INHOUD PILOTS NETWERKSCHOOL Pilot Pilot Pilot Pilot
1. 2. 3. 4.
Pilot Pilot Pilot Pilot
5. 6. 7. 8.
Visie op hoofdlijnen Contextenonderzoek Curriculum Krachtige (fysieke) leeromgeving (werken in/met studentondernemingen) De ‘Portal’(de virtuele netwerkschool) Flexibele organisatie Professionalisering Marketing / PR / Communicatie
1
PILOT 1. VISIE OP HOOFDLIJNEN
1. Probleem (huidige situatie) Koersvast innoveren is niet mogelijk zonder een heldere visie op werken, leren, opleiden, toetsen, fysieke leeromgeving, uitgewerkt in concrete pilots (projectplannen, plannen van aanpak).
2. Oplossing (wenselijke situatie) Duidelijke visie op modern technisch onderwijs als leidraad voor het implementeren van een krachtige leeromgeving. Speciale aandacht is er in relatie tot de fysieke leeromgeving (huisvesting: gebouw, faciliteiten, inventaris). Bij de huisvesting dienen we een onderscheid te maken naar de huidige situatie (huisvesting van de Netwerkschool in het gebouw Frederiklaan per september 2010) en de toekomstige situatie (huisvesting van de nieuwbouw voor de school voor Techniek in 2014).
CCC-leren Leren binnen de Netwerkschool heeft niet alleen als doel studenten plaatsen tijdonafhankelijk te laten leren door effectieve(re) toepassing van ICT, maar heeft ook tot doel te zorgen voor afstemming met het leren op school (groep) en in de praktijk (bedrijf/werkplek). -
Connected - begeleiding en samenwerking met de werkplek - vergroting van de toegankelijkheid van digitale systemen (tijd-, plaatsonafhankelijk)
-
Concentrated - minder tijd en plaatsgebonden leren - onderwijs op maat (just in time, just enough, just for me)
-
Convenient - actuele kennis en kennisbronnen - passend bij behoefte, leerstijl van de student 2
3. Actie (producten & resultaten) ROC Eindhoven wil de school voor Techniek in 2014 huisvesten in een nieuw gebouw met moderne uitstraling op een nieuwe locatie in Eindhoven. De huidige directeur van de scholen voor WEI gaat zich vanaf september 2010 in opdracht van het CvB fulltime bezighouden met het ontwikkelen van een breed gedragen visie op modern Middelbaar Technisch Onderwijs. Dit om te komen tot hoogwaardig en toekomstbestendig Middelbaar Technisch Onderwijs in de regio (Brainport) Eindhoven met als afgeleide daarvan de huisvesting. Deze visie kan en mag niet strijdig zijn met ontwikkelingen binnen de Netwerkschool (en/of vice versa). Belangrijke en richtinggevende pijlers binnen de Netwerkschool zijn: slimme flexibele organisatie (intensief voor studenten, minder arbeidsintensief voor docenten), effectief gebruik van ICT en gebouwen (t.b.v. leren, toetsen, volgen, begeleiden en de organisatie van leerprocessen) en werken in/met studentondernemingen(docenten- en studentenrollen). Om koersvastheid gedurende het ontwikkeltraject van 5 jaren te garanderen dient de visie (de visie van ROC Eindhoven / school voor Techniek én de visie zoals beschreven in de Netwerkschool) geëxpliciteerd en concreet uitgewerkt te worden in pilots / plannen van aanpak. Visie van de Netwerkschool is ‘uitgewerkt’ op de volgende 8 onderdelen, die de basis vormen voor de vernieuwingsmatrix van de Netwerkschool ROC/e: Leren en werken – De leeromgeving – De organisatie – Het bedrijfsleven – De omgeving van de school – De studenten – De medewerkers – De rijksoverheid. Voortschrijdend inzicht op de aangegeven onderdelen (reflectie, evaluatie, nazorg) zal zijn weerslag hebben op de specifieke invulling van de fasen in het vernieuwingsproces. Visie op hoofdlijnen is derhalve het eerste, zo niet meest belangrijke projectplan. Een en ander betekent dat de plannen van aanpak van de andere pilots op grond van de resultaten van de visieontwikkeling zo nodig bijgesteld moeten (kunnen) worden en gerelateerd zijn aan de aangegeven 8 onderdelen. De uitkomsten van deze pilot zijn een instrument voor de monitoring door de stuurgroep.
3
4. Werkmodellen visievorming Deze werkmodellen kunnen gebruikt worden om op de 8 strategische (inhoudelijke) ontwikkellijnen criteria/indicatoren te formuleren voor de monitoring van het transitieproces (de ‘clopscan’). Hieronder 2 uitwerkingen van de 1ste fase van visie-ontwikkeling: 1. Visie op leren en werken Kernpunten • Werken = samen met anderen omgaan met veranderingen cq problemen • Werken = integraal ontwerpen = methodisch ontwerpen • Leren = actief, individueel, constructief, sociaal, (zelf)organiserend, cumulatief, veel oefenen, in reële situaties ……. • Opleiden = taakgericht problemen oplossen (geheel->delen), samen met bedrijven integrale leerlijn/beroepstaken ontwerpen • Opleiden = gezamenlijke verantwoordelijkheid van school en bedrijf (bedrijf is sparringpartner, bedrijf is klant) • Toetsen = leren = toetsen = …… Toetsing stuurt het leerproces (what you test is what you get), … Actiepunten • Leerlingen werken in verschillende groepsvormen; projectgroepen cq miniondernemingen • Toolbox (onderwijsproducten) ontwikkelen: leer- en toetsmiddelen
2. Visie op leeromgeving Kernpunten • Thematisch curriculum: alle soorten kennis (inhoud, leerstof) + volgorde leertaken • Leeromgeving is flexibel en efficiënt mede dankzij de inzet van ICT • De (digitaal + fysieke) leeromgeving faciliteert en motiveert leren en werken • Onderwijs en leeractiviteiten (teaching methods) Actiepunten • Verhoog toegankelijkheid van de (digitale) leeromgeving • Het ontwikkelen/vullen van de functionaliteiten van de (digitale + fysieke) leeromgeving: content (curriculum), communicatie, informatie (ontsluiting van curriculum), interactie, organisatie • Ontwikkel variatie aan leer- en werkarrangementen • Curriculum attractief digitaliseren, (adaptieve) multimediaproducten ontwikkelen/kopen/onderzoeken • Start ontwikkeling portal (ROC/e 1.0) Opmerkingen ROC/e 1.0 in april 2011 kan elke potentieel nieuwe leerling via de portal: zien aan welke producten de huidige studenten werken, hoe ziet het curriculum er uit, wat is geproduceerd door de huidige studenten, test of je wel geschikt bent, aanmelden Breng in beeld hoe voor de huidige jeugd een attractieve portal eruit moet zien
4
PILOT 2. CONTEXTENONDERZOEK 1. Probleem (huidige situatie) Brainport Eindhoven heeft zich ontwikkeld tot dé innovatieve hotspot van Nederland. Een krachtige en innovatieve regio is een aanjager voor het innovatievermogen. De 1e uitdaging is dat achterblijvende productiviteit een hoger innovatief vermogen vereist. Dit vergt o.a. meer kennis en betere vaardigheden van het personeel en een verbeterde kwaliteit van het onderwijs en de organisatie van de samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven. De 2e uitdaging is het tekort aan vakbekwame technici en kenniswerkers in de engineering sector. Er is behoefte aan betere en flexibelere technisch mbo- en hbo-opleidingen. Onze huidige ‘oude’ contexten verleiden te weinig jonge mensen om zich in te schrijven voor een technische studie.
2. Oplossing (wenselijke situatie) De industrie vraagt goed opgeleid en gekwalificeerd personeel. Het onderwijs moet competente beroepsbeoefenaars ‘afleveren’. Er moeten meer studenten kiezen voor techniek! Om meer jonge mensen en andere doelgroepen (geïnteresseerde generalisten, meisjes) te verleiden tot een keuze voor techniek zoeken en benoemen we nieuwe contexten (op het raakvlak van techniek, technologie en ….). Binnen deze contexten creëren we inspirerende arrangementen (met o.a. aantrekkelijke inhouden, opdrachten), die opleiden tot een diploma MK Engineering. We gaan dus beter en slimmer opleiden. Om dit te kunnen realiseren starten we de Netwerkschool (we leiden vaklieden op en verminderen de uitval c.q. we behouden ze voor de branche).
3. Actie (producten & resultaten) We doen (markt)onderzoek (oriëntatie) naar mogelijke nieuwe contexten (zorg & technologie, duurzaamheid en technologie, sport en technologie) etc.) en formuleren binnen elke context een heldere probleemdefinitie en opdracht.
5
We beschrijven binnen de contexten (kritische) beroepssituaties en onderzoeken tevens of de betreffende contextennieuwe typen engineers en/of functieprofielen genereren/vereisen. Als aanzet tot het curriculum/onderwijsprogramma identificeren we beroepsproducten (op te leveren producten, te leveren diensten, sturing, zorg, …) en geven aan wat studenten daarvoor dienen te kennen & kunnen (welke content, inhouden, opdrachten). Dit wordt weergegeven in een 1e overzicht van (mogelijke) hoofdonderwerpen binnen het curriculum.
