Evaluatie Pilots Werknemersvaardigheden
In opdracht van: DMO Projectnummer: 13087
Merel van der Wouden MSc
dr. Esther Jakobs
Sanna de Ruiter MSc
Bezoekadres: Oudezijds Voorburgwal 300
Telefoon 020 251 0310
Postbus 658, 1000 AR Amsterdam
www.os.amsterdam.nl
[email protected]
Amsterdam, september 2013
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
___________________________ Foto voorpagina: twee handen, fotograaf Edwin van Eis (2009)
2
Pilots Werknemersvaardigheden
Inhoud Inleiding Onderzoeksopzet Methode en respons Leeswijzer
5 5 7 8
Samenvatting en conclusies
9
1 ROC Koken en Gastheerschap 1.1 Nieuwe invulling vak 1.2 Verwachtingen en ervaringen 1.3 Tekortkomingen, beperkingen en tips 1.4 Samenvatting
13 13 15 18 20
2 ROC Helpende Zorg en Welzijn 2.1 Nieuwe invulling vak 2.2 Verwachtingen en ervaringen 2.3 Tekortkomingen, beperkingen en tips 2.4 Samenvatting
23 24 25 27 29
3 Calvijn Handel en Verkoop 3.1 Het vak 3.2 Verwachtingen en ervaringen 3.3 Tekortkomingen, beperkingen en tips 3.4 Samenvatting
31 31 33 34 37
3
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
4
Pilots Werknemersvaardigheden
Inleiding
Voor veel jongeren in Amsterdam en omstreken is het lastig om tijdens hun beroepsopleiding een stageplek te vinden en deze, eenmaal gevonden, succesvol te doorlopen. Ook voldoen veel jongeren niet altijd aan de verwachtingen van (Amsterdamse) bedrijven. Een `Te vaak spreek ik Amsterdamse deel van de bedrijven is ontevreden over de stagiairs. werkgevers die stagiairs van boven Dat zou vooral liggen aan de houding, mentaliteit en Alkmaar willen of van voorbij sociale vaardigheden van de jongeren. Er is veel Nieuwegein. Ik wil dat de (politieke) aandacht voor dit onderwerp, omdat Amsterdamse werkgevers staan te werknemersvaardigheden belangrijk zijn voor de rammelen aan de poort van de toekomst van jongeren, om hen klaar te stomen voor Amsterdamse scholen. Daar is dit de arbeidsmarkt. Het vinden en doorlopen van een initiatief voor bedoeld. Amsterdamse succesvolle stage is het eerste moment waarop de jongeren moeten beter leren kijken vaardigheden in dit verband van belang zijn. door de ogen van een werkgever. Vervolgens zijn werknemersvaardigheden nodig voor Snappen dat het belangrijk is om op het vinden van een werkplek. tijd te komen en goede dag te zeggen.’ (wethouder Van Es, 11 juni
In juni 2012 heeft de Amsterdamse gemeenteraad het 2012) College van B&W gevraagd om samen met werkgevers en onderwijsinstellingen een plan te maken voor het verbeteren van de sociale competenties van jongeren, met name in het (voorbereidend) middelbaar beroepsonderwijs. In de tweede helft van schooljaar 2012/’13 zijn de gemeente, het onderwijs en het bedrijfsleven samen van start gegaan met de pilots werknemersvaardigheden. In de pilots wordt samen met toekomstige werkgevers een training gegeven in werknemersvaardigheden, voordat de leerlingen stage gaan lopen of gaan solliciteren. Het hoofddoel van de pilot is het vergroten van de kans op een geslaagde stage en het vinden en behouden van een baan. Voor de start van de pilots is in Amsterdam al de wens geuit om de aanpak stadsbreed uit te rollen in schooljaar 2013/’14. Daarom is aan Bureau Onderzoek en Statistiek (O+S) gevraagd de pilots te evalueren. De uitkomsten van de evaluatie kunnen gebruikt worden om de aanpak waar nodig aan te passen. De vragen die door de evaluatie beantwoord moet worden luiden: Hoe zijn de pilots vormgegeven en wat merken betrokkenen van de aanpassingen? Zorgt het aangepaste lesprogramma voor een verbetering van de houding van jongeren die stage (moeten) lopen? Welke lessen kunnen er getrokken worden uit de pilot voor de uitrol over de hele stad in schooljaar 2013/’14?
