I nn o v e r e n i n he t c o n s um e nt g e r i c h t e b e d r i j f sl e v e n Determinanten en gevolgen van innovatief gedrag in detailhandel, horeca en ambacht
dr. Jan de Kok
Zoetermeer, juni 2012
This research has been financed by SCALES, SCientific Analysis of Entrepreneurship and SMEs (www.entrepreneurship-sme.eu)
EIM Research Reports reference number
H201205
publication
juni 2012
number of pages
44
email address corresponding author address
EIM Bredewater 26 P.O. box 7001 2701 AA Zoetermeer The Netherlands Phone: +31(0)79 322 22 00 All the EIM research reports are available on the website www.entrepreneurship-sme.eu.
The responsibility for the contents of this report lies with EIM bv. Quoting numbers or text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM bv. EIM bv does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
Inhoudsopgave
Samenvatting
5
1
Inleiding
7
1.1
Achtergrond en onderzoeksvraag
7
1.2
Opzet van het onderzoek
7
2
Een theoretisch raamwerk over determinanten en gevolgen van innovatief gedrag
9
2.1
Begripsafbakening
2.2
Hoe komen innovaties tot stand
2.3
De rol van de ondernemer in het innovatieproces: een theoretisch
9 11
raamwerk
12
3
Opzet van het empirisch onderzoek
15
3.1
Dataverzameling
15
3.2
Beschikbare variabelen
17
3.3
Onderzoeksmethode
24
4
Resultaten voor de consumentgerichte sectoren
27
4.1
Determinanten van bereidheid tot vernieuwingen
27
4.2
Determinanten van innovatief gedrag
29
4.3
Determinanten van bedrijfsresultaat
32
5
Conclusies
35
5.1
Het algemene beeld voor de consumentgerichte sectoren
35
5.2
Verschillen tussen sectoren en grootteklassen
36
5.3
Beperkingen van dit onderzoek
37
5.4
Conclusies
38
Literatuurlijst
41
3
Samenvatting
Innovaties vormen een belangrijke bron voor economische vooruitgang. Het belang van innovaties is inmiddels al vaak aangetoond, net zoals het feit dat innovaties niet alleen door grote bedrijven worden ingevoerd, maar dat er ook in het MKB veel geïnnoveerd wordt. De mate waarin bedrijven innoveren hangt niet alleen met de bedrijfsgrootte samen, maar ook met de sector. De mate van innoveren hangt bijvoorbeeld samen met de mate van concurrentie, terwijl de aard van innovaties mede door de kapitaalintensiteit van een sector bepaald wordt. Om rekening te kunnen houden met dergelijke sectorspecifieke omstandigheden, richten studies naar innovaties zich vaak op een beperkt aantal sectoren. In dit onderzoek staat het consumentgerichte bedrijfsleven centraal. Met het consumentgerichte bedrijfsleven bedoelen we de sectoren die het einde van de productieketen vormen, waar producten uiteindelijk bij de eindgebruikers (burgers) terechtkomen: detailhandel, horeca en ambacht. Bij veel bedrijven in het MKB is de ondernemer de spil in het innovatieproces. De rol van de ondernemer in het innovatieproces staat daarom centraal in dit onderzoek. We gaan in het bijzonder na in welke mate de kennis en houding van de ondernemer het innovatieve gedrag van de onderneming kunnen verklaren. Vervolgens gaan we na, of er een meetbare invloed is van het innovatieve gedrag op de winstgevendheid van bedrijven. We corrigeren hierbij voor de invloed van bedrijfskenmerken (leeftijd, grootte en sector). Tot slot gaan we na of belemmeringen een verstorende invloed hebben. Om een zo goed mogelijk beeld te krijgen van de aard van de doorgevoerde innovaties, richten we ons op de breedte van de innovaties. We kijken naar elf verschillende gebieden van de bedrijfsvoering en bepalen per gebied of er op dit gebied de afgelopen twee jaar vernieuwingen of verbeteringen zijn doorgevoerd. Deze maatstaf omvat alle soorten innovaties, dus zowel productinnovaties als procesinnovaties, zowel technische als sociale innovatie, en zowel innovaties die vernieuwend zijn voor de wereld als innovaties die enkel vernieuwend zijn voor het bedrijf zelf. We gebruiken hiervoor de resultaten van een telefonische enquête uit 2008 onder ruim 1500 ondernemers uit de detailhandel, horeca en ambacht. Dit betrof zowel ondernemers zonder personeel als ondernemers met personeel. De resultaten van dit onderzoek bevestigen dat het algemene beeld ook voor bedrijven uit het midden- en kleinbedrijf in consumentgerichte sectoren geldt: de kennis van de ondernemers beïnvloedt hun vernieuwingsbereidheid; deze vernieuwingsbereidheid beïnvloedt vervolgens het innovatieve gedrag van de ondernemers, met name de breedte van de gerealiseerde innovaties. Deze innovatiebreedte, tot slot, heeft een positieve invloed op de ontwikkeling van de winstgevendheid (Figuur 1). Wat kennis en ervaring betreft, blijkt dat binnen de consumentgerichte sectoren vooral de marktkennis van ondernemers belangrijk is. Het algemene opleidingsniveau heeft beduidend minder samenhang met vernieuwingsbereidheid, innovatiebreedte en winstontwikkeling. Verder is er geen enkele aanwijzing dat ervaren ondernemers in deze opzichten beter presteren dan minder ervaren ondernemers. De ervaring als ondernemer (het aantal jaren dat men ondernemer is) hangt zelfs negatief samen met de innovatiebreedte. Hier staat tegenover dat 5
het aantal jaren dat het bedrijf bestaat juist een positieve samenhang met de innovatiebreedte heeft. Deze twee effecten heffen elkaar enigszins op. Figuur 1
Determinanten en gevolgen van innovatief gedrag van ondernemers, voor ondernemers uit het MKB van consumentgerichte sectoren
Marktkennis Ervaring als
Vernieuwings
ondernemer
bereidheid Bedrijfskenmerken
Innovatie-breedte
Ontwikkeling winstgevendheid
Bron: Panteia/EIM, 2012.
Een manier om de vernieuwingsbereidheid van ondernemers uit kleine en middelgrote bedrijven uit de consumentgerichte sectoren te stimuleren, is dus door het stimuleren van hun marktkennis. Deze marktkennis is over het algemeen zowel sectorspecifiek als regiospecifiek en vereist veel contacten van ondernemers met collega-ondernemers, toeleveranciers en/of klanten. Als men beleid zou willen ontwikkelen om deze marktkennis te stimuleren, dan ligt het voor de hand om dit op regionaal en sectoraal niveau uit te werken. De mate waarin ondernemers hun vernieuwingsbereidheid omzetten in innovatief gedrag, wordt negatief beïnvloedt door belemmeringen die ze ervaren. Dit geldt met name voor ondernemers met personeel. Dit toont nogmaals aan, dat het belangrijk blijft om belemmeringen die ondernemers ervaren bij het invoeren en ontwikkelen van vernieuwingen tot een minimum te beperken. Op deze manier worden ondernemers geholpen om hun positieve houding daadwerkelijk in innovatief gedrag om te zetten.
6
1
Inleiding
1.1
Achtergrond en onderzoeksvraag Innovaties vormen een belangrijke bron voor economische vooruitgang. Innovaties zijn nodig om de productiviteit van werknemers te verbeteren, en zonder productiviteitsstijgingen is een structurele verbetering van de welvaart van een land niet mogelijk1. Het belang van innovaties is inmiddels al vaak aangetoond (zie bijvoorbeeld Braaksma, de Jong en Bodewes, 2009), net zoals het feit dat innovaties niet alleen door grote bedrijven worden ingevoerd, maar dat er ook in het MKB veel geïnnoveerd wordt (Ruis, 2011). De mate waarin bedrijven innoveren, hangt niet alleen met de bedrijfsgrootte samen, maar ook met de sector. De mate van innoveren hangt bijvoorbeeld samen met de mate van concurrentie, terwijl de aard van innovaties mede door de kapitaalintensiteit van een sector bepaald wordt. Om rekening te kunnen houden met dergelijke sectorspecifieke omstandigheden, richten studies naar innovaties zich vaak op een beperkt aantal sectoren. In dit onderzoek staat het consumentgerichte bedrijfsleven centraal. Met het consumentgerichte bedrijfsleven bedoelen we de sectoren die het einde van de productieketen vormen, waar producten uiteindelijk bij de eindgebruikers (burgers) terechtkomen: detailhandel, horeca en ambacht. Tussen 2006 en 2008 heeft bijna 50% van alle MKB bedrijven uit het consumentgerichte bedrijfsleven een of meerdere innovaties doorgevoerd. Gemiddeld genomen voerden deze innoverende bedrijven drie verschillende vernieuwingen door2 in deze periode. Van deze vernieuwingen is ongeveer 25% gericht op het personeel en op verbeteringen in het bedrijfs- of productieproces. De resterende 75% is gericht op nieuwe diensten, nieuwe communicatievormen (bijvoorbeeld een nieuwe winkelformule) en op nieuwe producten (Pleijster, Mooibroek, de Kok en Wennekers, 2010). In dit onderzoek gaan we nader in op de omstandigheden waaronder deze innovaties tot stand komen. Bij veel bedrijven in het MKB is de ondernemer de spil in het innovatieproces. De rol van de ondernemer in het innovatieproces staat daarom centraal in dit onderzoek. We gaan in het bijzonder na in welke mate de kennis en houding van de ondernemer het innovatieve gedrag van de onderneming kunnen verklaren. Vervolgens gaan we na, of er een meetbare invloed is van het innovatieve gedrag op de winstgevendheid van bedrijven.
1.2
Opzet van het onderzoek Het doel van dit onderzoek is om de determinanten en gevolgen van innovatief gedrag in kaart te brengen, waarbij we specifiek ingaan op de rol van de (kennis en houding van de) ondernemer. Het uitgangspunt voor dit onderzoek is een
1
Het vinden van nieuwe natuurlijke hulpbronnen, bijvoorbeeld een nieuwe gasbel, kan ook een sterk positieve invloed hebben. Dit is echter een incidentele vondst en moet niet als een structurele bijdrage worden beschouwd.
2
Binnen de aspecten van de bedrijfsvoering die zijn onderzocht.
7
theoretisch model waarin de te onderzoeken relaties worden beschreven. Dit model is gebaseerd op bestaande inzichten over determinanten en gevolgen van innovatief gedrag van ondernemers. In hoofdstuk 2 wordt dit model besproken. De verschillende relaties die in dit model beschreven worden, worden vervolgens empirisch getoetst. Op deze manier kunnen we vaststellen welke van de verwachte relaties in de praktijk kunnen worden vastgesteld. De data die hiervoor nodig is, zijn verzameld via een telefonische enquête onder ruim 1.500 ondernemers uit de detailhandel, horeca en ambacht. In hoofdstuk 3 wordt uiteengezet hoe deze enquête is uitgevoerd en welke analyses zijn verricht. De resultaten van deze analyses worden in hoofdstuk 4 gepresenteerd. We laten niet alleen de verschillen tussen de sectoren zien, maar gaan ook na in welke mate de resultaten verschillend zijn voor ondernemers met en zonder personeel.
V e r b i jz on d er i ng va n e er d e r on de r zo ek Dit onderzoek kan gezien worden als een verbijzondering van het onderzoek naar innovatief ondernemerschap dat in 2010 is verschenen (Pleijster et al., 2010). Zowel het theoretisch model als de data die gebruikt worden om dit model te toetsen, zijn identiek aan het model en de data die in het rapport uit 2010 worden besproken. Een belangrijk verschil met het rapport uit 2010 is dat de analyses die indertijd zijn uitgevoerd op een aantal punten zijn aangepast. We onderzoeken dezelfde vergelijkingen, maar de functionele vorm van deze vergelijkingen is op diverse punten aangepast. De resultaten die in dit onderzoek gepresenteerd worden, kunnen daarom op sommige punten afwijken van de resultaten die in het rapport uit 2010 zijn gepresenteerd1.
1
8
Een ander verschil is, dat we in dit onderzoek niet meer over innovatief ondernemerschap spreken, maar over innovatief gedrag. De reden hiervoor wordt in hoofdstuk 2 besproken.
2
Een theoretisch raamwerk over determinanten en gevolgen van innovatief gedrag
Innoveren en ondernemerschap zijn twee centrale begrippen voor dit onderzoek. Voor beide begrippen bestaan vele definities. We beginnen dit hoofdstuk met een korte bespreking van deze begrippen. Op basis hiervan zullen we aangeven wat we in dit onderzoek bedoelen met innovatief gedrag van ondernemers. Vervolgens gaan we in op de manier waarop innovaties in de praktijk tot stand komen. In de laatste paragraaf bespreken we de rol van de ondernemer in dit proces, wat resulteert in een theoretisch raamwerk. Dit raamwerk vormt het uitgangspunt voor de empirische analyses van dit onderzoek.
