Veranderende structuren in de wereldeconomie en China’s economische integratie …. De gevolgen voor het Nederlandse bedrijfsleven
Prof. Dr. H.A. Ebbers Oratie in verkorte vorm uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar International Economics aan Nyenrode Business Universiteit 21 april 2005
1
Inhoudsopgave 1
Inleiding
3
2
Veranderende structuren in de wereldeconomie
6
2.1 2.2
3
China’s integratie in de wereldeconomie 3.1 3.2 3.3 3.4
4
Veranderingen in de structuur en spreiding van de Chinese internationale handel Wijzigingen in de investeringsstromen naar China China’s rol in de Aziatische regionale integratieprocessen De risico’s van China’s groei
Nederlands-Chinese economische relaties 4.1 4.2 4.3
5 6 7
Globalisering; een definiëring Het meten van globalisering; verschuivende panelen? 2.2.1 Veranderingen in de aard van de internationale handel 2.2.2 Wijzigingen in de mondiale investeringsstromen 2.2.3 Verdieping van regionale integratieprocessen
Het plaatsen van de bilaterale economische relatie in het juiste perspectief; internationale handel Het plaatsen van de bilaterale economische relatie in het juiste perspectief; investeringen Veldwerk in China
Toekomstig onderzoek Dankwoord Literatuur
6 10 10 12 14
18 18 20 21 22
28 28 29 29
33 34 35
2
Veranderende structuren in de wereldeconomie en China’s economische integratie …. De gevolgen voor het Nederlandse bedrijfsleven Leden van de Raad van Toezicht, Members of the International Advisory Board, Mijnheer de President, Mijnheer de Dean, Beste collega’s, beste studenten, Lieve familie en vrienden, en voorts u die door uw aanwezigheid blijk geeft van uw belangstelling. 1.
Inleiding
De titel van mijn rede maakt duidelijk waar ik de laatste jaren mee bezig ben geweest en waar ik hoop de aankomende periode mee bezig te kunnen gaan. Op de eerste plaats gaat het in mijn onderzoek over veranderende structuren in de wereldeconomie. Hiermee bedoel ik de veranderingen in het multilaterale handels-en investeringsverkeer, in combinatie met de veranderingen in regionale integratieprocessen. Het lijkt erop alsof mondiaal gezien het economische zwaartepunt verschuift naar de Aziatische regio en dat voor het eerst in de geschiedenis ook in dit werelddeel regionale integratieprocessen worden uitgediept. Op de tweede plaats gaat het over de economische integratie van China. Natuurlijk is hier sprake van een sterke relatie met de hierboven genoemde veranderende structuren. De verschuiving van het economisch zwaartepunt naar zuid-zuidoost Azië en verdieping van regionale integratieprocessen zijn gedeeltelijk geïnitieerd en grotendeels beïnvloed door de enorme Chinese economische groei en China’s ambitie om een economische grootmacht te worden; regionaal en mondiaal. Het derde element in de titel van deze oratie is het in kaart brengen van enkele effecten van deze mondiale en regionale ontwikkelingen op het Nederlandse bedrijfsleven. Deze drie elementen worden ingekaderd door het overkoepelende begrip globalisering. Ik verheug me uitermate op deze lezing vanwege het feit dat ik rustig mijn betoog kan opbouwen; “een luxe situatie”. Als ik tijdens de colleges de onderwerpen uit de titel behandel ontstaan er heftige discussies; de onderwerpen zoals globalisering, handelsblokken en China leiden tot verschillende standpunten en gedachten. Wat dat betreft is de collegezaal een afspiegeling van de maatschappij met haar voor- en tegenstanders. Hetzelfde doet zich voor in de discussie met soortgenoten. Een econoom is immers iemand die het beter weet dan een andere econoom en als er twee of drie economen bij elkaar zitten, zit je al gauw met vijf a zes meningen. Wat deze situatie voor mij als econoom zo aantrekkelijk maakt is dat ik mag praten en u moet luisteren. Ik kan als het ware eerst het hele huis opbouwen voordat u gaat vragen waarom de deur nou daar is of waarom de keuken zo ongelukkig is neergezet. Ik heb heel wat adviezen gekregen over de wijze waarop deze rede zou moeten worden uitgesproken en de mate van diepgang. Jack gaf aan dat je makkelijk moet beginnen voor de 3
familie en vrienden en dat je lekker moeilijk moest eindigen om ook je collega’s het naar hun zin te maken. Mark gaf vorige week nog aan niet in paniek te raken; “jij bent immers de specialist en de toehoorders hangen aan je lippen”. Piet gaf tijdens ons bezoek aan Shanghai vorige maand aan dat er een foto in de presentatie moest zitten waarin ik in een Chinese outfit poseer. Roberto gaf aan dat het vooral om een visie gaat. Pieter gaf vorige week nog aan dat het gaat om een lezing; concentreer je op het gesproken woord omdat dia’s afleiden. Genoeg (goed bedoelde) adviezen. Ik heb ze ook allemaal meegenomen en afgewogen om te komen tot deze invulling die nu volgt. Het is mijn invulling geworden! Ik zal me vandaag en ook in mijn toekomstig onderzoek vooral richten op de internationale reële economie waarbij internationale handel en directe investeringen centraal staan. De veranderende structuren in de wereldeconomie hebben wat mij betreft betrekking op met name deze twee grootheden. Vanuit dit perspectief is aandacht voor regionale handelsblokken en het multilaterale systeem noodzakelijk. De interesse voor China is zowel academisch als persoonlijk. Al in 1986 was ik met Rinske in China en vanaf het eerste moment wilde ik meer weten en heb ik altijd gezegd terug te gaan. Dat is me gelukt! China werd voor mij een belangrijk onderzoeksgebied in 1999 toen Zhang Jianhong vanuit Kunming een jaar mocht studeren en werken op Nyenrode. Vanaf 1999 hebben we samen regelmatig artikelen geschreven over de ontwikkeling van de Chinese handel en directe investeringen. Het derde element van de titel omvat de koppeling tussen international economics en international business. We zijn hier op een business school en dat betekent dat onderzoek ook in dienst moet staan van het onderwijs. Ik probeer de resultaten van mijn onderzoek dan ook in te passen tijdens de discussies in de collegezaal. Dat betekent nadruk op toepasbaarheid en de vertaling van de resultaten in te hanteren concepten en raamwerken. Ik heb het geluk dat ik twee vakken geef op Business Universiteit Nyenrode waarbij de (praktische) relevantie door studenten wordt gevoeld. Het gaat om het vak Economic Environment en International Business. In beide vakken gaat het grotendeels om de externe en onbeheersbare omgeving. Het zal een ieder duidelijk zijn dat deze externe omgeving waarbinnen een bedrijf moet opereren snel kan veranderen. Wie had bijvoorbeeld in 1999 kunnen denken dat de olieprijs vijf jaar later op ruim 55 dollar per vat zou liggen. In het midden van 1999 lag de prijs nog onder de 10 dollar per vat. Er komen steeds meer signalen dat de olieprijsstijging nog niet achter de rug is en dat olie kan doorstijgen tot 85 à 100 dollar per vat. Vooral olieprijsgevoelige sectoren en bedrijven zullen de fluctuaties van de olieprijs voelen. Hetzelfde geldt voor de wisselkoersen; eveneens een onbeheersbare factor in de bedrijfsomgeving. In 1999 werd de euro geïntroduceerd op 1,17 dollar. Aan het eind van 2000 was de euro weggezakt tot 0,83 dollar. Op dat moment was export vanuit de eurozone erg makkelijk en veel internationaal opererende bedrijven kozen voor de exportstrategie. Begin april 2005 stond de euro op 1,30 dollar. Ook nu zullen wisselkoersgevoelige sectoren en bedrijven de fluctuaties met argusogen bekijken. Het laatste voorbeeld betreft de economische ontwikkeling in voor het Nederlandse bedrijfsleven belangrijke markten zoals de Verenigde Staten en Duitsland. Een sterke daling van de internationale conjunctuur heeft grote consequenties voor conjunctuurgevoelige bedrijfstakken en individuele bedrijven. Tijdens de colleges gaan we dus niet alleen in op de achtergronden van deze omgevingsvariabelen, maar maken we ook duidelijk op welke wijze individuele bedrijven hierdoor geraakt kunnen worden. Tenslotte past een dergelijke titel ook wel bij mij. Ik zoek in het algemeen de nuance en het zoeken naar de nuances betekent dat veel woorden nodig zijn. Dit was ook al tijdens mijn promotieonderzoek het geval. Ik kan me nog herinneren hoe Rinske enkele van mijn hoofdstukken op het Engels controleerde en helemaal tureluurs werd van de vele
4
ontsnappingsroutes. Ik geloof dat ze op een gegeven moment uit één hoofdstuk 20 keer “on the one hand….on the other hand” aanstreepte. Ik beloof overigens dat ik deze woorden “enerzijds”en “anderzijds” in de rest van mijn betoog niet meer zal hanteren. Ik hoop dat ik binnen de tijd die de pedel mij geeft de juiste toon kan vinden om mijn boodschappen met u te delen. Want ondanks de nuance heb ik wel enkele boodschappen die ik kwijt wil. Dat betekent overigens niet dat ik me schuldig zal maken aan, wat Paul Krugman (1997) noemt, borreltafeleconomie. Ik zal me baseren op gedegen, gedeeltelijk eigen onderzoek. Ik zal de drie onderdelen uit de titel eerst afzonderlijk bespreken; ik bouw er als het ware een Chinese Muur tussen. In het laatste deel zal ik delen van deze muur afbreken om te komen tot een meer geïntegreerd beeld van de wereldeconomie, de plaats van China hierin en de gevolgen voor het Nederlandse bedrijfsleven. Het is niet mijn bedoeling antwoorden te geven op de vele vragen die ons bezig houden, maar zal wel her en der op basis van eigen onderzoek mijn visie geven op de economische machtsverschuivingen in de wereldeconomie. Daarbij moet worden opgemerkt dat mijn toekomstbeeld over met name de effecten op de Nederlandse economie nog niet geheel stabiel is. De ene keer kom ik uit China terug met een gevoel dat we ons in Nederland nog niet echt druk hoeven te maken over de Chinese (en Aziatische ) concurrentie. Op veel terreinen is er nog sprake van grote achterstand en nog steeds is de groei gebaseerd op transpiratie in plaats van inspiratie. De andere keer kom ik terug uit China met een voor Nederland (en Europa) somberder beeld over de toekomst van de Nederlandse en Europese economie. Dan zie ik de dynamiek en de snelheid waarmee zaken in China worden aangepakt, ik zie zeer competente Chinese managers die hun opleiding in het Westen hebben genoten en merk in de gesprekken dat erg veel bedrijven aangeven in China te willen (of kun je beter zeggen: moeten) uitbreiden. Natuurlijk kijken we dan met name naar de snelle groeiregio’s aan de Oostkust van China, maar ook in het binnenland zien we groeimetropolen ontstaan. Ik heb dat in een eerdere publicatie wel de “internalisatie van het vliegende ganzenmodel” genoemd (Ebbers, 2002). Ik zal hier later nog op terugkomen. Een belangrijk deel van mijn lezing zal gaan over onderzoek dat we enkele jaren geleden zijn begonnen aan deze universiteit op het terrein van China’s integratie in de wereldeconomie. Dia 2 hier plaatsen Het is ook belangrijk aan te geven wat niet ter sprake komt tijdens deze lezing. Allemaal zeer interessante zaken die aanknopingspunten hebben met het onderwerp van vandaag, maar we moeten ons toch gaan concentreren ook al is dat soms moeilijk. Ik zal het vandaag niet hebben over de financiële integratie; de verstrengeling van internationale kapitaalmarkten via met name het kortetermijn kapitaalverkeer. De hiermee samenhangende valutaire markt zal ik ook laten rusten. Ik realiseer me dat ontwikkelingen op deze markten grote invloed hebben op de zichtbare globalisering in de vorm van internationale handel en directe investeringen; denk bijvoorbeeld aan de gevolgen van de Aziecrisis van 1997, maar je moet nou eenmaal keuzes maken. Ook probeer ik de politieke globalisering los te weken van de economische globalisering en regionalisering. U begrijpt dat dit soms moeilijk en geforceerd is; vaak heeft politiek ingrijpen immers een economische achtergrond. De economische situatie zal zeker politieke keuzes beïnvloeden en politieke keuzes beïnvloeden ook in sterke mate internationaal opererende bedrijven. Toen bijvoorbeeld in 1999 de Chinese ambassade in Belgrado per ongeluk werd getroffen door Amerikaanse bommen kwam de CEO van General Motors direct de volgende dag over vanuit de Verenigde Staten om zijn excuses aan te bieden aan de Chinese president, Jiang Zemin voor deze dramatische fout. Natuurlijk waren economische motieven hier de drijfveer; General Motors had net een enorme investering gedaan in China en zag opeens allerlei doemscenario’s voorbij schieten.