4.
De beroepscontext
Bij het onderzoek naar nieuwe contexten voor de Middenkader Engineering / Netwerkschool nemen we als uitgangspunt dat de beroepscontext vanuit drie dimensies in samenhang zichtbaar moet worden gemaakt: sector, rol en regio. Voor het ontwerpen en vullen van contexten en flexibele onderwijsroutes moet een concept ontwikkeld worden waarmee flexibele onderwijselementen ontwikkeld kunnen worden en waarmee gevarieerde combinaties van sector, rol en regio gemaakt kunnen worden. Bij het ontwikkelen en testen van de contexten en de flexibele onderwijsroutes zijn zowel het VMBO, MBO en HBO als het bedrijfsleven betrokken.
6
SECTOR - profilering In dit voorbeeld heeft de student zich met name toegelegd op mechatronica, en daarbij een combinatie gemaakt met elektrotechniek en werktuigbouwkunde en in mindere mate met installatietechniek.
ROL- profilering Binnen de sectorprofilering heeft deze leerling het accent gelegd op onderhoud en beheer, maar daarnaast zijn competenties op de gebieden realisatie en werkvoorbereiding benut.
Nieuwe contexten
Leren is (samen)werken
REGIO - profilering In de beroepspraktijkvorming en via projecten binnen en buiten de school heeft de leerling met name ervaring opgedaan in de industriële automatisering van gebouwen in de regionale medische- en zorgsector.
Kerntaken MK Engineering Werkveldenonderzoek Contextenonderzoek
Methodisch Ontwerpen Beroepsrollen
Nieuwe contexten Design & Techniek (Design & Technologie) Zorg & Technologie Duurzaamheid & Technologie Sport & Technologie
Projectmatig Werken Procesrollen
Bedrijfsleven / Arbeidsmarkt Brainport Eindhoven
Centra voor Innovatief Vakmanschap
Studentondernemingen Ondernemingsrollen
Nieuwe contexten genereert: Functies (functieprofielen) Typen Engineers
7
PILOT 3. CURRICULUM 1. Probleem (huidige situatie) Voor de meeste vormen van flexibilisering is de aanwezigheid van een gemoduleerd leerstofaanbod een eerste voorwaarde. Ons motto daarbij is: ‘standaardisering om te flexibiliseren’. Het leerstofaanbod van alle exameneenheden (opleidingen) wordt geordend in onderwijseenheden (programmatische flexibilisering). Het curriculum dient ook de gelegenheid te bieden tot didactische flexibilisering, het variëren en verbeteren van de wijze waarop geleerd wordt (alle vernieuwing gericht op zelfstandig leren leren en het aanleren van probleemoplossende vaardigheden).
2. Oplossing (wenselijke situatie) Gebruikmakend van een onderwijsmodel (het leerlijnenmodel) en een ontwerpstrategie voor het ontwikkelen van opleidingstrajecten (bijvoorbeeld het 4 componenten instructional design model) wordt een thematisch (basis)curriculum aangeboden, waarin alle soorten kennis (inhoud, leerstof) aan de orde moet komen. - een toename in complexiteit en diversiteit van de taak wordt gerealiseerd - en een oriëntatie op de (beroeps)taak als geheel plaatsvindt. -
Bij bovenstaande dient aangetekend te worden dat het contextenonderzoek van invloed zal zijn op de realisatie.
3. Actie (producten & resultaten) We beschrijven het onderwijsmodel (leerlijnen) en de eisen die gesteld worden aan de opbouw van het onderwijsprogramma/curriculum (concentrische, opdrachtgestuurd, toenemende complexiteit e.d.) Vanuit (een onderzoek naar) de ontwerpstrategie voor het ontwikkelen van opleidingen geven we aan welke onderdelen wel/niet geschikt zijn voor zelfstandige verwerking (al dan niet met ICT). De opleiding wordt schematisch weergegeven (time table, grote lijnen) in een spreadsheet en de onderwijsprogrammering wordt per periode uitgewerkt, op (minimaal) de volgende onderdelen: 8
- periodisering, periodemanagement, rapportage e.d. - roostering (vast – flexibel / vaste onderdelen – keuze – facultatief) Vervolgens wordt beschreven waar/hoe/wat mogelijk is m.b.t. digitalisering van het curriculum (uiteindelijk moet dit leiden tot een volwaardige onderwijsgids).
4.
Onderwijsgids
Elke opleiding wordt ontleed in bouwstenen (= onderwijsproducten = onderwijsactiviteiten), die steeds opnieuw gebruikt kunnen worden in vele samenstellingen en volgorde en voor meerdere doeleinden: workshop, PvB, toets, integrale opdracht. Ieder onderwijsproduct heeft bepaalde kenmerken, die o.a. te maken hebben met de duur en de middelen (materiaal, ruimte, docenten). Door meerdere onderwijsproducten samen te voegen tot een samenhangend onderwijsaanbod ontstaat een opleiding (= een arrangement van onderwijsproducten ≈ time table). Bij ieder onderwijsproduct kan een relatie worden gelegd met de eisen van de opleiding (voortgangscontrole, monitoring).
5.
Reminders -
-
Onderwijsmodel: leerlijnen / SARV-model binnen Techniek Ontwerpstrategie: 4C/ID-model / Format voor onderwijseenheden Kadernotitie Onderwwijsontwikkeling / MATCH-notities Periodemanagement = Standaard curriculum met modules met langere houdbaarheid. Dit vormt de basis om te kunnen flexibiliseren. Voortgangsregistratie (werkprocessen, cijfers) in planning & scores.
9
6.
Leerlijnen
In alle opleidingen wordt gewerkt binnen 5 leerlijnen (3 hoofdlijnen) A. De integrale leerlijn, onderverdeeld in een 1. Integrale leerlijn op school (hele taken benadering) 2. Ervaringsreflectie leerlijn op het bedrijf (BPV-taken/werkplekleren) B. De ondersteunende leerlijn (basisleerlijn), onderverdeeld in een 3. Conceptuele leerlijn (de Theorie, de praktijktheorie, toegepaste kennis) 4. Vaardigheden leerlijn (oefenen van (deel)vaardigheden) C. De begeleidende leerlijn 5. Studieloopbaanbegeleiding (keuzes maken in de (leer)route) De leerlijnen hebben elk een eigen dynamiek en gerichtheid. 1. Integrale taken (projecten, thema’s, prestaties) ‘We maken iets’ (ontwikkelen van een beroepsproduct, leveren van een dienst) 2. BPV-taken (ervaringsreflectie) ‘Morgen gaat het beter’ (professioneler functioneren in de praktijk) 3. Theorie (conceptuele leerlijn) ‘We leren denken en redeneren als een professional’ (werkmodellen verwerven en verantwoorden met de Theorie – je verstand gebruiken) 4. Vaardigheden ‘We worden beter en handiger in ……’ (professionele (vak)vaardigheden) 5. Studieloopbaan ‘We krijgen grip op onze eigen studie’ (betekenis geven a/d studie – ontwerpen van studieplannen) Begeleiders/docenten hebben binnen de leerlijnen specifieke rollen & taken. 1. EXP = Expert (verantwoordelijk vakdocent) 2. INSTR = Inhoudsuitvoerend (instructeur) 3. LGB/BIO = Leergroepbegeleider (tutor) / Begeleider Integrale Opdracht 4. SLB = Studieloopbaanbegeleider (trajectbegeleider, mentor) 5. BPV = BPV-begeleider (projectcoach) 6. POB = Praktijkopleider (bedrijf) 7. ASS = Assessor (beoordelaar)
10
PILOT 4. KRACHTIGE (FYSIEKE) LEEROMGEVING 1. Probleem (huidige situatie) De huidige (fysieke) leeromgeving biedt onvoldoende (inspirerende, motiverende, verleidende) mogelijkheden het individuele leren (tijd, plaats, tempo) en samenwerkend leren en werken (werkgroepen, projectgroepen, studentondernemingen) te faciliteren.
