost een ervaren professioneel bureau dan ook gemiddeld een volle week werk en het rapport is vaak 70 pagina’s dik. Een subsidieaanvraag voor een 6-jaren instandhoudingplan is dan ook veel tijdrovender als de subsidieaanvraag van een complete restauratie. Dit komt omdat er ook een kostenverdeling over 6 jaar gemaakt moet worden. Daarnaast zijn er bij een complete restauratie altijd al bestek en tekeningen gemaakt. Bij een Brim onderhoudsubsidieaanvraag moeten alle stukken speciaal voor de subsidieaanvraag gemaakt worden. Alsof dat nog niet genoeg is, moeten de gegevens ook nog eens online ingevoerd worden in een bestand van de RACM. Dit is extra werk en bovendien werkt het online-progamma niet goed als daar later nog wijzigingen in aangebracht moeten worden. Afhankelijk van de moeilijkheidsgraad en het tarief van de adviseur gaat er dan 15 tot 25 % van het subsidie bedrag op aan het indienen van de aanvraag. Wij zijn dan ook van mening dat de Brim-onderhoudsubsidie een buitenproportionele administratieve belasting vraagt van de indiener. Ook aan de zijde van de RACM die de aanvraag moet beoordelen is de administratieve belasting groot.
Brim achterstands subsidie voor boerderijen met een agrarische bestemming. Ook wel de artikel 43 regeling. 2007 Dit is een regeling voor boerderijen met een agrarische functie die een grote restauratieachterstand hebben. Hierbij wordt 60% subsidie op de subsidiabele kosten gegeven. Voor de plannen die ingediend werden voor 1 dec. 2007 gold dat de subsidiabele kosten tussen de € 100.000,= en de € 500.000,= moesten liggen. In de regeling is een artikel opgenomen dat geen subsidie zal worden verstrekt, indien niet is gewaarborgd dat het gehele monument na afloop van de restauratie in een goede staat verkeert en zonder aanvullende restauratiewerkzaamheden in een goede staat gehouden kan worden. Verder is er een subsidieplafond voor boerderijen met een agrarische functie van € 6.000.000,=. Indien er meer subsidieaanvragen zijn dan dit plafond hebben de restauratieplannen met een lager bedrag aan subsidiabele kosten voorrang op restauratieplannen met een hoger bedrag aan subsidiabele kosten. In 2007 zijn er 575 subsidieaanvragen voor de artikel 43 regeling ingediend. Dit waren: 54 boerderijen, waarvan 42 gehonoreerd. (Van de ca. 3000 agrarische boerderijen. Dit is nog geen 2%.) 38 orgels; waarvan 26 gehonoreerd. Ongeveer 140 molens. (Van de 1250 molens. Dit is 11%.) 320 ‘Andere monumenten’ (deze groep is in het persbericht niet gespecificeerd maar het zijn in ieder geval geen woonhuizen). Uit deze getallen blijkt duidelijk dat het aantal ingediende subsidieaanvragen voor boerderijen ten opzichte van het totaal aantal boerderijen met een agrarische bestemming veel kleiner is dan voor de molens. Hoe de verhoudingen zijn voor de andere groepen is niet te achterhalen. Duidelijk is wel dat voor de groep agrarische boerderijen er opvallend weinig artikel 43 subsidie aanvragen zijn gedaan. Dit terwijl de restauratie behoefte wel groot is. Het middel (artikel 43 regeling) bereikt de doelgroep dus maar beperkt. Onze bevindingen: Er zijn voldoende boerderijen met een agrarische bestemming die een restauratieachterstand hebben die dermate groot is dat subsidiabele kosten tussen de € 100.000,= en de € 500.000,= liggen. Dit betekent dat de agrariërs uit eigen middelen een bedrag van minstens € 40.000,= tot € 200.000,= moeten opbrengen. De bovengrens van deze eigen investering is echter voor vrijwel geen enkele agrariër op te brengen. (Voor een overzicht van de inkomensontwikkeling
21
van de verschillende agrarische bedrijfstakken in de afgelopen jaren zie in de bijlage het krantenartikel in bijlage 3) Dit betekent dat de agrariërs die in een zeer grote boerderij wonen en slechts geld beschikbaar hebben voor een gedeeltelijke restauratie, niet van deze regeling gebruik kunnen maken. Onze inschatting is dat er een vrij grote groep van agrariërs is die hier tussen wal en schip valt. Zij kunnen niet terugvallen op de gewone Brim regeling omdat hier dezelfde bepaling geldt. Vanwege het subsidieplafond kunnen slechts 20 tot 100 boerderijrestauraties voor de volle 60% gesubsidieerd worden. Dit is een te klein gedeelte van de werkelijke behoefte. Voor de regeling van 2007 is het subsidieplafond bereikt. Het beschikbare subsidiegeld is over de aanvragers verdeeld. Dit betekende dat iedereen minder subsidie heeft ontvangen dan hij of zij zou moeten ontvangen volgens deze regeling.