5
2. Veranderende structuren in de wereldeconomie Veranderingen in de wereldeconomie uiten zich in twee routes. We hebben allereerst de multilaterale route waarbij onder auspiciën van multilaterale organisaties zoals het International Monetary Fund (IMF), de Worldbank en de World Trade Organisation (WTO) getracht wordt mondiale regels af te spreken op het terrein van onder andere internationale handel en investeringen. We hebben daarnaast te maken met de regionale route. Landen gaan steeds meer, onafhankelijk van de WTO, afspraken met elkaar maken op het terrein van afschaffing van handelsbarrières en verlaging van obstakels voor onderlinge investeringsstromen. Beide tendensen maken onderdeel uit van het proces van globalisering. Het is een goeie academische gewoonte om te beginnen met definities; in dit geval van globalisering. 2.1
Globalisering; een definiëring
Globalisering kan op verschillende manieren worden gedefinieerd en gemeten. Het International Monetary Fund (www.imf.org) hanteert globalisering als de “rising share of economic activity in the world which is taking place between people who live in different countries. This includes all production, trade, financial flows, investment, technology, labour and economic behaviour in nations and between nations.” Joseph Stiglitz (2004), hoogleraar aan Columbia Business School en Nobelprijswinnaar Economie in 2001 definieert globalisatie als de (steeds) nauwe(re) integratie van landen en volkeren waarbij invloed wordt uitgeoefend op handel, kapitaalmarkten, buitenlandse directe investeringen, kennis en ideeën. Robert Gilpin (2002) hanteert een wat nauwere definitie van globalisering. Het is de “increasing interdependence of national economies in trade, finance, and macroeconomic policy”. Ook Renato Ruggerio (www.wto.org), voormalig directeur van de World Trade Organisation hanteert deze enge definitie van globalisering getuige zijn uitspraak : "We are creating a single global economy". Deze benadering, waarbij wordt gestreefd naar een “single global economy”, wordt neo-liberalisme genoemd; een gruwel voor de tegenstanders van globalisering. Een interessante vraag is wanneer we het beginpunt van de globaliseringproces kunnen duiden. John Gray (1999) refereert bij globalisering aan twee dimensies. De eerste dimensie is de aandacht voor internationale handel en kapitaalstromen en het hieraan gerelateerde economische regime. Dit economisch regime waarbij deregulering, liberalisering en privatisering centraal staan is pas echt tot bloei gekomen na de val van de Berlijnse Muur en de openstelling van grote delen van Azië en Latijns Amerika aan het eind van de jaren tachtig en begin jaren negentig. Maar Gray geeft aan dat er een diepere betekenis is van globalisering; namelijk het verbinden van landen en volkeren waardoor men van elkaar op de hoogte is, van elkaar leert en elkaars cultuur (gedeeltelijk) integreert binnen de eigen cultuur. In deze tweede, diepere betekenis van globalisering gaat dit proces terug tot 1860 toen de telegraaf via transatlantische kabels onder water voor de eerste maal toestond dat Noord Amerika en Europa direct contact hadden. Wanneer afstand kleiner wordt, neemt de relatieve snelheid van sociale interactie toe. Naar mijn mening is globalisering zoals ik dat straks definieer een nieuw fenomeen dat pas vanaf het begin van de jaren zeventig is begonnen. Je kunt weliswaar stellen dat internationalisering en het over de grenzen kijken al honderden jaren geleden is begonnen; wat dat betreft zie ik internationalisering als een langdurig proces, maar het bijzondere van de situatie na de jaren zeventig is de combinatie van technologische vooruitgang en de liberalisering van markten. De rol van de overheid en de politiek is hierbij essentieel; een nieuw fenomeen van de huidige globalisering is dat het automatische proces wordt gecomplementeerd met specifiek beleid dat
6
globalisering initieert en ondersteunt. Misschien is het juist dit aspect dat de huidige discussie over globalisering zo heftig maakt. Het proces van internationalisering dat uiteindelijk uitmond in de huidige globalisering kan in drie fasen worden verdeeld. De eerste fase van globalisering loopt van de 12e en 13 e eeuw tot het midden van de 19e eeuw. De tweede fase begint in 1860 en loopt door tot de jaren zeventig van de vorige eeuw. De derde, huidige fase begon in de jaren zeventig. Eerste fase Vanaf de 13e eeuw verkochten ondernemers koffie, thee, specerijen en metalen in verschillende continenten. Ook op het financiële vlak waren buitenland activiteiten te zien. Tussen de 13e en 15e eeuw leenden Italiaanse bankiers grote sommen geld uit aan personen in Engeland, Spanje en Denemarken. Belangrijk is hierbij op te merken dat dit buitenlandse activiteiten waren die als het ware niet ingebakken waren in een visie over internationalisering. In de woorden van Scholte (2000): “they [buitenlandse activiteiten] had little existence outside the mind […] Even for the small miority who had international activities globality was usually a passing rather than a central thought”. Dezelfde tenneur is te vinden bij Held (1999): “The Silk Road from China (and Japan) to Europe was an example of early global connections but it was a 'thin' or extensive link affecting only a few people rather than a 'thick' or intensive link more characteristic of today.” Tweede fase De hierboven aangehaalde John Gray refereert aan het midden van de 19e eeuw als het startpunt van globalisering. Inderdaad leidde innovaties zoals de intercontinentale telefoonverbindingen en radio communicatie en iets later, vanaf 1919, het internationale vliegverkeer tot internationale communicatie. Ook bepaalde markten en merken kunnen al vanaf 1850 “global” worden genoemd. Denk aan de oprichting van de London Metal Exchange in 1876 en merken zoals Heinz en Coca Cola begonnen vanaf 1890 grote delen van de wereld te veroveren. In 1929 werd Coca Cola al in 79 landen verkocht. Door de gouden standaard tussen 1870 en 1914 werden valuta zoals het Britse Pond sterling, de Nederlandse gulden, maar bijvoorbeeld ook de Mexicaanse dollar in vele delen van de wereld geaccepteerd en gebruikt. De verdergaande internationalisering leidde tot de noodzaak tot global governance. Dat resulteerde in de jaren veertig van de vorige eeuw tot oprichting van de Bretton Woods instituties zoals het IMF en de GATT. Derde fase Hoewel op vele deelmarkten sprake was van een zekere internationale scope verschilt deze tweede fase van globalisering sterk van de derde fase. In deze derde fase van globalisering is het vooral de verdieping op allerlei terreinen die het zo uniek maakt. De techniek maakt bijna alles mogelijk, goederen- en dienstenmarkten zijn geliberaliseerd, productie kan in steeds meer plakjes worden opgeknipt, kapitaalmarkten zijn grotendeels geliberaliseerd, multilaterale instellingen hebben een steeds breder takenpakket gekregen en hebben een steeds grotere invloed op het beleid van landen en tenslotte ontstaat er een “global mindset” vanwege de kennis die we krijgen van buitenlandse markten, consumenten en producten. Gray (1999) geeft dit als volgt aan: “Globalisation today goes well beyond the economic dimensions and has spread through political, cultural, environmental and even security influences unconfined to territorial boundaries”. Dit is in mijn optiek de essentie van de huidige globaliseringfase en waarom het fenomeen “globalisering” uniek en nieuw is. De nadruk ligt vandaag op de economische globalisering. Vanuit deze economische bril bekeken is globalisering de versnelling in het proces van wereldwijde integratie door een sterke toename van de internationale handel en de directe investeringen. Hierdoor ontstaat een groeiende
7
economische afhankelijkheid tussen landen. Gebeurtenissen in bepaalde delen van de wereld zullen zich steeds sneller verspreiden naar andere delen; soms met positieve, maar soms ook met alle negatieve gevolgen van dien. De drijvende krachten achter het globaliseringproces zijn: • De sterke afname van de transport- en communicatiekosten. • De ontwikkeling van nieuwe technologieën. • Het doorgevoerde deregulering- en liberaliseringproces van het handels- en investeringsverkeer. • De convergentie van het welvaartsniveau in de OECD landen waardoor aankooppatronen naar elkaar toegroeien. Volgens International Chamber of Commerce (www.iccwbo.org) brengt globalisering louter voordelen: “Consumers are its principal beneficiary. Its benefits in terms of faster growth, quicker access to new technology, cheaper imports and greater competition are available for all. Globalization has made the world economy more efficient and has created hundreds of millions of jobs, mainly, but not only, in developing countries. It generates an upward spiral of jobs and prosperity for countries that embrace the process, although the advantages will not reach everybody at the same time”. Ook Micklethwait en Wooldridge (2000) benadrukken in hun boek “A Future perfect” de voordelen van gloablisering: “For the vast majority of people and countries, the great danger of globalisation is not that it will succeed but that it will fail “. Peter Schwartz geeft eveneens aan dat globalisering per saldo materiele welvaart genereert, ook voor de armste delen van de wereld. Tegenover deze positieve geluiden over de effecten van globalisering staan de kritieken van de tegenstanders van globalisering. In de Organisation for Economic Cooperation and Development (www.oecd.org) wordt in meerdere publicaties benadrukt dat er bijvoorbeeld negatieve gevolgen te verwachten zijn voor de rijkere landen als gevolg van wereldwijde integratie en de daaraan gekoppelde vlucht van arbeidsplaatsen naar lage lonen gebieden. In opdracht van het ministerie van Economische Zaken (2005) is onderzoek gedaan naar de effecten van productieverplaatsing naar het buitenland voor de Nederlandse economie (met name de ICT sector). Volgens dit onderzoek dat begin 2005 werd gepubliceerd overweegt weliswaar een deel van het bedrijfsleven productie te verplaatsen naar Centraal Europa, India en China, maar bij de presentatie van het rapport onderstreepte de staatssecretaris van EZ, mevrouw van Gennip dat het verplaatsen van bedrijvigheid naar het buitenland per saldo werk oplevert. Dezelfde conclusie trok ook Paul Krugman (2003) in zijn breed opgezette onderzoek naar de productieverplaatsing van Amerikaanse bedrijven naar Mexico en de Aziatische regio. De onderzoeksresultaten over de effecten van productieverplaatsing zijn echter niet eenduidig. Waarschijnlijk spelen dataproblemen hierbij een rol. Economen zijn meestal juist in hun voorspellingen, maar verkeerd in hun data. De gedachte dat bedrijven liever in lagelonenlanden produceren dan in Nederland en dus massaal Nederland gaan verlaten lijkt ondanks de extreem grote loonverschillen inderdaad niet voor de hand te liggen. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat het opbouwen van een kwalitatief goed toeleveranciersnetwerk veel tijd en geld kost en soms zelfs onmogelijk is. Maar dit is een momentopname; mijn ervaring in China geeft me het gevoel dat we de enorme snelheid waarmee veranderingen gaan onderschatten. De opbouw van een kwalitatief hoogwaardig netwerk van toeleveranciers is misschien nu nog een brug te ver in China, maar dat kan snel veranderen. Kijk naar de voorbeelden van Carrefour, Wal-Mart, Nokia en Toyota. Meer dan 95% van de halfproducten, componenten en eindproducten wordt nu lokaal geproduceerd.
8
Tegelijkertijd geven anti-globalisten juist aan dat globalisering de verschillen tussen arme en rijke landen groter zal maken. Ook hier zijn de resultaten niet eenduidig. Zo wordt vaak gebruik gemaakt van de Gini coefficient om ongelijkheid te meten, maar ook hierbij spelen dataproblemen een rol. Statistiek is als een lantaarnpaal voor een dronken man: meer ter ondersteuning, dan ter verlichting. Daarnaast wordt in veel studies niet alleen gekeken naar materiele welvaart, maar worden ook allerlei andere indicatoren meegenomen om het ongelijkheidniveau aan te geven. Mijn mening is dat internationale handel en directe investeringen (en dus de economische globalisering) niet heeft geleid tot een grotere internationale ongelijkheid. Ik ben er namelijk van overtuigd dat internationale handel en directe investeringen economische groei stimuleren. De zeer uitgebreide studie van Jeffrey Sachs and Andrew Warner (1995) heeft dit wat mij betreft aangetoond. De conclusie van dat onderzoek werd door de onderzoekers als volgt samengevat: “Developing countries with open economies grew by 4.5% a year in the 1970’s and 1980’s, while those with closed economies grew by 0.7% a year. At that rate, open economies double in size every 16 years, while closed ones must wait a hundred”. Tegelijkertijd moet worden geconstateerd dat miljarden mensen nog steeds in volledige armoede leven. Het is tragisch dat nog steeds ruim 1 miljard mensen met 0,80 eurocent per dag moeten rondkomen. Daar moet wat aan worden gedaan, maar we kunnen hier de internationale handel, het bedrijfsleven en de multilaterale instellingen zoals de Wereldbank en het IMF niet de schuld van geven. Daarbij wordt de attitude over het IMF in de Aziatische regio nog steeds gevormd door de rol die het IMF heeft gespeeld in het oplossen van valutacrisis in enkele Aziatische landen in het midden van de jaren negentig. Dia’s 3 en 4 hier plaatsen Discussies omtrent globalisering gaan vaak over multinationale ondernemingen; zij zijn immers de zichtbare vorm van globalisatie. De anti- globalisten zien deze multinationale ondernemingen dan ook als uitbuiters van de arme landen. Klein (2002) geeft dat op de volgende manier weer: “The poor countries are in an unfortunate discussion position, because the Multi National Enterprises (MNEs) have abundant alternatives of countries to settle their production facilities in. This results in Free-exporting zones (no tax paying zones), underpaying employment, and the worst possible working circumstances”. Dezelfde teneur is te lezen bij Hertz (2003). Zij legt nadruk op de macht van het internationale bedrijfsleven op buitenlandse (vaak onderontwikkelde) markten: “globalisation means the governmental control of nations by the private MNE’s. Companies are in charge and instead of “one person, one vote”, you get “one Dollar, one vote”. Deze gedachtegang wordt gevoed door de enorme grootte van enkele multinationale ondernemingen. Zo is de jaarlijkse omzet van het Amerikaanse Wal-Mart vanaf 2001 groter dan de totale productiewaarde per jaar van het Afrikaanse continent ten zuiden van de Sahara (exclusief Zuid-Afrika zijn dat 42 landen). Natuurlijk maakt Hertz hier een denkfout door verkopen en productiewaarde (als toegevoegde waarde concept) met elkaar te vergelijken, maar feit blijft dat bedrijven enorme machtsposities hebben die vertaald kunnen worden in politieke, sociale en culturele macht. Ik heb in dia 5 enkele bedrijven en landen in één figuur geplaatst waarbij de toegevoegde waarde als vergelijkingsmaatstaf is gehanteerd. Dia 5 hier plaatsen De wereld verandert en dit veranderingsproces lijkt zich in steeds sneller tempo te voltrekken. Laten we eens kijken of we dit in kaart kunnen brengen. Logischerwijs moeten we dan beginnen met het meten van globalisering.
9
2.2
Het meten van globalisering; verschuivende panelen?
