I n- e n u i t s t r o o m i n d e d e t a i l h a nd e l
dr. G. de Wit
Zoetermeer, september 2008
ISBN:
978-90-371-0985-6
Bestelnummer: A200810 Prijs:
€ 35,-
Dit onderzoek is gefinancierd door het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap en het Hoofdbedrijfschap Detailhandel (HBD).
Voor alle informatie over MKB en Ondernemerschap: www.ondernemerschap.nl
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM bv. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM bv. EIM bv aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with EIM bv. Quoting numbers or text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM bv. EIM bv does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
Inhoudsopgave
1
Inleiding
5
2
Cijfers over in- en uitstroom
7
2.1
Inleiding
7
2.2
Ontwikkelingen over de afgelopen twintig jaar
2.3
Verschillen per branche
10
2.4
Voornaamste bevindingen
12
3
Oorzaken van in- en uitstroom
13
3.1
Inleiding
13
3.2
Mogelijke drivers van in- en uitstroom
13
3.3
Korte en lange termijnfactoren
14
3.4
Concurrentie
16
3.5
Onderlinge samenhang van in- en uitstroom
17
3.6
Voornaamste bevindingen
18
Referenties
7
21
Bijlage I
Gehanteerde cijfers voor de detailhandel
23
3
1
Inleiding
Deze notitie handelt over de in- en uitstroom van bedrijven in de detailhandel over de laatste twintig jaar. We kijken hierbij zowel naar de feitelijke cijfers van deze in- en uitstroom als naar mogelijke oorzaken van deze in- en uitstroom. In hoofdstuk 2 geven we enige achtergrondcijfers over de in- en uitstroom van bedrijven in de detailhandel. Allereerst bekijken we hierbij de ontwikkelingen over de laatste twintig jaar voor de detailhandel als geheel. Daarna gaan we nader in op verschillen binnen de detailhandel. Welke verschillende ontwikkelingen hebben branches binnen de detailhandel ondervonden? In hoofdstuk 3 gaan we nader in op de factoren achter de in- en uitstroom van bedrijven in de detailhandel. We doen dit op basis van twee eerder uitgevoerde studies, namelijk Burke e.a. (2008) en Burke en Van Stel (2008). Deze studies baseren zich op een unieke dataset over de detailhandel voor de periode 19802000. In dit hoofdstuk presenteren we de factoren waarvan in deze studies wordt aangetoond dat zij van invloed zijn op de in- en uitstroom van bedrijven in de detailhandel. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen korte en lange termijnfactoren en er wordt uitgelegd hoe deze samenhangen. Daarnaast wordt in het hoofdstuk aandacht besteed aan twee bijzondere onderwerpen die in de genoemde studies centraal staan. Eén van de studies gaat uitvoerig in op de rol die concurrentie speelt in de detailhandel. De andere studie zoomt in op de onderlinge samenhang tussen in- en uitstromende bedrijven en de verschillen die er zijn tussen situaties met 'te veel' en 'te weinig' ondernemingen.
5
2
Cijfers over in- en uitstroom
2.1
Inleiding In dit hoofdstuk geven we enige achtergrondcijfers over de in- en uitstroom van bedrijven in de detailhandel.1 In paragraaf 2.2 bekijken we de ontwikkelingen over de laatste twintig jaar voor de detailhandel als geheel. In paragraaf 2.3 gaan we nader in op verschillen binnen de detailhandel. Welke verschillende ontwikkelingen hebben branches binnen de detailhandel ondervonden? Paragraaf 2.4 sluit af met de voornaamste bevindingen.
2.2
Ontwikkelingen over de afgelopen twintig jaar De detailhandel is in de afgelopen twintig jaar - gemeten in werkgelegenheid per saldo behoorlijk gegroeid (zie figuur 1). Zo was de sector in 1987 goed voor een werkgelegenheid van ongeveer 360 duizend voltijdbanen, terwijl dat aantal in 2006 gegroeid was tot ongeveer 490 duizend.2 Dit komt neer op een gemiddeld groeipercentage van ruim anderhalf procent over de laatste 20 jaar. Opvallend is hierbij dat deze groei min of meer gestaag heeft plaatsgevonden tot het jaar 2000. Sinds 2001 is de werkgelegenheid in de detailhandel min of meer constant. Dit laatste hangt uiteraard samen met de tegenvallende conjunctuur in deze laatste periode. Figuur 1
Aantal bedrijven en werkgelegenheid
600000
500000
400000
300000
200000
100000
0 1987
1992
1997
2002
2007
jaar aantal bedrijven
werkgelegenheid
Bron: CBS. Zie voor een toelichting op de bronnen bijlage I.
1
Zie bijlage I voor een verantwoording van de cijfers uit dit hoofdstuk.
2
Het betreft hier de werkgelegenheid omgerekend naar voltijdbanen. Door de aanwezigheid van deeltijdwerk is het aantal personen dat werkzaam is in de sector dus hoger.
7
Als we kijken naar het verloop van het aantal bedrijven in de detailhandel in deze zelfde periode, dan zien we een geheel ander beeld (zie ook figuur 1). Waren er in 1987 nog ongeveer 92 duizend bedrijven actief in de detailhandel, dat aantal was in 2006 teruggelopen tot ongeveer 83 duizend. Een afname van ongeveer een half procent per jaar. De conclusie is duidelijk. In de afgelopen twintig jaar heeft er een aanmerkelijke schaalvergroting plaatsgevonden in de detailhandel. Dit is in beeld gebracht in figuur 2. Hierin is te zien dat er in 1987 gemiddeld per onderneming ongeveer vier voltijdbanen waren, terwijl dat gemiddelde aan het einde van de periode met ongeveer 50% was gestegen tot circa zes voltijdbanen. Hierbij moet worden opgemerkt dat deze schaalvergroting zich heeft voltrokken tot ongeveer vijf jaar geleden. Sindsdien is de schaalvergroting in de detailhandel gestopt en is de schaal min of meer constant. Er is zelfs sprake van een - zeer geringe - schaalverkleining. Figuur 2
Gemiddelde ondernemingsgrootte in voltijdsbanen
7
6
5
4
3
2
1
0 1987
1992
1997
2002
2007
Bron: CBS. Zie voor een toelichting op de bronnen bijlage I.
We zoomen nu nader in op het verloop van het aantal bedrijven in de detailhandel. We hebben al geconstateerd dat dit aantal de afgelopen jaren met gemiddeld een half procent is gedaald. In figuur 3 is te zien hoe de toe- dan wel afname van het aantal bedrijven van jaar tot jaar is geweest.
8
Figuur 3
Toe-/afname en verversing van bedrijven
14% 12% 10% 8% 6% 4% 2% 0% -2%
1987
1992
1997
2002
2007
-4% -6% -8% toe-/afname ondernemingen
verversingsgraad
Bron: CBS en EIM. Zie voor een toelichting op de bronnen bijlage I.