2008 De regeling voor 2008 is vrijwel gelijk aan die van 2007. Belangrijk verschil is echter dat voor boerderijen met een agrarische functie de subsidiabele kosten gelijk aan of hoger zijn dan € 500.000, maar lager zijn dan € 1.000.000. De subsidieaanvraag moet ingediend worden voor 1 november 2008. Onze bevindingen: Wat al over de regeling van 2007 is gezegd, geldt voor 2008 nog sterker. De agrariër moet dus minimaal €200.000,= uit eigen middelen betalen. Het gemiddelde jaarinkomen van de agrariërs lag in 2008 echter tussen de €20.000,= en €70.000,= 10 De gekozen grenzen van de subsidiabele kosten zijn absurd. Hier wordt geen enkele rekening gehouden met de inkomenspositie van de doelgroep. Omdat de subsidiabele kosten nu minimaal €500.000,= moeten zijn, biedt het Brim voor degene die in 2007 om een of andere reden geen achterstandssubsidie hebben gekregen geen tweede kans.
De fiscale aftrekregeling voor boerderijen zonder een agrarische bestemming Onze bevindingen: Voor woonboerderijen is dit een goede regeling waar veel gebruik van gemaakt wordt. De aanvragen worden zeer snel en deskundig afgehandeld. Voor boerderijen met een agrarische functie is deze regeling echter van geen belang. Allereerst is het monument vaak onderdeel van het bedrijf. Hiermee zijn de onderhoudskosten al aftrekbaar. Daarnaast is het inkomen van veel agrariërs vrij laag en soms zelfs negatief. Belastingaftrek levert in zo’n geval erg weinig op. Een specifiek probleem is de combinatie van functieveranderingen belastingaftrek. Wanneer een boerderij verandert van functie, zoals van een agrarische boerderij naar een woonboerderij, dan komt de eigenaar niet in aanmerking voor fiscale aftrek vanwege de ‘bronvraag’. De belastingdienst gaat er van uit dat door de nieuwe functie er zoveel woongenot ontstaat, dat belastingaftrek niet meer nodig is. Om de herbestemming van monumenten te stimuleren zou deze ‘fiscale bronvraag’ moeten worden afgeschaft.
10
Zie bijlage 3
22
De Restauratiefonds-hypotheek voor boerderijen zonder agrarische functie. Voor 70% van de door de belastingdienst goedgekeurde subsidiabele kosten kan een laagrentende lening worden aangevraagd. Het Nationaal Restauratiefonds (NRF) verstrekt de lening. Onze bevindingen: Voor woonboerderijen is dit een goede regeling. Deze regeling functioneert in de praktijk prima. Deze regeling is vergelijkbaar met de laagrentende lening van het Cultuurfonds voor Monumenten voor gemeentelijke monumenten. Over het algemeen hebben agrariërs weinig zin om een lening aan te gaan, ondanks de gunstige voorwaarden. De plannen om de subsidie te vervangen door een lening met een Revolving Fund voor boerderijen met een agrarische functie in plaats van de Brim-onderhoudssubsidie zien wij dan ook met zorg tegemoet. Wij verwachten dat de restauratieachterstand dan nog sterker zal oplopen.
23
Bijlage 3 Kopie uit Trouw, 23-12-2008
24
Bijlage 4 Cultuurhistorisch waardevolle boerderijen in Zeeland; Een onderzoek naar subsidiemogelijkheden en leningen en het gebruik hiervan voor en door eigenaren van cultuurhistorisch waardevolle boerderijen binnen de provincie Zeeland. Goes, 21 november 2008, Rothuizen van Doorn ’t Hooft BV. Dit rapport zal vanaf ca. 1 februari 2009 te downloaden zijn vanaf www.boerderijenerf.nl en wordt hier niet afgedrukt.
25