2. Oplossing (wenselijke situatie) Attractieve stimulerende arrangementen die verleiden tot leren. Aan een krachtige leeromgeving onderscheiden we een aantal elementaire onderdelen: •
•
•
De fysieke leeromgeving (gebouw, faciliteiten, inventaris) Hiervoor verwijzen we naar Management Summary 1. Visie op leren, werken, etc……De studie naar hoogwaardig en toekomstbestendig Middelbaar Technisch Onderwijs in de regio Eindhoven met als afgeleide daarvan de toekomstige huisvesting. De virtuele leeromgeving (ict) / CCC-leren Hiervoor verwijzen we naar Management Summary 5. De Portal. Activiteiten zijn erop gericht studenten plaats- en tijdonafhankelijk te laten leren door toepassing (effectief gebruik) van ICT, maar ook te zorgen voor afstemming met het leren op school (groep) en in de praktijk (bedrijf/werkplek). ICT wordt daarmee een belangrijk sturingsmiddel voor het leren, toetsen, volgen en begeleiden van studenten en de organisatie van leerprocessen). Curriculum (content en volgorde van leertaken) Hiervoor verwijzen we naar Management Summary 2 & 3. Het curriculum en contextenonderzoek. Gebruikmakend van een onderwijsmodel (leerlijnenmodel) en een ontwerpstrategie voor het ontwikkelen van opleidingstrajecten (4C/ID-model = 4 componenten instructional design) komen we tot een thematisch (basis)curriculum, waarin alle soorten kennis (inhoud, leerstof) aan de orde moet komen, een toename in complexiteit en diversiteit van de taak wordt gerealiseerd en een oriëntatie op de (beroeps)taak als geheel plaatsvindt. 11
•
•
De docent(rollen) – onderwijsmensen - De verschillende rollen (expert, leergroepbegeleider, studieloopbaanbegeleider–instructeur–bpv-begeleider–assessor) - Teaching Methods (de variatie aan onderwijs-, doceer- en leeractiviteiten: modeling, scaffolding, - Coaching, transfer, reflectie, observeren, feedback, expliciteren, autonomie vergroten, e.d.) De student(rollen) en de sociale context van het leren De representativiteit van de leertaken (beroepstaken) in gevarieerde en reële contexten: - Samenwerkend leren (interactieve leergroep, werkgroep, projectgroep, studentonderneming) - Intervisie (de ouderejaars student als mentor) - Studentrollen (binnen werk- of projectgroepen, studentonderneming)
3. Actie (producten & resultaten) De laatste 2 onderdelen werken we (onder de noemer: werken in/met studentondernemingen) nader uit in acties gericht op: -
De student als ‘werkondernemer’ / werken in een projectgroep / Certificaat A De student als ‘jonge ondernemer’/werken als/in studentonderneming / Certificaat B De docent als coach / docentrollen / Leergroepbegeleider De student als coach / studentrollen/Mentor
a) Werken in/met studentondernemingen Van projectgroep naar studentonderneming Probleem / huidige situatie In alle uitstroomvarianten van de BOL 4 opleiding middenkader engineering is ‘bedrijfskunde’ integraal is opgenomen in het curriculum (gericht op het behalen van werkprocessen van het kwalificatiedossier). In de keuzeruimte wordt de module Commerciële Techniek (verbreding, verdieping) aangeboden. Studenten binnen de opleiding MKE (mk engineering) werken (individueel en/of in projectgroepen) aan integrale (bedrijfs)opdrachten. 12
Zij ontwerpen en maken/fabriceren een realistisch (beroeps)product. Meestal is er sprake van prototyping (product/prototype maken): zoek innovatieve oplossing voor het probleem / de opdracht. Dit gebeurt volgens de principes van methodisch ontwerpen en projectmatig werken (bij designers spreken we van ‘industrieel product ontwerpen’). In deze systematiek is het gebruik van meerdere instrumenten (marktonderzoek, patentonderzoek etc) mogelijk/wenselijk. Het op te leveren product voldoet aan PvE van de opdrachtgever. Hoe genereer je (als engineer) je opdrachten? Hoe haal je opdrachten binnen? Hoe voer je acquisitie? (engineersbureau / efficiencybureau)
b) Keuzeruimte Commerciële Techniek Studenten beginnen aan CT. Ze hebben niet de intentie om een eigen bedrijf te beginnen. Ze doen een project (groepswerk) met kostprijsberekening. Ze moeten onderzoeken of ze concurrerend zijn t.o.v. andere bedrijven (productiebedrijf) Dit ga ze verantwoorden in een Financieel plan (≈ eigen bedrijf beginnen). Gaandeweg de rit lijkt het hen leuk om een eigen bedrijf te beginnen. De ondernemer wordt wakker! Verantwoordt e.e.a. in een financieel plan. Opmerkingen. De CT-er gaat aan het werk. De Ondernemer gaat naar het HBO. Ondernemers (binnen de school voor Economie & Administratie) schrijven (individueel) een marketingplan (9 wkn) + een financieel plan (9 wkn) = ondernemingsplan voor een handelsbedrijf / evenementenbedrijf e.d.
Oplossing / wenselijke situatie Als (zelfstandig) uitvinder / ZZP-er doorloop je de hele cyclus van marktonderzoek (wat zijn de trends) tot maken en vermarkten. Bijvoorbeeld: de HEMA-wedstrijd, BRAINS (ontwikkel iets … ………..bepaal zelf wát ….zélf verzinnen) De groep gaat te werk als een mini-onderneming waarbij aandacht wordt besteed aan het schrijven van een ondernemingsplan, marktoriëntatie, promotiecampagne, break-even point e.d.. Pas daarna wordt er gestart en volgt de daadwerkelijke uitvoering. De werkwijze is als volgt: - ontwikkel een product of dienst - zet dit (gezamenlijk) op de markt 13
- gezamenlijk iets verkopen - rollen worden verdeeld Onderneming(srollen): directeur, product-, financieel-, personeel- en marketingmanager. Projectrollen: beroepsrollen (engineer, ontwerper) en procesrollen (projectleider e.d.) Actie We onderzoeken of het huidige totaalprogramma van de Middenkader Engineering 9inclusief de vrije keuze voor Commerciële Techniek) voldoet aan de eisen van het MBO-certificaat Ondernemendheid. We geven aan welk programmaonderdeel/delen verplicht dan wel als (verplichte) keuze wordt aangeboden (oftewel: we laten onderdelen van het keuzeprogramma Commerciële Techniek indalen in de reguliere opleiding). We ontwikkelen module(s) met onderdelen uit ondernemerschap (marketing, bedrijfseconomie, management). Hiervoor kunnen we kijken naar concepten vanuit de Artiesten-opleiding ROC Eindhoven (leerstofblokjes / duur: bv 4 lessen + coaching). Studenten gaan eerst uitvoerend aan de slag (product ontwerpen + maken) en maken vervolgens een ondernemingsplan (CT). Toelichting op ‘werken in/met studentondernemingen’. In de integrale leerlijn worden beroepsproducten opgeleverd aan de hand van projectwijzers (projecten) en bedrijfsopdrachten. In het begin van de opleiding worden de projectwijzers/opdrachten door school aangeboden; naarmate studenten voortschrijden in de opleiding moeten zij zélf hun opdrachten genereren. Gedurende de eerste twee leerjaren worden studenten gecoacht op hun ondernemende (grond)houding en middels een portfolio ‘geleid’ naar het behalen van een certificaat (Certificaat A. Ondernemendheid). Docenten (leergroepbegeleiders, studieloopbaanbegeleiders) worden gecoacht op hun coachingsvaardigheden. Dit gebeurt middels collegiale consultatie en intervisie. Voor genoemde activiteiten zijn twee collega-experts ‘ingehuurd’ van de school voor Handel & Marketing (Peter Berkers, Tine Bruijsen). Op termijn vervullen ouderejaars studenten een begeleidingsrol (mentor) bij eerste- en tweedejaars studenten. Doel Certificaat A: Ondernemendheid: de werkondernemer (de student met een ondernemende houding). 14
Doel Certificaat B: Ondernemerschap: de jonge ondernemer (de starter/zakenman die een eigen bedrijf wil runnen). Certificeerbare eenheden: • Certificaat A Ondernemendheid (de intrapreneur / denkniveau 3/4). De ondernemende houding (= contextloos). Dit is de ‘grondhouding’ van elke student Design. Ondernemendheid willen we bevorderen (de werkondernemer). Te gebruiken hulpmiddel/instrument: de ondernemingsscan. Hierin worden 9 persoonlijke kwaliteiten (eigenschappen) benoemd. Coaches begeleiden studenten met de opbouw van hun portfolio ‘Ondernemendheid’. Wordt aan de eisen voldaan, dan kun je (extern) examen doen voor certificaat A. ROCE vindt dat alle studenten van de Netwerkschool dit certificaat dient te bezitten. • Certificaat B Ondernemerschap (de entrepreneur / denkniveau 4/5 ) De eerste vraag die beantwoord dient te worden is: Waarin/hoe zien wij ondernemerschap binnen de Netwerkschool (BOL 4 MKE)? Hoe ver willen we hier binnen Design en Techniek (BOL 4 MKE) gaan? Welk gedeelte van het programma moet iedereen doorlopen en/of wat wordt als keuze/verdieping/verbreding aangeboden? Te gebruiken hulpmiddel/instrument: het Handboek Ondernemerschap. Hierin worden 22 werkprocessen (17 verplicht) beschreven. Als aan deze eisen wordt voldaan kun je certificaat B halen (MBO Certificaat Ondernemerschap).