2.1
Begripsafbakening O nd e rn em e rsc ha p a ls be r o ep e n a ls g e dr a g Bij een ondernemer wordt meestal gedacht aan een persoon die met een eigen bedrijf staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en met dat bedrijf zijn inkomen verdient. Ondernemerschap is hier gelijkgesteld aan het beroep 'ondernemer': het voor eigen rekening en risico runnen van een onderneming. Je kan echter ook buiten de context van een eigen bedrijf ondernemend zijn. Er wordt in dit verband onderscheid gemaakt tussen ondernemerschap als beroep en ondernemerschap als gedrag. Met dat laatste wordt bedoeld dat iemand inspeelt op marktkansen zonder zich te laten beperken door zijn of haar huidige hulpbronnen (Wennekers, 2006). Dit kan goed vanuit de situatie van een eigen bedrijf gebeuren, maar dat hoeft niet. Ook werknemers binnen gevestigde bedrijven kunnen ondernemend gedrag vertonen (intrapreneurship). Een ander voorbeeld is het oprichten van een eigen bedrijf: dit is bij uitstek een ondernemende activiteit, maar zolang dat bedrijf nog niet formeel is opgericht is de persoon nog geen ondernemer qua beroep.
I nno v er en Innovatie draait om vernieuwing. Dit kan zowel de vernieuwing van iets bestaands zijn als de introductie van iets geheel nieuws. Met een innovatie kan zowel de uitkomst van een proces worden bedoeld (bijvoorbeeld de eerste Ipad) als het onderliggende proces (de ontwikkeling van de Ipad). Dit proces omvat de ontwikkeling van een nieuwe vondst (inventie), de succesvolle toepassing daarvan (innovatie als uitkomst) en de brede verspreiding van innovaties in de samenleving (diffusie) (WRR, 2008). De ene innovatie is de andere niet. Sterker nog, er bestaat een enorme diversiteit in soorten innovaties. Om deze diversiteit beter te kunnen duiden, worden er verschillende dimensies van innovatie onderscheiden: − Object van innovatie. Het meest gehanteerde onderscheid naar soorten innovatie is die naar product-, dienst- en procesinnovatie. Bij product- en dienstinnovaties gaat het om de ontwikkeling en introductie van een nieuw product of dienst, of om de vernieuwing van een bestaand product of dienst. Procesinnovaties zijn gericht op het vernieuwen van bestaande processen. Dit
9
kan betrekking hebben op productieprocessen, maar ook op organisatorische processen. − Technische en sociale innovatie. Technische ontwikkelingen spelen een belangrijke rol in het innovatieproces. Dit geldt met name voor de inventiefase (de ontwikkeling van nieuwe vondsten). In de daaropvolgende fases speelt niet-technische innovatie echter ook een belangrijke rol. Voor de succesvolle toepassing van de inventies kunnen innovaties in de organisatie belangrijk zijn, en voor een succesvolle diffusie is een goede marketingstrategie belangrijk. De laatste jaren is er met name veel aandacht voor sociale innovatie ontstaan. Het Nederlands Centrum voor Sociale Innovatie heeft hiervoor de volgende definitie geformuleerd: 'Sociale innovatie is een vernieuwing in de arbeidsorganisatie en in arbeidsrelaties die leidt tot verbeterde prestaties van de organisatie en ontplooiing van talenten' (NCSI, 2009). Ook hier staat vernieuwing centraal, maar dan met betrekking tot de inzet van (en relaties met) werknemers. Zowel technische als sociale innovatie zijn belangrijk voor bedrijven. Voor Nederland is al eens gevonden dat 25 procent van het innovatiesucces binnen organisaties door technische innovaties (investeringen in R&D) bepaald zou worden, tegenover 75 procent door slim managen en innovatief organiseren (Volberda, van den Bosch en Jansen, 2005). − Incrementele versus radicale innovaties. Innovaties kunnen betrekking hebben op relatief kleine verbeteringen in bestaande producten, diensten of processen. Deze innovaties vergen geen of weinig nieuwe vaardigheden en zijn vaak gemakkelijk door te voeren. In dit geval is sprake van incrementele innovaties. Radicale innovaties daarentegen vergen een grotere leerinspanning of investering anderszins. Er is sprake van een radicale innovatie wanneer er een nieuw concept of een nieuwe benadering wordt bedacht en in de praktijk gebracht (Schulze, 2004). − Oorsprong van vernieuwing. Innovatie in een bedrijf kan van oorsprong primair of secundair zijn. Een innovatie met primaire oorsprong betreft een innovatie die door het bedrijf zelf bedacht en ontwikkeld is (dit type innovatie komt veelvuldig voor in het ambacht). Een innovatie met secundaire oorsprong is een innovatie die als vernieuwing geïmplementeerd wordt, maar niet door het bedrijf zelf ontwikkeld is. Deze wordt dus in feite overgenomen. − Beleving van vernieuwing. Innovaties draaien om vernieuwing, maar wat nieuw is voor de ene partij hoeft dat niet voor de andere partij te zijn. Bedrijven kunnen bijvoorbeeld hun productieproces verbeteren door productietechnieken en/of werkwijzen van andere bedrijven over te nemen. In dit verband wordt vaak onderscheid gemaakt tussen de volgende drie categorieën van nieuwheid: nieuw voor een bedrijf (imitatie); nieuw voor de markt van een bedrijf; nieuw voor de wereld.
O nd e rn em en e n in nov e re n Innovatie is van oudsher verbonden aan ondernemerschap. Innovatie wordt door sommigen zelfs als het centrale kenmerk van een onderneming of ondernemende activiteit gezien. Dit idee is al door Schumpeter (een van de grondleggers van onderzoek naar ondernemerschap) naar voren gebracht (Schumpeter, 1942). Bedrijven die niet innoveren zullen volgens dit idee niet lang overleven (Baumol, 2002; Freeman en Soete, 1997). In de praktijk vallen innovativiteit en ondernemerschap dan samen. Tegenover dit Schumpeteriaanse perspectief op ondernemerschap kan het Kirzneriaans perspectief geplaatst worden. Volgens dit perspectief draait onderne-
10
merschap primair om het zien van kansen waar potentieel economisch voordeel mee te behalen valt. De kansen kunnen dan benut worden door te innoveren, maar ook door puur te imiteren (De Jong, 2006b).
I nno va t i ef g e dra g va n o nd e rn em e rs Dit onderzoek draait om innovatief gedrag van ondernemers. Met innovatief gedrag bedoelen we in dit geval de mate waarin bedrijven in het recente verleden vernieuwingen hebben doorgevoerd. Het betreft, met andere woorden, innovatie als uitkomst. Meer specifiek kijken we naar de breedte van de gerealiseerde innovaties. Hiermee bedoelen we het aantal aspecten van de bedrijfsvoering waarbinnen innovaties zijn gerealiseerd (dit wordt in hoofdstuk 3 verder uitgewerkt). Er wordt hierbij geen enkele vorm van innovatie uitgesloten: het onderzoek betreft zowel product-, dienst- als procesinnovatie, zowel technische als (aspecten van) sociale innovatie, zowel incrementele als radicale innovaties, zowel innovaties die door het bedrijf zelf ontwikkeld zijn als innovaties die door andere bedrijven zijn ontwikkeld, en zowel innovaties die nieuw zijn voor het bedrijf, voor de markt en voor de wereld. De enquête waar dit onderzoek op is gebaseerd, is gehouden onder ondernemers, in de zin van personen met een eigen bedrijf. Dit onderzoek is hierdoor een onderzoek over ondernemerschap als beroep. In eerder onderzoek is in dit verband wel gesproken over innovatief ondernemerschap. Pleijster et al. (2010) omschrijven innovatief ondernemerschap als het snijvlak van innovatief gedrag en ondernemerschap als gedrag (Pleijster et al., 2010, pag. 18). Hoewel dit begrip sterk lijkt op het innovatief gedrag van ondernemers dat in het huidige onderzoek centraal staat, is het niet exact hetzelfde: innovatief ondernemerschap sluit ondernemers die geen ondernemend gedrag vertonen uit en sluit werknemers die ondernemend gedrag vertonen (intrapreneurs) juist in.
2.2
Hoe komen innovaties tot stand Er bestaan talloze stappenplannen, modellen en stroomschema's die beschrijven hoe innovaties in de praktijk tot stand komen. Als het gaat om innovaties in het MKB, is het mogelijk om op hoofdlijnen zes soorten innovatiemodellen te onderscheiden die weergeven hoe ondernemers innovatie in hun bedrijf vormgeven. Tabel 1 laat zien wat deze modellen inhouden en hoe vaak zij voorkomen. Ondanks de verschillen tussen deze modellen, lijkt er toch sprake te zijn van een gemeenschappelijk onderliggend 'oermodel' dat uit drie fasen bestaat: kansen zien, besluiten nemen en kansen realiseren. In de eerste fase zien ondernemers kansen voor innovaties en komen ze op ideeën om die kansen te verzilveren. In deze fase lopen ondernemers nog geen risico's en er is alle ruimte voor dagdromen. In de besluitvormingsfase wordt de knoop doorgehakt om met de innovatiekans verder te gaan. Met deze beslissing gaat men niet over één nacht ijs omdat hier wordt bepaald of er middelen gaan worden geïnvesteerd en risico wordt gelopen. In de laatste fase werken ondernemers doelgericht naar de realisatie van de kans. (Braaksma et al., 2009).
11
Tabel 1
Innovatiemodellen voor het MKB
Innovatiemodel
Kenmerken
Projectmodel
Ondernemer initieert innovaties, beslist en voert uit
80%
Innovatie door interactie met gebruikers en bijdragen van
61%
Professionalsmodel
Percentage
medewerkers Uitbestedingsmodel Venturemodel
Innovatie is continu uitbesteed aan een andere organisatie
11%
Innovatie door het starten van nieuwe bedrijven of door
12%
participaties in andere bedrijven Organisatiemodel
Innovatie wordt systematisch georganiseerd, maar niet in
16%
een aparte afdeling. Medewerkers spelen een actieve rol Functioneel model
Innovatie in een aparte (R&D-)afdeling of door een gespe-
9%
cialiseerde groep medewerkers Bedrijven kunnen meerdere modellen in de praktijk brengen, dus percentages hoeven niet tot 100% op te tellen. Bron: De Jong (2006c).
2.3
De rol van de ondernemer in het innovatieproces: een theoretisch raamwerk Wat bepaalt nu de uitkomsten van het zojuist beschreven innovatieproces? Wat zijn determinanten van de mate waarin bedrijven kansen zien en verzilveren? Er kunnen drie soorten determinanten worden onderscheiden: persoonlijke kenmerken van de ondernemer, kenmerken van het bedrijf (de onderneming) en externe factoren (Romero en Martínez-Román, 2011). Voor bedrijven uit het MKB lijken de persoonlijke kenmerken van de ondernemer hierbij een belangrijke rol te spelen. Dat de ondernemer in MKB bedrijven een centrale positie inneemt is al langer bekend. Diens kennis en ervaring hebben bijvoorbeeld een aantoonbaar positieve invloed op de overlevingskansen en de winstgevendheid van de onderneming (Bosma, van Praag, Thurik en de Wit, 2004). Ook in het innovatieproces lijkt de ondernemer een centrale rol te spelen. Er wordt zelfs wel gesteld dat de ondernemer hiervoor 'de meest onmisbare persoon' is1 (Braaksma et al., pag. 33). Het gaat hierbij niet alleen om de kennis en ervaring van de ondernemer, maar ook over diens houding ten opzichte van verandering (Van der Veen, 2004). De kennis en houding van de ondernemer kunnen op alle drie de fasen van het innovatieproces van invloed zijn. Ondernemers met meer (markt)kennis die meer openstaan voor veranderingen zullen eerder marktkansen zien. Diezelfde kennis en houding zullen ook de besluitvorming beïnvloeden: meer kennis helpt de ondernemer om een betere afweging te maken, waarbij de houding van invloed is op de mate waarin de ondernemer bereid is om risico's te nemen en om veranderingen door te willen voeren. Vervolgens speelt de (ervarings)kennis een rol bij het succesvol toepassen (uitvoeren) van de innovatie. (Braaksma et al., 2009).
1
12
Vandaar dat we in dit rapport ook wel over 'innovatief gedrag van ondernemers' spreken, in plaats van innovatief gedrag door ondernemingen.