We constateren een gevarieerd verloop. In de periode 1987-1994 was er sprake van een redelijk continue afname van het aantal bedrijven met gemiddeld een kleine procent per jaar. In de drie jaar daarop (1995-1997) zien we dat deze trend omdraait en het aantal bedrijven weer groeit met een piek in het laatste jaar: een toename van viereneenhalf procent. Deze piek hangt ongetwijfeld samen met het afschaffen van de middenstandswet in deze periode in het kader van het kabinetsbeleid om ondernemerschap te stimuleren. De laatste tien jaar sinds 1998 - zien we een onrustig beeld: twee zware dalen in 1998 en 2001 en juist weer een piek in 2003. Interessant is het ook om te kijken naar de verversingsgraad in de detailhandel. Hieronder verstaan we het percentage van het totaal aantal bedrijven dat in een jaar vervangen wordt door andere bedrijven. Als bijvoorbeeld in een bepaald jaar 6 procent bedrijven instroomt en 5 procent uitstroomt, dan wordt er 5 procent van de bedrijven vervangen - de verversingsgraad is 5% - en groeit het aantal bedrijven met 1 procent. Omgekeerd, als er in een ander jaar slechts 3 procent bedrijven instroomt en er weer 5 procent uitstroomt, dan wordt er maar 3 procent vervangen - de verversingsgraad is 3% - en krimpt het aantal bedrijven met 2 procent. De verversingsgraad is een maat voor de dynamiek en concurrentiedruk in een sector. Een relatief hoge verversingsgraad betekent dat er jaarlijks relatief veel nieuwe bedrijven starten met wellicht vernieuwende ideeën. In figuur 3 is naast de toe-/afname van het aantal bedrijven ook de verversingsgraad in de detailhandel over de afgelopen twintig jaar beschreven. Deze blijkt gemiddeld ruim zeven procent te zijn geweest. Opvallend is de dip in het midden van de jaren negentig rond het afschaffen van de middenstandswet. Daarnaast is te constateren dat sinds 2000 de verversingsgraad gemiddeld iets hoger is dan in de periode daarvoor. Ten slotte geven we de jaarlijkse in- en uitstroom van bedrijven in figuur 4. Zowel in de in- als in de uitstroom is een stijgende lijn te bespeuren. Hierbij is opvallend dat de instroom relatief stabiel is, terwijl de uitstroom een behoorlijk grillig verloop laat zien.
9
Figuur 4
In- en uitstroom van bedrijven
16% 14% 12% 10% 8% 6% 4% 2% 0% 1987
1992
1997
instroom
2002
2007
uitstroom
Bron: CBS en EIM. Zie voor een toelichting op de bronnen bijlage I.
2.3
Verschillen per branche In de detailhandel kunnen ongeveer veertig branches worden onderscheiden (zie bijlage I voor een overzicht van deze branches). Welke van deze branches zijn nu over de afgelopen twintig jaar1 het meest gegroeid en welke het meest gekrompen? Dit is te zien in tabel 1. We zien dat kinderkleding en natuurvoeding en reformproducten het snelst gegroeid zijn, terwijl wild en gevogelte, melk- en zuivelproducten, herenkleding en kledingstoffen het meest gekrompen zijn. Interessant is ook om te kijken in welke branches de verversingsgraad van de vestigingen - het aantal vestigingen in een branche dat jaarlijks vervangen wordt - hoog, dan wel laag is (zie tabel 2). Bij diverse kledingsbranches, beeld- en geluidsapparatuur en natuurvoeding en reformproducten blijkt het jaarlijkse verloop het grootst, terwijl de tabaksproductenbranche, fietsen en bromfietsen, herenkleding en melk- en zuivelproducten relatief 'rustig' zijn. In deze laatste branches worden jaarlijks het minst aantal bestaande vestigingen vervangen door nieuwkomers.
1
10
Vanwege data-redenen loopt de meetperiode achter. Zie bijlage I voor de exacte periode waarover deze en de volgende gegevens gemeten zijn.
Tabel 1
Snelst groeiende en krimpende branches, periode 1982-2000* groei/krimp
branche
aantal vestigingen
Kinderkleding
8%
Natuurvoeding en reformproducten
8%
Tuincentra
6%
Onderkleding
6%
Sport- en kampeerartikelen
4%
Speelgoederen
4%
Wild en gevogelte
-5%
Melk- en zuivelproducten
-5%
Herenkleding
-5%
Kledingstoffen
-5%
* Bron: EIM. Zie voor mee toelichting op de bronnen en een volledig overzicht bijlage I.
Tabel 2
Branches met de hoogste/laagste verversingsgraad, periode 1982-2000*
branche
verversingsgraad
Kinderkleding
20%
Baby- en kleuterkleding
15%
Onderkleding
14%
Beeld- en geluidsapparatuur
14%
Natuurvoeding en reformproducten
14%
Kledingstoffen
6%
Verf en wandbekleding
6%
Tabaksproducten
5%
Fietsen en bromfietsen
5%
Herenkleding
5%
Melk- en zuivelproducten
5%
* Bron: EIM. Zie voor meer toelichting op de bronnen en een volledig overzicht bijlage I.
Overigens valt bij vergelijking van de branches in tabel 1 en 2 op dat een paar van de snelst gegroeide branches ook een hoge verversingsgraad hebben (kinderkleding, natuurvoeding en reformproducten, onderkleding), terwijl omgekeerd een paar van de snelst gekrompen branches juist een relatief lage verversingsgraad hebben (melk- en zuivelproducten, herenkleding, kledingstoffen). Dit beeld valt goed te duiden. Snelgroeiende branches zijn vaak branches met veel vernieuwing, waar veel nieuwe bedrijven op af komen. Hierdoor zal de concurrentie in deze branches toenemen en een deel van de bestaande bedrijven, die de
11
nieuwe ontwikkelingen niet kunnen of willen volgen, zullen hierdoor stoppen. Per saldo valt dan inderdaad een hoge verversingsgraad in het aantal vestigingen te verwachten. Omgekeerd zullen krimpende branches weinig nieuwe bedrijven aantrekken. Daarom zal de verversingsgraad in deze branches doorgaans klein zijn. Overigens is ook in de branches met de laagste verversingsgraad toch nog elk jaar één op de twintig vestigingen nieuw (zie tabel 2).