Toelichting op / beschrijving van Ondernemerschap (entrepreneur). De wenselijke situatie Je hebt kennis van bedrijfsprocessen én van de techniek die het uiteindelijk mogelijk maakt een goed product af te leveren. 15
Door deze combinatie kun je gaan werken bij bedrijven waar techniek een belangrijke rol speelt. Je wordt allround opgeleid (middenkader engineering / design en techniek) en klaargestoomd om in een (internationale) bedrijfsomgeving aan de slag te gaan en/of om een eigen bedrijfje te starten. Bedrijfseconomie, Kwaliteitsmanagement, Inkoop en Marketing zijn vakken die op het programma staan. Daarnaast komen er technische vakken als Productontwerpen, Productietechnieken en Productie-inrichting aan bod. Je gaat praktisch aan de slag met opdrachten en (bedrijfs)projecten. Naast het vergaren van kennis speelt het leren van vaardigheden zoals onderhandelen en communiceren (ook in het Engels) een grote rol. En natuurlijk behoren een (buitenland) stage of studie-ervaringen tot de mogelijkheden. In het derde jaar (vierde jaar) zet je een echt bedrijf op (studentonderneming) Je schrijft een business- en een marketingplan en gaat aan de slag. Je bedenkt een product, produceert het of laat het produceren en zet het in de markt. Zo worden je marketing- en technische productkennis getest. Je lost praktische problemen op als ‘wanneer begin ik met de verkoop’ , ‘waar sla ik de producten op’ , en ‘hoe breng ik het product aan de man’. Real life. Vaak komen de projecten uit bedrijven in de omgeving. Zij lopen tegen vraagstukken of problemen aan. Met een projectgroep bedenk je een oplossing. Onderzoek bijvoorbeeld …….. Ontwerp bijvoorbeeld ……….. Produceer/maak bijvoorbeeld ………… Werkwijze Je gaat als onderneminkje aan der slag. Je zoekt een opdracht in de ‘ballenbak’. of Je gaat zelf op zoek naar een opdracht (stage, bedrijfsleven) of Je verzint zelf wat je gaat maken (trends, marktonderzoek, HEMA, kerstpakket) Alle ontwikkelde producten komen in de ROC-winkel (kijkshop, internetwinkel, ….) 16
REMINDERS - School voor Handel & Marketing / Handel & Communicatie: - Stg Jong Ondernemer -> Stg ROCE mini-onderneming. - Shared Service Centre - Centrum voor ondernemerschap
17
PILOT 5. ‘PORTAL’ (‘on line community’ voor de Netwerkschool)
1. ALGEMEEN 1a. Probleem (achterliggend doel, opdracht) Het toenemend gebruik van digitale leermiddelen en begeleiding via Internettechnologie in nieuwe competentiegerichte onderwijsconcepten maakt het gebruik van een elektronische leeromgeving (ELO) onontbeerlijk. Maatwerktrajecten moeten worden samengesteld, gevolgd en bijgesteld. Elektronische hulpmiddelen (teleleerplatforms) voor het structureren en volgen van leeractiviteiten zijn daarbij onmisbaar (de docent als regisseur). Tijd- en plaatsonafhankelijk leren (maatwerk) vraagt om andere (infra)structuren. Onderwijskundige ontwikkelingen (visie op leren, onderwijzen, innoveren, organiseren) dienen in de pas te lopen met technologische ontwikkelingen (en visie versa!). Bepaalde technologische ontwikkelingen zijn voorwaardelijk voor een goed functionerende ELO (intranet, internet als voorwaarde om webbased te kunnen werken).
1b. Huidige situatie School voor Techniek (WEI) Op het Edunet staat alle educatieve software (digitale leermiddelen) die binnen de locatie Frederiklaan gebruikt wordt. Deze software wordt door docenten ingezet op het moment dat dit binnen het curriculum ter sprake komt. Er is ook ondersteunende software. De software wordt al dan niet ondersteund door schriftelijk materiaal (studiewijzerachtige instructie e.d.). In principe heeft elke student toegang tot alle educatieve software. Daarnaast is informatie over de verschillende opleidingen toegankelijk gemaakt via Internet. Deze informatie is ‘gelinkt’ aan de officiële website van ROC Eindhoven en toegankelijk via rocie. Naast meer algemene informatie over de opleidingen (programma’s, roosters, studiewijzers, leerlingenstatuut e.d.) wordt meer en meer actuele informatie (roosterwijzigingen, lesverschuivingen cijfers e.d.) via het net aangeboden. Opdrachten, huiswerk, proeftoetsen e.d. (kunnen) worden aangeboden via de Fronter. Omdat de informatie snel toegankelijk dient te zijn voor onze studenten moeten docenten geautoriseerd worden om accuraat en adequaat informatie op het netwerk te plaatsen. M.b.v. een Fronter is dit te realiseren. Het 18
onderwijskundig implementatietraject binnen de school (ILS-BGL-PO-CGO) laat een systeemgeoriënteerde aanpak zien op 3 niveaus: het leren van de studenten, de lerende docent en de lerende organisatie. Op alle niveaus kan de ELO een bijdrage leveren en verhoogt daarmee het innovatief vermogen v/d school.
1c. Oplossing (korte omschrijving de werkzaamheden) Het doen van onderzoek naar (‘research’) en het implementeren en ‘vullen’ (‘development’) van een elektronische (virtuele) leeromgeving (Portal) voor de Netwerkschool / School voor Techniek. Hoe zetten we ICT in voor leren, werken, toetsen, volgen, begeleiden, organiseren van leerprocessen. Binnen de omgeving kunnen studenten via de computer informatie opvragen (o.a. cijfers), opdrachten uitvoeren, cursussen volgen, toetsen maken, hun leerontwikkeling bijhouden (portfolio) en communiceren met docenten en medecursisten. Het gaat ook om verankering, verdieping en verbreding van verworvenheden uit lopende pilots van ROC Eindhoven op het gebied van ELO (Fronter /Planning en Scores).
1d. Actie (plan van aanpak)
Oriëntatiefase We moeten inzicht krijgen in het probleem c.q. de opdracht. We moeten ons diepgaand oriënteren op (de functies van) een ICT-portal (o.a. marktonderzoek, wat is een goede portal? welke functionaliteiten zijn te onderscheiden? hoe verleiden we onze studenten efficiënt en effectief tot …..wat?). Definitiefase We moeten definiëren aan welk pakket van eisen onze ideale Portal moet voldoen. Ontwerpfase Pas als we weten aan welke eisen en wensen onze ideale elektronische leeromgeving moet voldoen kunnen we gaan werken aan het ‘definitief’ concept (van functieboom -> morfologisch overzicht (ontwerpstructuren) -> millerprofiel -> definitieve oplossing/concept). Daarna (als we weten wat we willen) kunnen we de uitvoering gaan plannen en daadwerkelijk aan de slag met de invoering. 19
2. SPECIFICATIE 2a. Uitgangssituatie Lopende projecten op het gebied van Fronter / Planning & scores worden (voor alle opleidingen binnen de school voor Techniek) gecontinueerd. Binnen een de MK Engineering en specifiek de opleiding Design & Techniek wordt op specifieke (nader aan te geven onderdelen) activiteiten opgestart? Wenselijke situatie: de ideale Portal Ons ultieme doel is het ontwerpen van een IDEALE ‘portal’, die studenten a.h.w. automatisch verleid tot leren en het doen van de goede dingen (en er tevens voor zorgt dat ze deze dingen ook nog eens goed doen!). Daarvoor moeten we binnen ROC Eindhoven / de school voor Techniek het wensenpakket met betrekking tot een optimale leeromgeving in kaart brengen! Dit vergt een gedegen oriëntatie door onderwijsmensen, als ook studenten en andere betrokkenen (o.a. het bedrijfsleven)! Zie Bijlage On-line community Netwerkschool. Wat willen wij/zij? Wat vragen wij/zij? Welke functionaliteiten gaan we ‘vullen’? Hoe staat dat in verhouding tot CGO? etc. etc. etc. Kortom: Wat zijn de functionaliteiten van de Portal? Wat moet dat ding eigenlijk doen? Daarvoor moeten we denken in functies (hoe ziet de functieboom voor de portal er uit?). De onderscheiden (deel)functies moeten we vervolgens inhoud gaan geven en we moeten bepalen welke functies we successievelijk gaan vullen. Per functie zoeken we naar deeloplossingen (voor het totaalprobleem). Vervolgens gaan we deeloplossingen aan elkaar koppelen, zodat er verschillende ontwerpstructuren ontstaan (morfologisch overzicht). Deze ontwerpstructuren gaan we relateren aan de eisen en wensen v/d opdrachtgever (m.b.v. Millerprofiel, PNI, gewogen criteria methode). Uiteindelijk resulteert dat in een ‘definitief ‘concept. Dít is wat we willen, dít gaan we bouwen! Plan van aanpak We kiezen voor strategische ‘vulling’ van (delen van) de Portal binnen de aangegeven functionaliteiten. Deze moeten nader bepaald worden.Voor de beeldvorming geven we enkele voorbeelden. - Informatie : Welke info komt er op het inter/intranet etc.? - Communicatie : Hoe laten we studenten wennen aan elektronisch communiceren? 20
-
Interactie: Hoe organiseren we directe feedback op toetsen/opdrachten/vragen? Organisatie: De Portal als ondersteuning van het onderwijsconcept. Daarvoor bouwen we: een infrastructuur voor het aanbieden van content (integrale leerlijn – ondersteunende cursussen). een infrastructuur voor de beoordeling en (loopbaan)begeleiding / portfolio een infrastructuur t.b.v. project(groepen): bedrijfsprojecten (studentondernemingen) multimediale content (incl. diagnostische toetsjes).