Er zijn allerlei manieren om globalisering in al haar facetten te meten. Zo heeft het consultancybureau A.T Kearney in samenwerking met het tijdschrift Foreign Policy (www.foreignpolicy.com) de zogenoemde Globalisation Index ontwikkeld. Via allerlei wegingsfactoren en normalisatietechnieken wordt uiteindelijk een rangorde samengesteld van landen in termen van hun integratie in de wereldeconomie. Zij hanteren een zeer brede definitie van globalisering en meten dus niet alleen de economische integratie tussen landen, maar meten ook de intensiteit van de politieke, technologische en persoonlijke integratie. Zo wordt bij de politieke globalisering onder andere gekeken naar het aantal lidmaatschappen van internationale organisaties en het aantal ambassades in het betrokken land. Bij de technologische globalisering wordt onder andere het aantal internetgebruikers in beschouwing genomen. Bij de persoonlijke contacten wordt gekeken naar toerisme en het internationale telefoonverkeer. Zoals eerder is aangegeven richt ik mij op de economische globalisering en zal in dit onderdeel drie facetten analyseren: • • •
Veranderingen in de aard van de internationale handel Wijzigingen in de mondiale investeringsstromen Verdieping van regionale integratieprocessen
In dia 6 is de jaarlijkse groei van de internationale handel en de binnenlandse productie aangegeven. Dia 6 hier plaatsen Duidelijk is dat de groei van de internationale handel vooral vanaf 1990 de jaarlijkse groei van de binnenlandse productie forst overtreft; wat dat betreft lijkt er sprake van een versnelling van economische integratie; een van de elementen in de eerder aangehaalde definitie van globalisering. 2.2.1 Veranderingen in de aard van de internationale handel Van inter- industrie naar intra- industriehandel Er is dus mondiaal gezien sprake van steeds verdergaande internationale arbeidsverdeling en handelsintegratie. De verklaringen waarom landen handel drijven zijn bekend en worden door de meeste economen onderschreven. Wat dat betreft zijn er maar weinig theorieën die op een zo brede consensus kunnen rekenen als de theorie van de relatieve kostenverschillen. Binnen dit concept van het Ricardiaanse denken wordt verklaard waarom twee landen met elkaar handelen. De achtergrond is een verschil in “opportunity costs”. Als landen zich specialiseren in de productie waarin ze relatief gezien het efficiëntst zijn en deze onderling uitwisselen ontstaat er voor beide landen een voordeel. Technisch gesproken verschuiven de productiemogelijkhedencurven naar buiten. De verklaring van het ontstaan van verschillen in relatieve kostenvoordelen werd gegeven door Heckscher en Ohlin via de door hen ontwikkelde “factor-proportions theory”. China heeft bijvoorbeeld relatief veel arbeid en de prijs van arbeid zal dus relatief op een laag peil liggen. Specialisatie in arbeidsintensieve producten en export van deze producten ligt dan voor de hand. Deze handel zal vooral plaatsvinden met landen die juist relatief weinig arbeid tot hun beschikking hebben, zoals bijvoorbeeld de Verenigde Staten. Zij 10
hebben juist veel kapitaal en zullen zich dus gaan specialiseren in de productie en export van kapitaalintensieve producten. Dit is een logisch en consistent model en vormt de basis van het beleid zoals dat door de wereldhandelsorganisatie wordt uitgevoerd. Multilaterale vrijhandel moet worden gepromoot omdat hierdoor een win-win situatie ontstaat. Behalve het feit dat we binnen deze gedachtegang vaak abstraheren van transportkosten en niet ingaan op de problemen te komen tot een voor beide landen gunstige ruilvoetverhouding, is het ook een statische gedachtegang. Dynamische effecten zoals schaalvoordelen worden niet meegenomen. MIT econoom Paul Krugman heeft in enkele van zijn publicities laten zien dat deze win-win situatie daarom niet altijd opgaat: “The combination of increasing returns to scale and high transport costs may cause economic activity to concentrate somewhat accidentally in some areas at the expense of others”. De theorie van de relatieve kostenverschillen heeft echter nog een belangrijke tekortkoming. Het is niet in staat te verklaren waarom dezelfde producten worden geëxporteerd en geïmporteerd. Juist deze intra-industrie handel is een belangrijk kenmerk van de huidige internationale handel. Landen produceren en exporteren statistisch gezien dezelfde producten als die worden geimporteerd. Dat betekent dat bij het verklaren van dit soort internationale handelsstromen productdifferentiatie in de analyse moet worden meegenomen. En dat betekent weer dat we bij het verklaren van de huidige handelsstromen vooral moeten kijken naar multinationale ondernemingen. De moderne handelstheorie ligt dus zeer sterk aan tegen het verklaren van directe investeringen en de internationale opbouw van netwerken. Intra-industrie handel (export en import van “identieke” producten) ontstaat vooral tussen landen die qua economische ontwikkeling dicht bij elkaar staan. Inter-industrie handel (exportstructuur die afwijkt van de importstructuur) ontstaat met name tussen landen die ver van elkaar afstaan in economische ontwikkeling. De discussies over de vraag welke groepen in een land nadelen ondervinden van toenemende economische integratie wordt in sterke mate beïnvloed door de belangrijkste handelspartners. Zijn er intensieve handelsrelaties die gebaseerd zijn op interindustrie handel, dan zie je emotionele debatten over de problemen van internationalisering of globalisering. Dit is veel minder het geval indien de bilaterale handel wordt getypeerd als intraindustrie handel. Intensiteit van handelsstromen Een centraal thema in mijn onderzoek is de vraag hoe intensief handelsrelaties zijn. Vele publicaties beantwoorden deze vraag door te kijken naar de ontwikkeling van de bilaterale handel. Een stijging van de bilaterale handel tussen bijvoorbeeld landen in de Aziatische regio en China wordt dan gezien als een intensivering van de onderlinge handel. Indien bijvoorbeeld de export vanuit de Aziatische regio naar China toeneemt, hoeft dit niet te betekenen dat de intensiteit van de bilaterale handel is toegenomen. Dat klinkt tegenstrijdig, maar ik zal dat proberen met een voorbeeld (dia 7) te verduidelijken. Essentieel in mijn benadering is dat we een beeld moeten hebben over wat je in economische termen mag verwachten van de hoogte van de bilaterale handel. Dia 7 hier plaatsen In het voorbeeld wordt 50 procent van China’s import in 2000 gehaald uit de Aziatische regio, terwijl 60 procent van de import in 2005 uit Azië komt. In eerste instantie lijkt het erop alsof de handelsbetrekkingen tussen China en de Aziatische regio zijn toegenomen. Je kunt echter stellen dat deze toename louter het gevolg is van de sterke economische ontwikkeling in Azië en de
11
hieraan gerelateerde toename van het aandeel van de regio in de mondiale handelsstroom. Stel dat haar aandeel in de totale mondiale export is toegenomen van 10% in 2000 naar 20% in 2005. De toename van de bilaterale handelsbetrekkingen tussen China en de Aziatische regio betekent niet dat de handel intensiever is geworden; het tegenovergestelde is het geval; de handelsintensiteit daalt immers van 5 naar 3. Wil men dus inzicht hebben in de intensiteit van bilaterale handelsstromen, dan moet worden gecorrigeerd voor het belang dat de landen hebben in de wereldeconomie. Dit is de kern van de zogenaamde handelsintensiteit. Verschillende berekeningen zijn mogelijk, maar we hebben in ons laatste onderzoek (Ebbers, 2005) gebruik gemaakt van onderstaande formules.
ExTI nl,h =
ExTInl,h: ImTInl,h: Xh,nl: Mh,nl: X h: M h: Xnl: Mnl: Xwrd: Mwrd:
X h,nl M nl X h M wrld
en ImTI nl,h =
M h,nl X nl M h X wrld
Handelsintensiteit van de export tussen Nederland en het gastland Handelsintensiteit van de import tussen Nederland en het gastland Export van het gastland naar Nederland Import van het gastland uit Nederland Totale export van het gastland Totale import van het gastland Totale export van Nederland Totale import van Nederland Mondiale export Mondiale import
Een waarde van boven de één betekent dat de bilaterale handelsrelatie intensiever is dan je zou verwachten op basis van economische grootte van beide landen of regio’s, terwijl een waarde kleiner dan één een relatief lage handelsintensiteit betekent. Zoals te zien is in de formules, kan deze handelsintensiteit vanuit de export-en importkant worden berekend. In de bovenstaande ratio’s hebben we de economische grootte van het land meegenomen in de noemer via het aandeel in de mondiale export en import. Dit wijkt af van de methodologie van de wereldhandelsorganisatie en auteurs zoals Drysdale en Carnaut (1995). Zij corrigeren voor de grootte van het land door het aandeel in de mondiale binnenlandse productie te nemen. Dynamiek in de analyse kan worden verkregen door meerdere jaren de handelsintensiteit te berekenen en uiteindelijk moeten de uitkomsten worden genormaliseerd. Het is immers zo dat buren intensiever met elkaar handelen dan regio’s die ver van elkaar af liggen. Normalisatie kan bijvoorbeeld plaatsvinden door de handelsintensiteiten te berekenen voor het handelsblok en deze te vergelijken met individuele landen. 2.2.2 Wijzigingen in de mondiale investeringsstromen In lijn met wat we gedaan hebben met de handelsintensiteit, kan ook de intensiteit van de directe investeringen worden bepaald.
12
FDIII nl,h = FDIIInl,h: FDInl,h: FDIwrld:
FDI nl,h FDIwrld,h FDI nl,wrld FDIwrld Investeringsintensiteit index tussen Nederland en het gastland, Investeringen van Nederland naar het gastland Totale uitgaande investeringsstroom in de wereld
Als de FDIIInl,h groter is dan één betekent dit dat de Nederlandse investeringen in land h relatief hoog zijn. Als de waarde van FDIIInl,h onder de één ligt, investeert het Nederlandse bedrijfsleven minder in land h dan dat het mondiaal doet. Een lage index impliceert dat de investeringsrelatie tussen twee landen minder intensief is dan wat je zou mogen verwachten in economische termen. Een tekortkoming van de investeringsintensiteit index is dat we veranderingen in de structuur van de bilaterale investeringsstroom niet herkennen. Complementair aan de investeringsintensiteit index kan daarom het Investment Development Path theorema (IDP) van Dunning en Narula (1996) hiervoor worden gebruikt. Dunning en Narula hebben voortgeborduurd op de eigendom, internalisatie en locatievoordelen van Dunning (1992) zoals deze in zijn eclectische model zijn beschreven. De centrale gedachte is dat ingaande en uitgaande investeringsstromen zijn gerelateerd aan de economische ontwikkeling van een land. Landen doorlopen in het IDP-model vijf stadia in economische ontwikkeling en hieraan gerelateerd vijf posities met betrekking tot de netto buitenlandse investeringspositie. Deze NBI is het verschil tussen de uitgaande buitenlandse investeringen en de inkomende directe investeringen. Een positieve NBI betekent dat de voorraad aan uitgaande investeringen groter is dan de voorraad inkomende investeringen. Een negatieve NBI betekent dat er per saldo meer inkomende investeringen hebben plaatsgevonden. Binnen het kader van het IDP model verandert het comparatieve voordeel van een land of regio en dit vertaalt zich in een structuurwijziging in de aard van de directe investeringen; een verschuiving van arbeids- naar kapitaal en kennis intensieve sectoren. Dit verschuiven van het comparatieve voordeel is ook een belangrijk element in het vliegende ganzenmodel zoals dat door Akamatsu (1961) in de jaren dertig van de vorige eeuw is beschreven. Het is duidelijk dat internationaal opererende bedrijven de meest zichtbare vorm is van globalisering en internationalisering. Directe investeringen groeiden tot 2001 enorm en na enkele jaren van teruggang is vanaf 2004 weer groei te observeren. De consequentie van de enorme uitbreiding van directe investeringen is dat bedrijven steeds meer afhankelijk worden van buitenlandse markten. Een manier om dat te laten zien is via de micro-transnationaliteitsindex. Deze index is in 1992 door de UNCTAD geïntroduceerd en wordt vanaf dat jaar in het World Investment Report (www.worldinvestmentreport.com) berekend voor de grootste mondiale bedrijven. Dia 9 hier plaatsen Deze index bestaat uit het ongewogen gemiddelde van drie subindicatoren: buitenlandse bezittingen als percentage van de totale bezittingen; buitenlandse omzet als percentage van de totale omzet en de buitenlandse werkgelegenheid als percentage van het totale aantal werknemers. De mondiaal meest geïntegreerde bedrijven zijn in het overzicht aangegeven. We zijn op Nyenrode bezig met het ontwikkelen van een Nyenrode Globalisation List (NGL) waarbij
13
we deze benadering wat fijnmaziger willen maken. Een belangrijk nieuw element is dat we globalisering meer vanuit een bedrijfsperspectief bekijken. De uitgangspunten van het NGL-model zijn de acht segmenten waaruit de mate van globalisering voor bedrijven opgemaakt kan worden. Voor elk segment zijn via onderzoek onderliggende criteria gevonden, die het betreffende segment representeren. Per criterium is er een weging ten opzichte van het gehele model meegegeven. Om de mate van globalisering voor een bedrijf te kunnen meten, wordt elk criterium ingevuld en door middel van de wegingen wordt de uitkomst bepaald. Twee van deze elementen zijn hieronder kort weergegeven. Dia’s 10- 12 hier plaatsen