2.4
Voornaamste bevindingen Het aantal bedrijven in de detailhandel is de afgelopen twintig jaar licht gedaald van ongeveer 92 duizend naar 83 duizend bedrijven. Dat komt neer op een daling van een half procent per jaar. Dit staat in schril contrast met de toename in werkgelegenheid die de sector in deze zelfde periode heeft gekend: van ongeveer 360 duizend naar 490 duizend voltijdbanen. De sector heeft dus een aanmerkelijke schaalvergroting doorgemaakt. De laatste vijf jaar is dit proces tot staan gebracht. De laatste paar jaar lijkt er zelfs sprake van enige - zij het zeer geringe - schaalverkleining. Jaarlijks wordt een gedeelte van het bedrijvenbestand 'ververst', in de zin dat oude bedrijven stoppen en dat daarvoor in de plaats nieuwe bedrijven komen. In de detailhandel is deze verversing de afgelopen twintig jaar gemiddeld ruim 7% geweest. Elk jaar is ongeveer één op de veertien bedrijven nieuw in de sector. Overigens is in de laatste tien jaar de verversing gemiddeld wat hoger dan in de jaren daarvoor. In de detailhandel kunnen we ongeveer 40 branches onderscheiden. De ontwikkelingen per branche kunnen behoorlijk verschillen. Zo is de toename in het aantal vestigingen in de snelst groeiende branches (kinderkleding, natuurvoeding en reformproducten) gemiddeld 8% per jaar geweest, terwijl de slechtst presterende branches (wild en gevogelte, melk- en zuivelproducten, herenkleding, kledingstoffen) juist met 5% per jaar krompen. Ook de verversing in het aantal vestigingen scheelt behoorlijk per branche. In de branches met de hoogste verversingsgraad (diverse kledingsbranches, beeld- en geluidsapparatuur en natuurvoeding en reformproducten) is elk jaar minstens één op de zeven vestigingen nieuw, terwijl dat in de branches met de minste verversing (tabaksproducten, fietsen en bromfietsen, herenkleding en melk- en zuivelproducten) slechts één op de twintig is.
12
3
Oorzaken van in- en uitstroom
3.1
Inleiding In dit hoofdstuk gaan we nader in op de factoren achter de in- en uitstroom van bedrijven in de detailhandel. We doen dit op basis van twee eerder uitgevoerde studies, namelijk Burke e.a. (2008) en Burke en Van Stel (2008). Deze studies baseren zich op een unieke dataset over de detailhandel voor de periode 19802000. De mogelijkheden die deze dataset biedt worden beschreven in paragraaf 3.2. Vervolgens presenteren we in paragraaf 3.3 de factoren waarvan in deze studies wordt aangetoond dat zij van invloed zijn op de in- en uitstroom van bedrijven in de detailhandel. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen korte en lange termijnfactoren en er wordt uitgelegd hoe deze samenhangen. Eén van de studies gaat in het bijzonder in op de rol die concurrentie speelt in de detailhandel. De resultaten hiervan worden beschreven in paragraaf 3.4. De andere studie zoomt in op de onderlinge samenhang tussen in- en uitstromende bedrijven en de verschillen die bestaan tussen situaties met 'te veel' en 'te weinig' ondernemingen. De resultaten hiervan worden beschreven in paragraaf 3.5. In paragraaf 3.6 worden ten slotte de voornaamste bevindingen samengevat.
3.2
Mogelijke drivers van in- en uitstroom De keuze om een bedrijf in de detailhandel te beginnen of juist te beëindigen kan beïnvloed worden door een groot aantal factoren. In dit hoofdstuk zullen we de eventuele invloed van de volgende factoren onder de loep nemen. − Winst. Hoe meer verdiend kan worden met ondernemen, hoe aantrekkelijker het wordt dit daadwerkelijk te gaan doen. − Consumentenbestedingen. Als de consumentenbestedingen in een bepaalde branche toenemen, dan valt het te verwachten dat er meer mogelijkheden komen voor nieuwe bedrijven. − Alternatieve beroepskeuze. Bij de keuze voor een bedrijf in de detailhandel moeten andere dingen worden opgegeven. Hoe groter de opofferingen, hoe onaantrekkelijker het wordt om een bedrijf te starten en vice versa. Als een alternatieve baan in loondienst meer gaat betalen (ofwel: als het modale inkomen stijgt) dan is de verwachting dat minder mensen geneigd zijn om een bedrijf te starten. Omgekeerd, bij een hoge werkloosheid zullen minder mensen een baan in loondienst kunnen vinden en wordt een toename verwacht van mensen die proberen een eigen bedrijf op te zetten. − Toe- en uittredingsbarrières. Er zijn tal van factoren die - als men eenmaal heeft besloten om een bedrijf te beginnen - het opstarten van een bedrijf kunnen bemoeilijken. Zo zal het lastiger zijn een bedrijf te beginnen als dat gepaard moet gaan met grote investeringen. Daarom verwachten we meer bedrijven in branches waar een kleiner winkeloppervlak nodig is. Evenzo verwachten we meer bedrijven in branches waar relatief veel van de omzet geproduceerd wordt door kleine winkels. In een branche waar veel aan franchising wordt gedaan, kan het lastig zijn je daarnaast als zelfstandig ondernemer te handhaven. Daarom is het mogelijk dat in dergelijke branches wellicht relatief weinig ondernemingen kunnen worden aangetroffen. Met deze drie maten (winkeloppervlak, aanwezigheid van kleine winkels, mate van franchising) zijn natuurlijk nog lang niet alle potentiële toe- en uittredingsbarrières gedekt. Daarom onderzoeken we ten slotte ook nog de eventuele invloed van de ver-
13
versingsgraad: de mate waarin er van jaar op jaar nieuwe bedrijven in de plaats komen van oude bedrijven. Dit is namelijk te zien als indirecte maat voor de aanwezigheid van toe- en uittredingsbarrières. Als er veel verversing is, dan zijn er blijkbaar relatief weinig toe- en uittredingsbarrières, waardoor relatief veel bedrijven kunnen worden verwacht en vice versa. − De kosten om een bedrijf te runnen. Er worden minder bedrijven verwacht naarmate de kosten om een bedrijf te runnen hoog zijn. Daarom verwacht men bij een relatief hoge huizenprijs - als maat voor de kosten van bedrijfsruimte - relatief weinig bedrijven. Ook als lenen duurder wordt als gevolg van een stijgende rentevoet, is de verwachting dat het starten of continueren van een eigen bedrijf minder aantrekkelijk wordt. Bovenstaande is al een hele waslijst en het is dan ook uniek dat al deze factoren tegelijk onderzocht kunnen worden op hun mogelijke invloed op de in- en uitstroom in de detailhandel. Zie bijlage I voor een beschrijving hoe de informatie over al deze factoren tot stand gekomen is. Dit wil overigens niet zeggen dat er niet nog meer potentieel interessante factoren zouden zijn, die de keuze voor een eigen bedrijf kunnen beïnvloeden. Uiteindelijk blijven we altijd beperkt door de beschikbaarheid van gegevens.
