ontwerpen
Harry Schmitz
Gestructureerde ontwerpvisie autarkische leefzone leslokaal
Innovatief bouw- en installatieonderwijs (2)
Het vak Visieontwikkeling bij Avans Hogeschool onderwijst in het structureel ontwerpen van leefzones. Bij elke renovatie en nieuwbouw volgen dezelfde ontwerpvragen: hoe de leefzone te ventileren, te verwarmen, te koelen en van betaalbare duurzame energie te voorzien? Het ontwerpen van gebouwen met installaties moet op een gestructureerde wijze plaatsvinden.
Aan de hand van vijf chronologische vragen wordt niet alleen de werktuigbouwkundige en elektrotechnische installatie ontworpen, maar wordt het gebouw – zowel binnen als buiten – ook mede vormgegeven. Het blijft niet alleen bij woorden: het gebouw met integrale installaties wordt ook ‘handmatig’ gedimensioneerd. Aan de hand van een voorbeeld, een leslokaal voor basisschoolonderwijs, worden de samenhang van dingen en nieuwe standaarden in een oogopslag duidelijk. Het ontwerpproces (figuur 1) start met een duidelijk Programma van Eisen (pve). De ontwerpdoelen betreffen het dimensioneren van optimale leefzones met als middelen gebouwen en installaties. Uitgaand van het pve beantwoordt de
Innovatief bouw- en installatieonderwijs Dit is het tweede artikel over ‘Innovatief bouw- en installatieonderwijs’. Het gestructureerde ontwerpproces dat in deze twee artikelen wordt besproken draait om de chronologische beantwoording van vijf ontwerpvragen. De eerste drie vragen zijn behandeld in deel 1 (VV+ januari 2011), de laatste twee vragen worden in dit deel behandeld.
ontwerper voor de omhulling van de leefzone vijf vragen in chronologische volgorde: • Wat wordt uit gezondheidsoverwegingen geïnstalleerd: natuurlijke, hybride of gebalanceerde mechanische ventilatie? • Hoe wordt de leefzone geregeld? • Wordt het gebouw thermisch licht of zwaar gebouwd, en hoe zwaar dan wel? De kwantitatieve antwoorden hierop geven mede vorm aan de binnenarchitectuur. • Wordt de gevelschil van weinig of veel glas voorzien, en hoeveel glas dan wel? Door het dimensioneren van de gebouwschil wordt de buitenarchitectuur beïnvloed. • Hoe ziet de energievoorziening eruit? De eerste drie vragen zijn behandeld in deel1. In dit tweede artikel worden de laatste twee vragen beantwoord.
Gevelcompositie en buitenarchitectuur
1. Het gestructureerde ontwerpproces. Dit artikel beperkt zich tot de B-lijn (de doorgetrokken en gestippelde rode lijn), waarbij naar thermische en exergetische autarkie wordt gestreefd.
88
De vierde vraag van het ontwerpproces luidt: wordt weinig of veel glas in de gevel gemonteerd, en hoeveel glas dan wel? De gebouwschil vormt een filter tussen binnen en buiten. Thermische autarkie is realiseerbaar als de stookgrens van de leefzone voldoende laag is en de koelgrens voldoende hoog ligt [3 – 8]. Om thermische autarkie te realiseren moet met een bouwkundige optimalisatie van de gebouwschil de stookgrens ergens bij -5 °C worden gedimensioneerd en de koelgrens bij 25 °C. De procedure om met het aanpassen van het percentage raamoppervlak voor thermische autarkie te zorgen, is gebaseerd op de berekening van de daggemiddelde stook- en koelgrenzen. De beste ontwerpstrategie voor de realisatie van thermische autarkie is in dit geval:
februari 2011
VV02 88-93.indd 88
vv+
10-02-11 11:26
Qd = vrije warmtebelasting door verlichting: Qd=Avloer[m2]•(pmens+pverlichting+pcomputer)[Wh/m2]•td[h] Qinst = vrije warmtebelasting door ventilatoren: Qinst= (1+h)Pventilator[W/ruimte] Qio [°C] = ontwerpbinnentemperatuur bij 0 °C buitentemperatuur (figuur 2) ∆Qi [°C] = toegestane jaarlijkse binnentemperatuurstijging volgens nen 15251 (figuur 2) 2 qzo[Wh/m ]= zonnebelasting bij 0 °C buitentemperatuur ∆Qo = zta•Aglas[m2]•Dqo[Wh/m2˚C]= lineaire correlatie tussen dagelijkse zonnewarmte en de daggemiddelde buitentemperatuur (figuur 2). 2. De adaptieve binnentemperatuur volgens nen 15251 en de gelineariseerde correlatie tussen zonnewarmte en buitentemperatuur.