• Producten en diensten Het segment van producten en diensten is zodanige geïnterpreteerd dat er wordt gekeken naar de mate van gestandaardiseerde internationale- producten en productiefaciliteiten. Hiermee wordt onder andere bedoeld in hoeverre producten (of diensten) dezelfde naam dragen, uit dezelfde componenten bestaan en of deze producten en diensten in meerdere landen (gestandaardiseerd) geproduceerd worden. • Kapitaal Het segment kapitaal beslaat meer dan alleen het percentage van buitenlandse activa en omzet. We kijken in dit segment bijvoorbeeld ook naar het percentage gedane buitenlandse overnames in de achterliggende perioden. Vanuit academisch perspectief is de NGL een bruikbaar model om organisaties en branches te vergelijken. De output van het model kan gebruikt worden voor additioneel onderzoek naar bijvoorbeeld de correlatie tussen de mate van globalisering en de winstgevendheid. We zijn begonnen met de concretisering van deze NGL voor enkele bedrijven en de resultaten zijn bemoedigend. We denken het aankomende jaar met de nulmeting te kunnen beginnen. Binnen enkele jaren hebben we dan een goede benchmark database waaruit naast vergelijkingen bovendien trendanalyses gemaakt kunnen worden. 2.2.3 Verdieping van regionale integratieprocessen De derde structurele wijziging in de wereldeconomie is de uitbreiding en verdieping van regionale integratieprocessen. Twee verklaringen zijn hiervoor te geven. Op de eerste plaats is het niet meer dan logisch dat landen die in sterke mate met elkaar zijn geïntegreerd via handelsen investeringsstromen zoeken naar (bilaterale) samenwerkingsovereenkomsten vanwege de positieve effecten voor de economie. Het model en de gedachtegang van Viner heeft aangetoond onder welke voorwaarden wederzijds voordeel kan worden behaald. De tweede verklaring van de sterke toename van regionale integratieprocessen is de onvrede met het multilaterale handelssysteem zoals dat onder auspiciën van de wereldhandelsorganisatie wordt ontwikkeld en uitgevoerd. Deze ontevredenheid stoelt op de lange tijd die het kost om uiteindelijk te komen tot een nieuw handelsakkoord. De GATT werd dan ook omgedoopt van de General Agreement on Tariffs and Trade in General Agreement on Talk and Talk. Vooral de wijze waarop de grote spelers zich opstellen tijdens de onderhandelingen veroorzaakt wrevel bij de economisch kleinere landen. Vooral aan het begin van de Doha ronde in 2001 ontstonden grote problemen tussen allerlei groepen van landen. Zo waren er bijvoorbeeld de tegenstellingen tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten en problemen tussen de groep van ontwikkelingslanden en de Cairns-group. Het gevolg is dat landen elkaar opzoeken om gezamenlijk de handelsonderhandelingen voor te bereiden en tijdens de onderhandelingen één blok te vormen. 14
Zo hebben we de G7 (G8), die zal worden uitgebreid naar de G10 en G11. Mijn verwachting is dat we in 2006 of 2007 deze uitbreiding te zien zullen krijgen. We hebben tweemaal de G20; een groep van rijke landen met daarbij enkele grote emerging markets, vooral gericht op financiële en monetaire stabiliteit. We hebben ook de G20 als groep van ontwikkelingslanden die tijdens de top in Cancun de VS en Europa onder druk zette wat aan de vrijmaking van landbouwproducten te doen. We hebben ook nog een G10; een samenwerkingsverband tussen landen die pleiten voor het behoud van protectionistische maatregelen die allerlei- niet-economische functies vervullen zoals natuurbehoud en het bewaren van nationale tradities. Als laatste voorbeeld van een groep binnen het multilaterale onderhandelingskader is de groep van 77 waarbinnen overigens 132 leden lid zijn. Hierin zitten de armste landen in de wereld. De Wereldhandelsorganisatie heeft een ambigu beeld met betrekking tot de toename van handelsblokken in de wereld. “RTAs [ regional Trading Arrangements] can complement the multilateral trading system, help to build and strengthen it. But by their very nature RTAs are discriminatory: they are a departure from the MFN [ Most Favoured Nation] principle, a cornerstone of the multilateral trading system. Their effects on global trade liberalization and economic growth are not clear given that the regional economic impact of RTAs is ex ante inherently ambiguous. Though RTAs are designed to the advantage of signatory countries, expected benefits may be undercut if distortions in resource allocation, as well as trade and investment diversion, potentially present in any RTA process, are not minimized, if not eliminated altogether. An RTA's net economic impact will certainly depend on its own architecture and the choice of its major internal parameters (in particular, the depth of trade liberalization and sectoral coverage). Concurrent MFN trade liberalization by RTA parties, either unilaterally or in the context of multilateral trade negotiations, can play an important role in defusing potential distortions, both at the regional and at the global level.” (www.wto.org) De figuur hieronder laat zien dat er vanaf de oprichting van de GATT bijna 300 regionale integratieprocessen zijn aangemeld. Een deel hiervan heeft maar kort bestaan of leidt een slapend leven, maar het overgrote deel van de regionale integratieprocessen functioneert en werd in de loop van de tijd steeds verder uitgediept; vooral vanaf 1995. Er zijn op het moment bijna 220 handelsblokken formeel actief en de verwachting is dat we snel op de 300 werkende regionale samenwerkingsovereenkomsten zitten. Dia 13 hier plaatsen Er zijn regionale integratieprocessen die bestaan uit vele landen en waarbij een breed scala van onderwerpen binnen de overeenkomst vallen. Natuurlijk is de Europese Unie hier een voorbeeld van; monetaire integratie is hier gekoppeld aan economische integratie. Overigens, wat het hoogtepunt van de verdieping had moeten worden; namelijk de Europese Grondwet, lijkt op een debakel uit te draaien. Aan de andere kant van het spectrum zijn er bilaterale overeenkomsten waarbij één bepaalde sector centraal staat. Dit zijn vaak parallelle processen. Zo heeft Singapore bijvoorbeeld in 2004 de “Comprehensive Economic Cooperation Agreement” met India gesloten waarbij wordt samengewerkt op het terrein van toerisme, biotechnologie en gezamenlijke ontwikkeling van zogenaamde special economic zones. Tegelijkertijd heeft Singapore in 2003 de “US-Singapore FTA” met de Verenigde Staten gesloten waarbij een groot deel van de bilaterale handel onder preferentiële tarieven valt en ook is Singapore een van de actiefste leden van het ASEAN handelsgebied. De Wereldhandelsorganisatie heeft het moeilijk om een algemeen oordeel te vormen of handelsblokken of bilaterale preferentiële afspraken gezien moeten worden als een stap op weg
15
naar mondiale vrijhandel of dat handelsblokken een stap terug is op weg naar multilaterale vrijhandel. Het ontstaan van een regionaal integratieproces waarbij de participerende landen de interne handelsbarrières afschaffen, terwijl voor niet-participerende landen de tarieven nog steeds gelden, leidt immers tot discriminatie. Dat is in contradictie met de uitgangspunten van de WTO. Duidelijk is echter dat regionale integratie de laatste jaren steeds vaker voorkomt, gedreven door het pessimisme en de frustratie te komen tot overeenstemming binnen de WTO. Hoewel de WTO niet enthousiast is over de huidige ontwikkeling, kan ze het niet tegenhouden en daarom probeert ze regionale integratieprocessen te beoordelen op haar effecten voor nietparticiperende landen. De beantwoording van de vraag op welke wijze regionale integratie van invloed is op niet participerende landen is complex. De uiteindelijke effecten worden namelijk pas na vele jaren zichtbaar en hangen grotendeels af van de dynamische effecten die het resultaat zijn van de grotere concurrentie en de creatie van schaalvoordelen. Als een eerste aanzet kan worden gekeken naar de statische effecten van regionale integratie die al snel zullen ontstaan. Twee van deze statische effecten zijn de handelscreatie en handelsverschuiving. Handelscreatie is de situatie dat door regionale integratie tussen de deelnemende landen handel ontstaat. Als de markten van land A en land B integreren, zal binnen het handelsblok specialisatie optreden. In- en uitvoer, die er nog niet waren, komen op gang. Beide landen profiteren van deze specialisatie; de welvaart in beide landen stijgt vanwege de toenemende efficiency. Handelsverschuiving ontstaat als de twee landen A en B gezamenlijk besluiten een handelsblok aan te gaan waarbij sprake is van een hoog buitentarief. Het buitentarief zorgt ervoor dat producten die ze voorheen voordelig in land C kochten, nu voor een hogere prijs in het handelsblok worden gekocht. De productie verschuift van een efficiënte producent in land C naar een minder efficiënte in land A of B. Dit is niet alleen voor het niet-participerende land zeer vervelend, maar ook voor de landen binnen het handelsblok. Het volgende voorbeeld maakt dit duidelijk. We gaan uit van drie landen A,B en C. Ieder land heeft een onderneming binnen hun landsgrenzen die in staat is een identiek product te maken. Het meest efficiënte bedrijf staat in land C en kan het product tegen een kostprijs van 85 produceren. Het minst efficiënte bedrijf staat in land A. Deze onderneming kan hetzelfde product produceren tegen een kostprijs van 100. Vanwege de buitentarieven van 20% is de onderneming uit land C, ondanks het feit dat het meest efficiënte bedrijf is, niet in staat te exporteren naar de consumenten in land A en B. In deze situatie zijn er geen internationale handelsstromen. Dan besluiten de landen A en B tot een vorming van een handelsblok; het tarief tussen A en B verdwijnt en men laat het buitentarief op 20%. Nu ontstaat handel binnen het handelsblok. Het meest efficiënte bedrijf in het handelsblok is nu in staat te exporteren naar de consumenten in land A. Dit leidt uiteindelijk tot een hogere materiele welvaart ondanks het feit dat er zich problemen kunnen voordoen op de arbeidsmarkt vanwege de toename van de concurrentie binnen het handelsblok. Deze situatie van handelscreatie leidt tot stijging van de intraregionale handel; de handel binnen het handelsblok. Dia’s 14-17 hier plaatsen Uitgaande van hetzelfde voorbeeld kunnen we ook handelsverschuiving aangeven. We hebben ten opzichte van het voorbeeld hierboven een kleine wijziging aangebracht in de initiële situatie. De productiekosten in land A liggen nu op 105. Ondanks het tarief van 20% kan het meest efficiënte bedrijf uit land C nog steeds exporteren naar land A; de prijs voor de consument zal komen te liggen op 102, terwijl de binnenlandse producent in A het product slechts kan produceren (en verkopen) voor 105. Ook nu ontstaat een handelsblok tussen A en B en verdwijnen de interne tarieven. Het bedrijf uit land B kan nu tariefvrij exporteren naar A en zal
16
dus de concurrent uit land C uit de markt drukken; het meest efficiënte bedrijf is niet meer in staat te exporteren. Handel verschuift van land C naar land B. Het proces van regionalisatie heeft zich vanaf 1995 in versterkte mate voortgezet. We zien zeer hoge percentages van intraregionale handel; het overgrote deel van de internationale handel blijft binnen het handelsblok en tussen 1990 en 2003 is deze intraregionale handel in de meeste handelsblokken gestegen. Ook is er sprake van concentratie van investeringsactiviteiten binnen regio’s: De Europese Unie- lidstaten die vooral investeren in Oost-Europa, Japan dat zich vooral richt op Zuid en Zuidoost Azië en de Verenigde Staten die vooral investeert in Latijns Amerika. Dia’s 18 -20 hier plaatsen Ter afsluiting van dit eerste deel zijn de volgende conclusies te trekken: • Het is duidelijk geworden dat in de analyse van economische relaties internationale handel en directe investeringen gezamenlijk moet worden geanalyseerd • We hebben een maatstaf gevonden om de intensiteit van handels- en investeringsstromen te meten • Het lijkt erop dat we beter kunnen spreken van regionalisering dan van globalisering; de NGL kan hier op microniveau uitsluitsel over geven
17
3. China’s integratie in de wereldeconomie China wordt nog door veel economen en beleidsmakers beschouwd als een relatief gesloten economie. De economische ontwikkeling wordt gedragen door binnenlandse bestedingen zoals de particuliere consumptie en de investeringen, van tijd tot tijd geholpen door overheidsbestedingen. Dit beeld is onjuist en achterhaald; China’s integratie in de wereldeconomie is nu al zichtbaar en zet zich in versnelde mate door. Er zijn vele manieren om de economische integratie te meten. Zo kun je bijvoorbeeld, in lijn wat we eerder hebben laten zien, de ontwikkeling van de Chinese internationale handel relateren aan de groei van de binnenlandse productie. Ook kun je kijken naar prijsverschillen tussen internationaal verhandelbare goederen en de intensiteit van de handelsbarrières. Correlaties van de conjunctuur en aandelen koersen geven ook inzicht in de economische samenhang tussen China en andere delen van de wereld. Andere factoren die in ogenschouw genomen kunnen worden zijn de handels- en investeringsintensiteiten en indicatoren die de impact meten van multinationale ondernemingen in de lokale economie. Het gaat te ver om alle indicatoren langs te lopen, maar alle signalen wijzen in dezelfde richting; de economische integratie en de wederzijdse beïnvloeding tussen China en de rest van de wereld wordt steeds duidelijker voelbaar. We zullen de structuur volgen van hoofdstuk twee en daarom drie aspecten van deze economische integratie langslopen:
• • • 3.1
Veranderingen in de structuur van de Chinese internationale handel Wijzigingen in de investeringsstromen naar China China’s rol in de Aziatische regionale integratieprocessen Veranderingen in de structuur en spreiding van de Chinese internationale handel
China is een belangrijke exporteur en importeur. Haar aandeel in de wereldhandel lag in 2004 op ruim 7%; een verdubbeling in nog geen 10 jaar. In 1993 was het aandeel van de internationale handel in het bruto binnenlands product net boven de 30%. In een decennium is dit aandeel gestegen tot bijna 60%. De stijging van het aandeel van de internationale handel in het BBP is logisch als we kijken naar de jaarlijkse groeicijfers van de export en de productie. De jaarlijkse economische groei lag gemiddeld op bijna 10% gedurende de periode 1992-2000, terwijl de gemiddelde jaarlijkse groei van de export ver boven de 15% lag. China’s aandeel in de wereldwijde productie van goederen en diensten ligt in nominale termen nu op 4%. Haar aandeel in termen van koopkrachtpariteit ligt met 13% veel hoger. Binnen enkele jaren zal China de grootste exporteur ter wereld zijn. De export van China is de laatste jaren aan het veranderen. Ik heb hieronder dit proces op twee manieren in kaart gebracht. Op de eerste plaats is gekeken naar enkele belangrijke productgroepen en hun aandelen in de totale Chinese export tussen 1995 en 2003. Op de tweede plaats is de Balassa index (1961) berekend om te beoordelen in welke producten China een blijkbaar comparatief voordeel heeft. De onderstaande tabel geeft informatie over deze structuurwijziging met betrekking tot enkele belangrijke exportproducten tussen 1997 en 2003. Arbeidsintensieve producten zoals textiel en speelgoed verliezen aandeel, terwijl elektronische producten en auto onderdelen sterk aan belang winnen.