Kort samengevat: als het over het realiseren van innovaties door bedrijven uit het MKB gaat, dan lijken de kennis, ervaring en houding van ondernemers hierbij een belangrijke rol te spelen. Dit vormt het uitgangspunt voor het theoretisch raamwerk dat we voor dit onderzoek hebben geformuleerd (zie Figuur 2). De relaties die in dit raamwerk staan, worden in hoofdstuk 4 empirisch in kaart gebracht. We gaan hierbij toetsen of we de volgende relaties empirisch kunnen onderbouwen: 1
Determinanten van de houding van ondernemers (de vernieuwingsgezindheid) Is er sprake van een relatie tussen kennis (1a) en ervaring (1b) van de ondernemer en bedrijfskenmerken (1c) enerzijds en de houding ten aanzien van het doorvoeren van veranderingen anderzijds?
2
Determinanten van het innovatief gedrag van ondernemers Is er sprake van een relatie tussen kennis (2a), ervaring (2b) en houding van de ondernemer (2c), bedrijfskenmerken (2c) en marktbelemmeringen (2e) enerzijds en het innovatief gedrag van de ondernemers anderzijds?
3
Determinanten van bedrijfsprestaties Is er sprake van een relatie tussen kennis (3a), ervaring (3b), vernieuwingsgezindheid (3c), bedrijfskenmerken (3d) en innovatief gedrag (3e) enerzijds en het bedrijfsresultaat anderzijds?
Figuur 2
Theoretisch raamwerk innovatief gedrag van ondernemers
3a 3b
Kennis
2a
1a
Ervaring
1b
Houding
1c
2b
Bedrijfskenmerken 2c 2d
Belemmeringen
2e
Innovatief gedrag
3e
3d
3c
Bedrijfsresultaat
Bron: Pleijster et al., 2010.
De bedrijfskenmerken die we onderzoeken zijn sector, leeftijd en grootte van het bedrijf. We gaan met name na, of de gevonden relaties verschillen tussen de drie onderzochte sectoren en tussen ondernemingen met personeel (werkgevers) en ondernemingen zonder personeel (OZP). Deze laatste groep bevat zowel ondernemers zonder personeel (deze ondernemers werken op een vaste locatie, bijvoorbeeld kleine winkels) als zelfstandigen zonder personeel (ZZP-ers; deze ondernemers werken niet op een vaste locatie).
13
3
Opzet van het empirisch onderzoek
3.1
Dataverzameling Om de benodigde data te verzamelen, is een telefonische enquête gehouden onder bedrijven uit de detailhandel, horeca en ambacht. Binnen de detailhandel is een verder onderscheid gemaakt tussen de gemengde branche1 en de overige bedrijven uit de detailhandel, maar dit onderscheid speelt in dit onderzoek verder geen rol.
V r a g en l i js t De vragenlijst is specifiek ontwikkeld om informatie over alle aspecten van het theoretisch raamwerk te kunnen verzamelen. Voor het meten van aspecten van kennis, ervaring, houding en gedrag is hierbij zoveel mogelijk uitgegaan van ervaringen met eerdere vragenlijsten over deze onderwerpen. De meeste vragen zijn sectoronafhankelijk. Dit betreft niet alleen algemene vragen over leeftijd en opleidingsniveau van de ondernemer, maar ook stellingen waarmee de kennis en de houding ten opzichte van innoveren is gemeten (meer hierover in de volgende sectie). Er zijn echter drie onderwerpen waarvoor sectorspecifieke vragen zijn opgenomen: de concurrentiepositie van het bedrijf, gebieden waarop de afgelopen 2 jaar innovaties zijn doorgevoerd, en gebieden waarop de ondernemer verwacht binnenkort innovaties te introduceren. Voor deze onderwerpen zijn de mogelijkheden voor concurrentie en/of innovatie deels sectorspecifiek. Een bedrijf uit de detailhandel kan zich bijvoorbeeld onderscheiden door een goed gekozen winkelformule en kan hierin ook innovaties doorvoeren. Voor ondernemers uit de horeca en ambachten is dit echter niet relevant. Het gevolg is dat er drie sectorspecifieke varianten van de vragenlijst zijn ontwikkeld. Deze vragenlijsten zijn vervolgens besproken met experts uit de sectoren en daarna getest, om er zeker van te zijn dat de vragen herkenbaar waren voor ondernemers uit deze sectoren.
V e l d we rk In de zomer van 2008 is een telefonische enquête gehouden onder 1504 ondernemers2 uit het midden- en kleinbedrijf3. Het onderzoek moest niet alleen inzicht geven in overeenkomsten en verschillen tussen de sectoren, maar ook tussen
1
Tot de detailhandel gemengde branche worden winkels gerekend met een assortiment met één van de onderstaande artikelgroepen of een combinatie daarvan: huishoudelijke artikelen; glas, porselein en aardewerk (zoals glas- en eetserviezen, bestekken, tafelaccessoires); kookartikelen (alle artikelen voor koken, bakken en braden); koffie en thee(artikelen); (luxe) cadeau- en trendartikelen; interieurartikelen; souvenirs; kaarsen; kaarten en posters; kunstvoorwerpen (niet-unieke exemplaren).
2
De eerste filtervraag van de vragenlijst was, of de respondent op dat moment als ondernemer actief was in de desbetreffende sector. Als het antwoord 'nee' was, werd het interview afgebroken. De juridische status van de ondernemers (zelfstandig ondernemer, DGA, franchisenemer of anders) is niet bekend. We nemen aan dat deze vraag geïnterpreteerd werd als een vraag naar ondernemerschap als beroep en niet naar ondernemerschap als gedrag. De resultaten van het onderzoek hebben in dat geval betrekking op innovatief gedrag van ondernemers.
3
Voor dit onderzoek is deze grootteklasse bepaald als bedrijven met 1 tot 250 werkzame personen.
15
jonge en gevestigde bedrijven en tussen bedrijven met en zonder personeel in dienst. Om ervoor te zorgen dat de respondenten van de enquête voldoende verspreid zijn over de sectoren en leeftijdsgroepen is de steekproef gestratificeerd naar deze twee kenmerken. In Tabel 2 staat het aantal waarnemingen voor elk van de strata weergegeven. Er is niet naar bedrijfsgrootte gestratificeerd1, maar de steekproef bevat voldoende waarnemingen voor zowel bedrijven zonder personeel als bedrijven met personeel (Tabel 3). Tabel 2
Waarnemingen naar sector en leeftijdsklasse Leeftijdsklasse
Sector
5 jaar en ouder
Totaal
228
282
510
44
47
91
Horeca
205
269
474
Ambacht
179
240
419
Totaal
656
838
1.494
Detailhandel Overig (detailhandel
Jonger dan 5 jaar
exclusief gemengde branche) Gemengde branche
Noot: Voor het veldwerk is binnen de detailhandel een tweedeling gemaakt tussen enerzijds de gemengde branche en anderzijds de overige sectoren binnen de detailhandel. Voor de analyses die in dit onderzoek zijn uitgevoerd, is de gemengde branche gecombineerd met detailhandel overig; voor 10 bedrijven is de sectoren en/of leeftijd onbekend. Bron: EIM, databestand innovatief ondernemerschap in detailhandel, horeca en ambacht.
Een paar van de geïnterviewde bedrijven bleken niet aan de selectiecriteria te voldoen, bijvoorbeeld omdat er meer dan 250 personen werkzaam waren, of omdat niet bekend was tot welke sector ze hoorden2. Na verwijdering van deze waarnemingen resulteerde een databestand met 1490 waarnemingen. Dit bestand vormt het uitgangspunt voor alle analyses.
16
1
De verdeling van de steekproef naar bedrijfsgrootte is hierdoor erg scheef naar links verdeeld.
2
Hierdoor kan niet uitgesloten worden dat ze tot een andere sector behoren dan de drie sectoren waar dit onderzoek zich op richt. Dit geldt overigens maar voor 2 van de 1504 waarnemingen.
Tabel 3
Waarnemingen naar sector en grootteklasse Grootteklasse (op basis van werkzame personen) OZP
Micro
Klein
Midden
Sector
(1 wp)
(2–10 wp)
(11–50 wp)
(51-250 wp)
Detailhandel Overig (detailhandel
166
299
37
12
514
Gemengde branche
23
59
8
1
91
Horeca
34
274
143
5
474
Ambacht
219
164
31
23
419
Totaal
442
796
219
41
1.498
Totaal
exclusief gemengde branche)
Noot: Voor het veldwerk is binnen de detailhandel een tweedeling gemaakt tussen enerzijds de gemengde branche en anderzijds de overige sectoren binnen de detailhandel. Voor de analyses die in dit onderzoek zijn uitgevoerd, is de gemengde branche gecombineerd met detailhandel overig; voor 6 bedrijven is de sectoren onbekend of ze hebben meer dan 250 werkzame personen. Bron: EIM, databestand innovatief ondernemerschap in detailhandel, horeca en ambacht.
3.2
Beschikbare variabelen In deze paragraaf beschrijven we welke variabelen gebruikt worden om de kennis en ervaring, houding en gedrag van de ondernemers in kaart te brengen. De overige variabelen die voor het model relevant zijn, zijn de sector, omvang en leeftijd van het bedrijf (bedrijfskenmerken), de belemmeringen en de winstontwikkeling van het bedrijf.
K e nn is e n e rva r ing Er bestaan veel verschillende soorten van kennis en deze kunnen op veel verschillende manieren worden verkregen. Voor dit onderzoek gebruiken we zowel een maatstaf voor algemene kennis (aantal jaren opleiding) als een maatstaf voor de marktkennis van de ondernemer. Het aantal opleidingsjaren dat de respondent genoten heeft, wordt vaak gebruikt als indicator voor het niveau van kennis dat via initiële opleiding is verkregen. We hebben dit op een indirecte manier gemeten, door de respondenten naar hun hoogst afgeronde opleiding te vragen. Vervolgens hebben we hier het aantal opleidingsjaren aan gekoppeld dat normaal gesproken nodig is om dit opleidingsniveau te halen (Tabel 4). Door deze transformatie resulteert een variabele met een intervalschaal, wat diverse voordelen heeft voor de uit te voeren analyses. Ook wordt op deze manier gecorrigeerd voor eventuele tempoverschillen waarmee respondenten bepaalde opleidingen hebben afgerond. Het aantal jaren opleiding maakt echter geen onderscheid meer tussen beroepsopleidingen en algemene opleidingen.
17
Tabel 4
Opleidingsniveau en benodigde jaren onderwijs
Benodigde jaren
Aantal
onderwijs
waarnemingen
Hoogst behaalde opleiding Basisonderwijs
8
29
Lager beroepsonderwijs LBO/VMBO (LTS, LEAO etc.)
12
197
MAVO (MULO, ULO)
12
175
HAVO/VWO
14
124
Middelbaar beroepsonderwijs MBO (MTS, MEAO etc.)
16
614
Hoger beroepsonderwijs HBO
17
270
Universitair onderwijs WO
18
68
Totaal
1.477
Bron: EIM, databestand innovatief ondernemerschap in detailhandel, horeca en ambacht.
De marktkennis van een ondernemer geeft weer, in welke mate de ondernemer inzicht heeft in de stand van zaken en de ontwikkelingen in zijn branche. Dit kan zowel vakinhoudelijke ontwikkelingen betreffen als kennis van marktpartijen. De marktkennis van een ondernemer is gemeten door de ondernemer acht verschillende stellingen voor te leggen die betrekking hebben op diverse aspecten van marktkennis (Tabel 5). Elk van deze stellingen is op een vijfpuntsschaal gemeten. Een betrouwbaarheidsanalyse laat zien deze stellingen samen een acceptabele schaal opleveren1. Om zowel theoretische als empirische redenen is vervolgens besloten om de laatste stelling alsnog uit de schaal te verwijderen ('Ik heb goed inzicht in de belangrijkste wetten en regels die gelden binnen mijn branche'). Het theoretisch argument is dat kennis van wet- en regelgeving weliswaar marktspecifiek kan zijn, maar dat het tegelijkertijd weinig te maken heeft met kennis over de producten, productiemethoden en organisaties op die markt. Dit wordt ondersteund door het empirisch argument: de betrouwbaarheid van de schaal neemt toe als deze stelling wordt verwijderd2. De variabele 'marktkennis' is vervolgens gedefinieerd als de gemiddelde score op de zeven overblijvende stellingen over marktkennis. De marktkennis van een ondernemer zal voor het grootste deel op diens ervaring gebaseerd zijn. Dit hoeft niet beperkt te zijn tot de ervaringen van de respondent als ondernemer: ook in de periode voordat de respondent ondernemer was, kan hij of zij veel ervaringen met de markt hebben opgedaan. De ervaringen van een ondernemer zijn echter niet alleen relevant vanwege de opgedane marktkennis. Ook voor veel andere aspecten van de bedrijfsvoering geldt dat ervaring een belangrijke bron van (vooral impliciete) kennis kan zijn, bijvoorbeeld hoe mensen gemotiveerd en overtuigd moeten worden.