3.3
Korte en lange termijnfactoren
3 . 3 . 1 S pl i ts i ng i n k or t e en la n g e t e rm i jn Niet alle in de vorige paragraaf beschreven factoren zullen de in- en uitstroom van bedrijven in de detailhandel op dezelfde termijn beïnvloeden. Daarom is het gebruikelijk bij dit soort studies om de korte en lange termijneffecten te splitsen. Daarbij is het overigens heel goed mogelijk (maar niet noodzakelijk) dat een factor zowel op de korte als op de lange termijn van invloed is. Hoe werkt deze splitsing in korte en lange termijn nu concreet? We beginnen met te veronderstellen dat er per branche een evenwichtsaantal ondernemingen is. Dit is het aantal ondernemingen dat we in de branche zullen aantreffen als er verder niets bijzonders aan de hand is. Je zou dit aantal ondernemingen als het natuurlijke draagvlak voor die branche kunnen zien. Interessant is dan natuurlijk om te weten door welke factoren dit evenwichtsaantal ondernemingen wordt beïnvloed. Dit onderzoeken we dan ook. De resultaten worden hierna in paragraaf 3.3.2 gepresenteerd. Merk hierbij op dat het evenwichtsaantal ondernemingen in een branche in de loop van de tijd kan veranderen. Hieronder zullen we bijvoorbeeld vinden dat als de kosten van bedrijfsruimte toenemen het evenwichtsaantal ondernemingen daalt.1 Een evenwichtsaantal ondernemingen voor een branche vaststellen is allemaal goed en aardig, het is natuurlijk pas relevant als er een mechanisme is dat ervoor zorgt dat in werkelijkheid het aantal ondernemingen naar dit evenwichtsaantal toegroeit (of dat het aantal ondernemingen afneemt). We onderzoeken daarom ook of een dergelijk evenwichtsmechanisme bestaat en kijken tegelijkertijd naar de snelheid waarmee dat werkt. Typisch duurt dit wel enige tijd. Dat is dan ook de reden dat we de factoren die het evenwichtsaantal beïnvloeden, lange termijnfactoren noemen. Als - om bij het al genoemde voorbeeld te blijven 1
14
De invloed van verklarende factoren op het evenwichtsaantal ondernemingen wordt in deze studies vastgesteld op basis van bevindingen uit de bestudeerde periode: 1982-2000. Als zich in de toekomst geheel nieuwe ontwikkelingen voordoen, dan is dus de voorspellende waarde van deze studies beperkt.
de kosten van bedrijfsruimte toenemen en daardoor het evenwichtsaantal ondernemingen daalt, dan zal het een tijdje duren tot het aantal ondernemingen ook daadwerkelijk naar dit nieuwe - lagere - evenwicht is afgenomen. Ten slotte is het ook interessant om te onderzoeken welke factoren direct op de korte termijn werken. Hierna - in paragraaf 3.3.4 - zullen we bijvoorbeeld vinden dat de mate van werkloosheid de instroom van bedrijven bevordert. Als de werkloosheid stijgt, dan neemt daardoor dus direct het aantal ondernemingen toe. Als er verder niets aan het lange termijnevenwicht verandert, zal dit effect echter slechts tijdelijk zijn. 3 . 3 . 2 L a n g e t e rm i jn fa c to r en d i e h et e ve nw ic ht sa a nta l on d er ne m in ge n be pa l e n In de beide studies waarop dit hoofdstuk is gebaseerd (zie de inleiding), is onderzocht welke factoren het evenwichtsaantal ondernemingen in een branche beinvloeden. Hoewel deze studies op dezelfde dataset zijn gebaseerd, wordt toch niet altijd precies hetzelfde gevonden, omdat er afwijkende modelveronderstellingen worden gehanteerd. Dit geeft ons direct een soort robuustheidtest. Als in beide studies hetzelfde gevonden wordt, dan lijkt het gevondene betrouwbaarder dan als het in slechts één studie wordt gevonden. Drie factoren blijken in beide studies significant het evenwichtsaantal ondernemingen te beïnvloeden. − De kosten van bedrijfsruimte. Als de kosten van het huren of aanschaffen van bedrijfsruimte (zoals gemeten met de index voor de huizenprijs) toenemen dan vermindert hierdoor op den duur het aantal ondernemingen in de branche. − Aantrekkelijkheid van het alternatief voor ondernemen, namelijk in loondienst werken. Als in loondienst gaan werken financieel aantrekkelijker wordt (blijkend uit een stijgend modaal inkomen) dan vermindert hierdoor op den duur het aantal ondernemingen in een branche. − Toe- en uittredingsbarrières. Als de toe- en uittredingsbarrières in een branche hoger worden (zoals dat blijkt uit een lagere verversingsgraad) dan vermindert hierdoor op den duur het aantal ondernemingen in een branche. In slechts één van de twee studies blijken daarnaast de volgende twee factoren het evenwichtsaantal ondernemingen te beïnvloeden. − Winst. Een toenemende winst in een branche leidt op termijn tot meer ondernemingen in de branche. − Consumentenbestedingen. Als de consumentenbestedingen in een bepaalde branche toenemen dan leidt dit op termijn tot meer ondernemingen. Alle overige in paragraaf 3.2 genoemde factoren blijken niet van invloed op het evenwichtsaantal ondernemingen in een branche. 3 . 3 . 3 H o e sn e l wo rd t he t ev en w ich t b er e ik t ? In beide studies wordt ook onderzocht hoe snel het evenwicht wordt bereikt, als om wat voor reden dan ook het huidige aantal ondernemingen niet samenvalt met het evenwichtsaantal. In één studie is gevonden dat dit globaal zo'n twintig jaar duurt. De factoren die het evenwicht bepalen kunnen we dan dus met recht lange termijnfactoren noemen. Als door bijvoorbeeld het toenemen van kosten van bedrijfsvoering het evenwichtsaantal ondernemingen daalt, dan duurt het dus ongeveer twintig jaar voordat dit evenwicht ook daadwerkelijk bereikt is (en na tien jaar zijn we ongeveer halverwege). In de andere studie wordt nader ingezoomd op de diverse mechanismen die ervoor zorgen dat het evenwicht wordt bereikt (zie ook paragraaf 3.5 hierna). Hier
15
wordt ook onderscheid gemaakt tussen de situatie waarin het huidige aantal ondernemingen zich onder het evenwichtsaantal bevindt (een situatie van undershooting) en omgekeerd een situatie waarin het huidige aantal ondernemingen zich boven het evenwichtsaantal bevindt (een situatie van overshooting). Dan blijkt verrassend dat de aanpassingssnelheid voor beide situaties geheel verschillend is! In een situatie van undershooting blijkt het wel 30 (!) jaar te duren voordat het evenwicht bereikt wordt, terwijl dat maar 4 jaar is in een situatie van overshooting. Dit heeft behoorlijke betekenis voor de invloed van de gevonden lange termijnfactoren. Die wordt hiermee namelijk asymmetrisch. Als bijvoorbeeld de kosten van bedrijfsruimte toenemen en daardoor het evenwichtsaantal ondernemingen daalt, dan zal het nieuwe evenwicht al na vier jaar bereikt zijn. Nemen daarentegen de kosten van bedrijfsruimte af dan zal dat eigenlijk geen enkel effect hebben, omdat het nieuwe, hogere evenwicht toch niet bereikt wordt binnen een redelijke termijn. 3 . 3 . 4 K o rt e te r m ij n inv l o ed en Naast de lange termijnfactoren kunnen er ook allerhande factoren zijn die de inen uitstroom van bedrijven op de korte termijn direct beïnvloeden. De volgende twee factoren blijken in beide studies duidelijk en robuust van invloed: − Winst in verhouding tot looninkomen. De financiële condities van ondernemerschap ten opzichte van het werken in loondienst blijken op de korte termijn van invloed op het aantal ondernemingen. Met andere woorden, als de winsten in een branche stijgen ten opzichte van het modale inkomen, dan zal dat direct het aantal bedrijven dat per saldo instroomt in de branche positief beïnvloeden. − Werkloosheid. Als de werkloosheid stijgt, dan gaat dit op de korte termijn direct gepaard met een per saldo hogere instroom van bedrijven in de detailhandel. Daarnaast worden er effecten gevonden van toe- en uittredingsbarrières (zoals gemeten met vloeroppervlak, aanwezigheid van kleine winkels, de mate van franchising en de verversingsgraad, zie paragraaf 3.2), maar deze effecten zijn klein en weinig robuust. Alle overige onderzochte factoren uit paragraaf 3.2 blijken niet van invloed op de korte termijn.