18
Dia 22 hier plaatsen Natuurlijk zal de exportstructuur niet van de ene op de andere dag veranderen, maar het gaat toch wel erg snel. Om antwoord te krijgen op de vraag in welke producten een land een concurrentievoordeel heeft, wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde Balassa index. De index meet welk aandeel een bepaald product heeft in het exportpakket van een land ten opzichte van het aandeel van hetzelfde product in het exportpakket van een referentiegroep van landen. Als bijvoorbeeld China veel elektronische apparatuur exporteert in vergelijking tot de referentielanden, heeft China blijkbaar een comparatief voordeel in de productie van deze producten. In dat geval is de Balassa index groter dan één. Wordt er relatief weinig van een product geëxporteerd, zal dat duiden op een comparatief nadeel en zal de Balassa index tussen de nul en één liggen. Binnen hetzelfde concept hebben Amighini en Chiarlone (2000) de Balassa index voor Chinese exporten als het aandeel van de Chinese export in een bepaald product/sector ten opzichte van het Chinese aandeel in de totale mondiale export gehanteerd. Ook nu duidt een index hoger dan één op een blijkbaar comparatief voordeel. Dia’s 23 en 24 hier plaatsen Behalve de export- en importstructuur moet ook de regionale spreiding van de export en import in de analyse worden betrokken. In 1991 ging slechts 9% van de totale Chinese export naar de Verenigde Staten. In 2003 was het VS- aandeel in de totale Chinese export al opgelopen tot een kwart van de Chinese export. Het is interessant te zien dat de Chinese import van de VS en de EU in relatieve termen is gedaald tussen 1980 en 2003. Het aandeel van de Verenigde Staten in de Chinese import lag in 2003 op ruim 8%, beduidend lager dan in 1980 (19.6%) en 1995 (12.2%). Het aandeel van de Europese Unie ligt iets hoger, maar ligt met een aandeel van bijna 13% beduidend lager dan in 1995 (16.1%) en 1980 (15,8%). Het Aziatisch aandeel in de Chinese import is daarentegen gestegen tot bijna 53% in 2003, terwijl in 1980 dit aandeel op slechts 15% uitkwam (www.wto.org) . Dia 25 hier plaatsen Ook landen waar we in eerste instantie niet aan denken hebben intensieve economische relaties met China. Brazilië bijvoorbeeld exporteert 6,5% van haar totale export naar China in 2004. 8,5% van de Argentijnse export gaat nu naar China; een verzesvoudiging ten opzichte van 1995. Zoals in hoofdstuk 2 is aangegeven, moet de intensiteit van de handelsrelaties geanalyseerd worden via de handelsintensiteit index. Dia 26 geeft de handelsintensiteit tussen China en enkele specifieke regio’s tussen 1992 en 2003. De berekening is vanuit het Chinese perspectief gedaan; de Chinese export op de eerste rij en de Chinese import op de tweede rij. Handelsintensiteiten lagen boven de één met betrekking tot landen als Japan, Hong Kong en overig Azië. Duidelijk zal zijn dat de fysieke en culturele afstand hiervoor verklaringen zijn. In vergelijking met andere regio’s is de handelsintensiteit binnen de Aziatische regio echter relatief laag. Handelsintensiteiten met de EU zijn laag, maar lijken iets op te lopen. Handelsintensiteit van de Chinese export met betrekking tot de VS is hoog. Dia 26 hier plaatsen
19
Er kan gesteld worden dat de handelsintensiteit van China met de Aziatische regio onevenwichtig is. Ze is erg hoog en intensief met betrekking tot de Chinese import, maar laag ten aanzien van de Chinese export. Ik kom hier later nog op terug. 3.2
Wijzigingen in de investeringsstromen naar China
Ook als ontvanger van directe investeringen is sprake van een explosieve toename. China had in 2002-2003 de grootste instroom van directe investeringen ter wereld (www.worldinvestmentreport.com). Door deze instroom aan buitenlands investeringskapitaal is de invloed van buitenlandse bedrijven op de Chinese economie toegenomen. Ook dit kunnen we op meerdere manieren analyseren. Binnen het raamwerk van Dunning&Narula (het Investment Development Path model) zit China tussen fase twee en drie en dat betekent dat we een structurele verandering zien in de investeringsstromen. Steeds meer Chinese bedrijven baten hun eigendomsvoordelen uit op Westerse markten. Lokale bedrijven kunnen nu concurreren met de buitenlandse bedrijven en ze zoeken investeringsmogelijkheden in regio’s die in de voorgaande of achterliggende fase van het IDP zitten. Er wordt met enige angst gekeken naar de ontwikkeling van de Chinese concurrentie. Tijdens de interviews in Shanghai, die ik de afgelopen maand samen met twee Nyenrode studenten heb uitgevoerd, hebben we dit sterk gemerkt: “The competition from local competitors is increases enormously. Ten years ago there was hardly any competition. Today, the Chinese companies have learned a lot. The question is how long this advantage will last since more and more Chinese companies buy Western companies to compete on the global market as well.” We zien sinds enkele jaren een toename van de uitgaande investeringen, terwijl de inkomende investeringen zich verplaatsen van gestandaardiseerde, low-tech productie en arbeidsintensieve productie naar kapitaal- en kennisintensieve industrieën. We zien ook een steeds grotere concentratie van langetermijn kapitaalstromen tussen China en de Aziatische regio. In 2003 was de FDI intensity binnen de Aziatische regio erg hoog en deze zal de aankomende jaren nog verder stijgen. Het vliegende ganzenmodel, zoals we dat eerder hebben besproken, is een partiele verklaring. Verschuivende comparatieve kostenvoordelen binnen de Aziatische regio vertalen zich in verlegging van directe investeringen. Dia 27 hier plaatsen In onderstaande figuur is de ontwikkeling te zien van het aandeel van buitenlandse bedrijven (inclusief Joint Ventures) in de totale export en import van China. In 2000 werd 50% van de Chinese internationale handel bepaald door multinationale ondernemingen en deze ontwikkeling lijkt zich na 2000 door te zetten. De rol van het buitenlandse bedrijfsleven in de Chinese economie wordt steeds groter. Dia 28 hier plaatsen Een andere manier om de invloed van buitenlandse bedrijven op de Chinese economie te “meten” is via de zogenaamde transnationaliteitsindex; een concept van de UNCTAD dat door Ebbers&Zhang in 2002 voor China is aangepast. Voor de berekening van deze transnationaliteitsindex hebben Ebbers&Zhang het ongewogen gemiddelde genomen van vijf ratio’s:
20
• • • • •
De instroom directe investeringen als percentage van de vaste investeringen over de laatste drie jaren (14%) De voorraad directe investeringen in het land als percentage van het bruto binnenlands product (32%) De toegevoegde waarde van de buitenlandse bedrijven als percentage van het totale bruto binnenlands product (29%) De werkgelegenheid in buitenlandse bedrijven als percentage van de totale industriële werkgelegenheid (8%) Het aandeel van de totale winstbelasting dat wordt opgebracht door buitenlandse bedrijven (20%)
De transnationaliteitsindex van China in 2003 op 25%; erg hoog voor een dergelijk groot land. Het ligt op hetzelfde niveau als Groot-Brittannië en Duitsland. De laatste opmerking omtrent de veranderende structuur van directe investeringen richting China betreft de wijze van entree. In de jaren negentig had ruim 85% van alle inkomende investeringen de vorm van een joint venture. In 1998 was de combinatie greenfield/ overname voor het eerst in de geschiedenis de belangrijkste vorm van entree in China. Tussen 2002 en 2004 was 60% van de waarde van de inkomende investeringen de vorm van greenfield/overname. De verklaring hiervoor moet worden gezocht in de verlaagde risicofactoren voor China, in combinatie met sectorale verschuivingen. 3.3
China’s rol in de Aziatische regionale integratieprocessen
Uit de voorgaande onderdelen kwam al naar voren dat China’s economische integratie zich vooral vertaalt in regionale integratie. Het patroon waarbij China haar importen steeds meer haalt uit de Aziatische regio is duidelijk zichtbaar. De keerzijde van de medaille is dat het belang van China als exportbestemming voor de Aziatische landen steeds groter wordt. Ook nu kunnen we de handelsintensiteit in de analyse betrekken om de intensiteit van de handelsrelaties binnen de Aziatische regio te laten zien. Ook via deze handelsintensiteit blijft dit beeld overeind staan; China importeert relatief veel uit landen als Indonesië, Maleisië en Thailand. Dia’s 29 en 30 hier plaatsen China was de regionale motor achter de economische ontwikkeling van de Aziatische regio na de Azië crisis van 1997 en heeft de rol van Japan volledig overgenomen. Dit geldt vooral voor landen als Korea en Japan die steeds afhankelijker worden van Chinese export en de Chinese markt om haar producten af te zetten. Voor ASEAN-5 (Maleisië, Thailand, Singapore, Indonesië en Filippijnen) is de Chinese markt nog wat van minder belang, maar ook daar zie je de enorme toename. Ging in 1995 nog maar 2,5% van de export van de ASEAN-5 naar China, nu ligt dit percentage al op ruim 7,5%. Een verdrievoudiging binnen tien jaar. Het IMF en de Asian Development Bank hebben aangegeven dat China de motor wordt van de economische groei in Azië. Volgens de prognose van ADB ontstaat 40 procent van de groei in de Aziatische regio tussen 2003 en 2010 als gevolg van de Chinese economische ontwikkeling. Dia 31 hier plaatsen Dit resultaat komt ook naar voren uit het onderzoek dat ik met Zhang Jianhong heb uitgevoerd naar de effecten van China’s groei op de Aziatische regio (“Economic Integration; the case of 21
China”; Sydney conferentie 2002). We hebben daarbij vooral gekeken naar de wijze waarop handelsstromen van China zich zullen wijzigen. We hebben een model ontwikkeld waarbij we de Chinese handelsintensiteit hebben gekoppeld aan de structuur van de Chinese export en import tussen China en enkele belangrijke handelspartners. We hebben de overlap in export- en importstructuur tussen China en enkele landen gemeten met behulp van de “handelsstructuur correlatie”. De gedachtegang is in dia 32 aangegeven. Dia 32 hier plaatsen Als de huidige intensiteit van de handel hoog is en indien er is een perfecte match is tussen de export (en import) van China met de import (en export) van het andere land zal de bilaterale handel in de nabije toekomst (sterk) toenemen. Indien de huidige intensiteit van de handel hoog is, maar de structuur niet (meer) met elkaar overeenstemt zal de bilaterale handelsstroom (fors) onder druk komen te staan. Het blijkt dat China’s import sterk overeenkomt met de exportstructuur van enkele Aziatische landen. De overlap is daarentegen minimaal in de handel met landen als Duitsland en Nederland. Er blijkt sprake te zijn van een duidelijke overlap met landen als Korea, Maleisië, Singapore. Dalende tarieven en non- tarifaire belemmeringen als gevolg van WTO lidmaatschap zullen daarom resulteren in meer Chinese import uit deze landen. Overigens blijkt de overlap met landen als Indonesië en India relatief klein te zijn waardoor deze landen in de toekomst moeite zullen hebben te exporteren naar China. Er kan worden gesteld dat China in de toekomst vooral zijn importen zal halen uit Azië. Wat dat betreft ontstaat er een probleem voor de exporteurs uit Europa. Importen vanuit de VS zijn weliswaar nog laag, maar er blijkt wel een goede match te zijn tussen de Chinese import en de Amerikaanse export. We hebben in dezelfde paper ook naar de overlap van de Chinese exportstructuur en de importstructuur van een twaalftal landen gekeken. Met uitzondering van Hong Kong, blijkt er weinig overlap te bestaan in het export-en importpakket. De Chinese export “past” net zo veel in het Amerikaanse importvraag als in de importvraag uit de Aziatische regio. De conclusie is dat de Chinese producten (nog) niet worden gevraagd in Azië. Mijn inschatting is dan ook dat de Chinese autoriteiten veel aandacht zullen geven aan het multilaterale overleg omdat belangrijke markten van nu, maar dus ook in de toekomst, buiten de Aziatische regio liggen. 3.4
De risico’s van China’s groei
Door de sterke economische groei van de afgelopen twee decennia heeft China een grotere groep (hogere) middenklassers erbij gekregen die voornamelijk woonachtig zijn in de verstedelijkte gebieden zoals Beijing, Shanghai, Guangzhou en Shenzhen. In deze vier steden wonen bijna 30 miljoen potentiële klanten die beschikken over een vermogen van bijna USD 45 miljard. Schattingen lopen uiteen, maar volgens de ABN Amro telde China in 2003 40 miljoen families die een koopkracht hebben die vergelijkbaar is met de koopkracht van de gemiddelde Europeaan. Philips geeft aan dat van de 1.3 miljard Chinezen er bijna 500 miljoen economisch actief zijn op een manier zoals wij die kennen. Dit zijn enorme aantallen potentiële klanten waar het Nederlandse bedrijfsleven niet omheen kan. Daarnaast moeten grote groepen op het Chinese platteland en de migranten die werk zoeken in de grote steden in 2003 rondkomen van 250 euro per jaar. Ook hier lopen de schattingen uiteen, maar zonder overdrijving is te stellen dat meer dan 400 miljoen mensen per dag moeten rondkomen van 72 eurocent. Deze tegenstellingen kom je in allerlei statistieken over China tegen; voor bedrijven als Nokia, Samsung en Motorola is China nu al de belangrijkste markt, maar tegelijkertijd hebben 400 miljoen Chinezen nog nooit getelefoneerd.
22
Het inschatten van toekomstige risico’s is op zich al moeilijk, laat staan voor een economie zoals China met haar dataproblemen en haar paradoxale beeld zoals dat hierboven is beschreven. Tel daarbij de onduidelijkheid omtrent de effectiviteit van het overheidsbeleid en het is duidelijk dat in de economische toekomst kijken lastig is. Ondanks het optimistische beeld zijn er om uiteenlopende redenen twijfels of de ontwikkeling die we nu in China zien kan worden doorgezet. Er zijn enkele belangrijke problemen die het ontwikkelingsproces kunnen vertragen. Het is een uitdaging voor de Chinese autoriteiten om te zorgen dat de groei evenwichtig is over meerdere jaren; een te sterke groei zal immers uiteindelijk leiden tot oververhitting, onevenwichtigheden in de economie en uiteindelijk zou resulteren in een harde landing van de economie. Ik ben daar niet zo bang voor. De angst voor een harde landing van de Chinese economie is overtrokken en onterecht is. De autoriteiten hebben goed in de tekstboeken gekeken en hebben een relatief sterke greep op de economie. Zo hebben ze vorig jaar maatregelen genomen om kredietverlening van de banken in te perken. Hiervoor hebben ze ook een marktconform instrument zoals de rente gehanteerd. Juist dit laatste is een positief signaal. Men heeft gekozen voor een marktgeoriënteerde manier (iets hogere rente) in plaats van door middel van regelgeving en overheidsinterventie banken te verbieden meer uit te lenen. Natuurlijk blijft het sturen van de economie in een transitieperiode moeilijk is: “It is a matter of striking the right balance between doing too little and doing too much”. Laat ik eens enkele structurele macro-economische problemen langslopen.