18
1
De correlatie tussen de betreffende stellingen (gemeten via Cronbach's Alpha) is zo hoog, dat ze als indicator voor één achterliggende variabele geïnterpreteerd kunnen worden.
2
Uit een aanvullende factoranalyse op de acht stellingen blijkt bovendien, dat er één onderliggende factor afgeleid kan worden. Alle stellingen hebben een factorlading van 0.5 of hoger voor deze factor, met uitzondering van stelling 7 (factorlading 0.28).
Tabel 5
Stellingen met betrekking tot marktkennis van ondernemers
Gemiddelde Stelling
score
1
Ik heb goede vakkennis
4,5
2
Ik heb weinig tot geen zicht op belangrijke vernieuwingen binnen mijn branche*
2,0
3
Ik heb goede kennis van de producten/diensten binnen mijn branche
4,5
4
Ik heb goed inzicht in actuele trends en ontwikkelingen binnen mijn branche
4,2
5
Ik heb weinig tot geen kennis van de markt/afnemers*
4,2
6
Ik heb goed inzicht in de rol van toeleveranciers
3,9
7
Ik ben goed in staat om mij ontbrekende kennis snel eigen te maken
4,4
8
Ik heb weinig tot geen inzicht in de belangrijkste wetten en regels die gelden
3,5
binnen mijn branche* Aantal waarnemingen
1441
Cronbach's Alpha
0,67
Cronbach's Alpha exclusief stelling 8
0,70
De vraag bij de stellingen luidde: 'Kunt u aangeven in welke mate u zichzelf herkent in deze uitspraken?'. De mogelijke antwoorden waren helemaal niet (1); in geringe mate (2); gedeeltelijk (3); in hoge mate (4); volledig (5). * Deze vraag is zo geformuleerd, dat een hogere score op minder marktkennis duidt. Voor het bepalen van Cronbach's Alpha en het berekenen van de marktkennisschaal is de variabele zo aangepast, dat een hogere score op meer marktkennis duidt. Bron: EIM, databestand innovatief ondernemerschap in detailhandel, horeca en ambacht.
Om de invloed van de ervaring van ondernemers op houding en innovatief gedrag te meten, zijn twee indicatoren beschikbaar. De eerste indicator is het aantal jaren dat de respondent zelfstandig ondernemer is. Als tweede indicator gebruiken we een maatstaf voor de ervaringskennis die de ondernemer heeft opgedaan voordat hij of zij zelfstandig ondernemer werd. Dit kan worden benaderd door de leeftijd van de ondernemer op het moment dat hij of zij besloot zelfstandig ondernemer te worden1. Deze twee indicatoren hangen negatief met elkaar samen: naarmate je op hogere leeftijd als zelfstandig ondernemer begint, heb je gemiddeld genomen minder jaren werkervaring als zelfstandig ondernemer.
1
Dit is berekend als het verschil tussen de leeftijd van de respondent en het aantal jaren dat de respondent zelfstandig ondernemer is. Een alternatief zou zijn om de leeftijd van de respondent als indicator voor ervaring op te nemen (wat gebruikelijk is). Door de samenhang tussen de leeftijd van de respondent en het aantal jaren ervaring als zelfstandig ondernemer, zou de invloed van het aantal jaren ervaring als zelfstandig ondernemer echter niet zuiver geschat kunnen worden. Een bijkomend voordeel van de door ons gebruikte indicator is dat een aantal foutieve antwoorden opgespoord kunnen worden. Als de berekende leeftijd van de ondernemer op het moment dat hij of zij besloot zelfstandig ondernemer te worden, erg laag is (bijvoorbeeld minder dan 15 jaar), dan is het erg waarschijnlijk dat de genoteerde leeftijd en/of het aantal jaren dat de respondent zelfstandig ondernemer is niet correct is. De dataset bevat 18 waarnemingen die onder deze grenswaarde vallen. Deze waarnemingen zijn uitgesloten van de modelschattingen.
19
H o ud in g Om de houding van de ondernemer ten aanzien van vernieuwingen te meten, hebben we tien stellingen aan de ondernemers voorgelegd (Tabel 6). Zowel een betrouwbaarheidsanalyse als een factoranalyse laten zien dat twee van de tien stellingen maar beperkt samenhangen met de overige acht stellingen (stellingen 2 en 3 uit Tabel 6). Dit suggereert dat deze twee stellingen betrekking hebben op een ander construct dan de overige acht. De variabele 'vernieuwingsbereidheid' wordt daarom gedefinieerd als de gemiddelde score op de acht overige stellingen over de houding ten aanzien van vernieuwingen. Tabel 6
Stellingen met betrekking tot de houding van ondernemers ten aanzien van vernieuwingen
Gemiddelde Stelling 1
score
Ik ben bereid om risico's te nemen als ik kansen zie voor vernieuwing van
4,0
mijn bedrijf 2
Ik hecht veel waarde aan stabiliteit en zekerheid*
4,2
3
Kwaliteit is belangrijker dan vernieuwing*
4,3
4
Vernieuwend bezig zijn is uitdagend en leuk
4,4
5
Succesvol zijn en blijven als bedrijf is mogelijk zonder het doorvoeren van
2,4
vernieuwingen* 6
Het is nuttig om veel tijd te besteden aan ideeën die kunnen leiden tot ver-
4,0
nieuwingen of verbeteringen 7
Vernieuwingen kosten vaak meer dan dat ze opleveren*
2,8
8
Inzet van ICT-toepassingen betekent een verrijking binnen mijn bedrijf
3,3
9
Vernieuwend bezig zijn betekent onnodig risico nemen*
2,1
10
Vernieuwingen verbeteren de concurrentiepositie
3,9
Aantal waarnemingen
1394
Cronbach's Alpha
0,66
Cronbach's Alpha exclusief stellingen 2 en 3
0,68
De vraag bij de stellingen luidde: 'Kunt u aangeven in welke mate u het eens bent met deze stellingen?'. De mogelijke antwoorden waren helemaal mee oneens (1); grotendeels mee oneens (2); neutraal (3); grotendeels mee eens (4); helemaal mee eens(5). * Deze vraag is zo geformuleerd, dat een hogere score op minder vernieuwingsbereidheid duidt. Voor het bepalen van Cronbach's Alpha en het berekenen van de vernieuwingsbereidheidschaal is de variabele zo aangepast, dat een hogere score op meer vernieuwingsbereidheid duidt. Bron: EIM, databestand innovatief ondernemerschap in detailhandel, horeca en ambacht.
I nno va t i ef g e dra g Er bestaan verschillende manieren om het innovatief gedrag van ondernemers en/of ondernemingen in kaart te brengen. Zo kan ervoor gekozen worden om de innovatieve inspanningen in kaart te brengen (bijvoorbeeld het percentage van de omzet dat aan speur- en ontwikkelwerk wordt besteed), de uitkomsten van deze inspanningen (of er in het recente verleden sprake is geweest van productinnovaties, procesinnovaties en/of sociale innovatie), of beide. Voor dit on-
20
derzoek is besloten om naar de uitkomsten van innovaties te kijken (zie ook paragraaf 2.1). Om een zo goed mogelijk beeld te krijgen van de aard van de doorgevoerde innovaties, is besloten om de breedte van de innovaties in kaart te brengen. Dit is gedaan door bedrijven elf verschillende gebieden voor te leggen en ze te vragen of er op dit gebied de afgelopen twee jaar vernieuwingen of verbeteringen zijn doorgevoerd. Dit betreffen zowel productinnovaties als procesinnovaties en sociale innovatie1. De gebieden waarop bedrijven innovaties kunnen doorvoeren, kunnen per sector variëren. Hier is expliciet rekening mee gehouden door de vragen hierover per sector te laten variëren. In Tabel 7 worden alle elf uitgevraagde gebieden gepresenteerd. Drie van deze gebieden zijn identiek voor de drie onderzochte sectoren; de overige acht gebieden variëren in meer of mindere mate. In sommige gevallen zijn de variaties beperkt (bij de detailhandel en het ambacht is bijvoorbeeld naar klantenbinding gevraagd, terwijl bij de horeca over klantvriendelijkheid wordt gesproken), in andere gevallen zijn de verschillen groter (voor de detailhandel en horeca is voorraadbeheer belangrijk, maar voor het ambacht veel minder. Omgekeerd is materiaalgebruik voor het ambacht belangrijk, maar voor horeca en detailhandel weer minder). Tabel 7
Gebieden waarvoor vernieuwingen of verbeteringen zijn doorgevoerd binnen het bedrijf, per sector
Detailhandel
Horeca
Ambacht
assortiment aan producten
assortiment aan producten
kwaliteit van producten
kwaliteit dienstverlening
kwaliteit dienstverlening
verbreding assortiment
winkelautomatisering
automatisering
technieken, apparatuur en/of software
voorraadbeheer
voorraadbeheer
materiaalgebruik
winkelformule/bedrijfsconcept
bedrijfsinrichting/bedrijfsconcept
winkelformule/bedrijfsconcept
serviceverlening/klantenbinding
serviceverlening/klantvriendelijkheid
serviceverlening/klantenbinding
verstrekken informatie/advies
voorlichting en/of reclame
verstrekken van informatie/advies
productkennis personeel*
productkennis van het personeel*
vakbekwaamheid personeel*
Vestigingslocatie
Vestigingslocatie
Vestigingslocatie
Personeelsbeleid*
Personeelsbeleid*
Personeelsbeleid*
Gebruik internet
Gebruik internet
Gebruik internet
* Deze vraag is alleen voorgelegd aan ondernemers met personeel in dienst. Bron: EIM, databestand innovatief ondernemerschap in detailhandel, horeca en ambacht.
De variabele 'innovatiebreedte' is berekend als de fractie van de relevante gebieden waarop het bedrijf vernieuwingen heeft doorgevoerd2.
1
Als er sprake van innovaties was, is vervolgens gevraagd of deze alleen nieuw waren voor het bedrijf, of ook voor de branche als geheel. Deze informatie is voor dit onderzoek niet gebruikt.
2
Voor bedrijven zonder personeel is hierbij alleen naar de gebieden gekeken die voor hen relevant zijn.
21
K e nn is , er va ri ng , h ou d in g en inn ova t ie f ge d ra g p er s ec to r In deze sectie zijn zes verschillende indicatoren beschreven waarmee kennis, ervaring, houding en innovatief gedrag van ondernemers zijn gemeten. In Tabel 8 worden de gemiddelde scores voor deze indicatoren per sector gepresenteerd. Het gemiddeld aantal jaren ervaring als zelfstandig ondernemer is niet zo hoog. Dit komt omdat de steekproef voor een groot deel uit jonge bedrijven bestaat. De verschillen tussen de sectoren zijn niet groot, met uitzondering van de innovatiebreedte: de gemiddelde score voor bedrijven uit de horeca (21%) is meer dan het dubbele van de gemiddelde score voor bedrijven uit het ambacht (10%). In het volgende hoofdstuk zal besproken worden in welke mate dit verschil veroorzaakt wordt door verschillen in bedrijfskenmerken tussen deze twee sectoren. Tabel 8
Gemiddelde en standaardafwijking voor indicatoren voor kennis, ervaring, houding en innovatief gedrag, per sector
Indicator
Detailhandel
Horeca
Ambacht
Marktkennis
4,3
4,1
4,3
(schaal 1-5)
(0,53)
(0,52)
(0,55)
Opleidingsjaren
15,0
15,1
14,7
(continu, 8-18)
(2,24)
(2,23)
(2,30)
Jaren ervaring als zelfstandig onderne-
3,2
3,3
3,0
(2,52)
(2,21)
(2,34)
32,8
30,9
33,1
(9,82)
(8,83)
(8,73)
mer (continu) Leeftijd bij start als zelfstandig ondernemer (continu) Vernieuwingsbereidheid (schaal 1-5) innovatiebreedte (schaal 0-1)
3,9
3,8
3,6
(0,62)
(0,60)
(0,68)
0,14
0,21
0,10
(0,20)
(0,24)
(0,17)
Noot: De standaardafwijking wordt tussen haakjes vermeld. Bron: EIM, databestand innovatief ondernemerschap in detailhandel, horeca en ambacht.
L ee ft i j d va n h e t be d r i jf De leeftijd van het bedrijf hangt samen met het aantal jaren dat de ondervraagde ondernemer ervaring heeft als zelfstandig ondernemer. Deze relatie is echter niet één-op-één. De resultaten suggereren dat ruim 40% van de respondenten het bedrijf zelf hebben opgericht1. Ruim 20% van de respondenten is pas ondernemer geworden nadat het bedrijf al begonnen was, terwijl voor iets minder dan 40% geldt dat ze al ondernemer waren voordat het huidige bedrijf werd opgericht. De samenhang tussen de leeftijd van het bedrijf en het aantal jaren ervaring als zelfstandig ondernemer is voldoende klein om problemen met multicollineariteit uit te sluiten2.