• Bereken de stookgrens van het bouwkundige ontwerp, uitgaand van de voorliggende bouwfysische randvoorwaarden, zoals bedacht door de architect. • Als deze berekening geen stookgrens van -5 °C oplevert, pas dan het raamoppervlak aan, wellicht in combinatie met een verdikking of verdunning van de schilisolatie. • Bereken de koelgrens. • Als deze berekening geen koelgrens van 25 °C oplevert, verhoog dan de koelgrens door passieve, bionische koelmogelijkheden. Thermische autarkie is alleen realiseerbaar als het gebalanceerde mechanische ventilatiesysteem wordt voorzien van hr-wtw, inclusief de benutting van de warmtedissipatie van de ventilatoren. Vanwege het noodzakelijke hoge wtw-rendement en voor het voorkomen van de verspreiding van verontreinigingen en ziektekiemen in de leefzone, wordt recuperatieve hr-wtw geïnstalleerd in plaats van regeneratieve vr-wtw. Om optimaal de warmtedissipatie van de ventilatoren te benutten, worden deze tussen de leefzone en de wtw gemonteerd (figuur 4, pagina 91). Voor de berekening van (daggemiddelde) stook- en koelgrenzen is in de cursus de volgende formule afgeleid: (1)
e
=
(He24+(1–h)Hv td)Qio–(Qzo+Qd+Qinst) (He24+(1–h)Hv td)(1–DQi )+ DQz
Hierbij: He [W/K] = specifieke transmissie- en infiltratieverlies h = recuperatieve wtw-rendement van het ventilatiesysteem Hv [W/K] = specifieke ventilatieverlies td [h] = schooltijd of bedrijfstijd van het ventilatiesysteem Qzo = vrije warmtebelasting door leerlingen: Qzo= zta•Aglas [m2]•qzo[Wh/m2]
Het numerieke ontwerpproces start met de berekening van de stookgrens van het tussenlokaal met een oriëntatie op het zuiden. De wtw is vollast in bedrijf, dat wil zeggen h = 0,9 en de buitenzonwering is open, waardoor zta = 0,80, om zoveel mogelijk gebruik te maken van passieve zonnewarmte. Dan geldt voor de daggemiddelde stookgrens:
Qi =
[40•24+(1–0,9)•400•6]•21,5–[0,8•10•1.670+45•60•6+(1+0,90)•300•6]
[40•24+(1–0,9)•4006](1–0,15)+0,8•10•80
≈ –4 [˚C] (figuur 3, pagina 90). Zakt de daggemiddelde buitentemperatuur tijdens koude winterse dagen onder de -4 °C, dan is additionele mechanische verwarming noodzakelijk om het leslokaal – vooral ’s nachts tijdens koude vakantieperioden – op temperatuur te houden. Zoals vermeld geldt voor thermische autarkie een daggemiddelde stookgrens van Qs = -5 °C. Voor de berekening van de optimale gevelsamenstelling om deze stookgrens te realiseren, is in de cursus de volgende formule afgeleid: Qd+Qinst
(3) Ar =
Qio –(1–DQi)Qs)
–[Uw+Ui)•Ag•24+(1– h)Hvtd]
(Ur–Uw)24–zta
qzo+DqzQs Qio–(1–DQi)Qs)
Hierbij: Uw [W/K•m2] = warmtedoorgangcoëfficiënt voor de buitenwand Ui [W/K•m2] = warmtedoorgangcoëfficiënt voor het infiltratieverlies Ur [W/K•m2] = warmtedoorgangcoëfficiënt voor de ramen. De consequentie voor de samenstelling van de gevel voor het realiseren van een stookgrens van -5 °C wordt dan berekend volgens: februari vv+
2011
VV02 88-93.indd 89
89 10-02-11 11:27