• • • • •
De instabiliteit van het financiële systeem De situatie van de noodlijdende staatsbedrijven De toenemende migratie van platteland naar de steden en de hieraan gerelateerde inkomensongelijkheid De mogelijkheid tot oververhitting van de economie Loslaten vaste koers Renminbi
Instabiliteit van het financiële systeem Er zijn twee aan elkaar gerelateerde problemen in het Chinese bankenstelsel. Op de eerste plaats de overheersende invloed van de staatsbanken en op de tweede plaats de grote hoeveelheid slechte leningen die als een zwaard van Damocles boven het bankwezen hangt. China’s bankenstelsel wordt gedomineerd door vier grote staatsbanken. De bancaire sector heeft zich door de ingezette transformatie en deregulering weliswaar geleidelijk ontwikkeld van een mono banksysteem in een systeem met verschillende typen financiële instituten naast elkaar, maar de sector wordt nog steeds gedomineerd door de zogeheten State Owned Commercial Banks (SOCB) Het voornaamste structurele probleem in de banksector is het grote aantal niet renderende, slechte leningen. De waarde van deze slechte leningen wordt geschat op vierhonderd miljard dollar. De schattingen die de ABN Amro in 2004 heeft gemaakt komen iets hoger uit. Volgens deze schattingen hebben de SOCB’s te maken met een percentage zogeheten ‘Non Performing Loans’ (NPLs) van om en nabij de vijftig procent van alle uitstaande leningen (of 450 miljard dollar). Dit is beduidend hoger dan de 25% (of 225 miljard dollar) uit de officiële bronnen. Volgens het IMF is ruim 30% van alle uitstaande leningen “non performing”. Dit komt volgens 23
het IMF overeen met ruim 24% van het bruto binnenlands product van China. De oorzaak van deze slechte leningen ligt in de intense driehoeksverhouding overheid, Staatsbanken en Staatsbedrijven. De Staatsbanken moesten leningen verstrekken aan de Staatsbedrijven die vanuit de overheid opgezadeld werden met (centrale) productie- en investeringsdoelstellingen. Het overgrote deel van de verstrekte leningen kwam daardoor terecht bij de grote noodlijdende staatsbedrijven. Dit resulteerde in inefficiënte allocatie van de financiële middelen. Het probleem is niet eenvoudig op te lossen. De SOCB’s kunnen de vorderingen niet innen omdat door de transformatie de financiële gezondheid van de Staatsbedrijven ernstig te wensen overlaat. Hierdoor blijft het bankwezen zitten met de oninbare vorderingen. Volgens mij zijn de SOCB’s niet in staat deze slechte leningen af te bouwen zonder een goed allesomvattend sociaal zekerheidsplan van de Chinese overheid. Het probleem is immers dat de overheid in de huidige situatie van toenemende inkomensongelijkheid probeert om stijging van werkloosheid en sociale onrust te voorkomen. Leningen aan slecht renderende staatsbedrijven zullen daarom nog wel enige tijd doorgaan. De Chinese overheid heeft eind jaren negentig pogingen gedaan het grote aantal slechte leningen terug te brengen. In deze operatie zette de Chinese overheid zogenaamde credit-swap bureaus op die slechte leningen moesten overnemen van de banken. Het verstrekken van leningen aan verliesgevende Staatsbedrijven ging echter in de jaren negentig van de vorige eeuw door. In januari 2004 kondigde de Chinese overheid aan bijna vijftig miljard USD in de herstructurering van de slechte leningen te steken. De Chinese overheid heeft dit bedrag als kapitaalinjectie geallokeerd aan de Bank of China en de China Construction Bank; twee grote Staatsbanken. Hiermee heeft de Chinese overheid min of meer aangegeven dat het de problematiek van slechte leningen als een bedreiging van het bancaire systeem ziet en daarbij tevens tracht de privatisering van deze banken te versnellen. Met het oplossen van de oninbare vorderingen is de overheid bezig om het bankwezen te liberaliseren. Buitenlandse banken mogen steeds meer activiteiten ontplooien op de Chinese markt. Vreemde valutadiensten voor Chinezen en valutadiensten voor buitenlanders was mogelijk als gevolg van de WTO-toetreding in 2001. Vanaf 11 december 2003 is het voor alle buitenlandse banken toegestaan om diensten te verlenen aan Chinese ondernemingen en vanaf december 2006 zal het voor buitenlandse banken toegestaan zijn om hun diensten aan te bieden aan de Chinese consumenten. De Chinese financiële markt dient vanaf 2007 volledig open te zijn voor alle buitenlandse concurrentie. Noodlijdende staatsbedrijven Onrendabele en insolvabele Staatsbedrijven waren op het terrein van de werkgelegenheid in 2003 nog goed voor ongeveer veertig procent van de stedelijke bevolking. Zij leverden 38% van de industriële productie en 70% van de overheidsinkomsten. Officieel lijdt 40% van de Staatsbedrijven verlies, maar het werkelijke cijfer ligt waarschijnlijk hoger. Ze absorberen het grootste deel van het beschikbare kapitaal: 80% van de bankleningen. Kapitaal dat nu niet naar de dynamische particuliere sector gaat. Er zijn drie groepen van staatsbedrijven te onderkennen, variërend van hopeloos via slecht tot goed. De helft behoort tot de eerste groep, 40% tot de tweede en 10% tot de derde. De eerste groep bedrijven wordt gefaseerd geliquideerd, de tweede rijp gemaakt voor verkoop aan binnenlandse en buitenlandse investeerders en de derde groep dient op termijn op de beurs te worden genoteerd. Dat betekent dat ook bij deze tweede en derde groep staatsbedrijven ontslagen niet te voorkomen zullen zijn. Het ligt voor de hand dat binnen het privatiseringsproces pijnlijke herstructurering noodzakelijk is. Het World Markets Research Center schat dat sinds 1997, toen de hervormingen in de staatssector begonnen, meer dan dertig miljoen mensen werkloos zijn geworden. De sanering van de Chinese staatsbedrijven wordt gecompliceerd door het feit dat zij niet alleen verantwoordelijkheid dragen voor de productie maar ook een sociaal vangnet van de wieg tot het 24
graf bieden voor hun werknemers, met huisvesting, kleuteropvang, scholen, ziekenhuizen, sporten recreatiefaciliteiten, bejaardenzorg en pensioenvoorzieningen. Bij een hervorming zou dit alles allemaal anders georganiseerd moeten worden. Op basis van de ervaringen in Centraal- en Oost-Europa kan worden geconcludeerd dat de herstructurering en privatisering van (grote) staatsbedrijven een moeizaam en pijnlijk proces is. Migratie van platteland naar de steden en de hieraan gerelateerde inkomensongelijkheid Voor de opvang van de arbeidsuitstoot uit de staatsbedrijven, de trek van het arme platteland naar de steden en de aanwas van de stedelijke bevolking is een jaarlijkse schepping van arbeidsplaatsen van 20 miljoen nodig. Dit zal dienen plaats te vinden in de particuliere sector, die thans iets meer dan de helft van de economie voor zijn rekening neemt. De vraag is of de (groeiende) private sector de noodzakelijke toename van de werkgelegenheid kan genereren. Massa- ontslagen en een steeds schevere verdeling van de welvaart zouden kunnen leiden tot sociale onrust, iets dat de Communistische Partij ten allen tijde zal willen voorkomen. De angst voor onrust zou ertoe kunnen leiden dat de overheid besluit het liberaliseringproces af te remmen. Oververhitting Oververhitting duidt op een economische situatie waarin de vraag zo groot is dat deze niet meer door de productiecapaciteit kan worden opgevangen. Hierdoor ontstaat inflatie en schaarste op allerlei deelmarkten. Het risico is dat de oververhitting wordt gevolgd door een scherpe groeivertraging. Binnen de Chinese context is er nog een additioneel probleem. Door de enorme groei van de industriële productie kunnen acute knelpunten ontstaan bij de stroomvoorziening, bij het transport en bij de infrastructuur. Dit in combinatie met oplopende grondstofprijzen zal grote consequenties hebben voor de toch al met verlies draaiende staatsbedrijven en de hieraan gerelateerde probleem van de slechte bankleningen. Ook de mondiale economie zal de gevolgen hiervan voelen. China consumeert al een vijfde van alle koper, een vijfde van alle nikkel, een vierde van alle staal en de helft van alle cement in de wereld. Staal is in 2003en 2004 tussen de 17 procent en 33 procent duurder geworden (afhankelijk van het soort staal). Koper is 15 procent in prijs gestegen, aluminium 35 procent, kolen 35 procent, ijzererts 36 procent. Tijdens de jaarvergadering van de Aziatische Ontwikkelingsbank (ADB) in mei 2004, stond de economische ontwikkeling van China hoog op de agenda. Volgens de ADB-analyse zijn weliswaar enkele sectoren van de Chinese economie oververhit als gevolg van te hoge investeringen resulterend in overcapaciteit, maar de verwachting is dat de overheidsmaatregelen zodanig zijn dat het gevaar van algemene oververhitting (en de hieraan gerelateerde harde landing van de economie) niet groot is (www.adb.org). Belangrijk hierbij is dat de overheid in staat is het bankwezen op te dragen terughoudend te zijn met het verlenen van kredieten. Daarbij zou een renteverhoging kunnen helpen. Een hoge rente maakt lenen immers duurder. De Chinese autoriteiten hebben dit opgepakt en aan het eind van 2004 inderdaad de rente wat verhoogd. Overigens valt de inflatie mee met gemiddeld 3% op jaarbasis. De waarde van de Renminbi China heeft de koers van zijn munt, de renminbi, gekoppeld aan de Amerikaanse dollar tegen een koers van Rmb 8,28 tegen $ 1. Die koppeling moet ervoor zorgen dat de Chinese export geen last krijgt van de goedkopere dollar. Immers als de dollar in koers daalt ten opzichte van de renminbi, worden Chinese producten duurder voor Amerikaanse afnemers. Dit vaste
25
wisselkoersbeleid betekent dat de overheid moet ingrijpen in het marktmechanisme omdat anders immers de koers gaat fluctueren. Dit ingrijpen gebeurt op twee manieren. Op de eerste plaats wordt een deel van de binnenlandse kapitaalmarkt afgeschermd van de internationale kapitaalstromen. Ten tweede grijpt de overheid via interventie in. Om een waardestijging of appreciatie van de renminbi te voorkomen, moet de Chinese centrale bank voortdurend ingrijpen op de valutamarkt. Steeds als de renminbi in koers dreigt te stijgen ten opzichte van de dollar, koopt de Chinese centrale bank met renminbi grote bedragen aan dollars op. Deze interventies drijven de koers van de renminbi omlaag. Eind 2003 was er vooral vanuit de Verenigde Staten veel druk op de Chinese overheid om de huidige waarde van de Chinese munt ten opzichte van de Dollar te herzien. De prijs van Chinese producten worden immers op deze manier kunstmatig laag gehouden. Hoewel de kritiek op China vooral vanuit de VS komt, heeft ook Europa belang bij een waardestijging van de renminbi. Een appreciatie van de renminbi (zeker als die wordt gevolgd door andere valuta’s in de regio) zou voor Europese ondernemingen gunstig zijn; vooral omdat (individuele) Europese economieën relatief open zijn. Niet alleen is er druk vanuit het buitenland om de renminbi in waarde te laten stijgen. Ook vanuit China zelf komen er steeds meer geluiden dat de waarde van de renminbi een gevaar kan worden voor de binnenlandse economie. Via kapitaalcontroles zijn de Chinese autoriteiten in staat de vaste koppeling van de renminbi aan de dollar in stand te houden. Omdat op die manier tegenwicht wordt gegeven aan de appreciatiedruk, lopen de reserves bij de Chinese centrale bank op. Omdat exporteurs verplicht zijn om vrijwel alle exportopbrengsten in vreemde valuta bij de centrale bank aan te bieden, heeft de wisselkoerskoppeling geleid tot een sterke monetaire verruiming in China. Het bankwezen is hierdoor in staat geweest de kredietgroei sterk te laten groeien, waardoor bijvoorbeeld onroerendgoedprijzen sterk zijn opgelopen. Daarbij wordt het monetaire beleid minder effectief. Een wat duurdere renminbi genereert ook nog andere voordelen. Een duurdere renminbi zou kunnen bijdragen aan een iets minder riskant groeitempo. De duurdere renminbi zou de groei van de export, de motor van de Chinese economie, een tikje vertragen. En de duurdere renminbi zou door middel van lagere invoerprijzen ook bijdragen aan een verlaging van het inflatietempo. Hervorming van het wisselkoerssysteem is één van de belangrijkste veranderingen die de komende paar jaar moet worden doorgevoerd. Er zijn plannen in de richting van een vast wisselkoerssysteem ten opzichte van een zogeheten ‘mandje’ van munten en tijdens de laatste bijeenkomst van de Aziatische Ontwikkelingsbank, in mei 2004, werd gesproken over financiële integratie en eventueel een monetaire unie in Oost Azië op de langere termijn. De keuze voor een bepaald wisselkoerssysteem hoeft niet op korte termijn te worden gemaakt, maar de druk tot een waardestijging van de renminbi wordt steeds groter. De verwachting is dat in 2006 de renminbi inderdaad licht zal appreciëren. De concurrentiekracht van China zal door een waardestijging overigens nauwelijks verslechteren. Zelfs een krachtige revaluatie van de Chinese munt zal slechts beperkte invloed hebben op de concurrentiekracht van industrielanden. Een forse waardestijging helpt misschien Maleisië en Mexico, maar het loonverschil is te groot vergeleken bij bijvoorbeeld de Verenigde Staten, Duitsland en Nederland. Overigens lijken de protesten van Amerikaanse ondernemingen tegen het Chinese wisselkoersbeleid vooral afkomstig van kleine ondernemingen die in de VS, maar vooral op derde markten, met Chinese producenten concurreren. Amerikaanse (maar ook Europese en Aziatische) multinationals profiteren juist van China als goedkope productielocatie. Circa 65%
26
van de Chinese exportstijging sinds 1994 is het gevolg van export door dochterondernemingen van buitenlandse multinationals. In het algemeen zal de economische kracht van China en haar concurrentievermogen dat grotendeels is gebaseerd op de lage lonen blijven bestaan. De lonen blijven laag vanwege de massale toestroom van de plattelandsbevolking naar de steden en deze ontwikkeling zal nog decennia door kunnen gaan. Dat onderscheidt China wezenlijk van de vroege, naoorlogse fase in de economische ontwikkeling van Japan en de andere Aziatische tijgers.
De belangrijkste conclusies van hoofdstuk 3 zijn:
• • •
Er is sprake van een toenemende handels- en investeringsintensiteit met de Aziatische regio; de politiek lijkt de economische ontwikkeling te volgen. Handelsstromen zijn echter onevenwichtig en dat zal zich in de toekomst doorzetten Chinese bedrijven gaan naar het buitenland China zal veel aandacht geven aan het multilaterale onderhandelingsproces
27
4.
Nederlands-Chinese economische relaties
In 2001 ging slechts 0,7% van de Nederlandse export naar China. Dit komt overeen met het aandeel van Nederland in de Chinese import, dat op 0,5% ligt. De laatste jaren is dit percentage nauwelijks toegenomen. China is echter wel belangrijk in onze import. In 2001 kwam nog 3,5% van de Nederlandse import uit China, maar vanaf 2001 heeft er een enorme import explosie vanuit China voorgedaan. Het aandeel van onze totale import afkomstig uit China lag eind 2003 op 5,7%, beduidend hoger dan bijvoorbeeld voor Duitsland, België en Frankrijk. Het forse aandeel van China in de Nederlandse import weerspiegelt de toenemende internationale concurrentie en de steeds grotere rol die Nederland vervult als internationaal distributeur voor Chinese producten. Het overgrote deel van de goederen zijn ‘wederuitvoer’-producten die zonder noemenswaardige bewerking worden gedistribueerd door de Europese Unie. Naast wederuitvoer kan de hoge importratio vanuit China ook verklaard worden door de toename van de outsourcing activiteiten door het Nederlandse bedrijfsleven. Productie (van onderdelen) wordt in toenemende mate naar landen als China verplaatst, waarna het product (of onderdeel) wordt ingevoerd en de definitieve afwerking in Nederland plaatsvindt. In Trends in export 2004 (www.atradius.com), een gezamenlijk initiatief van Atradius en Fenedex is door middel van een enquête naar de mening van het exporterende bedrijfsleven gevraagd. De onderstaande twee overzichten maken duidelijk hoe belangrijk de Chinese markt is en gaat worden voor de Nederlandse exporteurs. China wordt door 28% van de ondervraagden gezien als belangrijkste nieuwe exportbestemming; een enorme sprong ten opzichte van 2002 (10%). 16% van de geënquêteerden geven aan dat de economische groei in China belangrijk is voor de Nederlandse export. Twee jaar geleden werd de Chinese markt niet eens door de ondervraagden aangegeven. Dia’s 37 en 38 en hier plaatsen Uit onderzoek dat Deloitte in 2003 publiceerde blijkt dat eenderde van de 225 ondervraagde ondernemers verwacht dat ze hun productie vóór eind volgend jaar gedeeltelijk naar het buitenland zullen overbrengen. In hetzelfde onderzoek werd gevraagd of ook overwogen werd hoogwaardige processen en onderzoeksactiviteiten naar het buitenland te verplaatsen. Bijna 70% van de ondervraagden denkt inderdaad de R&D-faciliteiten op termijn uit Nederland weg te zullen halen. Duidelijk is dat het niet alleen bij eenvoudig maakwerk zal blijven; alarmerende cijfers die het laatste jaar worden aangevuld met talrijke krantenartikelen, seminars en conferenties over productieverplaatsing over de grenzen. Zo werd op een seminar door een specialist op het terrein van de consumentenelektronica- industrie aangegeven dat binnen een decennium 70 procent van alle consumentenelektronica in China wordt gemaakt en dat 30 procent van de ontwikkeling ook daar zal plaatsvinden. 4.1
Het plaatsen van de bilaterale economische relatie in het juiste perspectief; internationale handel
We zijn al enige tijd bezig met onderzoek naar de economische relaties tussen Nederland en China. Het startpunt van deze zoektocht was de vraag hoe intensief de economische relaties zijn en ook nu hanteren we de concepten van handels- en investeringsintensiteit hiervoor. In de media en ook uit publicaties van het ministerie van Economische Zaken wordt een beeld gegeven van succesvolle en sterke groei van Nederlandse export richting China. Dit laatste is inderdaad het geval; de Nederlandse export naar China steeg in 2004 met 50%.