22
1
Dit leiden we af uit het feit, dat het bedrijf in hetzelfde jaar begonnen is waarin de respondent als zelfstandig ondernemer actief werd.
2
Dit geldt niet alleen voor ondernemers met personeel, maar ook voor ondernemers zonder personeel.
B e le mm e r ing e n Idealiter zouden we voor dit onderzoek over een objectieve maat voor belemmeringen willen beschikken: een maatstaf die het bestaan van belemmeringen weergeeft, los van de vraag of een individuele ondernemer daadwerkelijk is gaan innoveren of niet. Een dergelijke maatstaf is echter niet beschikbaar. In plaats daarvan hebben we ondernemers het volgende gevraagd: 'Verwacht u, ervaart u of ziet u bij het realiseren van uw plannen tot vernieuwen duidelijke belemmeringen?'. Dit is een subjectieve maatstaf voor de mate waarin ondernemers belemmeringen hebben ervaren1. Door de aard van deze maatstaf geldt, dat ondernemers die daadwerkelijk met innovaties bezig zijn ook vaker belemmeringen zullen rapporteren; als je niets innoveert, heb je immers ook geen last van belemmeringen. Dit blijkt uit Tabel 9, waarin het al dan niet last hebben van belemmeringen is afgezet tegen innovatiebreedte. Tabel 9
Het al dan niet ervaren van belemmeringen en het aantal gebieden waarop innovaties zijn doorgevoerd (percentages) Aantal gebieden waarop de afgelopen twee jaar innovaties zijn doorgevoerd
Belemmeringen
Geen innovaties
Innovaties op beperkt
Innovaties op veel
ervaren
doorgevoerd
aantal gebieden (<25%)
gebieden (>=25%)
Totaal
Nee
88,8
74,6
61,6
78,8
Ja
11,2
25,4
38,4
21,2
Totaal
100
100
100
100
Bron: EIM, databestand innovatief ondernemerschap in detailhandel, horeca en ambacht.
Dit roept de vraag op, of een dergelijke subjectieve beoordeling van ervaren belemmeringen onafhankelijk van de houding ten opzichte van vernieuwing is. Het is denkbaar dat het zien van belemmeringen een alternatieve indicator is voor de vernieuwingsgezindheid van ondernemers. In dat geval is het minder bruikbaar als indicator voor bestaande belemmeringen. Om na te gaan in hoeverre het zien van belemmeringen samenhangt met de houding ten opzichte van vernieuwingen, hebben we (voor de bedrijven die innoveren) de gemiddelde score van de vernieuwingsbereidheid vergeleken voor ondernemers die wel en niet belemmeringen rapporteren. Het verschil tussen beide groepen is weliswaar significant, maar zo klein (0.089, op een schaal die loopt van 1 tot 5) dat we besluiten dat de variabele 'belemmeringen' geïnterpreteerd kan worden als indicator voor het bestaan van 'echte' belemmeringen.
W i ns to ntw ik k e l in g Het is notoir moeilijk om via een telefonische enquête voldoende waarnemingen (van voldoende kwaliteit) te krijgen over het winstniveau van bedrijven. Voor dit onderzoek is daarom besloten om niet naar het niveau van de winst te vragen, maar naar de ontwikkeling van de winst over de afgelopen twee jaar. Door het relatieve karakter van deze maatstaf verwachten we een negatieve relatie tussen de leeftijd van het bedrijf en de winstontwikkeling (met name voor de jonge be-
1
Volgens de vraagstelling worden ook verwachtingen omtrent belemmeringen meegenomen, maar uit vervolganalyses blijkt dat vrijwel alle ondernemers die positief op deze vraag antwoorden, een of meerdere concrete punten kunnen benoemen waarop ze belemmeringen ervaren.
23
drijven): bedrijven die net gestart zijn, maken vaak nog geen winst in het eerste jaar. Winstverbetering is noodzakelijk om te overleven. Hierdoor ontstaat een behoorlijk selectie-effect: jonge bedrijven waarbij de winst niet verbeterd, lopen een grotere kans dat ze hun bedrijfsvoering moeten stoppen (en daardoor niet aan dit onderzoek mee doen). Voor gevestigde bedrijven (die gemiddeld genomen beter presteren), is het moeilijker om tot verbetering van de winst te komen. Dit beeld wordt bevestigd door de cijfers uit Tabel 10, waar de winstontwikkeling van bedrijven voor jonge en gevestigde bedrijven wordt vergeleken. Tabel 10
Winstontwikkeling, naar leeftijdsklasse (percentages) Leeftijdsklasse
Winstontwikkeling
Jonger dan 5 jaar
5 tot 25 jaar
25 jaar en ouder
Sterk gedaald
1,1
4,6
5,2
Licht gedaald
5,9
11,2
16,0
Stabiel gebleven
20,8
31,0
33,1
Licht gegroeid
44,6
38,0
31,4
Sterk gegroeid
27,6
15,2
14,3
100
100
100
Totaal
Bron: EIM, databestand innovatief ondernemerschap in detailhandel, horeca en ambacht.
3.3
Onderzoeksmethode T e ve rk la r en va r ia b e le n We onderscheiden drie te verklaren variabelen. De eerste variabele waarvan we de score willen verklaren betreft de houding van ondernemers met betrekking tot vernieuwingen: de vernieuwingsbereidheid. De tweede variabele betreft het innovatieve gedrag van ondernemers: de innovatiebreedte. De derde te verklaren variabele is de winstontwikkeling van het bedrijf.
V e r n ie uw in gs b er e i dh e id wo r dt on d er z och t vi a O L S … Om de vernieuwingsbereidheid te verklaren, schatten we een model met OLS. De onderliggende indicatoren voor deze schaal zijn weliswaar ordinaal van aard, maar de schaal zelf kan als een continue variabele worden geïnterpreteerd. Een inspectie van de residuen van dit model laat zien, dat de residuen normaal verdeeld zijn. Dit bevestigd dat het gebruik van OLS voor deze variabele is toegestaan.
… v oo r w ins to nt w ik k e l in g en inn ova t ie b re e dt e w o rd t or d ina l e r eg r es s ie t o eg ep a st De winstontwikkeling van het bedrijf is een ordinale variabele met vijf verschillende antwoordcategorieën. Om de score op deze variabele te relateren aan de beschikbare verklarende variabelen, moet een ordinale regressie worden uitgevoerd. Bij een ordinale regressie kan de specifieke functionele vorm van de relatie tussen de te verklaren variabele en de verklarende variabelen variëren. Deze func-
24
tionele vormen staan bekend als de link-functies. De keuze voor een specifieke link-functie hangt af van de verdeling van de te verklaren variabele. Als bijvoorbeeld aangenomen wordt dat de te verklaren variabele een indicator is voor een latente variabele die normaal verdeeld is, dan kan de probit-functie gebruikt worden. Als de te verklaren variabele scheef naar links verdeeld is, wordt de negatieve log-log functie als link-functie aanbevolen, en in het geval van een scheef naar rechts verdeelde variabele, wordt de complementaire log-log functie aanbevolen. Omdat de verdeling van de winstontwikkeling scheef naar rechts is (zie Tabel 10) hebben we gekozen voor een complementaire log-log functie. Ook voor de innovatiebreedte is ordinale regressie toegepast. Deze variabele kan weliswaar in theorie als een continue variabele beschouwd worden (de schaal loopt van 0 tot 100%), maar de waarnemingen zijn erg scheef naar links verdeeld. De helft van alle bedrijven blijkt zelfs een nul te scoren, wat op een discrete verdeling wijst. Een lineaire regressie is in deze gevallen niet geschikt. Dit blijkt ook uit de resultaten: als een lineaire regressie wordt toegepast, dan blijkt dat de residuen overduidelijk niet normaal verdeeld zijn (de residuen zijn erg scheef naar links verdeeld). Hierdoor is het niet mogelijk om te toetsen welke parameters al dan niet significant van nul verschillen. Gezien de verdeling van deze variabele wordt een negatieve log-log functie als link-functie gekozen.
A a n na m e v a n p ro po rt i on e e l mo de l n i et g et oe tst Naast de keuze voor de link-functie moet bij een ordinale regressie ook bepaald worden of er sprake is van een proportioneel model of niet1. Als er geen sprake is van een proportioneel model, dan wordt de modelspecificatie ingewikkelder. In theorie kan, met behulp van de zogenaamde toets voor parallelle lijnen, de hypothese getoetst worden dat er sprake is van een proportioneel model. Deze toets is echter niet betrouwbaar in een model dat veel continue verklarende variabelen bevat (wat bij onze modellen het geval is). We hebben naar deze toets gekeken, maar het blijkt dat de resultaten erg sterk afhangen van de precieze modelspecificatie (zonder dat dit verdere gevolgen voor de modeluitkomsten lijkt te hebben). De nulhypothese wordt in het ene geval overduidelijk geaccepteerd (p-waarde van 1.00) en in het andere geval juist overduidelijk verworpen (pwaarde van 0.00). We rapporteren deze toets daarom niet en nemen aan dat er sprake is van een proportioneel model.
1
Een ordinale regressie kan gezien worden als een reeks van regressies, waarbij steeds twee categorieën met elkaar vergeleken worden. In het geval van winstontwikkeling worden de volgende categorieën met elkaar vergeleken: 'sterk gedaald' met 'licht gedaald of beter'; 'sterk gedaald of licht gedaald' met 'stabiel gebleven of beter'; 'sterk gedaald, licht gedaald of stabiel gebleven' met 'licht gegroeid of beter'; en 'sterk gedaald, licht gedaald, stabiel gebleven of licht gegroeid' met 'sterk gegroeid'. Er is sprake van een proportioneel model, als de parameters van de verklarende variabelen in elk van deze onderliggende regressies hetzelfde zijn.
25
4
Resultaten voor de consumentgerichte sectoren
In Figuur 2 aan het einde van hoofdstuk 2 hebben we het theoretisch raamwerk voor dit onderzoek gepresenteerd. In dit hoofdstuk worden alle relaties uit dit raamwerk geschat op basis van de beschikbare data. Om rekening te houden met mogelijke verschillen tussen sectoren en grootteklassen, worden de vergelijkingen uit het raamwerk apart per sector geschat (waarbij bedrijfsgrootte als verklarende variabele is opgenomen) en apart voor ondernemers met en zonder personeel (waarbij we sectordummies als verklarende variabelen opnemen).
4.1
Determinanten van bereidheid tot vernieuwingen Op basis van eerder onderzoek verwachten we, dat ondernemers met meer kennis en ervaring een positievere houding ten opzichte van vernieuwingen hebben. Vooral de marktkennis van ondernemers zou hierbij een rol kunnen spelen: het is aannemelijk dat naarmate een ondernemer meer kennis over de markt heeft, hij of zij ook beter in staat is om kansen op de markt te signaleren. Deze positieve invloed van marktkennis wordt door de resultaten ondersteund: in alle geschatte modelvarianten vinden we een significant positieve invloed. Wel lijkt de relatie voor werkgevers wat sterker te zijn dan voor ondernemers zonder personeel (Tabel 12) en voor ondernemers uit het ambacht wat minder belangrijk dan voor ondernemers uit de overige sectoren (Tabel 11). Het niveau van de algemene kennis (aantal jaren opleiding) lijkt minder belangrijk te zijn als het gaat om de vernieuwingsbereidheid van ondernemers. Hierbij valt het volgende op: naarmate marktkennis minder belangrijk is, lijkt algemene kennis juist belangrijker te zijn. Voor het ambacht geldt bijvoorbeeld dat de vernieuwingsbereidheid minder samenhang met marktkennis vertoont dan voor de overige twee sectoren, terwijl dit de enige sector is met een significant positieve relatie met algemene kennis (Tabel 11). Voor ondernemers met en zonder personeel geldt een vergelijkbaar patroon: voor de vernieuwingsbereidheid van ondernemers zonder personeel speelt marktkennis een minder grote rol en algemene kennis een grotere rol dan voor ondernemers met personeel (Tabel 12). Voor de positieve invloed van ervaring vinden we nauwelijks ondersteuning. Voor geen van de geschatte modelvarianten vinden we een significante relatie tussen de ervaring als zelfstandig ondernemer en de vernieuwingsbereidheid1. We vinden wel een relatie met de ervaringskennis die de ondernemer heeft opgedaan voordat hij of zij zelfstandig ondernemer werd (de pre-start ervaringskennis), maar dan alleen voor werkgevers (Tabel 12). Volgens de gevonden parameters heeft de relatie tussen de pre-start ervaringskennis en vernieuwingsbereidheid van werkgevers de vorm van een bergparabool waarvan de top bij 32,5 jaar ligt. De causaliteit van deze relatie is niet duidelijk. De vernieuwingsbereidheid van een ondernemer kan deels afhangen van de ervaring die hij of zij heeft opgedaan voordat hij of zij ondernemer werd; omgekeerd kan de leeftijd waarop iemand
1
Merk op dat dit ook impliceert, dat er geen negatieve relatie is: er is geen aanwijzing dat de bereidheid van ondernemers om te vernieuwen minder wordt, naarmate ze al langer ondernemer zijn.