Onderzoeksopzet Aan de pilots nemen drie opleidingen deel: Helpende Zorg en Welzijn (locatie Laan van Spartaan) en Koken en Gastheerschap (locatie De Costastraat) van het ROC van Amsterdam (ROCvA) en het domein Handel en Verkoop van het vmbo Calvijn met Junior
5
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
1
College (locatie Schipluidenlaan, VM2-traject ). Bij Koken en Gastheerschap doen eerstejaars leerlingen mee en bij Handel en Verkoop doen leerlingen mee die in het derde jaar van het VM2-traject zitten. Al deze leerlingen gaan na de pilotperiode op stage. Bij de opleiding Helpende Zorg en Welzijn doen er zowel eerstejaars- als tweedejaarsleerlingen mee. De eerstejaars gaan na de pilotperiode op stage, zij volgen het vak stagevoorbereiding, de tweedejaarsleerlingen zijn na de pilotperiode klaar met hun opleiding en kunnen op zoek gaan naar een baan in dit vakgebied. Zij volgen het vak sollicitatietraining. In onderstaand schema staat weergegeven hoe het onderzoek op de verschillende opleidingen verliep.
De drie opleidingen hebben elk een ander lesprogramma. Hierdoor verliep het onderzoek op elke opleiding anders. De twee pilots op het ROCvA zijn in februari 2013 gestart. In mei is de derde pilot op het Calvijn gestart. De lesprogramma’s duren zes tot tien weken. Tijdens die weken krijgen jongeren lessen in houding en gedrag tijdens een stage en wordt ze geleerd een stageplek te vinden, een CV op te stellen en een sollicitatiegesprek te voeren. Na de pilotperiode gaan de leerlingen op stage of op zoek naar een baan. De 1
6
Bij een VM2-traject halen leerlingen in één leerroute een MBO-2 diploma, zonder de overstap van vmbo naar MBO te hoeven maken. Bij het Calvijn met Juniorcollege kunnen leerlingen dit traject volgen.
Pilots Werknemersvaardigheden
duur van de stage verschilt per opleiding. De jongeren die de richting Gastheerschap volgen lopen bijvoorbeeld tien weken stage, de stage van de leerlingen Helpende Zorg en Welzijn duurt een aantal maanden. De opleidingen hadden al een vak waarbij aandacht werd besteed aan werknemersvaardigheden. Het programma van deze vakken is deels aangepast voor de pilots. De belangrijkste wijziging is dat het werkveld (potentiële stagebedrijven en werkgevers) betrokken wordt bij een deel van de lessen. Leerlingen oefenen nu bijvoorbeeld kennismakings- en sollicitatiegesprekken met een potentiële werkgever in plaats van met een medeleerling of docent.
Methode en respons O+S evalueerde de pilot op twee momenten: aan het eind van het lesprogramma en nadat de leerlingen een aantal weken stage hadden gelopen. In beide fases bestond het onderzoek uit gesprekken met betrokkenen en enquêtes onder leerlingen. Gesprekken met betrokkenen Er zijn gesprekken gevoerd met docenten, mentoren, betrokkenen vanuit het werkveld en stagebegeleiders om meer zicht te krijgen op de houding en het gedrag van leerlingen en op het lesprogramma. Per opleiding van het ROCvA zijn er in de eerste fase van het onderzoek een aantal gesprekken gevoerd met docenten en met gastdocenten. Tijdens de tweede fase van het onderzoek zijn gesprekken gevoerd met stagebegeleiders/ mentoren van school en met stagebegeleiders uit het werkveld. Zie tabel 1 voor de gevoerde gesprekken. Tijdens de gesprekken kwamen verschillende onderwerpen aan bod, zo is gevraagd of men de pilot nodig vond, hoe het is verlopen, wat er goed ging, of de nieuwe lesvorm meerwaarde heeft en wat tips en verbeterpunten zijn. De pilot startte op het Calvijn met Juniorcollege later dan bij de andere twee opleidingen. Daarom is hier enkel het eerste deel van het onderzoek uitgevoerd, aan het einde van het lesprogramma. Er zijn gesprekken gevoerd met docenten, met een trainer van JINC en met betrokkenen uit het werkveld. Tabel 1 Respons (aantallen) ROC Horeca
ROC Zorg en Welzijn
Calvijn met Junior College Handel en Administratie
interviews docenten
3
3
2
interview trainer WerkWijs
-
-
1
interviews werkveld
2
2
2
enquête leerlingen
17
27+15
23
interviews docenten
3
4
-
interviews werkveld
3
4
-
enquête leerlingen