19.620 Ar =
25,8
–(26•24+(1–0,9)•400•6)
1.270 (1,5–0,25)•24–0,8• 25,8
≈11 [m2]
Het raamoppervlak bedroeg 10 m2. Als dit raamoppervlak met 1 m2 wordt vergroot naar 11 m2 is een additionele mechanische verwarming niet meer nodig. Het te installeren verwarmingsvermogen bedraagt dan: He = (0,25•29)buitenwand+(1,50•11)raam+ (1,2•40/3)infiltratie≈40[W/K] en: (Pver. =
He(Qi–Qe) 40•(20–10) = = 20 [W/m2] 60 Av
Dit stemt overeen met de sommatie van het geïnstalleerde elektrische vermogen voor verlichting en ventilatoren. Dit verwarmingvermogen komt alleen maar ’s morgens in bedrijf voor de opwarming van het leslokaal tijdens extreem koude winters, waarbij de daggemiddelde buitentemperaturen dalen tot onder de stookgrens van -5 °C. Hiertoe wordt het ventilatiesysteem voorzien van een recirculatieklep en wordt het leslokaal via de warmtedissipatie van de ventilatoren en de verlichting weer op temperatuur gebracht. Dus een additionele mechanische (ketel of warmtepomp) verwarming is niet meer nodig. Vervolgens wordt voor het tussenvertrek de koelgrens berekend. De hr-wtw wordt volledig gepasseerd, zodat h = 0. Het ventilatiesysteem is 24 uur in bedrijf, dat wil zeggen td = 24 h en de buitenzonwering is gesloten waardoor zta = 0,15. Dan wordt een koelgrens van circa 20 °C voor het tussenvertrek berekend. Dat wil zeggen dat als de daggemiddelde buitentemperatuur boven de 20 °C stijgt, additioneel koelvermogen noodzakelijk is om de leefzone van het leslokaal op een thermisch behaaglijke temperatuur van maximaal 26 °C te houden. De gewenste autarkische koelgrens bedraagt echter 25 °C. In dit geval zijn er drie autarkisch bionische koelconcepten voor handen: • Installeer een grondkanaal, zoals toegepast door de kompastermieten in Australië. • Plaats planten in het leslokaal [9]. • Installeer meer pcm, zoals de termietensoort Macrotermes Bellicosus in de Ivoorkust [11]. In dit voorbeeld wordt gekozen voor het additioneel koelen van het leslokaal met potplanten. Hiervoor worden onder langs
90
3. De stook- en koelgrenzen van een tussenleslokaal en het regelgedrag van de combinatie gebouw en W-installatie.
het raam tegen de buitengevel, elf bladverliezende planten (tijdens de stookmaanden is geen additioneel bionisch koelvermogen nodig [9]) geïnstalleerd met elk een luchtdebiet van circa 50 m3/h. Het is de vraag of dit additionele bionische koelvermogen werkelijk noodzakelijk is, omdat tijdens de warmste zomermaanden de leslokalen niet in gebruik zijn. Mocht het echter toch zo zijn dat er tijdens de schoolperiode een extra warme periode voorkomt, dan kunnen snel extra zonminnende potplanten bij een tuincentrum worden gekocht en onder de ramen tegen de buitengevel worden gezet. Een andere vraag is wanneer de nachtontlading van het pcm start. Met dezelfde formules wordt berekend dat de nachtontlading start vanaf een daggemiddelde buitentemperatuur van 12 °C (figuur 3).