27
als zelfstandig ondernemer begint mede bepaald worden door zijn of haar vernieuwingsbereidheid (het starten van een onderneming getuigd van een behoorlijke bereidheid tot vernieuwing). Tabel 11
Resultaten van OLS ter verklaring van vernieuwingsbereidheid van ondernemers, per sector Detailhandel
Horeca
Ambacht
Para-
Sign.
Para-
Sign.
Para-
Sign.
meter
niveau
meter
niveau
meter
niveau
Constante term
1,80**
,00
1,86**
,00
1,42**
,01
Opleidingsjaren
,01
,40
,01
,38
,05**
,00
,43**
,00
,32**
,00
,28**
,00
-,04
,22
-,02
,53
-,03
,52
,02
,28
,03*
,09
,04
,13
-,00
,30
-,00*
,07
-,00*
,05
-,09**
,00
-,09**
,00
-,05
,28
,15**
,00
,14**
,00
,16**
,00
Verklarende variabelen
Marktkennis Jaren ervaring als zelfstandig ondernemer (ln) Leeftijd bij start als zelfstandig ondernemer Leeftijd bij start als zelfstandig ondernemer (kwadraat) Leeftijd bedrijf (ln) Grootte bedrijf (LN(aantal werknemers))
R
(aangepast)
Aantal waarnemingen *
0,22
0,22
0,17
586
449
393
Significant bij een significantieniveau van 10%.
** Significant bij een significantieniveau van 5%. Bron: EIM, databestand innovatief ondernemerschap in detailhandel, horeca en ambacht.
Naast deze invloed van de kenmerken van de ondernemer, hebben we ook de invloed van verschillende bedrijfskenmerken onderzocht. Voor de leeftijd van het bedrijf vinden we over het algemeen een negatieve invloed: ondernemers van oudere bedrijven zijn minder vernieuwingsbereid dan ondernemers van jongere bedrijven. Voor ondernemers zonder personeel is deze samenhang nog sterker dan voor ondernemers met personeel (Tabel 12). Het is opmerkelijk dat de leeftijd van bedrijven een grotere invloed heeft dan de leeftijd van de ondernemer zelf. De relatie met de bedrijfsomvang is minder opmerkelijk: de vernieuwingsbereidheid van ondernemers hangt positief samen met de grootte van het bedrijf. Deze samenhang varieert nauwelijks tussen de drie onderzochte sectoren (Tabel 11). In het vorige hoofdstuk hebben we al laten zien, dat de vernieuwingsbereidheid van ondernemers in het ambacht gemiddeld genomen iets lager is dan in de overige twee sectoren (Tabel 8). Dit hangt deels samen met de invloed van bedrijfsgrootte: bedrijven in het ambacht zijn gemiddeld genomen kleiner dan in de overige twee onderzochte sectoren (Tabel 3) en dit heeft een negatieve invloed op de gemiddelde vernieuwingsbereidheid op sectorniveau. Echter, ook als we rekening houden met verschillen in de grootte en leeftijd van het bedrijf, en in kennis
28
en ervaring van de ondernemer, dan geldt nog steeds dat ondernemers in het ambacht minder open voor vernieuwingen staan dan in de overige sectoren (Tabel 12). Dit geldt overigens vooral voor ondernemers zonder personeel; als het gaat om ondernemers met personeel, dan is de vernieuwingsbereidheid van ondernemers in het ambacht nog steeds lager dan in de detailhandel, maar vergelijkbaar met de horeca. Tabel 12
Resultaten van OLS ter verklaring van vernieuwingsbereidheid van ondernemers, voor ondernemers zonder personeel en werkgevers OZP
Verklarende variabelen
Werkgever
Parameter
Sign. niveau
Parameter
Sign. niveau
Constante term
2,48**
,00
1,59**
,00
Opleidingsjaren
,03**
,02
,01*
,07
Marktkennis
,25**
,00
,40**
,00
-,02
,74
-,03
,32
,01
,56
,026**
,02
-,00
,37
-,00040**
,02
-,13**
,00
-,07**
,00
,16**
,00
Jaren ervaring als zelfstandig ondernemer (ln) Leeftijd bij start als zelfstandig ondernemer Leeftijd bij start als zelfstandig ondernemer (kwadraat) Leeftijd bedrijf (ln) Grootte bedrijf
n.v.t.
(LN(aantal werknemers)) Ambacht Horeca
R
-,30**
,00
-,19**
,00
-,18
,13
-,19**
,00
(aangepast)
Aantal waarnemingen *
0,150
0,228
417
1012
Significant bij een significantieniveau van 10%.
** Significant bij een significantieniveau van 5%. Bron: EIM, databestand innovatief ondernemerschap in detailhandel, horeca en ambacht.
4.2
Determinanten van innovatief gedrag Vertonen ondernemers die positiever ten opzichte van vernieuwingen staan ook daadwerkelijk meer innovatief gedrag? De resultaten laten zien dat dit inderdaad het geval is. Voor alle geschatte modelvarianten geldt dat ondernemers met een hogere vernieuwingsbereidheid op meer terreinen innovaties hebben doorgevoerd (Tabel 13 en Tabel 14).
29
Tabel 13
Resultaten van ordinale regressie ter verklaring van innovatiebreedte van ondernemers, per sector
Detailhandel
Horeca
Ambacht
Para-
Sign.
Para-
Sign.
Para-
Sign.
Verklarende variabelen
meter
niveau
meter
niveau
meter
niveau
Opleidingsjaren
,07**
,02
,01
,71
,04
,29
,19
,17
-,20
,17
-,08
,64
-,25**
,01
-,25**
,00
-,29**
,02
,10**
,04
,02
,63
,00
,96
-,0014**
,04
-,00
,45
-,00
,76
Leeftijd bedrijf (ln)
,23**
,00
,18**
,00
,09
,38
Vernieuwingsbereidheid
,69**
,00
,82**
,00
,69**
,00
-,27
,26
-,32
,19
-,34
,32
,15**
,01
,17**
,01
,26**
,00
-1,79*
,07
-1,93*
,05
-2,14
,12
Marktkennis Jaren ervaring als zelfstandig ondernemer (ln) Leeftijd bij start als zelfstandig ondernemer Leeftijd bij start als zelfstandig ondernemer (kwadraat)
Belemmeringen x Vernieuwingsbereidheid Grootte bedrijf (LN(aantal werknemers)) Belemmering (geen belemmering gezien)
Cox en Snell pseudo R
0,198
,207
,185
Nagelkerke pseudo R
0,205
,212
,195
566
434
385
Aantal waarnemingen *
Significant bij een significantieniveau van 10%
** Significant bij een significantieniveau van 5%. Bron: EIM, databestand innovatief ondernemerschap in detailhandel, horeca en ambacht.
Dit suggereert dat de mate van marktkennis indirect een positieve invloed heeft op de innovatiebreedte (via de invloed van marktkennis op vernieuwingsbereidheid). De schattingsresultaten vinden geen aanwijzingen voor een directe invloed van marktkennis. Wel is er sprake van een directe positieve invloed van de algemene kennis van ondernemers (het aantal opleidingsjaren), maar deze relatie vinden we allen voor ondernemers zonder personeel (Tabel 14) en voor ondernemers in de detailhandel (Tabel 13). De rol van ervaring en leeftijd is minder eenduidig. Aan de ene kant is er bij alle geschatte modelvarianten sprake van een significant negatieve samenhang met het aantal jaren ervaring als zelfstandig ondernemer. Tegelijkertijd vinden we, voor bijna alle geschatte modelvarianten, een positieve samenhang met de leeftijd van het bedrijf (de enige uitzondering is het model dat voor het ambacht geschat is, zie Tabel 13). De sterkte van deze twee relaties is redelijk vergelijkbaar, met name voor de sectoren detailhandel en ambacht en voor de ondernemers zonder personeel. Deze resultaten suggereren dat het ouder worden van een ondernemer (die wel aan hetzelfde bedrijf verbonden blijft) op zich weinig
30
tot geen invloed heeft op het innovatieve gedrag: de negatieve invloed van de toename in het aantal jaren ervaring als zelfstandig ondernemer wordt immers grotendeels gecompenseerd door de positieve invloed van de toename van de leeftijd van het bedrijf. Tabel 14
Resultaten van ordinale regressie ter verklaring van innovatiebreedte van ondernemers, voor ondernemers zonder personeel en werkgevers OZP
Verklarende variabelen
Werkgever
Parameter
Sign. niveau
Parameter
Sign. niveau
,12**
,00
,02
,35
-,13
,45
,03
,75
-,32**
,02
-,27**
,00
,03
,65
,04
,20
-,00
,40
-,00
,14
Leeftijd bedrijf (ln)
,27**
,02
,16**
,00
Vernieuwingsbereidheid
,63**
,00
,77**
,00
,12
,73
-,39**
,02
n.v.t.
.
,18**
,00
-,27
,84
-2,24**
,00
Detailhandel
-,90**
,00
-,24**
,02
Ambacht
-,97**
,00
-,21
,12
Opleidingsjaren Marktkennis Jaren ervaring als zelfstandig ondernemer (ln) Leeftijd bij start als zelfstandig ondernemer Leeftijd bij start als zelfstandig ondernemer (kwadraat)
Belemmeringen x Vernieuwingsbereidheid Grootte bedrijf (LN(aantal werknemers)) Belemmering (geen belemmering gezien)
Cox en Snell pseudo R
,146
,209
Nagelkerke pseudo R
,165
,216
Aantal waarnemingen
405
980
*
Significant bij een significantieniveau van 10%
**
Significant bij een significantieniveau van 5%.
Bron: EIM, databestand innovatief ondernemerschap in detailhandel, horeca en ambacht.
De leeftijd bij start als zelfstandig ondernemer lijkt niet zo belangrijk te zijn. Alleen voor ondernemers uit de detailhandel wordt een significante relatie gevonden. Deze heeft de vorm van een bergparabool waarvan de top bij 35,7 jaar ligt (Tabel 13). Los van alle overige factoren geldt dat bedrijfsgrootte positief samenhangt met innovatief gedrag. Voor ambacht is deze invloed nog wat sterker dan voor de overige twee sectoren. Tot slot: hoe zit het met de invloed van ervaren belemmeringen? Hier vinden we een groot verschil tussen ondernemers zonder en met personeel. Voor onderne-
31
mers zonder personeel vinden we geen samenhang tussen het al dan niet ervaren van belemmeringen bij het realiseren van innovaties, en de gerealiseerde innovatiebreedte. Voor ondernemers met personeel vinden we daarentegen een duidelijke relatie. De directe samenhang is positief: bedrijven die meer belemmeringen ervaren scoren hoger op innovatief gedrag. Zoals uitgelegd in paragraaf 3.2 interpreteren we dit als het gevolg van omgekeerde causaliteit: ondernemers die niet innoveren ervaren ook geen belemmeringen. Wat veelzeggender is, is de significant negatieve parameter voor de interactie met vernieuwingsbereidheid. De vernieuwingsbereidheid van bedrijven heeft een positieve relatie met het daadwerkelijk innovatieve gedrag, maar deze relatie is minder sterk bij bedrijven die belemmeringen ervaren bij het uitwerken/toepassen van innovaties. Kennelijk wordt het moeilijker om de positieve houding daadwerkelijk in innovatief gedrag om te zetten, als er belemmeringen optreden.