28
We hebben de export- en import intensiteiten berekend van Nederland met China en de Aziatische regio. De cijfers zijn berekend vanuit het Chinese perspectief. Door deze handelsintensiteit te hanteren komt de Nederlandse export in een wat ander daglicht te staan. We blijken veel minder te exporteren naar China dan je op louter economische termen zou mogen verwachten. We zien zeer lage import intensiteiten; blijkbaar lukt het de Nederlandse bedrijven (nog) niet om de export naar China fors te verhogen. Misschien is het ook wel zo dat de Nederlandse ondernemers, misschien om gegronde redenen, hebben gekozen voor de relatief eenvoudige manier van internationalisering; namelijk binnen de EU. We zien daarnaast een stijging van de exportintensiteit. Chinese exporteurs weten ons wel te vinden. Hoewel niet zichtbaar in onderstaande dia, blijkt ook dat de Nederlandse exportintensiteit met China beduidend onder die van andere Europese landen ligt. Geen reden om te juichen; ondanks alle positieve berichten over de Nederlandse export. Dia 39 hier plaatsen 4.2
Het plaatsen van de bilaterale economische relatie in het juiste perspectief; investeringen
Het valt op hoe weinig we eigenlijk in China investeren, ondanks alle verhalen uit de media dat de Nederlandse ondernemer actief is in China. Dia 40 maakt dit duidelijk. We hebben al eerder het Europese niveau aangegeven. Het blijkt dat Nederlandse investeringen tot 1998 zijn achtergebleven in vergelijking met het Europese gemiddelde. Vanaf 1998 stijgt de investeringsintensiteit van de Nederlandse investeringen in China en in 1997 en 1998 lag deze op een wat hoger niveau dan het Europese gemiddelde. Vanaf 1998 blijft de intensiteit achter bij het EU gemiddelde. De verklaring van de stijging van de intensiteit in 1999 en 2002 is de openstelling van vele sectoren in de Chinese economie die voorheen gesloten waren. Een dieper liggende reden is dat het Nederlandse bedrijfsleven vooral vanwege het marktmotief kiest voor buitenlandse investeringen. Juist het feit dat dit soort investeringen niet expliciet worden gestimuleerd door de Chinese overheid maakte het voor Nederlandse bedrijven (nog) niet aantrekkelijk aanwezig te zijn in China. Dia 40 hier plaatsen Nederlandse investeringen liggen op een veel lager peil dan je op basis van het Nederlandse aandeel in de totale mondiale investeringen zou mogen verwachten.; in alle gevallen ligt de intensiteit onder de 1. De investeringsintensiteit met de Aziatische regio is vanaf de Azië crisis hoger dan 1 en is tot 2003 stijgend. Kijkend naar de tabel valt de hoge volatiliteit op van Nederlandse investeringen in China. Dat zal gedeeltelijk te maken hebben met het relatief lage absolute niveau in combinatie met de relatief grote transacties. 4.3
Veldwerk in China
Ik ben vanaf 2001 bezig met veldwerk in China. In samenwerking met het Nederlandse consulaat in Shanghai en met hulp van studenten hebben we vele tientallen bedrijven bezocht en gesprekken gevoerd. Onderstaande conclusies komen uit ruim 20 gesprekken die we hebben gevoerd met het Nederlandse MKB dat exporteert en investeert in China. Ook hebben we een tiental grote multinationale ondernemingen in Nederland bezocht om te praten over het zakendoen in China en tenslotte hebben we in totaal 45 Nederlandse bedrijven gesproken in
29
Shanghai en Beijing over de succes- en faalfactoren van het zakendoen in China. De resultaten van deze gesprekken hebben we voorgelegd aan een groep van specialisten en beleidsmakers. Zo zijn bijvoorbeeld de resultaten van de gesprekken in Shanghai voorgelegd aan de Consulair Generaal van het Nederlandse consulaat. We hebben tijdens de gesprekken onder andere gebruik gemaakt van een formulier waarin de geïnterviewden moesten aangeven of ze een bepaalde barrière hadden verwacht (ja/ nee) en of ze bepaalde keuzes (zoals de vorm van entree) op dit moment op dezelfde manier zouden doen. De verwachte barrières en de huidige keuzes moesten op een schaal van 1 tot 5 worden aangegeven. Ik ben nog bezig om al het materiaal te analyseren en wil daarbij gaan segmenteren naar grootte van het bedrijf, naar sector en naar wijze van entree. De onderstaande tussentijdse conclusies met betrekking tot de succes- en faalfactoren van het zakendoen in China zijn nog van algemene aard. De aangegeven citaten komen uit de interviews, maar vanwege de gemaakte afspraken noem ik de bedrijven niet. Cultuurverschillen zijn aanwezig, maar worden niet gezien als barrière Er wordt in het algemeen een onderscheid gemaakt tussen moderne westerse culturen zoals we dat kennen in de Verenigde Staten en grote delen van de Europese Unie en traditionele nietwesterse culturen zoals de meeste Aziatische landen. De eerste zijn volgens Maslow grofmazig (G-cultuur), terwijl Pinto beargumenteert dat vele niet- westerse culturen fijnmazig zijn (Fcultuur). In G-culturen zijn mensen in de eerste plaats individuen die verantwoordelijk zijn voor het eigen gedrag en die grotendeels hun gedrag ook zelf bepalen. In F-culturen staat de groepsgebondenheid centraal en zijn de mensen vooral groepslid. Zij stellen het groepsbelang voorop. Beide culturen hebben vastomlijnde gedragsregels. Binnen de F culturen is het “behagen van de groep” erg belangrijk. Voorbeelden van gedrag dat bij deze behoefte hoort zijn het gedrag overeenkomstig de plaats en rol binnen de groep en de wederzijdse hulp in de groep. Binnen de bekende behoeftepiramide van Maslow wordt bij de hogere behoeften juist het individu centraal gesteld. Een voorbeeld vanuit de marketing is het experiment dat uitgevoerd werd door Zhang en Gelb (1996). Zij ontwikkelden een advertentie strategie voor een fotocamera en ontwierpen twee slogans. De eerste slogan was: "Come and indulge in the joy of self-expression", de andere luidde "Share the moments of happiness with your family and friends". De eerste slogan werd geacht meer te horen bij een individualistische cultuur zoals van de Verenigde Staten. De tweede slogan zou beter passen bij de meer collectivistisch cultuur van de Volksrepubliek China. Van beide slogans werd een Engelstalige en een Chinese versie ontwikkeld. Amerikaanse en Chinese proefpersonen kregen de slogans te zien en moesten hun attitude ten opzichte van de camera aangeven. De resultaten waren in lijn met wat je zou verwachten. De Amerikaanse proefpersonen waren meer overtuigd geraakt door de "zelfexpressie" slogan, terwijl de Chinese proefpersonen juist gevoeliger waren voor de "familie-en-vrienden" slogan. Op basis hiervan heeft men een verschillende marketing campagne gevoerd in de Verenigde Staten en China. Als hét grote obstakel voor het succesvol zakendoen in China worden altijd de grote verschillen in cultuur genoemd. Allereerst valt op dat de helft van de geïnterviewden van mening is dat de cultuurverschillen met China er wel zijn, maar niet als onoverkomelijk worden gezien. Meerdere malen wordt ook aangegeven dat de cultuurverschillen in China niet een veel groter probleem vormen dan in andere landen. Daarbij moet worden opgemerkt dat we bedrijven hebben gesproken die zich hebben gevestigd in de grote metropolen van het land waar intensieve contacten met het buitenland een groot deel van het bedrijfsleven in aanraking heeft gebracht met westerse omgangsnormen in het zakendoen. Bij het overbruggen van cultuurverschillen en het leggen van contacten spelen agenten een cruciale rol. Omdat tussen regio’s in China grote cultuurverschillen bestaan, moet een agent ook eigenlijk een lokale agent zijn. De stelling, ‘China moet benaderd worden als een continent, niet als een land’, lijkt hier van toepassing.
30
Het vinden van lokale agenten is lastig. De laatste jaren zijn er verschillende bureaus opgericht door Nederlandse Chinezen, of Nederlanders in samenwerking met Chinezen, die zich bezig houden met bemiddeling voor het vinden van lokale mensen en het leggen van contacten met klanten en vooral overheden. Ongeveer de helft van de geïnterviewde bedrijven maakt wel gebruik, of heeft gebruik gemaakt van de diensten van dergelijke bemiddelingsbureaus zoals AMS Group BV. Het Nederlandse bedrijfsleven heeft behoefte aan partijen die hun belangen vertegenwoordigen. Kopiëren van producten, kennis en technologie Tijdens een van de interviews werd het volgende over het copyright probleem gezegd: “The copyright is seen as ‘the right to copy’. The law is improving in this field, giving more and more protection to the owners of IP and patents. This is, however, mainly the result of the membership of the WTO and it is the question whether the Chinese government is really committed to solve this issue” Voor bijna alle geïnterviewden speelt het risico dat producten, kennis of technologie gekopieerd worden in China een rol. Het patenteren of met andere juridische middelen proberen om kennis en technologie te beschermen wordt door bijna niemand gezien als een oplossing: het juridische systeem is nog niet ver genoeg ontwikkeld om naleving af te dwingen. Bovendien hebben juridische procedures een destructief effect op relaties, die in China heel belangrijk zijn. Het opbouwen en onderhouden van relaties is daarentegen wel een methode die wordt genoemd als een manier om kopieerpraktijken tegen te gaan. Een win-win situatie waarin ook voor de Chinese partner duidelijke voordelen zitten, omdat de Nederlandse partij, bijvoorbeeld door technologie- inbreng, geeft de Chinese partner een unieke positie. Ook de garantie van service en onderhoud van hoog niveau kan er toe bijdragen dat men de relaties goed houdt en niet snel kopieert. Toch geeft het merendeel van de geïnterviewden aan dat ze niet bereid zou zijn productie waarbij eigen unieke kennis komt kijken naar China te verplaatsen of uit handen te geven. Gouden bergen? Bijna zonder uitzondering hebben de geïnterviewden hoge verwachtingen van de toekomst; zowel voor de Chinese economie, over de Chinese consument alsook voor hun eigen activiteiten. “In China kun je echt ondernemen” en “De dynamiek stroomt er door de straten” zijn slechts twee citaten die het optimisme omtrent zakendoen in China aangeven. Hoewel de zoektocht naar kostenreducties belangrijk is voor het Nederlandse bedrijfsleven, geven de meeste geïnterviewden aan dat vooral de markt en het marktpotentieel de drijvende motivaties zijn om activiteiten te ontplooien in China. Bureaucratie en Guanxi Het opbouwen van een langdurige zakelijke en persoonlijke relatie, je guanxi, is in China essentieel. Alle Chinese relaties zijn gebaseerd op deze guanxi. In het algemeen is guanxi puur zakelijk. De morele druk om gehoor te geven aan een verzoek op basis van de guanxi is binnen de Chinese context zwaar en niet te vergelijken met een verzoek van een collega binnen het Nederlandse netwerk. Geen gehoor geven aan de oproep betekent gezichtsverlies voor uw relatie. Gezichtsbehoud valt binnen de hoogste behoeftecategorie binnen Aziatische culturen.