Voor de ‘beeldvorming’: een student zit thuis en wil kijken welk huiswerk hij op heeft voor cursus X een student krijgt actuele informatie over de activiteiten in de ‘projecturen’ voor week X een student zit op school en wil kijken welke opdrachten hij moet maken voor de cursus X een student moet een diagnostische (instap)toets maken voor ENG (en wil directe feedback) een student van klas X krijgt toegang tot … een docent wil weten hoeveel tijd een student heeft besteed aan TINA een student wil ‘chatten’ met een medestudent over een opdracht, probleem een student wil informatie over toetstijden, behaalde cijfers, herkansingen, projecten etc een student krijgt informatie over ziekte van een docent en de gevolgen voor …… een student stuurt ‘informatie’ naar de dropbox van een docent een student zet zelfgemaakt materiaal, informatie etc. op de elo
21
2b. De functionaliteiten Bij de inventarisatie van functionaliteiten van een ‘ELO’ wordt een onderverdeling gemaakt naar 4 deelgebieden: • • • •
Inhoud (content) Interactie Communicatie Organisatie.
Dit schema hebben we onderstaand nader ingevuld weergegeven en is richtinggevend voor (c.q. dient ter verduidelijking van) de geformuleerde functionele eisen (producten en resultaten) binnen het Fronter/Planning & Scores. Interactief wordt nader gedefinieerd als “een inhoudelijke reactie op informatie”. Bij communicatie is niet allen sprake van informatieoverdracht van zender naar ontvanger, maar ook “tweerichtingsverkeer”. Inhoud (content) • Tijd- en plaatsonafhankelijk • Studieplanning
Informatie Zelftoets
Interactie Zelftoets (proeftoets) Toegankelijk maken van Simulatiesoftware simulaties Geautomatiseerd toetsen Communicatie Studenten onderling Studenten – inhoud Studenten – docenten Docenten onderling
•
Organisatie • Flexibele trajecten • Flexibel toetsen
Studentvolgsysteem (SVS) (Tracking) Planner Organiseren van groepen
Ongestructureerd - Web (doorklikken) - Links n. programmatuur Gestructureerd - Leerinhouden (aanwijzingen etc) - Opleidingsinformatie (mededelingen, modulewijzers etc) - Multimedia gebruik Commerciële software (kant & klaar) Self made “COO” E-mail Chatten Downloaden FAQ Prikbord Dropbox (inlevermap) Rapportage & registratie (wat heeft hij gedaan?) Resultaten (vorderingen, cijfers) Koppeling aan SVS-systeem (people soft) en/of toetsen Gedoseerde, systematische informatie over structuur v/d opleiding Informatie over taken e.d.
22
2c. Functionele eisen (producten, resultaten van het project) Hetgeen hieronder als mogelijk framework wordt verbeeld en verwoord is niets meer of minder dan een uitgangspunt en kan op basis van het contextenonderzoek en een hernieuwd curriculum aan veranderingen onderhevig zijn. Het ter discussie stellen van onderstaande moet als wezenlijk voor de ontwikkeling gezien worden.
A. Elektronisch communiceren (‘de infrastructuur’)
Doel: Het bevorderen, stimuleren en invoeren van E-communiceren tussen docenten onderling tussen docenten en studenten tussen studenten onderling Draagvlak, betrokkenheid van docenten(voor het gehele onderwijsproces) en deelnemers bevorderen (meer) docenten betrekken en inzetten in een elektronische leeromgeving producten beschikbaar maken en beter inzetbaar toenemend gebruik van Fronter/internet/intranet door de studenten Deskundigheidsbevordering personeel organiseren van themamiddagen (instructie/training van docenten Fronter, in relatie tot onderwijsconcept) Materiaalontwikkeling content, taken ontwikkelen, die “ELO-voorbereid” zijn (van onderop in semester 1 & 4 en van bovenaf vanuit semester 7). Op te leveren producten, resultaten •
elektronisch communiceren tussen docenten: …
Bijvoorbeeld Een informatiekring voor pilotdocenten van de Netwerkschool-project (ontwerpen, aanmaken, inrichten van een contentomgeving t.b.v. CGOmateriaal). Een ‘gevulde’ kring (instructeurs) met: - lesvoorbereidingen conform een vast format (Zevensprong) - taken conform taakvoorbereidingsformulier
23
•
elektronisch communiceren tussen docenten en studenten: …
Bijvoorbeeld De studenten krijgen rechten tot bepaalde cursussen/projecten. De instructor (docent) richt een kring in met content, taken en mogelijkheid tot communiceren via e-mail en discussionboard. De weektaken (content) kunnen voorzien worden van aanvullende informatie. De uitwerkingen, diagnostische toetsen kunnen wekelijks gestuurd worden naar de inlevermap (dropbox) van de instructor. Per klas kunnen taakgroepen (ILS-groepen, werkgroepen, projectgroepen, studentondernemingen) worden aangemaakt (in semester 7 bedrijfsprojecten), die per groep documenten kunnen invullen (portfolio e.d.). Staat bij file-exchange met rechten voor leerlingen en docent. Dit kan wekelijks naar de inlevermap. •
elektronisch communiceren deelnemers onderling: …
Bijvoorbeeld Er kan een discussionboard aangemaakt worden voor alle eerstejaars. Een kring algemeen: alle mededelingen door alle docenten (announcements) alle cursussen Een kring per klas: groupsdiscussionboard
24
B. Contentontwikkeling (low-end multimedia). Doel: Het ontwikkelen van ‘korte cursussen’ met losse items/onderdelen. Veelal zelfinstruerend materiaal, dat met name gericht is op de oriëntatiefase van het leren (activeren voorkennis, uitleg, instructie e.d.). Gestart wordt op de lagere niveaus van de taxonomie (het niveau van feiten & begrippen). De opbouw van de cursus is afgestemd op het lesmodel ‘de Zevensprong’ (of Deming cirkel) en daarmee corresponderende format voor het schrijven van taken. Herkenbare fasen zijn: Oriëntatiefase - Uitvoeringsfase – Evaluatie & Reflectiefase.(Doel – Instructie – Resultaat/product/criteria – Nabespreking) Op te leveren producten, resultaten (voorbeelden) •
‘Losse’ content. De hoofdmoot betreft hier ontwikkelde taken (Word document) binnen de gegeven opleidingen. Bijvoorbeeld: Per deelnemende docent 2 taken per semester op het net zetten.
•
Cursusontwikkeling.
Er worden korte (low end) cursussen ontwikkeld op nader aangegeven gebieden (inhouden, onderdelen). Te beginnen met lesinhouden (de boeken komen a.h.w. op de ELO te staan). •
Format, basisscript cursus)
De cursussen worden webbased (in HTML) ontwikkeld conform een model dat minimaal bevat: 1. Leerdoelen & taakeisen: Instaptoets(je) 2. Activeren van voorkennis 3. Instructie & uitvoering: De eigenlijke content (in wederkerende kleine cycli: content – evaluatie, content – evaluatie, content – evaluatie ….) 4. Evaluatie: Meerdere kleine diagnostische momenten 5. Reflectie: Afsluiting 6. Diagnose: Eindtoets (optioneel) 25
C. Diagnostisch materiaal (binnen Fronter) Doel: Het gebruiken van binnen Fronter ontwikkelde ‘toetsjes’ en begeleidingsinstrumenten t.b.v. evalueren en reflecteren op het leerproces. (Evaluatie/reflectiefase: intredetoetsjes (activeren voorkennis), tussentoetsen/eindtoetsen, animaties, begeleidingsinstrumenten). Indirect worden aanbevelingen gegenereerd naar het gebruik en de invulling van een toetsservicesysteem (Question Mark Perception?) dat aansluit bij de Fronterontwikkelingen en/of de beperkingen van Fronter blootlegt. Op te leveren producten, resultaten •
Diagnostisch materiaal: …
Bijvoorbeeld Diagnostische momenten, ingebouwd in de cursussen: instaptoetsjes, quiz ter activering voorkennis, feedback in evaluatiefase. (Bestaande toetsen worden omgebouwd, nieuwe toetsen ontwikkelt.)
D. Transparante beoordelings- & begeleidingsstructuur Doel: Het ontwikkelen van instrumenten die elektronisch ingezet kunnen worden in het kader van competentiegericht ‘begeleiden en beoordelen’. 1. Portfolio inrichten op de competentiegerichte kwalificatiestructuur 2. Portfolio inrichten binnen model van begeleiden & beoordelen 3. Inrichten van een portfolio blauwdruk (ROCE heeft onderzoek gedaan naar een extra module ter aanvulling/vervanging van de Fronter-portfoliofunctionaliteit). 4. Het portfolio inpassen in Fronter (op netwerk zetten) 5. Ervaring opdoen met een digitaal portfolio 6. Mogelijke basisvullingen inbrengen 7. Verder vullen …..