17
7+15
-
tijdens vak
tijdens stage
Enquête onder leerlingen Voor de leerlingen zijn twee schriftelijke vragenlijsten opgesteld. De eerste kregen zij aan het eind van het lesprogramma voorgelegd en de ander na een aantal weken stage. De eerste vragenlijst ging in op vaardigheden die de leerlingen hadden opgedaan tijdens de
7
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
lessen en hun verwachtingen voor de stage. In de tweede vragenlijst werd gevraagd of de leerlingen de opgedane vaardigheden konden gebruiken, wat het effect was van de lessen, of zij tijdens hun stage tegen onverwachte zaken aanliepen en of zij nog onderdelen misten. De leerlingen van het Calvijn en de leerlingen van het vak sollicitatietraining bij Helpende Zorg en Welzijn vulden maar één keer een vragenlijst in. De leerlingen van het Calvijn gaan namelijk pas na de zomervakantie op stage en de leerlingen van de Sollicitatietraining had na het lesprogramma de opleiding afgerond. Tussen- en eindrapportage O+S rapporteert op twee momenten over de resultaten. Een korte tussenrapportage beschreef de eerste fase van het onderzoek. Omdat de pilots in schooljaar 2013/’14 worden uitgerold op alle MBO-opleidingen was het van belang dat DMO zo snel mogelijk inzicht kreeg in mogelijke verbeterpunten. De tussenrapportage bood dit inzicht, op basis van de informatie die we in dat stadium van het onderzoek hadden verzameld. In deze eindrapportage is alle informatie die is verzameld verwerkt.
Leeswijzer In hoofdstuk 1 gaan we in op de opleiding Koken en Gastheerschap (ROCvA) en in hoofdstuk 2 op de opleiding Helpende Zorg en Welzijn (ROCvA). In hoofdstuk 3 zal informatie gegeven worden over de opleiding Handel en Verkoop (Calvijn met Juniorcollege).
8
Pilots Werknemersvaardigheden
Samenvatting en conclusies
Werknemersvaardigheden zijn belangrijk voor het succesvol doorlopen van een stage en om vervolgens een baan te vinden en te behouden. In schooljaar 2012/’13 is de gemeente gestart met een pilot werknemersvaardigheden. Op drie opleidingen is samen met toekomstige werkgevers een training gegeven in werknemersvaardigheden, als voorbereiding op de stage. De lessen hadden op elke opleiding een andere vorm. De belangrijkste verandering in vergelijking met de vakken zoals die eerder werden gegeven was dat het werkveld bij een deel van de lessen optrad als gastdocent. Bureau Onderzoek en Statistiek (O+S) heeft de pilot geëvalueerd. Daarbij is gesproken met betrokken docenten, gastdocenten uit het werkveld en stagebegeleiders. Wat waren hun ervaringen, waar zijn ze positief over en wat kan er beter? De leerlingen die aan de pilot meededen konden door het invullen van een vragenlijst ook hun mening geven over het vak. De onderzoeksvragen die de evaluatie diende te beantwoorden zijn: Hoe zijn de pilots vormgegeven en wat merken betrokkenen van de aanpassingen? Zorgt het aangepaste lesprogramma voor een verbetering van de houding van jongeren die stage (moeten) lopen? Welke lessen kunnen er getrokken worden uit de pilot voor de uitrol over de hele stad in schooljaar 2013/’14? We zullen eerst ingaan op de vraag of de betrokkenen denken dat de pilot doorgezet moet worden. Vervolgens zal per alinea antwoord worden gegeven op de drie onderzoeksvragen. Bij het lezen van de overige resultaten is het van belang in het achterhoofd te houden dat volgens betrokkenen een belangrijke oorzaak voor niet succesvolle stages gebrek aan motivatie bij de leerlingen is. Hierbij is de intrinsieke motivatie van de leerling van groot belang. Als een leerling geen interesse heeft voor het vakgebied, is de kans groot dat een stage niet goed verloopt. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren als leerlingen alleen vanwege de kwalificatieplicht een opleiding volgen. Een tweede reden voor een gebrek aan motivatie en daardoor een onsuccesvolle stage is onvrede over de taken die stagiairs mogen of moeten uitvoeren op de stageplek. Dit kan enerzijds ontstaan doordat stagebedrijven leerlingen niet voldoende begeleiden en alleen ‘vervelende’ en weinig leerzame taken laten uitvoeren. Anderzijds zijn leerlingen soms onvoldoende voorbereid op de plek waar ze terecht komen en welke taken zij daar gaan uitvoeren. Dit kan leiden tot tegenvallende verwachtingen, frustratie en daardoor afnemende motivatie en onverschilligheid. Een goede voorbereiding en goed contact tussen school, stagebedrijven en leerlingen is dus van belang. Hoe zijn de pilots vormgegeven en wat merken betrokkenen van de aanpassingen? De drie opleidingen hadden al een vak waarbij aandacht werd besteed aan werknemersvaardigheden. Het programma van deze vakken is deels aangepast voor de pilots, dit resulteerde in verschillende lesprogramma’s bij de opleidingen. De belangrijkste wijziging is dat het werkveld (potentiële stagebedrijven en werkgevers) betrokken werd bij een deel van de lessen. Leerlingen oefenen nu bijvoorbeeld kennismakings- en
9
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
sollicitatiegesprekken met een potentiële werkgever in plaats van met een medeleerling of docent. De betrokkenen merken vooral dat het contact met het werkveld is verbeterd door de pilot. Frequent en goed contact tussen de opleiding en de stagebedrijven tijdens de stage wordt door iedereen gewaardeerd. Zowel docenten als stagebedrijven als leerlingen geven aan dat het prettig is als de docent regelmatig langskomt op het stageadres, voor een gesprek met de stagebegeleider en de leerling. Het is volgens hen belangrijk dat er weinig afstand is zodat er makkelijke contact kan worden opgenomen als er iets verkeerd gaat tijdens de stage. Daarnaast is het voor de leerlingen belangrijk dat de opleiding ervan op de hoogte is als een stage goed verloopt en als ze hun best doen. Zorgt het aangepaste lesprogramma voor een verbetering van de houding van jongeren die stage (moeten) lopen? Geen van de betrokkenen kan met zekerheid zeggen of het aangepaste lesprogramma zorgt voor een verbetering van de houding van jongeren die stage (moeten) lopen. Wel denken zij dat er op deze manier bewustzijn wordt gekweekt, zeker bij jongeren met een achterstand in sociale vaardigheden. Men is van mening dat de daadwerkelijke gedragsverandering, indien nodig, plaatsvindt tijdens de stage. Welke lessen kunnen er getrokken worden uit de pilot voor de uitrol over de hele stad in schooljaar 2013/’14? Als overkoepelende tip komt in dit onderzoek naar voren dat het belangrijk is om aan het begin van de opleiding startgesprekken te voeren om te ontdekken of leerlingen interesse hebben in het vakgebied. Hieronder volgen puntsgewijs tips van betrokkenen, om het vak stagevoorbereiding zo soepel mogelijk te laten verlopen: Hoe actiever de lesvorm, hoe meer effect het lesprogramma heeft, volgens de betrokkenen. Volgens hen leren leerlingen het meest van een training met daarin rollenspellen. Hierbij moeten ze zelf actief aan de slag met de vaardigheden en leren ze veel van het oefenen, kijken naar elkaar en het geven van feedback. Kies dus een actieve lesvorm met rollenspellen. Door de werkelijke situatie zoveel mogelijk na te spelen, bijvoorbeeld door een leerling tegenover een werkgever te plaatsen in een rollenspel, nemen de leerlingen de training serieuzer en wordt het voor hen ‘echter’. De training werkt het best bij kleine groepen, wat betekent dat de klassen opgesplitst moeten worden. Zorg voor voldoende capaciteit qua docenten en ruimte. Plan niet te strak, een planning loopt vaak niet zoals deze hoort te lopen. Hou hier rekening mee, dus zorg voor wat speling. De volgende tips hebben betrekking op het zo goed mogelijk laten verlopen van de stageperiode: Zorg dat de verwachtingen voorafgaand aan een stage helder zijn bij iedereen. Organiseer bijvoorbeeld een banenmarkt of snuffelstages zodat leerlingen weten welke kanten ze op kunnen binnen het vakgebied en wat ze kunnen verwachten op de stageplekken. Zorg ook dat stagebedrijven weten wat er van de stagiairs verwacht mag worden, bijvoorbeeld welke taken ze mogen uitvoeren. Zorg voor goed contact tussen de opleiding en de stagebedrijven. Enerzijds tijdens de stages. Anderzijds kan er ook contact tussen opleiding en stagebedrijven gelegd of verbeterd worden door de stagebedrijven naar school te laten komen. Organiseer bijvoorbeeld een werkgeversdag, waarop alle stagebedrijven op school komen en 10