3.4
Concurrentie Eén van de studies waarop dit hoofdstuk is gebaseerd, Burke e.a. (2008), gaat nader in op de rol die concurrentie speelt in de detailhandel. De reden hiervoor is de bestseller van Kim en Mauborgne (2005), waarin deze auteurs een alternatieve strategie voor het management van een bedrijf presenteren. Kim en Mauborgne onderscheiden twee soorten strategieën: − De klassieke competitieve strategie, die zij 'rode oceaan' strategie dopen. Deze strategie gaat ervan uit dat je als bedrijf samen met je concurrenten op één min of meer vaststaande markt (de rode oceaan) opereert. Daaruit vloeit voort dat je om te groeien marktaandeel van je concurrenten moet afsnoepen. Groei gaat min of meer automatisch ten koste van concurrenten. Vandaar de naam 'rode' oceaan: er is een harde concurrentiestrijd, 'waarbij bloed vloeit'. − Een alternatieve strategie, die zij 'blauwe oceaan' strategie dopen. Deze strategie gaat ervan uit dat je door innoverend handelen nieuwe markten (blauwe oceanen) kunt openen en je op deze markten kunt groeien zonder dat dit ten
16
koste gaat van concurrenten. Er hoeft geen bloed te vloeien, vandaar dat de oceaan blauw blijft. Burke e.a. (2008) proberen na te gaan in hoeverre in de detailhandel de afgelopen twintig jaar sprake was van rode of blauwe oceanen. Hoe kan je dat nu nagaan? Het is lastig dit direct uit de beschikbare gegevens op te maken. De auteurs doen toch een poging en redeneren als volgt. Als de detailhandel gekenschetst kan worden als een vaststaande markt (rode oceaan), dan verwacht je dat een toename van het aantal bedrijven gepaard gaat met verhevigde concurrentie en daarom op den duur met lagere winsten. Daarnaast verwacht je door de aanwezigheid van sterke concurrentie dat markten snel naar hun evenwicht zullen gaan. Omgekeerd, als nieuwe bedrijven hun eigen nieuwe markten (blauwe oceanen) creëren, waar extra winsten te halen zijn, dan verwacht je dat een toename van het aantal bedrijven gepaard kan gaan met een toename van de winsten. Daarnaast is het door het ontbreken van concurrentie te verwachten dat markten niet, of slechts langzaam naar hun evenwicht zullen gaan. Wat wordt nu gevonden voor de detailhandel? Zoals al opgemerkt in paragraaf 3.3.2 wordt in één studie voor de detailhandel gevonden dat op de langere termijn een toenemend aantal bedrijven gepaard gaat met toenemende winsten. In de andere studie kan door iets andere modelspecificaties dit verband overigens niet vastgesteld worden. Er is dus een lichte indicatie dat er - gemiddeld over de diverse branches - sprake is van blauwe oceanen. Daarnaast is al opgemerkt in paragraaf 3.3.3 dat er sprake is van evenwichtsmechanismen in de detailhandel, maar dat aanpassingen over het algemeen langzaam plaatsvinden. Hieruit zou je dus kunnen concluderen dat er weliswaar sprake is van rode oceanen, maar dat er daarnaast ook sprake is van blauwe oceanen.
3.5
Onderlinge samenhang van in- en uitstroom Tot nu toe hebben we alleen gekeken naar het saldo van in- en uitstroom van bedrijven in de detailhandel. Burke en Van Stel (2008) gaan een stap verder. In deze studie wordt ook gekeken naar de afzonderlijke in- en uitstroom van vestigingen in een branche en de samenhang tussen deze stromen. Tegelijkertijd wordt er ook gekeken naar de mate waarin de aanpassingsprocessen in een branche verschillen tussen situaties met 'te veel' ondernemingen - het werkelijke aantal ondernemingen ligt boven het evenwichtsaantal ondernemingen - en situaties met 'te weinig' ondernemingen, waarbij het omgekeerde het geval is. Dit levert een aantal nieuwe inzichten op over de werking van de dynamiek van ondernemingen in een branche. Allereerst blijkt er een zeer sterke samenhang te zijn tussen de in- en uitstroom van bedrijven. Dit gaat twee kanten op. Als er bijvoorbeeld een aantal bedrijven uitstroomt, dan ontstaat er 'ruimte' op de markt die kan worden opgevuld door instromende bedrijven. Dit proces noemen we vervanging. Hier is dus de uitstroom de drijvende kracht die vervolgens extra instroom genereert. Het kan ook omgekeerd. Dan stromen er in eerste instantie (om wat voor reden dan ook, bijvoorbeeld doordat de branche erg winstgevend is) nieuwe bedrijven in, waardoor de concurrentie toeneemt. Dit heeft vervolgens tot gevolg dat bepaalde bedrijven gedwongen worden uit te stromen. Dit proces heet verdringing. Zowel vervanging als verdringing treden in zeer sterke mate op in de detailhandel. Zo blijkt in een situatie met 'te weinig' ondernemingen zowel de vervanging
17
als de verdringing ietsje boven de 90% liggen. Dat wil dus zeggen dat als een bedrijf ermee stopt, dit bedrijf in meer dan 90% van de gevallen wordt vervangen door een ander bedrijf. Omgekeerd leidt een nieuw bedrijf in de branche in meer dan 90% van de gevallen tot de sluiting van een ander bedrijf. Dit ondanks het feit dat we in een situatie zitten met 'te weinig' bedrijven. In een situatie met 'te veel' bedrijven liggen deze cijfers behoorlijk anders. Dan wordt een stoppend bedrijf slechts in 2 van de 3 gevallen vervangen door een nieuw bedrijf, terwijl de instroom van nieuwe bedrijven in de toch al 'te volle' branche per saldo leidt tot de uitstroom van anderhalf keer zoveel bedrijven. In paragraaf 3.3.3 merkten we al op dat het in een situatie met 'te weinig' bedrijven heel lang duurt (wel dertig jaar) voordat het evenwicht is bereikt. We zien nu waarom dit zo is. Door gebrek aan concurrentie tussen de bestaande bedrijven zullen in een dergelijke situatie weliswaar nieuwe bedrijven toetreden, maar deze verdringen vrijwel even zoveel bestaande bedrijven (verdringingsgraad is boven de 90%), zodat voor het bereiken van het evenwicht een wel erg lange adem is vereist. In paragraaf 3.3.3 constateerden we ook dat dit in een situatie met 'te veel' bedrijven heel anders is. Dan wordt het evenwicht al na vier jaar bereikt. Ook dit kunnen we nu preciezer duiden. De hevige concurrentie tussen bestaande bedrijven zal in een situatie met 'te veel' bedrijven tot uitstroom leiden. Deze uitstromende bedrijven zullen nu echter maar in twee van de drie gevallen worden vervangen. Daarbij komt dat, als er toch nieuwe bedrijven toetreden, dit leidt tot de uitstroom van anderhalf maal zo veel bedrijven.