4.3
Determinanten van bedrijfsresultaat De reden dat er zoveel aandacht is voor (het stimuleren van) innovatief gedrag van bedrijven, is dat innovaties een positieve invloed hebben, zowel op de prestaties van individuele bedrijven als op macro-economisch niveau. Ons onderzoek laat zien, dat er ook een positieve relatie bestaat tussen de innovatiebreedte en de ontwikkeling van de winstgevendheid van bedrijven uit de consumentgerichte sectoren. Hoe breder er binnen een bedrijf de afgelopen twee jaar geïnnoveerd is, hoe vaker de winst de afgelopen twee jaar gegroeid is. De gevonden relatie is vooral sterk voor ondernemers zonder personeel, maar geldt voor alle grootteklassen en sectoren (waarbij wel opgemerkt moet worden dat de gevonden relatie voor de sector horeca slechts bij een betrouwbaarheidsniveau van 10% significant is). (Tabel 15 en Tabel 16). Via de invloed van innovatief gedrag op de winst is er sprake van een indirecte invloed van de vernieuwingsbereidheid van ondernemers. Voor ondernemers met personeel vinden we daarnaast ook een directe positieve invloed van deze houding (Tabel 16). We vinden deze relatie ook bij de detailhandel en ambacht. Voor de horeca vinden we geen directe relatie met de vernieuwingsbereidheid. Er zijn weinig aanwijzingen voor een sterke directe invloed van de kennis en ervaring van ondernemers. Voor de vijf indicatoren voor kennis en ervaring vinden we in de vijf onderzochte modelvarianten maar twee parameters die significant zijn (bij een betrouwbaarheidsniveau van 5%), beide met een negatief teken: voor het ambacht vinden we een negatieve relatie met het aantal opleidingsjaren en voor de detailhandel een negatieve invloed van het aantal jaren ervaring. Er zijn wel sterke aanwijzingen voor relatie met bedrijfskenmerken. Sectorverschillen lijken binnen de consumentgerichte sectoren niet belangrijk te zijn, maar de winstgevendheid ontwikkelt zich het best voor jonge bedrijven en voor grote bedrijven. De negatieve relatie tussen leeftijd en winstgevendheid is zoals verwacht en lijkt het gevolg te zijn van een selectie-effect tijdens de startfase van bedrijven (zie paragraaf 3.3).
32
Tabel 15
Resultaten van ordinale regressie ter verklaring van winstontwikkeling van ondernemers, per sector Detailhandel
Horeca
Ambacht
Para-
Sign.
Para-
Sign.
Para-
Sign.
meter
niveau
meter
niveau
meter
niveau
Opleidingsjaren
,03
,25
,01
,80
-,07**
,01
Marktkennis
,13
,26
,15
,26
,25*
,05
-,22**
,02
-,11
,27
-,01
,90
-,05
,19
-,03
,45
-,05
,33
,00
,33
,00
,48
,00
,48
-,14**
,04
-,26**
,00
-,44**
,00
,14**
,02
,13**
,04
,24**
,00
Vernieuwingsbereidheid
,20**
,04
,18
,15
,30**
,01
innovatiebreedte
,66**
,03
,57*
,07
1,07**
,02
Verklarende variabelen
Jaren ervaring als zelfstandig ondernemer (ln) Leeftijd bij start als zelfstandig ondernemer Leeftijd bij start als zelfstandig ondernemer (kwadraat) Leeftijd bedrijf (ln) Grootte bedrijf (LN(aantal werknemers))
Cox en Snell pseudo R
,127
,128
,187
Nagelkerke pseudo R
,135
,137
,201
Aantal waarnemingen
452
355
325
*
Significant bij een significantieniveau van 10%.
** Significant bij een significantieniveau van 5%. Bron: EIM, databestand innovatief ondernemerschap in detailhandel, horeca en ambacht.
Nader onderzoek lijkt dit te bevestigen: de ontwikkeling van de winstgevendheid is voor jonge bedrijven (maximaal 5 jaar oud) duidelijk beter dan voor oudere bedrijven (meer dan 5 jaar oud), maar binnen de groep oudere bedrijven zijn er nauwelijks nog aanwijzingen voor een (negatieve) relatie tussen leeftijd en ontwikkeling van de winstgevendheid van het bedrijf1.
1
We hebben de vijf modelvarianten opnieuw geschat, enkel voor bedrijven ouder dan vijf jaar. Alleen de vergelijking die voor het ambacht is geschat levert een significant negatieve parameter voor de leeftijd van het bedrijf op, voor de overige 4 vergelijkingen wordt geen significante relatie meer gevonden.
33
Tabel 16
Resultaten van ordinale regressie ter verklaring van winstontwikkeling van ondernemers, voor ondernemers zonder personeel en werkgevers OZP
Verklarende variabelen
Werkgevers
Parameter
Sign. niveau
Parameter
Sign. niveau
-,05
,14
,00
,82
,15
,26
,15*
,07
-,18
,16
-,13*
,05
-,02
,78
-,04
,15
,00
,84
,00
,30
-,34**
,00
-,20**
,00
n.v.t.
.
,12**
,01
,17
,12
,24**
,00
1,07**
,03
,67**
,00
Detailhandel
-,06
,81
-,01
,94
Ambacht
-,04
,88
,19
,10
Opleidingsjaren Marktkennis Jaren ervaring als zelfstandig ondernemer (ln) Leeftijd bij start als zelfstandig ondernemer Leeftijd bij start als zelfstandig ondernemer (kwadraat) Leeftijd bedrijf (ln) Grootte bedrijf (LN(aantal werknemers)) Vernieuwingsbereidheid innovatiebreedte
Cox en Snell pseudo R
,155
,123
Nagelkerke pseudo R
,165
,131
Aantal waarnemingen
287
845
*
Significant bij een significantieniveau van 10%.
**
Significant bij een significantieniveau van 5%.
Bron: EIM, databestand innovatief ondernemerschap in detailhandel, horeca en ambacht.
34
5
Conclusies
In het vorige hoofdstuk hebben we de resultaten van de analyses gedetailleerd besproken, voor elk van de drie relaties uit het theoretisch raamwerk. In dit hoofdstuk vatten we de belangrijkste resultaten samen. We bespreken eerst het algemene beeld voor de consumentgerichte sectoren. We baseren dit op basis van de relaties die voor vrijwel alle onderzochte modelvarianten significant zijn1. Vervolgens gaan we in op de gevonden verschillen tussen de drie sectoren en de ondernemers zonder en met personeel. Na een korte bespreking van enkele beperkingen van dit onderzoek sluiten we af met de drie belangrijkste conclusies.
5.1
Het algemene beeld voor de consumentgerichte sectoren De kern van het theoretisch model uit hoofdstuk twee is dat kennis en ervaring van ondernemers een positieve invloed hebben op de houding van ondernemers ten opzichte van vernieuwingen. Deze positieve houding heeft vervolgens een positieve invloed op het daadwerkelijke innovatieve gedrag, wat weer positief doorwerkt op het bedrijfsresultaat. Dit onderzoek laat zien, dat deze relaties ook binnen het MKB in de consumentgerichte sectoren bestaan (Figuur 3). Figuur 3
Determinanten en gevolgen van innovatief gedrag van ondernemers, voor ondernemers uit het MKB van consumentgerichte sectoren
Marktkennis
1a
Ervaring als
Vernieuwings
ondernemer
bereidheid
2b
1c Bedrijfskenmerken
2c 2d Innovatie-breedte
3e
3d
Ontwikkeling winstgevendheid
Dit raamwerk bevat alle relaties die voor minstens vier van de vijf onderzochte modelvarianten significant verschillend van nul zijn bij een betrouwbaarheidsniveau van 5%. Bron: Panteia/EIM, 2012.
In het bijzonder geldt dat de marktkennis van ondernemers positief samenhangt met de vernieuwingsbereidheid; dat de vernieuwingsbereidheid positief samen-
1
Het betreft hier alle parameters die voor minstens vier van de vijf onderzochte modelvarianten bij een betrouwbaarheidspercentage van 5% significant verschillend van nul zijn.
35
hangt met de innovatiebreedte; en hoe breder er binnen een bedrijf de afgelopen twee jaar geïnnoveerd is, hoe positiever de winstontwikkeling de afgelopen twee jaar was. In tegenstelling tot wat we verwacht hadden, heeft de ervaring als ondernemer (het aantal jaren dat een ondernemer al ondernemer is) een negatieve samenhang met de innovatiebreedte. Hier staat tegenover dat het aantal jaren dat het bedrijf bestaat juist een positieve samenhang hiermee heeft. Deze twee effecten heffen elkaar enigszins op (zeker voor ondernemers die zelf met hun eigen bedrijf begonnen zijn). Grote bedrijven scoren in alle opzichten beter dan kleine bedrijven. De vernieuwingsbereidheid van ondernemers neemt toe naarmate hun bedrijf groter is. Dit zorgt voor een positief indirect effect van bedrijfsgrootte op het innovatief gedrag en de winstontwikkeling, maar daarnaast is er ook sprake van positieve directe relaties met innovatiebreedte en winstontwikkeling.
5.2
Verschillen tussen sectoren en grootteklassen Het algemene beeld dat in de vorige paragraaf geschetst is, geeft de belangrijkste relaties weer die voor vrijwel alle drie de sectoren gelden en voor zowel ondernemers met als zonder personeel. Er zijn echter ook diverse verschillen tussen de sectoren en grootteklassen gevonden. De belangrijkste hiervan worden nu besproken.
V e r sch i l l en tu ss en s ec to r en … Het algemene beeld is tevens het beeld voor de horeca. Voor deze sector zijn geen extra relaties gevonden. Voor het ambacht en de detailhandel zijn daarentegen wel extra sectorspecifieke relaties gevonden. Specifiek voor het ambacht geldt dat de vernieuwingsbereidheid van ondernemers niet alleen met hun marktkennis samenhangt, maar ook met hun algemene opleidingsniveau: hoe hoger het opleidingsniveau, hoe positiever ondernemers in het ambacht ten opzichte van vernieuwingen staan. Deze vernieuwingsbereidheid heeft een directe, positieve invloed op de ontwikkeling van de winstgevendheid. Dit suggereert dat het algemene opleidingsniveau van ondernemers indirect een positieve invloed op de ontwikkeling van de winstgevendheid heeft. Dit wordt echter teniet gedaan door de negatieve directe relatie tussen het algemene opleidingsniveau en de ontwikkeling van de winstgevendheid. Ook voor de detailhandel vinden we meer relaties met de kennis en ervaring van ondernemers. Zo geldt dat het algemene opleidingsniveau van ondernemers positief samenhangt met de innovatiebreedte. Voor ervaring vinden we daarentegen vooral negatieve relaties, zowel voor de ervaringen voorafgaand aan het ondernemerschap (de pre-start ervaring) als voor het aantal jaren ervaring als ondernemer. De pre-start ervaring hangt samen met de innovatiebreedte. Het effect van deze pre-start ervaring is maximaal voor ondernemers die gestart zijn tussen 35 en 36 jaar oud. Voor ondernemers die op latere leeftijd starten, lijkt dit eerder in hun nadeel dan in hun voordeel te werken. Het aantal jaren ervaring als ondernemer hangt negatief samen met de winstontwikkeling. Deze
36
winstontwikkeling hangt daarnaast, net als bij de ambachten, positief samen met de vernieuwingsbereidheid.
… en t uss en be d r ij ve n me t e n zon d e r pe rs on e e l Ten opzichte van het algemene beeld hebben we voor ondernemers zonder personeel één additionele relatie gevonden, te weten een direct positief effect van het algemene opleidingsniveau op de innovatiebreedte. Verder komen de relaties die we voor deze groep hebben gevonden overeen met het algemene beeld. Voor ondernemers met personeel hebben we geen duidelijke invloed1 van het algemene opleidingsniveau gevonden. Daar staat tegenover dat voor deze groep de pre-start ervaring een belangrijkere rol lijkt te spelen, met name voor de vernieuwingsbereidheid. De positieve houding ten opzichte van vernieuwingen is optimaal bij ondernemers die gestart zijn tussen 32 en 33 jaar oud. Voor ondernemers die na hun 33ste zijn gestart, bestaat een negatieve relatie tussen het aantal jaren dat ze ervaring opdeden voor hun start als ondernemer en hun vernieuwingsbereidheid. Deze vernieuwingsbereidheid werkt indirect door op de ontwikkeling van de winstgevendheid. Daarnaast bestaat er ook een directe positieve relatie. Tot slot geldt dat de ondernemers met personeel meer last van belemmeringen lijken te hebben dan de ondernemers zonder personeel.
5.3
Beperkingen van dit onderzoek Dit onderzoek is gebaseerd op een specifiek theoretisch model. Vervolgens hebben we diverse variabelen gebruikt om dit model in kaart te brengen. De keuze voor dit model en deze variabelen betekent automatisch dat we andere relaties niet onderzocht hebben en andere variabelen niet gemeten of gebruikt hebben. Om te beginnen hebben we maar één aspect van de uitkomsten van het innovatieproces onderzocht: de innovatiebreedte, gemeten als de fractie van de relevante gebieden waarop het bedrijf vernieuwingen heeft doorgevoerd. We hebben niet naar andere aspecten van de uitkomsten van het innovatieproces gekeken, en ook niet naar andere fasen van het innovatieproces (inventie en diffusie). We kunnen niet zonder meer aannemen dat de rol die kennis, ervaring en houding van ondernemers spelen voor de innovatiebreedte ook voor andere aspecten van innovatie gelden. De kennis van ondernemers hebben we gemeten aan de hand van hun marktkennis en een inschatting van hun algemene kennis (op basis van het aantal jaren dat ze initieel onderwijs hebben gevolgd). Het is ook denkbaar dat de richting van het gevolgde initiële onderwijs van invloed is: het kan uitmaken of de ondernemer een beroepsopleiding heeft gevolgd die opleidt tot een beroep in de sector waarin hij of zij later ondernemer is geworden, een beroepsopleiding voor een beroep uit een andere sector, of algemeen vormend onderwijs. Dit hebben we niet nader onderzocht. Met betrekking tot de rol van de ervaring hebben we onderscheid gemaakt tussen ervaring als ondernemer en ervaring voorafgaand aan ondernemerschap
1
Hiermee bedoelen we parameters die significant van nul verschillen bij een betrouwbaarheidsniveau van 5%.