Pilots Werknemersvaardigheden
waar zij worden ingelicht over de stage-invulling. Op zo’n dag hoeven de leerlingen niet aanwezig te zijn, maar kunnen stagebedrijven onderling ervaringen uitwisselen en kennismaken met docenten. Moet de pilot werknemersvaardigheden uitgerold worden over de hele stad? Al het bovenstaande in ogenschouw nemende kan deze vraag positief beantwoord worden. Alle betrokkenen vinden het belangrijk dat er op school aandacht wordt besteed aan werknemersvaardigheden. Als er rekening wordt gehouden met de gegeven adviezen zijn de meeste betrokkenen dan ook voorstander van een uitrol over de stad. Aandacht voor werknemersvaardigheden is volgens hen belangrijk omdat sommige leerlingen onvoldoende sociaal vaardig zijn, bijvoorbeeld omdat ze vanuit thuis onvoldoende sociale vaardigheden meekrijgen of vanuit onzekerheid en onwetendheid. Het is nuttig en leerzaam dat het werkveld tijdens het vak wordt betrokken bij de stagevoorbereiding, dit maakt het ‘echter’ en geeft de leerlingen een beter idee van wat hen te wachten staat tijdens de stage. Vragen die in toekomstig onderzoek beantwoord zouden kunnen worden is of er meer stages worden gevonden, deze succesvoller worden doorlopen en of de kans op het vinden van een baan wordt vergroot. Daarvoor zijn meer kwantitatieve gegevens nodig.
11
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
12
Pilots Werknemersvaardigheden
1 ROC Koken en Gastheerschap
De opleiding Koken en Gastheerschap bestaat uit twee richtingen: de opleiding tot kok en de opleiding tot gastheer/-vrouw. Dit zijn aparte klassen. In februari is een klas met koks en een klas met gastheren/vrouwen gestart. Deze klassen nemen allemaal deel aan de pilot, beide richtingen volgen het programma ‘11 voor gedrag’ (waarin houding en gedrag centraal staan) en sollicitatietraining. De lessen werknemersvaardigheden zijn in februari en maart gegeven. Na deze periode zijn de gastheren/gastvrouwen en de koks begonnen aan een stage. Tijdens de stageperiode(s) was er wekelijks minimaal één lesdag voor beide richtingen. De leerlingen die meededen aan de pilot waren onderdeel van de februari-instroom. Deze instroom wordt gekenmerkt door zwakkere leerlingen, het is een groep waarbij veel uitval plaatsvindt. Dit gaat voor een deel om leerlingen die eerst de entreeklas hebben gevolgd: leerlingen zonder diploma moeten eerst de entreeklas volgen (oude MBO-1), voordat ze kunnen doorstromen naar MBO-2. De overige leerlingen zijn in februari ingestroomd om diverse redenen, bijvoorbeeld omdat ze bij een andere opleiding uitgevallen zijn. In dit hoofdstuk gaan we in op de ervaringen van docenten en leermeesters die betrokken waren bij de pilot. Er zijn na afloop van het vak en tijdens de stage gesprekken gevoerd met betrokkenen vanuit de opleiding en met leermeesters, zie tabel 1.1 voor een overzicht. Daarnaast wordt de mening van de leerlingen die aan de pilot meedoen weergegeven. De eerste vragenlijst, tijdens het vak, is door veertien koks en drie gastheren/-vrouwen in opleiding ingevuld. De tweede vragenlijst is door elf koks en zes gastheren/-vrouwen in opleiding ingevuld. Tabel 1.1 Respons ROC Horeca (absoluut) tijdens vak
8 april – 22 april 2013
interviews docenten
3
interviews gastdocenten
2
enquête leerlingen tijdens stage
17 14 juni – 8 juli 2013
interviews docenten
3
interviews werkveld
3
enquête leerlingen
17
1.1 Nieuwe invulling vak Vanuit de Gemeente Amsterdam kwam het initiatief om het bedrijfsleven meer bij de opleiding Koken en Gastheerschap te betrekken. Bij de opleiding was al langer de wens om leermeesters te betrekken bij de opleiding, omdat er volgens het ROC een kloof bestaat tussen de leermeesters (werkveld) en de opleiding. Het vak ‘11 voor gedrag’, waarin aandacht wordt besteed aan werknemersvaardigheden, bestond al meerdere jaren. Met een werkgroep is vervolgens begonnen een programma op te stellen, waarbij 13