Thermisch autarkisch ontwerpen Het is voor het verdere ontwerptraject goed om vast te stellen wat het gestructureerde ontwerpproces aan gestandaardiseerde ontwerpvisie voor een thermisch autarkisch leslokaal heeft opgeleverd: • Het doel van iedere architect, adviseur, aannemer en elk installatiebedrijf moet zijn de realisatie van betaalbare gezonde, thermisch behaaglijke en duurzame leefzones in gebouwen Het gebouw en de installatie vormen slechts het middel voor de realisatie van het einddoel. • Gelet op het doel bevat het pve alleen meetbare prestatiecriteria volgens nen 15251, mede omdat het Bouwbesluit hierin tekort schiet. • Voor een leslokaal in een basisschool met een hoge bezettingsgraad zijn alleen de beste prestatiecriteria bespreekbaar (het gaat immers om opgroeiende kinderen).
februari 2011
VV02 88-93.indd 90
vv+
10-02-11 11:27
• Op grond van gezondheidscriteria en uit duurzaamheidsoverwegingen, namelijk het installeren van kleinere ventilatiesystemen, wordt de binnenarchitectuur alleen vormgegeven met ‘very low polluted materials’. • De voorkeur gaat (op basis van de berekeningen) duidelijk uit naar een gebalanceerde mechanische ventilatie voorzien van een zomerse bypass, een recirculatieklep voor de nachtelijke winterse bijverwarming en recuperatieve hr-wtw. Het ventilatiesysteem wordt gedimensioneerd op een primair luchtdebiet van 1.200 m2/h voor een leslokaal ter grootte van 60m2nvo, voorzien van een aan-uitconstantdebietregeling. • Op grond van het seizoensmatige kledinggedrag vormt een adaptieve temperatuurinstelling het meest geëigende regelconcept voor leslokalen. Als het leslokaal wordt gebouwd volgens de cradle-to-cradlegedachte ligt het voor de hand het gebouw uit te voeren als houtskeletbouw. Met formule (1) wordt dan op eenvoudige wijze de benodigde warmtecapaciteit van de leefzone berekend. Maximaal wordt circa 15 kg/m2vloer pcm geïnstalleerd als het leslokaal wordt gebouwd volgens een geïsoleerde tentconstructie, en minimaal 7,5 kg/m2vloer als het een Romaanse kerkconstructie met betonnen vloeren betreft. Dit in de vorm van een zelfregelende actieve pcm-klimaatwand met thermisch gedreven verdringingsventilatie. • Door de toepassing van low polluted materials, het dimensioneren van de thermische capaciteit en de installatie van plantenkoeling wordt mede vorm gegeven aan de binnenarchitectuur van het leslokaal. • Met formules (2) en (3) wordt de bouwfysische gevelcompositie berekend en als zodanig vindt hierdoor ook beïnvloeding plaats van de buitenarchitectuur. Hierbij is een uitruil mogelijk tussen raamoppervlak en isolatiedikten, althans voor een zuidgevel. Nu is het zo dat het optimale raamoppervlak voor een tussenleslokaal 11 m2 bedraagt bij een isolatiedikte van de buitengevel van 15 cm. Het optimale raamoppervlak voor een hoekleslokaal bedraagt 23 m2 bij een isolatiedikte van de buitengevel van 30 cm. Als de architect uit esthetische overwegingen opteert voor uniform grotere ramen met een oppervlak van, zeg 23 m2, dan moet de buitengevel van het tussenvertrek ‘slechter’ (minder dan 15 cm isolatiedikte) worden geïsoleerd. Als de architect opteert voor kleinere raamoppervlakten dan moet beter worden geïsoleerd. Dit geldt voor een zuidgevel met regelbare buitenzonwering. Hoe dit uitpakt voor een noordgevel wordt overgelaten aan de lezer. • Als het gaat om een gestapelde bouwwijze met prefab houtskeletbouwachtige leslokalen met een oriëntatie op het zui-