3.6
Voornaamste bevindingen De in- en uitstroom van bedrijven in de detailhandel wordt zowel door korte als lange termijnfactoren bepaald. De voornaamste factoren voor de langere termijn zijn: − De kosten van bedrijfsruimte. Als deze toenemen dan vermindert hierdoor op den duur het aantal ondernemingen in de branche. − De financiële beloning voor het alternatief voor het beginnen van een onderneming, namelijk werken in loondienst. Als deze hoger wordt dan vermindert hierdoor op den duur het aantal ondernemingen in een branche. − Toe- en uittredingsbarrières. Als deze in een branche hoger worden dan vermindert hierdoor op den duur het aantal ondernemingen in een branche. Voor de korte termijn zijn de voornaamste factoren: − Winst in verhouding tot looninkomen. Als de financiële condities van ondernemerschap ten opzichte van het werken in loondienst verbeteren dan zal direct het aantal bedrijven dat per saldo instroomt in de detailhandel groter worden. − Werkloosheid. Als de werkloosheid stijgt en het moeilijker is om een baan in loondienst te krijgen, dan zal direct het aantal bedrijven dat per saldo instroomt in de detailhandel groter worden. Kim en Mauborgne (2005) onderscheiden twee soorten markten waarop je als bedrijf kan concurreren: 'rode oceanen' - bestaande markten waarbij eigen groei direct ten koste gaat van je concurrenten - en 'blauwe oceanen': nieuwe markten die je als bedrijf creëert met innovatief gedrag en waarop je geen/minder last hebt van concurrenten. Voor de detailhandel vinden we aanwijzingen dat er de afgelopen jaren van beide sprake is geweest.
18
In de detailhandel blijken de in- en uitstroom nauw met elkaar verweven te zijn. In een situatie waarbij er minder bedrijven in de branche zijn dan de markt in principe toestaat, wordt vrijwel elk stoppend bedrijf vervangen door een nieuw bedrijf, terwijl - anders dan je zou verwachten - ook vrijwel elk nieuw bedrijf een bestaand bedrijf verdringt. In een situatie waarbij er meer bedrijven in de branche zijn dan de markt in principe toestaat, is de verwevenheid ook groot, maar anders. In deze laatste situatie worden maar twee van de drie stoppende bedrijven vervangen, terwijl de instroom van nieuwe bedrijven in de toch al overvolle markt tot de bedrijfssluiting van anderhalf maal zo veel oude bedrijven leidt.
19
Referenties
Burke, Andrew, en André van Stel, juli 2008, The Entrepreneurial Adjustment Process in disequilibrium: Entry and Exit when Markets Under and Over Shoot, EIM Research Report H200809, te downloaden via www.ondernemerschap.nl. Burke, Andrew, André van Stel en Roy Thurik, juni 2008, Firms and Profits in the Retail Industry: Blue Ocean versus Competitive Strategy, EIM Research Report H200801, te downloaden via www.ondernemerschapl.nl. Kim, W. Ch, and R. Mauborgne, 2005, Blue Ocean Strategy: How to Create Uncontested Market Space and Make the Competition Irrelevant, Boston MA, Harvard Business School Press.
21
BIJLAGE I
Gehanteerde cijfers voor de detailhandel
C i jf e rs vo o r de d eta i l ha n d e l a ls g eh e e l, p er i o de 19 87 -2 0 06 De data voor het aantal bedrijven en de werkgelegenheid in voltijdbanen voor de periode 1987-2006 zijn ontleend aan het CBS. Het aantal instromende bedrijven in de detailhandel is voor deze periode ontleend aan EIM's dataset 'Bedrijvendynamiek en Werkgelegenheid', te downloaden vanaf www.ondernemerschap.nl. De overige gepresenteerde gegevens (jaarlijkse toe- of afname van het aantal bedrijven, jaarlijkse verversingsgraad van het aantal bedrijven, jaarlijkse uitstroom van het aantal bedrijven) is hieruit eenvoudig te berekenen.