31
Aanzien en respect zijn erg belangrijk voor de Chinese werknemer en manager. Dat betekent dat aanzien en respect gewonnen moet worden. Boos worden tijdens een vergadering, kwaad weglopen uit onderhandelingen of iemand in het openbaar afvallen betekent niet alleen verliesverlies voor u, maar ook voor de andere personen die participeren in de vergadering. Niet alleen is de relatie met de persoon die gezichtsverlies heeft geleden verstoord, maar ook die met degenen die erbij aanwezig waren. Dit is één van de redenen waarom Franse managers het zo slecht doen in China; ze kunnen hun Franse temperament niet beheersen. De scheidslijn tussen guanxi en corruptie is erg dun. Tijdens een interview stelden we een vraag over corruptie, maar de persoon antwoordde: “The word corruption is unfamiliar to me”. Wel wordt vaak gerefereerd aan de discretionaire bevoegdheid van lokale bestuurders: “The central government makes the law and it changes rapidly. Every local government has its own way of interpreting these laws. As a result, in this way the law-system is unclear and not that transparent. It is an advantage as well because you can ‘read’ between the lines the way you like; just do it and see whether there are any objections from the government”. Stap voor stap Vanwege de fysieke en culturele afstand is het Nederlandse bedrijfsleven voorzichtig met het op grote schaal investeren in China; “Wil je de diepte van een rivier meten doe dat dan niet met twee voeten tegelijk”. Export is binnen deze context een logische entreestrategie die op termijn gevolgd kan worden door andere entreestrategieën zoals een joint venture of een eigen vestiging. Overigens zal dit niet snel op grote schaal gebeuren; het Nederlandse MKB is wat dat betreft van mening dat er geen “first mover advantage” te behalen is in China. Ik vind dat hier sprake is van te sterke terughoudendheid bij het Nederlandse bedrijfsleven. Drie interessante, specifiek op het MKB gerichte observaties zijn tenslotte het vermelden waard. Op de eerste plaats blijkt de ondernemer in het MKB prima in staat zich aan te passen aan de Chinese cultuur; soms met vallen en opstaan, maar toch uiteindelijk met succes. Daarbij is externe hulp onontbeerlijk en hierbij komen we direct op de tweede constatering; hulp van lokale personen, agenten, onderhandelaars en vertegenwoordigers is onontbeerlijk. Het product kan nog zo goed zijn, het aan de man brengen is een groot probleem zonder lokale hulp. De derde observatie is dat zonder uitzondering de bezochte bedrijven extra gaan investeren in China; niet alleen in productie en mensen, maar ook in R&D. De naïeve gedachtegang dat onderzoek in de vorm van R&D wel in Nederland zou blijven ondanks het feit dat de productie op grote schaal naar het buitenland verdwijnt is onjuist. Duidelijk is dat R&D activiteiten uiteindelijk daar plaatsvinden waar de productie is. We zien dat in China op grote schaal gebeuren. Bedrijven als Siemens, Philips, Nokia en Volkswagen hebben grote onderzoekscentra (in samenwerking met universiteiten) gebouwd. Wat dat betreft ben ik het niet helemaal eens met het ministerie van EZ dat we ons geen zorgen hoeven te maken over de productieverplaatsing naar landen als China. Dat geldt misschien (nu nog) voor een groot deel van de diensten, maar voor de maakindustrie is het proces niet te stoppen. De belangrijkste conclusies uit hoofdstuk 4 zijn:
• • •
De Nederlandse activiteiten richting China; of het nou gaat om export of directe investeringen zijn nog marginaal De ervaringen van het Nederlandse bedrijfsleven in China is overwegend positief Barrières bij het zakendoen worden onderkend en vaak wordt lokale hulp ingeschakeld
32
5.
Toekomstig onderzoek
Mijn onderzoek zal zich de aankomende jaren richten op, dat zal nu wel duidelijk zijn geworden, de economische effecten van het verschuiven van het economisch zwaartepunt naar Azië en dan met name richting China. Ik zal dat doen vanuit de driedeling die ik ook in deze inaugurele rede hebt gevolgd: • De veranderende structuren in de wereldeconomie • De Chinese economische integratie • De effecten voor het Nederlandse bedrijfsleven De concrete invulling richting onderzoeksprojecten heb ik hiervoor al aangegeven. Ik wil in ieder geval doorgaan met de verdere uitbouw van de Nyenrode Globalisation List. Tegelijkertijd wil ik op een wat hoger abstractieniveau de impact van de Chinese groei op de Nederlandse economie gaan meten en dit complementeren met veldwerk; gedeeltelijk ligt dit klaar, maar we zullen nog meer informatie boven tafel moeten krijgen. Hieraan gerelateerd willen we ook verder met het in kaart brengen hoe effectief handelsmissies zijn (richting China). Ik heb afspraken staan met collega’s over het schrijven van het boek “De derde Chinese revolutie” waarin we de belangrijkste aspecten van het zakendoen in China langslopen. Ook werken we aan een de afronding van een casusboek. De aandacht voor China wil ik gaan formaliseren. Daarvoor wil ik, in overleg met de directeur van het Strategy center, binnen Nyenrode een China Platform gaan starten waar het Nederlandse bedrijfsleven terecht kan voor concreet onderzoek naar de Chinese markt. Er zit zoveel kennis, kunde en dynamiek in onze organisatie dat het jammer is dat onderzoek met betrekking tot China zo versnipperd is. Ik zal behalve deze interne zoektocht ook inventariseren op welke wijze Nyenrode Business universiteit zich een plek kan verwerven binnen het scala van initiatieven om het Nederlandse bedrijfsleven te helpen de moeilijke weg richting succesvol ondernemen in China te vinden. Tenslotte wil ik binnen het kader van ons Public Governance programma de rol van de overheid in het aantrekken van buitenlandse investeringen onderzoeken. Daarbij ligt de nadruk dus niet op “government”, maar op “governance”. Behalve al deze ideeën; soms borrelingen in mijn hoofd en soms concrete afspraken, kijk ik altijd weer uit naar de samenwerking met mijn studenten; zowel in de collegezalen als daarbuiten in de vorm van afstudeerscripties en individuele projecten. Ook zal een deel van mijn aandacht gaan naar mijn eerste PhD kandidaat; Tim Rogmans.
33
6.
Dankwoord
Aan het eind van deze rede wil ik graag enkele dankwoorden uitspreken. Natuurlijk wil ik de Dean en President bedanken voor het vertrouwen dat ze in mij stellen om de leerstoel International Economics voor Nyenrode te mogen vervullen. Ik zal ze niet teleurstellen. Ik wil Marius van Nieuwkerk bedanken voor alle hulp en steun in het proces om te komen waar ik nu sta. Pieter Jagersma voor onze samenwerking bij het boek Internationale Bedrijfskunde en de boeken die nog gaan volgen. Natuurlijk mijn collega’s Kalun, Jack, Desiree, Venu, Mark, Arie en anderen waardoor ik altijd met veel plezier naar mijn werk ga. Ook mijn dank aan Hans Bossert en het hele team van Public Governance (Nynke, Willianne, Daphne en Marjolijn) waar ik me thuis voel en waarmee ik hoop het PGMBA ook met betrekking tot het aantal aanmeldingen tot een succes te maken. Natuurlijk dank aan Piet voor alle morele steun en aan Ben voor de heldere discussies over de precieze invulling van de leerstoel. Ook wil ik mijn studenten bedanken. Ik beschouw de colleges altijd (of in ieder geval vaak) als een feest en het is goed om te weten dat mijn enthousiasme ook overkomt bij jullie. Behalve de colleges is het werken met jullie buiten de collegebanken voor mij prikkelend en inspirerend; of het nou gaat om de Nyenrode studenten of de bètastudenten uit Utrecht die zo nu en dan bij mij stage lopen. Zelfs met deze oratie hebben ze mij geholpen. Marlies, Marjan, Dirk, Roosmarij, Neeltje, Arjen, Ivo, Hanneke, Sudi, Frank, Anne, Pieter, Johan, Djaja, Jasper en Dennis heel veel dank voor alle hulp. Natuurlijk heel veel dank aan pa en ma. Jullie hebben gezorgd voor een stabiele basis waarin ik mij kon ontwikkelen. Tenslotte natuurlijk mijn dank aan Rinske voor alles wat ze heeft gedaan om dit mogelijk te maken. Mayke en Koen; ik doe straks de toga uit en de baret af. Dames en heren, het lijkt me genoeg geweest. Ik heb gezegd.
34
7.
Literatuur
Akamatsu, K (1961), “A Theory of Unbalanced Growth in the World Economy”, Weltwirtschaftliches Archiv, No.86, pp.196-217 Amighini, A en Chiarlone, S (2000), “Any sequel to the miracle?”, CESPRI working paper, No. 123 Balassa, B. (1961), The Theory of Economic Integration, London: George Allen & Unwin. Bhagwati, B. (1997), “The global age: from a sceptical South to a fearful North”, The World Economy 20,3, mei, pp. 259-283. Bettignies, de, H.C. (1997), Trade and investment in the Asia-Pacific region, London, Thomson Business Press Chowdhury, A and Islam, I. (1993), The newly industrialising economies of East Asia, London, Routledge Clissold, T (2004), Mr. China, Constable & Robinson, London Drysdale, P. (1967), “Japan, Australia and New Zealand: the prospects for Western Pacific integration”, Economic Record, september, 45(111), pp. 321-342 Dunning, J. & Narula, R. (1996), Foreign Direct Investments and Governments, London, Routledge Dunning, J (1992), Multinational enterprises and the global economy, Addison Wesley Ebbers, H. (2000), “Het IMF in de Aziatische regio”, Economische Statistische Berichten, 14-72000 Ebbers, H en Zhang, J. (2002), “ Economic Integration; the case of China”, Annual Conference of the Association for Chinese Economic Studies, Sydney, Australia, juli Ebbers, H. en Zhang, J. (2003), “Foreign Direct Investments; the Dutch- Chinese case”, the North Central Business Journal, Vol. 23, No.2, Connecticut University Ebbers, H. en Zhang, J. (2002), “Trade relations between China and the European Union; how to analyse the intensity?” in China’s trade and investments relations by Xiaming Liu (ed.), Taylor and Francis Ebbers, H. en Zhang, J. (2002), “Dutch FDI in China”, Northeast Business and Economics Association, Journal of Business and Economic Studies, April Ebbers, H. and Zhang, J. (2002), “China’s integration in the world economy”, paper presented at the 13th CEA (UK) conference, London H. Ebbers (2003), “The Investment Develoment Path and FDI competition in Central and Eastern Europe; a conceptual model”, Conference proceeding Competition of national economies and the efficient integration into the European Union, Faculty of European Studies, Cluj-Napoca
Prof. Dr. H. Ebbers and R. van Hommerig (2005), “Dutch investments in China”, ASEAN Economic Bulletin, Forthcoming Ebbers, H, Draaijer, M en Meijer, W (2005), “De Nyenrode Globalisatie Index”, Economische Statistische Berichten, Forthcoming Gilpin, R (2002), Global Political Economy: Understanding the International Economic Order, Princeton University Press Gilpin, R (1987), The political economy of international relations, Princeton University Press Globerman, S., Dean, J. W. (1990), “Recent Trends in Intra-industry Trade and Their Implications for Future Trade Liberalization”, Weltwirtschaftliches Archiv, v. 126, 25-49 Gray, J (1999), False Dawn: The Delusions of Global Capitalism, The New Press Gray, J (2000), Two Faces of Liberalism, The New Press Grimwade, N. (1998), International trade: new patterns of trade, production and investment, Routledge Grubel, H.G. and Lloyd, P.J. (1975), Intra Industry Trade: the theory and measurement of international trade in differentiated products, London: Macmillan.
35
Garnaut, R. and Drysdale, P. (ed.) (1995), Asia Pacific regionalism, Sidney, Harper Educational Hsiao,F & Hsiao, M.C (2004), “The chaotic attractor of foreign direct investment; why China?”, Journal of Asian Economies, Vol. 15, pp. 641-670 Held, D., McGrew, A a.o (1999), Global Transformation: Politics, Economics and Culture, Stanford University Press, Sanford Herr, H. and Priewe, J. (1999), “High growth in China-transition without a transition crisis ?”, Intereconomics, November-December Hertz, N (2003), De stille overname, Pandora uitgeverij Hufbauer, C.G. & Schott, J (1993), NAFTA: An assessment, Institute for International economics Jagersma, P.K. & Gorp, van, D (2003) , “Still searching for the pot of gold; doing busienss in today’s China”, Journal of Business Strategy, Vol. 24, No. 5 Jagersma, P.K & Ebbers, H. (2004), Internationale Bedrijfskunde; van exporteren naar globaliseren, Pearson Education, Amsterdam Klein, N (2002), No logo: no space, no choice, no jobs, St.Martin’s Press Klein, N (2002), Fences and windows: dispatches from the front lines of the globalization debate, St. Martin’s Press Kojima, K. (1964), “The pattern of international trade among advanced countries”, Hitotsubashi Journal of Economics, June, number 5 Kojima, K. (ed.) (1968), “Pacific Trade and Development”, The Japan Economic Research Centre Serie, Paper no .9 Krugman, P (1997), Pop internationalism, MIT Press Krugman, P (1999), Accidental Theorist: And Other Dispatches from the Dismal Science, W.W. Norton & Company Ltd Krugman, P (2003), Losing Our Way in the New Century, W. W. Norton & Company Copyright Lasserre, P. and Schutte, H. (1999), Strategies for Asia Pacific: beyond the crisis, London, MacMillan Business Linnemann, M. and Van Beers, C. (1988), “Measures of export-import similarity and the Linder hypothesis once again”, Weltwirtschaftliches Archive, 124, pp 443-57 J. Mander& E.Goldsmith, ed. (1996), The case against the Global Economy, Sierra Club Books/Crown publishers, NY Michaely, M. (1996), “Trade Preferential Agreements in Latin America”, World Bank Policy Research Working Paper, March, number 1583 Micklethwait,J & Wooldridge, A (2000), A future perfect; the challenge and hidden promise of globalization, William Heinemann, London Ministerie van Economische Zaken (2005), Visie op verplaatsing, No. 05BEB03 Nieuwkerk, M. van (2004), “Three times around the world. Developments in the international economic, financial and monetary environments”, rede ter gelegenheid van de opening van het academisch jaar van Nyenrode Business universiteit Prasad, E. (ed.), (2004), ”Growth and Integration into the World Economy; Prospects and Challenges”, IMF Occasional paper, No.232, Rodrik,D. (1997), Has Globalisation Gone Too Far? ,Washington DC: Institute for International Economics Sachs, J. & Warner, M (1995), “Natural Resource Abundance and Economic Growth”, National Bureau of Economic Research (NBER), Working paper No. W5398, december Sally, R. (2003) , “Globalisation, Governance and Trade Policy: The WTO in perspective, London School of Economics Scholte, J.A. (2000), Globalization; a critical introduction, Palgrave, New York Stiglitz, J. (2003), Economics for an imperfect world, MIT Press Stiglitz, J. (2004), Globalization and its discontents, Penguin books United Nations, The World Investment Report (1999 - 2004),
36
World Bank (1993), The East Asian Miracle, Washington-New York, Oxford University Press Wei, Y., Liu, X., Parker, D., and Vaidya, K. (1999), “The regional distribution of foreign direct investment in China”, Regional studies, Cambridge, v. 33, iss. 9, P 857-67 Yeung, H.W. (1994), “Transnational Corprations from Asian Developing countries: Their Characteristics and Competitive Edge”, Journal of Asian Business, v.10, p.17-5 Websites Achtergrond en methodiek van de globalisation index is te vinden op: http://www.foreignpolicy.com Informatie over China, de Chinese markt en interessante links naar Chinese websites is te vinden op: http://www.eyesonchina.com http://www.china-info.nl/ (de gele draak) Onderzoek en artikelen over globalisering op: http://www.wupperinst.org/globalisation/html/links.html http://www.imf.org/ bibliotheek LSE , http://www.library-2.lse.ac.uk http://worldbank.org/ http://www.wto.org/ http://www.worldinvestmentreport.com/ http://unctad.org http://www.iccwbo.org http://www2.gsb.columbia.edu/faculty/jstiglitz/ http://www.princeton.edu/main/ http://www.oecd.org Statistieken en data: http://worldbank.org/ http://www.wto.org/ http://www.worldinvestmentreport.com/ http://www.eurunion.org/profile/EUUSStats.htm http://www.afdb.org/ http://www.adb.org http://atradius.com
37