den, dan moeten de ramen worden voorzien van regelbare buitenzonwering. De raamgrootte van hoekvertrekken bedraagt dan circa 23 m2 en van tussenvertrekken 11 m2. De isolatiedikte van de zuidgevel en de begane grondvloer bedraagt 15 cm en van de kopgevels en het dak 30 cm. • Via een chronologische beantwoording van de gestelde ontwerpvragen is met reguliere bouwmaterialen betaalbare thermische autarkie te realiseren zonder de noodzakelijkheid van een seizoensmatige warmteopslag. Een dagelijkse warmteopslag is meer dan voldoende. • Het betreft een intelligent leslokaal. De leefzone beschikt over een zelfregelende adaptieve temperatuurstijging, aangevuld met een eenvoudige aan-uitregeling van het ventilatiesysteem met een constant luchtdebiet. Het ventilatiesysteem is eenmalig – voorafgaand aan de juridische oplevering – ingeregeld. • Thermische autarkie wordt gerealiseerd als de stookgrens van de leefzone bij een daggemiddelde buitentemperatuur van -5 °C en de koelgrens bij 25 °C ligt. • De genoemde ontwerpstappen leiden tot standaardisatie van het gebouw en de installatie. Elke keer moeten dezelfde ontwerpvragen chronologisch worden beantwoord en elke keer kan dit leiden tot gestructureerde innovatie. • Het klimatiseren van leefzones verschuift steeds meer van de bouw- naar de inrichtingsfase en naar prefabricage. pcm leent zich daartoe veel meer dan welke andere vorm van gebouwklimatisering.
De energievoorziening Als laatste volgt vraag vijf: hoe ziet de energievoorziening eruit? Is lokale exergetische autarkie realiseerbaar? Deze vraag levert het eenvoudigste antwoord op. Het streven naar ther-
4. Het flowdiagram van het thermisch autarke tussenleslokaal.
mische autarkie februari vv+
2011
VV02 88-93.indd 91
91 10-02-11 11:27
5. De elektriciteitproductie van pv’s en uwt’s.
heeft geleid tot een prefab, stekkergereed, leslokaal met een ‘all electrical’-energieconcept. Dit ontwerp geeft ook direct de energieproblematiek weer, namelijk geen thermisch, maar een exergetisch probleem. Met het gestructureerde ontwerpproces is thermische autarkie eenvoudig realiseerbaar, maar blijft krachtproductie noodzakelijk. Via twee verschillende wegen kan worden voorzien in de benodigde elektriciteit: • De stekker van het leslokaal wordt eenvoudigweg in een wandcontactdoos van het openbare elektriciteitnet gestoken. Het betreft dan een ‘on the grid’-oplossing met wisselen of draaistroom. • De stekker wordt gestoken in een wandcontactdoos van een ‘off the grid’-oplossing (wellicht met gelijkstroom), zodat een lokale exergetisch autarke energievoorziening resulteert. Het gestructureerde integrale ontwerpproces leidt tot thermische autarkie. Dit heeft als consequentie dat de ontwerper niet meer is geïnteresseerd in brandstofcellen, hre-ketels en micro-wkk’s, omdat er niet direct een toepassing voor de geproduceerde warmte – de leefzone is immers thermisch autarkisch voor zowel koude als warmte – is te vinden. De meest voor de hand liggende oplossingen (ook financieel) zijn dan hybride combinaties, bestaand uit pv en urban windturbines (uwt), ondanks de relatief slechte uwt-rendementen. Op grond van financiële overwegingen is Sahara- en Noordzeestroom veel te duur [12]. pv-cellen leveren tijdens de zomermaanden veel en tijdens de wintermaanden weinig elektriciteit, terwijl windturbines juist veel elektriciteit leveren tijdens de wintermaanden en weinig tijdens de zomermaanden (figuur 5). Over het jaar gezien zijn ze dus complementair, wat resulteert in een min of meer constante elektriciteitproductie, met alle voordelen van dien. De ontwerp-elektriciteitsvraag van een warme zo-
92