26
Resultaat Een transparant begeleidings- en beoordelingssysteem met een variëteit aan valide instrumenten, die beschikbaar zijn via Fronter. Onderzoeken in hoeverre en welke instrumenten elektronisch gemaakt kunnen worden. Implementatie van betrokken instrumenten (E-assessment & E-coaching)
E. Applicatiebeheer Doel: Onderzoek doen naar en komen met voorstel tot optimaal applicatiebeheer, tijdsinvestering, functies, e.d. . Tijdelijk ad hoc uitvoeren van applicatiebeheer. Op te leveren producten, resultaten Rapportage van knelpunten en aanbevelingen voor applicatiebeheer.
Fronter (voorbeeld) De generieke structuur van Fronter ziet er als volgt uit: E – 4 – 1 – 02 – IGIS – P01 (Eindhoven Airport) = Ruimte E = Elektrotechniek 4 = Niveau 4 1 = 1e leerjaar (semester) 02 = BOL (in de generieke structuur is dit een afdeling) IGIS = Opleiding (uitstroomvariant) P04 = Periode 01 / Projecttitel In elke ‘gang’ (map) zit in principe één ruimte. Die ruimte is gevuld met een project (integrale leerlijn). Er kunnen meerdere projecten in één ruimte zitten. P01 geeft alle informatie over het project in periode 1 (projectwijzer/assessment). Er is een rechtstreeks lijn naar de onderliggende cursussen (ondersteunende leerlijn). De AVO-cursussen zijn elders ondergebracht.
27
Planning & Scores (voorbeeld) Alle studenten zijn ingevoerd in P & S. Kies bijvoorbeeld de groep Design & Techniek Op de volgende onderdelen is dan informatie op te slaan c.q. terug te vinden: • Agenda • Lesroosters • Persoonskenmerken • Leerervaringen • Werkervaringen • POP / PAP Notities • Scores - Onderwijsprogramma’s (projecten) - Beroepscompetenties - Talen - LLB - Competentiemeter • Rapportage
On-line community Netwerkschool Hoe verleiden we medewerkers/studenten tot een functioneel gebruik van de on-line community, hoe zou deze ingericht kunnen zijn en welke aspecten spelen een rol? Lange termijn ambitie: Een Facebook-achtig portal (zie beschrijving facebook en verder) waarin medewerkers/studenten on- line met elkaar communiceren, waar - in een digitale bibliotheek - leerstofinhouden makkelijk vindbaar zijn, waar medewerkers/studenten elkaar online kunnen inspireren, feedback kunnen vragen, traditionele leerstof, maar ook leerstof op basis van multimedia kunnen vinden etc. De verleiding zou kunnen bestaan uit de constructie dat de on-line community Netwerkschool een mix wordt van een sociaal platform (medewerkers/studenten willen elkaar laten zien hoe hun ‘wereld’ in elkaar zit; hoe zij functioneren, wat zijn de interesses etc.), een educatief platform, logistiek platform en, belangrijk: een inspiratiebron!
28
Strategie (korte termijn, januari 2010): Om de online community Netwerkschool vorm te geven zal er onderzoek gedaan moeten worden. De volgende onderzoeksgebieden zullen onderwerp zijn: •
•
•
•
•
•
Ethiek Wat kan, wat kan niet in de hierboven geschetste omgeving? Wat zijn de trends, wat zijn de valkuilen? Privacy In hoeverre kan en mag het concept Netwerkschool ‘inbreken’ in de privacy van de gebruikers? Wat is de ethiek in deze en wat zijn de eventuele gevaren voor de gebruikers? Beveiliging Wat zijn de risico’s v.w.b. hacking en andere digitaal misbruik/platleggen/cyberaanvallen? Maatschappelijk/sociologisch Wat zijn de maatschappelijke trends bij de gebruikers? Hoe denken/handelen/leren de diverse generatie (Old School vs New School)? Is er behoefte aan de ontwikkeling van een gemeenschappelijk referentiekader v.w.b. multimedia en de digitale wereld, waar liggen de grenzen? Wie zijn wij (Old School) en wie zijn zij (New school)? Filosofisch Hoe is de mix van maatschappelijk/sociologisch en ethiek? Hoe verhoudt Old School kennisoverdracht zich t.o.v. de Netwerkschool? Moet het kind met het badwater weggegooid worden of juist niet? Waar gaan we heen? Didaktiek Hier hebben we het over de (digitale) kennisoverdracht in zijn algemeenheid. Beeld: een student heeft lessen over het onderwerp ‘wrijving’ gemist. Op de on-line community kan hij middels een video (YouTube) de instructie van de docent nog een keer bekijken, daarnaast kan hij een simulatie vinden en nog een PPT); hij kan ook met andere leerlingen communiceren. Daarnaast kan hij de docent online om hulp vragen. Daarna maakt hij een (proef) toets en krijgt feedback. Kan dit, vinden wij dit verstandig, vindt de student dit aantrekkelijk genoeg om deze route digitaal te bewandelen?
Voor elk van bovenstaande onderzoeksgebieden zal er een workshop/instructie/discussie/instructie georganiseerd worden om een 29
totaalbeeld te ontwikkelen. Daarnaast zal moeten onderzocht worden wat de uitkomsten van bovenstaande voor technische, financiële en menskracht gevolgen heeft.
30
PILOT 6. FLEXIBELE ORGANISATIE (standaardiseren om te flexibiliseren)
1. Probleem (huidige situatie) Opleidingen moeten aansluiten bij het leerproces en de leerloopbaan van de individuele student met zijn beroepswens en scholingsbehoefte. Dit impliceert dat het onderwijs flexibeler zal moeten worden ingericht dan tot nu toe het geval was. Maar flexibiliteit moet ook uitvoerbaar zijn binnen de organisatorische randvoorwaarden van de school. Het lijkt vooralsnog niet haalbaar om in één keer een radicale omslag te maken. We moeten klein beginnen. Studenten hebben nog te weinig de mogelijkheid tot het maken van keuzes binnen de leerinhouden, wat betreft de volgorde en doorlooptijd van de beroepsprestaties. De volgorde van de inzet van het sturingsmateriaal (projectwijzer, themawijzer) ligt vast in verband met toenemende complexiteit en afnemende sturing. De ondersteunende leerlijn (kennis en vaardigheden) is ‘direct’ gekoppeld aan de integrale leerlijn (just in time, just enough, just for me). De objectieve kern (van de content) van deze leerlijn is bepaald door de opleidingsteams.
2. Oplossing (wenselijke situatie) Leerwegen zullen meer geïndividualiseerd zijn, wat niet wil zeggen dat studenten een in hoge mate geïndividualiseerd afstudeerprofiel krijgen. Want het adaptief maken van een curriculum gebeurt niet (alleen) door de inhoud aan te passen aan de wensen van een persoon die nog geen (volledig) zicht heeft op zijn beroepscarrière. Individuele vrijheid is gelegen in de vrijheid om een gegeven kennisdomein op een eigen wijze te ontsluiten en te ontdekken. Individuele leerwegen gaan dus over de individualiteit van de ontdekking en de inzichtontwikkeling. Adaptiviteit wordt daarnaast bereikt door de probleemcontexten, in plaats van de leerstof, aan de student aan te passen. De integrale leerlijn (het project, de beroepstaak, de prestatie) is de plaats waar probleemcontext en kennis samenkomen om zo inzicht te ontwikkelen. De probleemcontext hoeft zich niet noodzakelijkerwijs in de school af te spelen. ‘Schools toezicht’ op de voortgang van het curriculum is uitermate noodzakelijk. Een ongebreidelde kennisverwerving op beroepspraktijkplaatsen is dan ook minder gewenst. 31
Er worden onderwijsprogramma’s ontwikkeld waarin studenten de ruimte hebben om eigen accenten te leggen. Het onderwijs, het ontwerp, de beroepspraktijkvorming, de begeleiding en de examinering worden sterk geflexibiliseerd en daarmee ook geoptimaliseerd. Het onderwijs wordt vernieuwd met behulp van het bedrijfsleven. Het opleidingenaanbod en de onderwijsprogramma’s worden beter en sneller afgestemd op de (toekomstige) ontwikkelingen in het regionale bedrijfsleven en de arbeidsmarkt.
3. Actie (producten & resultaten) In de integrale leerlijn maken studenten keuzes voor bepaalde probleemcontexten (projecten, thema’s, beroepstaken) of vullen de context specifiek in (eigen projectopdracht, script vertalen naar eigen situatie e.d.). De ondersteuning wordt ‘vraaggericht’ aangeboden, maar langzaam (en waar mogelijk) bouwen we in het ondersteunende onderwijs flexibele elementen in. Daarbij valt te denken aan vraaggerichte roostering van ondersteunende workshops, bijvoorbeeld over ‘maken van een plan van aanpak’, reflectievaardigheden‘, ‘schrijven van een POP’. Ook zouden theorietaken (JIT) in de digitale leeromgeving flexibel kunnen worden doorlopen, waarbij studenten zelf bepalen in welke volgorde ze deze uitvoeren. Opdracht aan de ontwikkelteams (opleidingsteams) is om, binnen de grenzen van wat haalbaar is, te bepalen welke mate van flexibiliteit er in de opleiding kan worden ingebouwd. Aan het begin van de opleiding creëren we probleemcontexten die in hoge mate aansluiten bij wat in hun branche de praktijk is. Het project is ook de bron van het sociale leven en de sociale ontmoeting. Gevorderde studenten vervullen een coachingsfunctie voor medestudenten en het proces van sociale interactie is de bron van kennis en inzicht.