C i jf e rs vo o r de 4 0 b inne n d e d eta i lha nd e l on de r sc he i d en b ra nc he s De cijfers voor de branches binnen de detailhandel zijn ontleend aan een dataset voor de detailhandel over de periode 1980-2000. Zie voor een overzicht van de veertig branches de tabel aan het eind van deze bijlage. Deze branches beslaan meer dan 90% van de totale detailhandel. Door gebrek aan data is de dekking niet volledig. De dataset combineert variabelen uit twee hoofdbronnen: het Nederlandse Centrale RegistratieKantoor (CRK) en het 'Bedrijfssignaleringssysteem', een - inmiddels afgesloten - panel van detailhandelsbedrijven dat door EIM werd onderhouden. Daarnaast is de dataset verder verrijkt met behulp van diverse andere bronnen. Omdat het aantal branches dat jaarlijks werd onderzocht in het 'Bedrijfssignaleringssysteem' niet altijd hetzelfde is geweest in de periode 1980-2000, hebben we niet voor alle branches gegevens over de volle twintig jaar. Grof gezegd, hebben we voor 28 branches gegevens over de volledige twintig jaar en voor de overige dertien hebben we alleen gegevens over de laatste tien jaar. Hierna geven we details over het meten en de bron van de afzonderlijke variabelen uit de dataset. Het gaat om de volgende variabelen: − het aantal vestigingen en de in- en uitstroom van vestigingen per branche en per jaar − gemiddelde winst en omzet per onderneming, per branche en per jaar − gemiddeld vloeroppervlak, de mate van franchising en de mate van aanwezigheid van kleine winkels per branche en per jaar − consumentenbestedingen per branche en per jaar − het modale inkomen, de werkloosheid, de tien-jaars rentevoet en een index voor de gemiddelde huizenprijs, alleen per jaar (deze variabelen zijn uiteraard niet branche-specifiek) Ruwe data over het aantal vestigingen en de in- en uitstroom van vestigingen zijn betrokken van het CRK. Het CRK heeft namelijk informatie over het aantal in- en uitschrijvingen van vestigingen per detailhandelsbranche. Een complicatie hierbij was dat de classificatie van branches bij het CRK verscheidene keren is gewijzigd in de periode 1980 -2000. Resulterende trendbreuken zijn gecorrigeerd. Ruwe data over gemiddelde winst per onderneming en gemiddelde omzet per onderneming zijn betrokken van het 'Bedrijfssignaleringssysteem'. Dit panel werd gestart door EIM in de jaren zeventig van de vorige eeuw. Elk jaar werd aan een groot aantal ondernemingen informatie gevraagd over hun financiële
23
performance. Hoewel het panel van jaar tot jaar wijzigde (elk jaar verliet een aantal bedrijven het panel en werd het panel aangevuld met nieuwe bedrijven), kon toch een betrouwbaar beeld van de ontwikkeling van winst en omzet verkregen worden door hiervoor alleen gegevens te gebruiken van bedrijven die in twee op elkaar volgende jaren in het panel aanwezig waren (de zogenaamde dakpanmethode). Daardoor wordt de ontwikkeling van winst en omzet niet vertroebeld door de van jaar op jaar gewijzigde samenstelling van het panel. Tot het begin van de jaren negentig konden de gemiddelde winst- en omzetniveaus berekend worden op basis van ongeveer zeventig winkels per branche. Vanaf 1990 echter verminderde het aantal winkels in het panel zodat deze werkwijze minder betrouwbaar werd. Gelukkig startte het CBS rond dezelfde tijd, 1990, met de registratie van financiële performance op branche-niveau. Daarom hebben we vanaf 1990 twee bronnen voor winst- en omzetniveaus: het 'Bedrijfssignaleringssysteem' en het CBS. Het blijkt dat de verschillen tussen deze twee bronnen klein zijn met betrekking tot winst en omzet. Dit geeft vertrouwen in de betrouwbaarheid van deze cijfers. Vanaf 1994 gebruiken we het gemiddelde van deze twee bronnen voor ontwikkeling van winst en omzet. Cijfers over het gemiddelde vloeroppervlak per branche zijn ook ontleend aan het 'Bedrijfssignaleringssysteem'. Cijfers voor de jaarlijkse consumentenbestedingen per branche zijn ontleend aan de budgetonderzoeken van het CBS. Het CBS vormt ook de bron voor de mate van aanwezigheid van kleine winkels (gemeten als het gedeelte van de output dat verzorgd wordt door kleine winkels) per branche en het verloop van het modale inkomen en de werkloosheid. Informatie over de mate van franchising per branche is ontleend aan het HBD, terwijl de tien-jaars rentevoet en de index voor de gemiddelde huizenprijs ontleend zijn aan ORTEC. Tenslotte zijn de financiële variabelen uit de dataset - winst, omzet, modaal inkomen en consumentenbestedingen - gecorrigeerd voor inflatie met de consumentenprijsindex van het CBS. In tabel I.1 is een aantal van de variabelen uit de dataset per branche vermeld. Achtereenvolgens staan vermeld: de SBI-code van de branche, de naam van de branche, de jaarlijkse gemiddelde toe- of afname in het aantal vestigingen in de branche, de jaarlijkse gemiddelde verversingsgraad in het aantal vestigingen en de gemiddelde jaarlijkse verandering in de winst. Ook is aangegeven over welke periode deze gegevens berekend zijn.
24
Tabel I.1
Branches in de detailhandel met enige kerngegevens
toename/
verver-
SBI
Branche
afname
sing
winst
meetperiode
1010
Levensmiddelen algemeen/supermarkten
-2%
9%
3%
1982-2000
1110
Vlees en vleeswaren/slagers
-3%
8%
-1%
1982-2000
1210
Aardappelen, groenten en fruit
-3%
9%
1%
1982-2000
1410
Vis, schaal- en weekdieren
0%
11%
1%
1982-2000
1560
Brood
-1%
8%
1%
1982-2000
2010
Koek en banket
-1%
11%
1%
1982-2000
2110
Tabaksproducten
-3%
5%
3%
1982-2000
2210
Alcoholhoudende en alcoholvrije dranken
-2%
8%
3%
1982-2000
3010
Herenkleding
-5%
5%
2%
1991-2000
3210
Schoeisel en schoenfournituren
-1%
8%
2%
1982-2000
3510
Huishoudelijke artikelen algemeen assortiment
0%
10%
-1%
1982-2000
3710
Meubelen
2%
11%
8%
1982-2000
3740
Woninginrichting algemeen assortiment
-2%
7%
1%
1982-2000
3820
Verf en wandbekleding
-3%
6%
2%
1982-2000
3840
IJzerwaren en gereedschappen
-2%
7%
2%
1982-2000
3910
Fietsen en bromfietsen
-1%
5%
3%
1982-2000
4010
Fotografische artikelen
0%
8%
2%
1982-2000
4120
Juweliers
0%
9%
5%
1982-2000
5210
Drogisterij-artikelen
1%
7%
3%
1982-2000
5410
Bloemen en planten
0%
12%
2%
1982-2000
5510
Dieren en dierbenodigdheden
0%
10%
1%
1982-2000
6511
Wild en gevogelte
-5%
7%
1%
1994-2000
6514,1
Melk- en zuivelproducten
-5%
5%
-1%
1982-2000
6527,2
Natuurvoeding en reformproducten
8%
14%
7%
1991-2000
6554,1
Baby- en kleuterkleding
-2%
15%
5%
1991-2000
6554,2
Kinderkleding
8%
20%
2%
1991-2000
6555,1
Onderkleding
6%
14%
4%
1991-2000
6561
Kledingstoffen
-5%
6%
6%
1991-2000
6572
Lederwaren en reisartikelen
-1%
11%
0%
1991-2000
6595
Elektrische huishoudelijke apparaten
-2%
7%
3%
1982-2000
6596,1
Beeld- en geluidsapparatuur
1%
14%
3%
1982-2000
6597
Muziekinstrumenten
1%
8%
3%
1991-2000
6598
Naai- en breimachines
-3%
7%
-1%
1982-2000
6612,1
Hout en bouwmaterialen (doe-het-zelf winkels)
2%
10%
-1%
1991-2000
6613
Glas-, porselein- en aardewerk
1%
12%
3%
1982-2000
6642
Kantoor- en schoolbenodigdheden
0%
10%
0%
1982-2000
6652
Optische artikelen
2%
7%
6%
1982-2000
6664
Tuincentra
6%
9%
4%
1991-2000
6681
Speelgoederen
4%
12%
7%
1982-2000
6682
Sport- en kampeerartikelen
4%
11%
3%
1991-2000
Bron: EIM. Zie verder hoofdtekst.