merse dag met gesloten buitenzonwering en een koude winterse dag met geopende buitenzonwering, zijn dezelfde. De verlichting en de wandcontactdozen zijn overdag in gebruik, de noodverlichting is de gehele dag aan. De ventilatoren draaien in de ontwerpsituatie ook de hele dag. ‘s Zomers voor de nachtontlading en ’s winters om het leslokaal op temperatuur te houden. De ontwerp-elektriciteitsvraag bedraagt 11,3 kWh/dag. Dit betekend dat de capaciteit van de accu wordt uitgelegd op de twee weekenddagen wanneer extra elektriciteit kan worden bijgeladen. Het zal duidelijk zijn dat er geen aandacht is besteedt aan daglichtregelingen. In het geval van een ‘off the grid’-oplossing speelt dit ook niet omdat de lokale elektriciteitsproductie wordt gedimensioneerd op de meest ongunstige situatie, namelijk dat de verlichting, uit ergonomische overwegingen, ook overdag brandt. De ventilatoren worden uitgerust met efficiënte dc-elektromotoren. Natuurlijk wordt ook ledverlichting geïnstalleerd. Deze kan het best zonder convertor worden aangesloten op lokale 12, 24 of 48 V dc-gelijkstroom, hetzelfde als voor de noodverlichting. pv-cellen leveren V dc-stroom en ook uwt’s zijn uitgerust met synchrone gelijkstroomgeneratoren. Zonder de geïnstalleerde invertors neemt de efficiëntie van uwt’s toe. Pc’s voor het basisonderwijs zijn uitgevoerd als gelijkstroommachines. Uit dit alles blijkt dat het voor de hand ligt om een leslokaal of schoolgebouw te voorzien van een lokaal gelijkstroomnet, zodat verliesgevende invertors overbodig worden, netvervuiling door hogere harmonische achterwege blijft en de cos j bij wijze van spreken gelijk wordt aan 1. Het oppervlak van de pv-cellen en het vermogen van de uwt, met een gezamenlijke gemiddelde productie van 11,3 kW/dag, kan worden berekend [12] en komt dan voor een leslokaal uit op circa 13 m2 pv-cellen, gecombineerd met een windturbinevermogen van pakweg 2,2 kW. De benodigde accucapaciteit wordt berekend op de twee weekenddagen volgens 2•11.300 ≈ 470 [Ah] voor 48 V dc (figuur 6). 48
Noodzakelijke vernieuwingen Op grond van het gestructureerde ontwerpproces zijn ten aanzien van vigerende normen de volgende aanpassingen noodzakelijk: • nen-en 12831 betreft een stationaire berekening van het verwarmingsvermogen, waarin geen rekening wordt gehouden met het dynamische karakter van de warmtestro-
februari 2011
VV02 88-93.indd 92
vv+
10-02-11 11:27
men in goed geïsoleerde gebouwen. Dit moet worden gewijzigd in een dynamische berekeningsmethode. De eenvoudigste manier is door aan de koellastberekening een dataset van maatgevende winterse dagen toe te voegen. Verder wordt in deze berekening geen rekening gehouden met extra infiltratieverliezen bij natuurlijke en hybride ventilatiesystemen met zelfregelende buitenluchtroosters. Ook dit moet worden aangepast. • nen 5067 is een quasidynamische berekening waarbij de warmtedissipatie van ventilatoren bij passieve koelinstallaties niet correct wordt verdisconteerd. • nen 2916 waardeert ten onrechte thermisch zware gebouwen beter dan thermisch lichte gebouwen. Dit moet afhankelijk worden gesteld van de gekozen regeltechniek. • Het Bouwbesluit behoeft aanpassingen in het benodigde ventilatiedebiet ter verdiscontering van de verontreinigingen door bouwmaterialen. • Ook zal een politieke beslissing noodzakelijk zijn betreffende het standaardiseren van lage spanning gelijkstroomnetten, 12, 48 of wellicht toch nog een veilige spanning van 100 V dc voor elektrische apparaten. Eenzelfde soort beslissing, zoals de (geforceerde) keuze voor 230 en 400 V ac, is ook nodig voor standaardisatie van lagespanningsgelijkstroomapparaten en -netten. Dus ook hier streeft het gestructureerde ontwerpproces naar standaardisatie. Het vak Visieontwikkeling gaat niet alleen in op leslokalen, maar ook op varkensstallen, glastuinbouwkassen, datacentra, kerkgebouwen, kippenhokken en andere gebouwen.