32
Model ten behoeve van de invoering van flexibel onderwijs De zelfstandig lerende student enerzijds en een krachtige (facilitaire) leeromgeving anderzijds. Maar hoe wordt dit in een schoolsituatie georganiseerd?
Programmatische flexibilisering
Didactische flexibilisering
- ordening van leerinhouden
- zelfstandig (leren) leren
- modulering
- meer / minder structuur
- bepaling van volgorde en van
- hele taken / projecten
keuze onderwijseenheden
(leercontext) - deskundige docenten
1.
2.
4.
3.
Studentbegeleiding flexibilisering
Organisatorische
- samenstelling individueel traject
- rooster
- studentvolgsysteem
- tijd
In het model zijn vier aspecten van het concept flexibilisering onderscheiden. - intake en assessment - leerstofplanning Om flexibel onderwijs te realiseren is op elk van de vier aspecten actie nodig. Als er op-één van de aspecten actie ondernomen wordt om te flexibiliseren, (studie)loopbaanbegeleiding - toetsing
- groepering / groepssamenstelling - ruimte / faciliteiten
33
moeten er tegelijkertijd (of als vervolgactie) stappen op de andere aspecten ondernomen worden. Vanuit dit model ten behoeve van de invoering van flexibel onderwijs leggen we de focus op de ‘organisatorische flexibilisering’ (vak 3) en richten we ons op de organisatie van flexibel onderwijs. Zoals gezegd houdt dat in dat er onlosmakelijk en als voorwaarde stappen nodig zijn op de andere terreinen (zie andere pilots). Programmatische flexibilisering Het leerstofaanbod van alle exameneenheden wordt geordend in onderwijseenheden (modulen). Feitelijk is de aanwezigheid van een gemoduleerd leerstofaanbod voor de meeste vormen van flexibilisering een eerste voorwaarde. Didactische flexibilisering Hierbij gaat het om het variëren en verbeteren van de wijze waarop geleerd wordt, oftewel alle vernieuwing gericht op zelfstandig leren leren en het aanleren van probleemoplossende vaardigheden. Thema’s kunnen zijn: introductie van verschillende didactische werkvormen (doceren, verschillende soorten taken en huiswerkopdrachten, ILS, PO, CGO, praktijkleren, individueel werken met digitale leermiddelen); veel of weinig gestructureerde aansturing; training van docenten en leerlingen in het leren van en begeleiden bij zelfstandig leren. In eerste instantie kunnen activiteiten op het gebeid van methodische flexibilisering binnen groepsverband worden ingevoerd zonder consequenties voor het leerstofjaarklassensysteem. Zodra studenten echter in een eigen tempo gaan werken of in verschillende leeromgevingen, dan heeft dat gevolgen voor de drie anders aspecten van flexibilisering. Studentbegeleiding Waar individuele leertrajecten mogelijk zijn, is het nodig om door middel van een intakeprocedure af te spreken welke programmaonderdelen de student op welke wijze gaat doen: kortom zijn traject te plannen. Vervolgens moet de student begeleid worden, het traject moet bewaakt worden en zo nodig bijgesteld. De toetsing en examinering moet hierop afgestemd zijn. Een studentvolgsysteem hoort bij dit aspect van flexibilisering. Het plannings- en begeleidingssysteem wordt m.n. gekozen vanuit de behoeft alle gegevens 34
van de studenten goed op een rijtje te hebben voor administratieve en/of begeleidingsdoeleinden. Organisatorische flexibilisering Centraal staat het loslaten van het leerstofjaarklassensysteem op een of meer punten: rooster en periodisering, groepering, leerstofplanning, verschillen in tempo en in- en uitstroomtijdstippen, de vaste ruimtes waarin en de tijden waarop geleerd wordt. Als we het hebben over de organisatie van het onderwijsaanbod hebben we het in feite over alles wat er in het ‘rooster’ van de studenten wordt geregeld: per opleidingsgroep is op jaar- of semesterbasis aangegeven voor welk vak men op welk tijdstip van welke docent in welk lokaal les krijgt. Het vormgeven van een flexibel onderwijsaanbod houdt in dat een of meer aspecten van dit ‘leerstofjaarklassensysteem’ worden losgelaten.
Leerstofjaarklassensys teem
Flexibele organisatie
op jaarbasis
met variabele duur
instroom in augustus/september alle studenten doorlopen de ‘leerstof’ in hetzelfde tempo in hetzelfde tijdvak in een vaste groep
variabele in- en uitstroom met verschillend tempo, variabele tijdsduur
in vaste lokalen
variabele werkplekken, individuele studieplekken (deel)examinering als onderwijseenheid / kerntaak is afgerond
Leerstofplanning
Tijd / tempo
Groepering
Plaats examinering aan einde Toetsing / examinering schooljaar of einde opleiding
individueel werken of in wisselende groepen
35
PILOT 7. PROFESSIONALISERING (inclusief cultuur en structuur)
De Netwerkschool streeft naar betere resultaten en hogere kwaliteit van het onderwijs met minder personele inzet. Erg ambitieus; een goed lerarenkorps is dan, onder andere, hard nodig. Zij ontwerpen de leerarrangementen, sturen, begeleiden, organiseren feedback op leerproducten, zijn de ‘first resource’ en de motor van het leren. Goed gemotiveerd en bekwaam personeel, nu en in de toekomst moet worden veilig gesteld. Dit betekent meer en gerichter aandacht voor professionalisering; op en rondom de werkplek, formeel en informeel, gevraagd en ongevraagd.
1a Probleem Centraal staat de wisselwerking tussen Netwerkschool-belang en het belang van het individu; de medewerker. Hoe komen we tot de beste match tussen dat wat de Netwerkschool nodig heeft om de visie te realiseren en de idealen, doelen en wensen van de medewerkers? Dat een dergelijke match niet eenvoudig is zal duidelijk zijn, er zijn immers tal van spanningsvelden: • de doelen van de Netwerkschool versus de doelen van medewerkers, • wie is verantwoordelijk voor professionalisering; de Netwerkschool of medewerkers, • hoe wordt er geleerd; individueel, in groepen (leren en/of werken), zelf reguleren of samen reguleren?
2. Specificatie 2a. Uitgangssituatie In de Netwerkschool zullen de leerlingen binnen een mimionderneming aan opdrachten gaan werken. Ondernemend worden zal daar evolueren in ondernemingsschap (en mogelijk zelf met een certificaat worden beloond). Vanaf het binnen van de studie zullen de deelnemers worden gecoacht op de verschillende aspecten van ondernemend gedrag. Steeds worden de leerproducten van de deelnemers als startpunt van het coachen genomen. Dit proces van coachen is een nieuw perspectief voor onze docenten waarin zij zich zullen moeten ontwikkelen. Daarnaast zullen ze, al coachend, zichzelf meer bekend maken met het fenomeen minionderneming; een wezenlijk 36
onderdeel van de leerstrategieën binnen de Netwerkschool. Deelnemers worden individueel gecoacht en de docent zal collegiale ondersteuning krijgen van docenten die al ervaring hebben opgedaan met het coachen van deelnemers in deze context.
2b. De functionaliteiten Onder de functionaliteiten verstaan we hier de bijdrage die dit proces levert aan het ontwikkelen van een perspectief op professionalisering, de context waarin dat gebeurt en het steeds beter worden in het beroep. Visie ontwikkeling op professionalisering Ervaring opdoen met de dynamiek; ‘morgen gaat het weer beter’
Reflectie op de omgeving Netwerkschool
Reflectie op eigen doelen in relatie tot de eisen de netwerkschool stelt Reëel beeld ontwikkelen van eigen competenties Reëel beeld ontwikkelen van eigen competenties
Structureel is 160 uur per jaar geoormerkt voor eigen ontwikkeling en opleiding. Werken in een school die zich richt op het voordurend volgen van de eisen die markt, industrie en maatschappij stelt, vraagt om een voordurende ijking van strategieën en doelen en de daarmee in verband staande competenties die het personeel nodig heeft om in die dynamische omgeving te werken en de goede dingen, met verstand, te doen. De opleiding wordt vormgegeven op basis van de onderwijsvisie van ROC Eindhoven en projectmatig werken. De volgende onderdelen staan centraal: • Maatwerk en flexibiliteit per student • Integrale leerlijn als uitgangspunt • Veel aandacht voor beroepspraktijkvorming • Veel aandacht voor ondersteunende vakken en ondersteuning • Werken in studentondernemingen • Toenemend gebruik van digitale leermiddelen en begeleiding via internettechnologie; maatwerktrajecten worden samengesteld, gevolgd en bijgesteld; teleleerplatforms voor het structureren en volgen van leeractiviteiten. De Netwerkschool biedt het personeel een nieuwe uitdagende omgeving die echter een andere werkwijze voorstaat. Reflectie op die veranderingen en wat daarvan de betekenis is voor de medewerkers is van groot belang Nodig om zelf een proces van competentieontwikkeling te kunnen benoemen In het bijzonder in dit schooljaar (’10-’11) in relatie tot het coachen van de deelnemers op ondernemendheid.