25
De resultaten van het Programma MKB en Ondernemerschap worden in twee reeksen gepubliceerd, te weten: Research Reports en Publieksrapportages. De meest recente rapporten staan (downloadable) op: www.ondernemerschap.nl.
Recente Publieksrapportages A200809 A200808
8-9-2008 Internationale benchmark ondernemerschap 3-9-2008 Nalevingskosten van wetgeving voor startende bedrijven
A200807
september Stimulering van ondernemerschap in middelgrote ge-
A200806
18-9-2008 HRM-beleid in het MKB
2008 meenten A200805
8-7-2008 Global Entrepreneurship Monitor 2007 the Netherlands
A200804
14-7-2008 Kleinschalig Ondernemen 2008
A200803
26-6-2008 Ondernemerschap in de regio
A200802
27-3-2008 Herstructurering van winkelgebieden
A200801
25-2-2008 Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid
A200714
21-12-2007 Technologiebedrijven in het MKB
A200713
19-12-2007 MKB in regionaal perspectief
A200712
15-11-2007 Voor het gewin of voor het gezin?
A200711 A200710
7-11-2007 Van onbemind tot onmisbaar 25-10-2007 Ondernemen in de Sectoren
A200709
13-9-2007 Ondernemerschap in het primair en voortgezet onderwijs
A200708
21-6-2007 Kleinschalig Ondernemen 2007
A200707
21-6-2007 Global Entrepreneurship Monitor 2006 Nederland
A200706
13-6-2007 Een eigen bedrijf: loon naar werken?
A200705
10-5-2007 Internationale benchmark ondernemerschap
A200704
5-4-2007 Dat loont!
A200703
5-3-2007 Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid
A200702
1-3-2007 Flexibele arbeid in het MKB
A200701
8-1-2007 Entrepreneurship in the Netherlands; High growth enterprises; Running fast but still keeping control
A200613 A200612
8-1-2007 Geef richting, geen regels! januari 2007 Bedrijfsgroei in Nederland
A200611
22-9-2006 Ondernemen in de Sectoren
A200610
18-9-2006 Met ervaring aan de start
A200609
20-7-2006 Global Entrepreneurship Monitor 2005 Nederland
A200608
18-9-2006 Pensioen voor ondernemers
A200607
24-7-2006 MKB regionaal bekeken
A200606
19-7-2006 MKB in regionaal perspectief 2006
A200605
29-6-2006 De externe adviseur bij bedrijfsoverdrachten in het MKB
A200604
19-6-2006 Kleinschalig Ondernemen 2006
A200603
17-5-2006 Internationale Benchmark 2005
A200602
12-4-2006 Bedrijfsopleidingen geen weggegooid geld
A200601
20-3-2006 Een blik op MKB en Ondernemerschap in 2015
A200516
14-2-2006 Small Business Governance
A200515
16-1-2006 Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid; Periode 1987-2005
A200514 A200513
9-1-2006 Kritisch kopen in het MKB 14-12-2005 Financiering van bedrijfsinvesteringen problematisch, of niet?
27
A200512
31-1-2006 Entrepreneurship in the Netherlands, Business transfer
A200511
8-11-2005 Internationale Benchmark Ondernemerschap 2004
A200510
3-11-2005 Transsectorale innovatie door diffusie van technologie
A200509
6-10-2005 Creatieve bedrijvigheid in Nederland
A200508
20-9-2005 Ondernemen in de Sectoren
A200507
1-9-2005 Meer MKB-bedrijven in openbare aanbestedingen?
A200506
19-7-2005 Het Nederlandse MKB en de uitbreiding van de EU
A200505
6-10-2005 Entrepreneurship in the Netherlands; SMEs and Internati-
A200504
27-6-2005 Kleinschalig Ondernemen 2005
A200503
15-6-2005 Aandacht voor ondernemerschap in het HAVO- en VWO-
onal co-operation
onderwijs A200502
17-5-2005 Nieuw ondernemerschap in herstel: Global Entrepre-
A200501
26-4-2005 Spin-offs van grote bedrijven in Nederland
A200417
11-4-2005 Voorbeeldig ondernemen bij bedrijfsoverdracht in het MKB
A200416
12-4-2005 MKB-locaties
A200415
29-3-2005 Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid
A200414
24-3-2005 Internationalisering in het Nederlandse MKB
A200413
21-3-2005 MKB in een periode van deflatie; risico's en strategieën
neurship Monitor 2004
A200412
9-3-2005 Ondernemen in de zorg
A200411
17-2-2005 De bron van vernieuwing
A200410
25-4-2005 Oudere versus jongere starters
A200409
5-1-2005 De kracht van de organisatie
A200408 A200407
18-11-2004 Succesvol op weg op de elektronische snelweg!! 14-3-2005 Toetredingsbarrières in de praktijk: Veranderingen in de hoogte van toetredingsbarrières in het notariaat en de makelaardij
A200406
12-10-2004 Ga direct naar een standaard reïntegratietraject, ga niet langs start
A200405
14-9-2004 Ondernemen in de Sectoren
A200404
11-8-2004 Innovatief ondernemerschap en de rol van de brancheor-
A200403
11-8-2004 Starten in de recessie
ganisaties: Een exploratieve toets A200402
5-7-2004 Kleinschalig Ondernemen 2004
A200401
22-6-2004 Monitor Administratieve Lasten Bedrijven 2003
A200318
15-6-2004 Maatschappelijk verantwoord ondernemen in het midden-
A200317
28-5-2004 Wordt de spoeling dun?
A200316
22-4-2004 Entrepreneurial Attitudes Versus Entrepreneurial Activities
A200315
10-3-2004 Rechtsvormkeuze in het MKB
A200314
12-3-2004 Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid - periode 1987-
en kleinbedrijf
(GEM)
2002 A200313
18-2-2004 Het Eureka-gevoel van ICT-gebruik
A200312
12-2-2004 Ondernemen in het Ambacht 2004
A200311
10-2-2004 Ondernemen in de Industrie 2004
A200310
5-2-2004 Ondernemen in de Diensten 2004
A200309
22-1-2004 Onevenredig belast! Administratieve lasten in het kleinbe-
A200308
20-1-2004 Ondernemen in de Detailhandel 2004
drijf 2002
28