Literatuur [1] Schmitz A.H.H., ‘Optimale scholen door betonkernactivering met lucht’, tvvl Magazine, 2006. [2] Schmitz A.H.H., ‘Bedenkingen inzake hybride ventilatie’,
tvvl
Magazi-
ne, 2008. [3] Schmitz A.H.H., ‘Formuleren van prestatiewensen’, VV+, 2007. [4] Schmitz A.H.H., ‘Dimensioneren op grond van gezondheidscriteria’, VV+, 2007. [5] Schmitz A.H.H., ‘Dimensioneren op grond van thermische behaaglijkheid’, VV+ 2007. [6] Schmitz A.H.H., ‘Het optimaliseren van het installatieontwerp’, VV+, 2007. [7] Schmitz A.H.H., ‘Het innoveren van het installatieontwerp’, VV+, 2008. [8] Schmitz A.H.H., ‘Ultieme klimaatconcepten en een blik in de toekomst’, VV+, 2008. [9] Schmitz A.H.H., ‘Planten als klimaatinstallaties’, VV+, 2006. [10] Schmitz A.H.H., ‘Het economisch optimaliseren van nacht- en weekeindverlagingen’, tvvl Magazine, 2001. [11] Schmitz A.H.H., ‘Betaalbare autarkische bionische gebouwen’, VV+, 2004. [12] Schmitz A.H.H., ‘Noordzee- of Saharastroom’, tvvl Magazine, 2010. [13] Bouwbesluit, afdeling 3.10. [14]
nen-en 15251,
‘Binnenmilieu-gerelateerde inputparameters voor ont-
werp en beoordeling van energieprestatie van gebouwen voor de kwaliteit van de binnenlucht, het thermische comfort, de verlichting en akoestiek’, 2007. [15] nen-en-iso 7730, ‘Ergonomics of the thermal environment’, 2005. [16] Isso-publicatie 74, ‘Thermische behaaglijkheid, eisen voor de binnentemperatuur in gebouwen’, 2004. [17]
nen-en 12831,
‘Methode voor de berekening van de ontwerpbelas-
ting’, 2004. [18] nen 5067, ‘Koellast berekening voor gebouwen’, 1985. [19] nen 2916, ‘Energieprestatie van utiliteitsgebouwen’, 2004. [20] nen 5128, ‘Energieprestatie van woonfuncties’, 2004. [21] Keller B., ‘Klimagerechtes bauen’, B.G. Teubner, Stuttgard 1997. [22] Wit M.H. de, Driessen H.H., ‘Velden R.M.M. van der, Elan, a computermodel for building energydesign, theory and validation’,
tue
Buil-
ding and Environment, 1988.
Auteur Harry Schmitz, docent Avans Hogeschool en technisch directeur Autarkis 6. Een exergetische autarke, lokale ‘off the grid’-energievoorziening.
en Van Dorp Installaties.
februari vv+
2011
VV02 88-93.indd 93
93 10-02-11 11:27