37
2c. Producten en resultaten A. Instrumenten die het coachen ondersteunen Doel: Samen ontwikkelen en in de praktijk brengen van instrumenten die het coachen structureren en ondersteunen. Op te leveren resultaten en producten • Instrumenten • Gedeelde structuur waarin het coachen plaatsvindt
B. Strategieën ervaren die worden ingezet bij het coachen Doel: Feedback krijgen op het coachen van de deelnemers. Docenten zullen tijdens het coachen van de deelnemers worden begeleid door ervaren collega’s, die reeds bekend zijn met coachen met als doel de ondernemendheid van deelnemers te versterken. Op te leveren resultaten en producten • Toegenomen vaardigheden en competenties bij het coachen op ondernemendheid • Open houding tav feedback gegeven door collega’s • Coachen van deelnemers op ondernemendheid in projectgroepen en miniondernemingen
C. Gedeelde visie op professionalisering Doel: Visie de plaats en betekenis van professionele ontwikkeling in de cultuur en structuur van de Netwerkschool. Kern van het werken in het onderwijs, de Netwerkschool, is de constante oriëntatie op de werkwijze en competenties die de kwaliteit van onderwijs verbeteren. Wie doet wat passend binnen een bepaalde cultuur! Hoe verbinden we inhoud, werkwijze, structuur en cultuur? Op te leveren resultaten en producten • Kijkwijzer voor cultuur • Cultuursessies • Bewust zijn van waar referentiekaders van collega’s overlappen en verschillen
38
D. Ervaring opdoen met collegiale ondersteuning Doel: Ervaren dat collegiale ondersteuning een belangrijke bron bij professionele ontwikkeling kan zijn. De professionele identiteit van de docent is een belangrijke factor bij onderwijsvernieuwing. Deze identiteit verwijst naar de conceptie over wie je bent als docent , de kennisbestanden en opvattingen over het instrueren van deelnemers. Belangrijke aspecten als zelfbeeld, zelfvertrouwen, werkmotivatie, taakperceptie, en toekomstperspectief komen aan bod. Op te leveren resultaten en producten • Intervisie bijeenkomsten • Toetsen van eigen opvattingen aan die van collega’s en strategieën ontwikkelen om daar betekenis aan te geven • Mogelijkheden bieden aan docenten om het eigen proces van professionalisering te vergelijken met het proces van collega’s
E. Competenties ontwikkelen om deelnemers te coachen bij het werken in minondernemingen. Doel: competenties ontwikkelen om het werken van deelnemers in minondernemingen te ondersteunen. Het werken in miniondernemingen is binnen de Netwerkschool een belangrijke leeromgeving voor de deelnemers. Op te leveren resultaten en producten • Coachen van deelnemers met hoge kwaliteit
F. Instrumenten die eigen ontwikkeling en groei in kaart brengen Doel: PM Op te leveren resultaten en producten • Faciliteren van competentiegroei
39
PILOT 8. MARKETING / PR / COMMUNICATIE
1. Probleem (huidige situatie)
ROC Eindhoven en de school voor Techniek staan voor een even grote als uitdagende klus op het gebied van marketing, marketingcommunicatie én communicatie. Het belangrijkste organisatiedoel is continuïteit. Continuïteit wordt bepaald door veel factoren, maar één van de meest fundamentele in het onderwijs is voldoende instroom van studenten. Deze instroom willen we verhogen. De school voor Techniek is actief op twee markten: onderwijs- en arbeidsmarkt. Klanten (potentiële studenten / toeleverende scholen) worden deelnemers (a.h.w. het product) voor de arbeidsmarkt waar het bedrijfsleven en not-forprofit organisaties op hun beurt weer klant zijn. ROC Eindhoven streeft naar de best mogelijke marktwerking. Bij het commerciële aanbod wordt vergroting van het marktaandeel nagestreefd. De Netwerkschool is in dezen ook een middel. Communicatie kan een hulpmiddel zijn om deze doelen mede te realiseren. Op dit moment wordt door ROC Eindhoven / de school voor Techniek op vele manieren en met vele doelgroepen gecommuniceerd. Sommige vormen van communicatie vinden ad-hoc plaats, andere meer planmatig, en sommige ook zeer gestructureerd. Wat de school voor Techniek mist is een duidelijk plan waarin de totale communicatie, incl. voorlichting & werving , op een logische manier wordt opgebouwd en vertaald in doelgerichte acties, volgens een inzichtelijke planning, zodat iedereen weet wat er wanneer van hem/haar verwacht wordt. Het idee daarbij is dat overzichtelijkheid en helderheid de betrokkenen stimuleren en uitnodigen om hun steentje bij te dragen.
2. Oplossing (wenselijke situatie) Communicatie is geen doel op zich, maar een krachtig middel (management tool) bij de realisatie van de organisatiedoelstellingen van ROC/e, de school voor Techniek én de Netwerkschool. Dat vraagt visie op de bijdrage van communicatie in het bereiken van die doelstellingen. Die visie moet vertaald worden naar een praktische werkvorm; een uitvoerbaar in- en extern communicatieplan. Met communicatie willen we de bestaande markt verder binnendringen of ‘nieuwe markten’ veroveren. Voor ‘communiceren’ is een open houding 40
gewenst waarbij we openstaan voor de reactie van onze ontvanger/doelgroep. We moeten een mechanisme ontwikkelen en inbouwen dat medewerkers van relevante of steeds terugkerende op- of aanmerkingen over ons product op de hoogte zijn. We starten met het schrijven (herschrijven?) van een marketing-, marketingcommunicatie- en communicatieplan. Marketing is gericht op het signaleren van en beantwoorden aan de behoeften van marktpartijen. Centraal staat het op systematische en adequate wijze reageren op wensen van (potentiële) klanten. Een marketingplan bestaat uit een heleboel componenten. Belangrijk is de analyse van de vraag: wat wensen studenten (hoe wensen ze het, waar, wanneer ect.) en wat zijn de behoeften van de arbeidsmarkt, de reïntegratiemarkt, de employabilitymarkt etc. Waar zijn we goed in? En waarmee kunnen we ons onderscheiden ten aanzien van concurrenten? Wat zijn onze markten? We moeten ons ook afvragen of we ‘genoeg producten’ hebben en hebben onze producten de goede naam. Bekijk een heleboel zaken misschien eens van een andere kant (durven) dan we normaal gewend zijn. Organisatorische oplossingen/zaken kunnen handig zijn, maar de vraag is of dat ‘marketingtechnisch’ ook zo is? Na het marketingplan kunnen we overgaan tot het maken van het marketingcommunicatieplan. Dit betreft alle communicatie-uitingen waarmee de organisatie probeert het productimago te behouden of te verbeteren of de afzet van producten en diensten probeert te verbeteren. Het communicatieplan tenslotte handelt over alle in- en externe communicatie, om de te behalen organisatiedoelstellingen te ondersteunen. In de praktijk is marketingcommunicatie een onderdeel van de totale communicatie.
3. Actie (producten & resultaten) Om tot communicatieplannen te komen, zal allereerst bepaald moeten worden wat de communicatiedoelen zijn. Bovendien moet de visie op markt en producten helder zijn. 1. We moeten intern en in overleg met bedrijfsleven, toeleverende scholen, lokale overheden, regionale instellingen, (ex)studenten etc. visie 2. 41
3. ontwikkelen over de mate waarin en de manier waarop wij marktgericht willen gaan werken. Het opstellen en uitvoeren van een realistisch en meetbaar communicatieplan begint met het maken van een schets/blauwdruk van een plan zoals hierboven beschreven. Het is een werkdocument dat als leidraad dient om verder te bouwen. M.a.w. er is meer sprake van contouren dan van details. 4. We gaan aan de slag met de planvorming. Met als uitgangspunt de hierboven genoemde visie moet aan een marketingplan gewerkt worden. Dit kan met een initiërende rol van de dienst marketing en communicatie en een coördinerende rol van de school voor Techniek / Netwerkschool zelf. Hierbij moet een aantal medewerkers – voor het benodigde brede draagvlak voor marketing – betrokken zijn en hierover moet intern goed gecommuniceerd worden. 5. Vanuit het marketingplan volgt een marketingcommunicatieplan en communicatieplan. Beide plannen eindigen met een middelenplan. Dat is het punt dat we het vergelijk moeten maken met wat wij ‘al doen’. Heel duidelijk moet zijn wat het doel, de kosten en het (beoogde) effect van de afzonderlijke middelen is. Kosten en evaluatie worden belangrijker in het verhaal omdat de scholen met controlling werken. Als we weten wat een bepaald middel kost, wat het effect is (kan zijn), kunnen we bewust kiezen (sturen) om een bepaald middel (alsnog) in te zetten. Of niet.
Reminders - Landelijke acties van de Netwerkschool - ROC/e-brede acties m.b.t. promoten van Techniek - School voor Techniek acties - MKE acties - NWS ROC/e acties - Vanaf ‘conceptie’….. - Partners in traject identificeren - Beeld van techniek - Regio Brainport
42