37
(pre-start ervaring). De ervaring voorafgaand aan ondernemerschap beslaat de periode tussen het moment dat iemand voor het eerst de arbeidsmarkt betreedt en het moment dat iemand voor het eerst ondernemer wordt. Deze informatie is echter niet beschikbaar. Als indicator hiervoor gebruiken we daarom de leeftijd van de ondernemer op het moment dat hij of zij zelfstandig ondernemer is geworden. Het nadeel van deze indicator is dat het voor ondernemers met een hoger (lager) opleidingsniveau de pre-start ervaring relatief te hoog (laag) inschat. Dit komt omdat het opleidingsniveau positief samenhangt met de leeftijd waarop iemand voor het eerst de arbeidsmarkt betreedt. Stel dat een ondernemer 33 was toen hij zelfstandig ondernemer werd. Voor een ondernemer die enkel lager beroepsonderwijs heeft gevolgd impliceert dit een pre-start ervaring van 17 jaar, maar voor een ondernemer met wetenschappelijk onderwijs impliceert dit een pre-start ervaring van 11 jaar. Met dit verschil hebben we geen rekening gehouden. De som van beide ervaringsindicatoren is per definitie gelijk aan de leeftijd van de ondernemer, welke weer samenhangt met de leeftijd van de onderneming. We hebben niet onderzocht in hoeverre er een wisselwerking bestaat in de invloed van deze verschillende kenmerken. Omdat ons onderzoek gebaseerd is op één meetmoment, kunnen we bovendien geen uitspraken doen over de invloed van ouder worden: de relaties die we gevonden hebben geven verschillen weer tussen ondernemers met meer of minder ervaring en tussen jongere en oudere bedrijven, maar we mogen hieruit niet zonder meer afleiden wat er met het innovatieve gedrag en de bedrijfsprestaties van ondernemers zou gebeuren naarmate ze ouder worden. Om dergelijke onderzoeksvragen goed te kunnen beantwoorden zou paneldata gebruikt moeten worden. Tot slot: een impliciet uitgangspunt voor dit onderzoek was, dat er per bedrijf uit het MKB één (beleidsbepalende) ondernemer is. Dit is echter niet altijd het geval. Bedrijven kunnen door twee of meerdere personen worden opgericht, waarbij alle betrokken ondernemers een vergelijkbare invloed hebben. Denk met name aan vennootschappen en VoFs. Om voor deze ondernemingen het belang van de ondernemers in kaart te brengen, is het nodig om de kenmerken van alle ondernemers in kaart te brengen en rekening te houden met interacties tussen die kenmerken.
5.4
Conclusies De resultaten van dit onderzoek bevestigen dat het algemene beeld ook voor bedrijven uit het midden- en kleinbedrijf in consumentgerichte sectoren geldt: de kennis van de ondernemers beïnvloedt hun vernieuwingsbereidheid; deze vernieuwingsbereidheid beïnvloedt vervolgens het innovatieve gedrag van de ondernemers, met name de breedte van de gerealiseerde innovaties. Deze innovatiebreedte, tot slot, heeft een positieve invloed op de ontwikkeling van de winstgevendheid. Wat kennis en ervaring betreft, blijkt dat binnen de consumentgerichte sectoren vooral de marktkennis van ondernemers belangrijk is. Het algemene opleidingsniveau heeft beduidend minder samenhang met vernieuwingsbereidheid, innovatiebreedte en winstontwikkeling. Verder is er geen enkele aanwijzing dat ervaren ondernemers in deze opzichten beter presteren dan minder ervaren ondernemers.
38
Een manier om de vernieuwingsbereidheid van ondernemers uit kleine en middelgrote bedrijven uit de consumentgerichte sectoren te stimuleren, is dus door het stimuleren van hun marktkennis. Deze marktkennis is over het algemeen zowel sectorspecifiek als regiospecifiek en vereist veel contacten van ondernemers met collega-ondernemers, toeleveranciers en/of klanten. Als men beleid zou willen ontwikkelen om deze marktkennis te stimuleren, dan ligt het voor de hand om dit op regionaal en sectoraal niveau uit te werken. De derde belangrijke conclusie is dat de mate waarin ondernemers hun vernieuwingsbereidheid omzetten in innovatief gedrag, negatief beïnvloedt wordt door belemmeringen die ze ervaren. Dit geldt met name voor ondernemers met personeel. Dit toont nogmaals aan, dat het belangrijk blijft om belemmeringen die ondernemers ervaren bij het invoeren en ontwikkelen van vernieuwingen tot een minimum te beperken. Op deze manier worden ondernemers geholpen om hun positieve houding daadwerkelijk in innovatief gedrag om te zetten.
39
Literatuurlijst Baumol, W.J. (2002), 'The Free-Market Innovation Machine: Analyzing the Growth Miracle of Capitalism', Princeton University Press Braaksma, R.M., J.P.J. de Jong en W. Bodewes (2009), 'De innovatieve ondernemer', EIM rapport R200908 Bosma, N., C.M. van Praag, A.R. Thurik en G. de Wit (2004), 'The Value of Human and Social Capital Investments for the Business Performance of Startups', Small Business Economics 23(3) De Jong, J.P.J. (2006), 'Individual Innovation: The Connection Between Leadership and Employees' Innovative Work Behaviour', Dissertatie, EIM: Zoetermeer De Jong, J.P.J. (2006b), 'The decision to innovate; literature and propositions', EIM rapport H200607 De Jong, J.P.J. (2006c), 'Innovatiemodellen van bedrijven in het MKB', in: CBS (2006), Kennis en Economie, CBS: Voorburg, 64-73 Freeman, C. en L. Soete (1997), 'The Economics of Industrial Innovation', derde editie, Pinter: London NCSI (2009), 'De Definitiekaart van het Nederlands Centrum voor Sociale Innovatie', Nederlands Centrum voor Sociale Innovatie, http://www.ncsi.nl/fileupload/NCSI_Definitiekaart_Sociale_Innovatie_definitief-.pdf, bezien 8 juni 2012 Pleijster, F., M. Mooibroek, J.M.P. de Kok en A.R.M. Wennekers (2010), 'Innovatief ondernemerschap in detailhandel, horeca en ambacht; verbetering door vernieuwing', EIM publieksrapport A201001 Romero, I. en J.A. Martínez-Román (2011), 'Self-employment and innovation. Exploring the determinants of innovative behavior in small businesses', Research Policy 41 Ruis, A. (2011), 'Innovatie in het MKB', EIM minirapportage M201115 Schulze, A. (2004), 'Management of organizational knowledge creation in new product development projects', dissertatie van de Universiteit St.Gallen, DifoDruck, Bamberg Schumpeter, J. (1942), 'Capitalism, Socialism, and Democracy', Harper & Row: New York Veen, M. van der (2004), 'Explaining e-business adoption; innovation & entrepreneurship in Dutch SMEs', dissertatie Universiteit Twente Volberda, H.W., F.A.J. van den Bosch en J.J.P. Jansen (2005), 'Slim managen & innovatief organiseren; onderzoeksverslag', Erasmus Concurrentie & Innovatie: Rotterdam:, http://erasmusinnovatiemonitor.nl/bestanden/Rapportage.pdf Wennekers, S. (2006), 'Entrepreneurship at Country Level; Economic and NonEconomic Determinants', ERIM: Rotterdam WRR (2008), 'Innovatie vernieuwd; opening in viervoud', rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Den Haag: Amsterdam University Press
41
The results of EIM's Research Programme on SMEs and Entrepreneurship are published in the following series: Research Reports and Publieksrapportages. The most recent publications of both series may be downloaded at: www.entrepreneurship-sme.eu.
Recent Research Reports and Scales Papers H201204
16-2-2012
Time series for main variables on the performance
H201203
1-2-2012
H201202
19-1-2012
H201201
9-1-2012
Globalization, entrepreneurship and the region
H201119
2-1-2012
The risk of growing fast
H201118
22-12-2011
H201117
22-12-2011
of Dutch SMEs Do Small Businesses Create More Jobs? New Evidence for Europe Trends in entrepreneurial Activity in Central and East European Transition Economies
Beyond Size: Predicting engagement in environmental management practices of Dutch SMEs A Policy Theory Evaluation of the Dutch SME and Entrepreneurship Policy Program between 1982 and 2003
H201116
20-12-2011
H201115
20-12-2011
Entrepreneurial exits, ability and engagement across countries in different stages of development Innovation barriers for small biotech, ICT and clean tech firms: Coping with knowledge leakage and legitimacy deficits
H201114
20-12-2011
H201113
20-12-2011
H201112
24-11-2011
H201111
25-8-2011
A conceptual overview of what we know about social entrepreneurship Unraveling the Shift to the Entrepreneurial Economy Bedrijfscriminaliteit The networks of the solo self-employed and their success
H201110
23-6-2011
H201109
9-5-2011
Social and commercial entrepreneurship: Exploring individual and organizational characteristics The relationship between firm size and economic development: The Lucas hypothesis revisited
H201108
22-3-2011
H201107
30-01-2011
H201106
13-1-2011
Corporate Entrepreneurship at the Individual Level: Measurement and Determinants Determinants of high-growth firms Determinants of job satisfaction across the EU-15: A comparison of self-employed and paid employees
H201105
13-1-2011
Gender, risk aversion and remuneration policies of entrepreneurs
H201104
11-1-2011
The relationship between start-ups, market mobility and employment growth: An empirical analysis for Dutch regions
H201103
6-1-2011
H201102
6-1-2011
The value of an educated population for an individual's entrepreneurship success Understanding the Drivers of an 'Entrepreneurial' Economy: Lessons from Japan and the Netherlands
43
H201101
4-1-2011
H201022
16-11-2010
H201021
20-10-2010
H201019
9-8-2010
Environmental sustainability and financial performance of SMEs Prevalence and Determinants of Social Entrepreneurship at the Macro-level What determines the volume of informal venture finance investment and does it vary by gender? Measuring Business Ownership Across Countries and Over Time: Extending the COMPENDIA Data Base
H201018
6-7-2010
Modelling the Determinants of Job Creation: Microeconometric Models Accounting for Latent Entrepreneurial Ability
H201016
29-4-2010
The Nature and Prevalence of Inter-Organizational Project Ventures: Evidence from a large scale Field Study in the Netherlands 2006-2009
H201015
27-4-2010
New Firm Performance: Does the Age of Founders Affect Employment Creation?
H201014
1-4-2010
H201013
16-3-2010
Van defensief MKB-beleid naar offensief ondernemerschapsbeleid Human capital and start-up succes of nascent entrepreneurs
H201012
16-3-2010
New business creation in the Netherlands
H201011
16-3-2010
Factors influencing the entrepreneurial engage-
H201010
16-3-2010
H201009
2-3-2010
H201008
1-2-2010
H201006
21-1-2010
ment of opportunity and necessity entrepreneurs The more business owners the merrier? The role of tertiary education Open, distributed and user-centered: Towards a paradigm shift in innovation policy Geographical distance of innovation collaborations Family ownership, innovation and other context variables as determinants of sustainable entrepreneurship in SMEs: An empirical research study H201005
12-1-2010
Intrapreneurship – An international study
H201004
12-1-2010
Schumpeter versus Kirzner:
H201003
7-1-2010
An empirical investigation of opportunity types Institutions and entrepreneurship: The role of the rule of law H201002
5-1-2010
H201001
4-1-2010
H200911
29-1-2010
H200910
4-2-2010
H200909
10-3-2009
H200908
3-3-2009
H200907
2-3-2009
The Dynamics of Entry and Exit
H200906
2-3-2009
Bedrijfsgrootteverdelingen in Nederland
Patterns of innovation networking in Dutch small firms Administratieve lasten en ondernemerschap Ambitious entrepreneurship, high-growth firms and macroeconomic growth Entrepreneurial exit and entrepreneurial engagement Entrepreneurship Education Monitor (EEM) Internationale samenwerking door het Nederlandse MKB
44