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
het bedrijfsleven betrokken zou worden bij de opleiding. In deze werkgroep zaten naast enkele medewerkers van het ROCvA ook de stagecoördinator, iemand van Kenwerk, iemand van DWI en mensen uit het werkveld. Het werkveld is dus ook betrokken geweest bij het opstellen van het programma. De elf thema’s van ’11 voor gedrag’ zijn voor de pilot samengevoegd tot zes lessen, waarbij in de meeste lessen twee thema’s zijn samengevoegd: representativiteit en gastgerichtheid collegialiteit en assertiviteit doorzettingsvermogen en initiatief/pro-activiteit stressbestendigheid en kwaliteitsgericht werken omgaan met klachten en probleemoplossend vermogen onderhandelingsvaardigheden. In deze zes lessen werd met een introductiefilmpje en een daarop volgende discussie besproken hoe je je wel en niet hoort te gedragen op de werkvloer. Bij de sollicitatietraining is aandacht besteed aan het opstellen van een CV, het schrijven van een sollicitatiebrief en het voeren van een sollicitatiegesprek. Naast het betrekken van het werkveld bij ‘11 voor gedrag’ en bij de sollicitatietraining is een ander belangrijk deel van de pilot bij Koken en Gastheerschap de warme overdracht: het intensiveren van het contact tussen school en het leerbedrijf. Draagvlak / mening over stagiairs Op de vraag of er reden was voor verandering, of de betrokkenen het beeld van de ‘ongemotiveerde stagiair met gebrek aan werknemersvaardigheden’ herkennen, wordt wisselend gereageerd. Docenten bij de opleidingen geven aan dat dit meer ligt aan de tijd waarin we leven. Volgens hen zijn de maatschappij en dus ook de jongeren veranderd. Daarnaast wordt het thuisfront en de opvoeding als een belangrijke invloed genoemd op het gedrag van jongeren. ‘Misschien zijn de jongeren anders geworden. Er wordt ook veel meer geëist van kinderen tegenwoordig, het is een hele andere tijd.’ (docent) ‘Het is zover gekomen dat het nodig is. Dat is de opmerking die ik er bij plaats. Ik kende dat niet in mijn tijd. (..) Toen kreeg je nog een stukje algemene ontwikkeling van je ouders mee. Wat wel en niet mocht. Ik zie het echt om me heen. Ik heb zelf geen kinderen, dus ik kan niet met je meepraten of dat met mijn kinderen gebeurd is. Maar ik zie wel om me heen dat dat dus behoorlijk veranderd is.’ (leermeester) ‘Structuur in hun leven is weg. Geen moeder of vader die zegt nu ga je stage zoeken. (..) Ouders die geen Nederlands spreken. Die kunnen het kind de steun niet bieden of de schop onder de kont’. (docent)
Daarnaast wordt door de docenten ook aangegeven dat er nog iets anders speelt waardoor leerlingen nu wellicht anders zijn dan voorheen, namelijk dat jongeren hun MBO-2 diploma moeten halen vanwege de kwalificatieplicht. Hierdoor mist bij een deel van de jongeren de intrinsieke motivatie bij de opleiding.
14
Pilots Werknemersvaardigheden
Een docent zegt daarover het volgende: ‘Ze moeten hun niveau 2 halen, ook als ze een notoire hekel aan school hebben. Hier moeten we mee leren omgaan, ook de mensen in de bedrijven. Door een goede begeleiding kan misschien nog het knopje omgaan bij deze leerlingen.’ (docent)
Het ontbreken van motivatie bij een deel van de leerlingen is ook iets dat door de stagebedrijven herkend wordt. Hierbij wordt ook opgemerkt dat gemotiveerde leerlingen dingen als te laat komen wel afleren. Als de leerlingen echter niet gemotiveerd zijn zullen de sociale vaardigheden ook niet verbeteren. Zoals een leermeester zegt: ‘Deze zijn echt vanuit intrinsieke beleving gemotiveerd, en dat komt er op die manier ook uit. (..) Alleen we leggen wel uit wat voor bedrijf het is, we doen wel enigszins een voorselectie. We zijn door schade en schande wijs geworden, we proberen het kaf van het koren te scheiden. Dat is ook heel moeilijk, je kunt alles leren maar intrinsieke motivatie moet er echt zelf zijn.’ (leermeester)
De houding van leerlingen die de intrinsieke motivatie missen heeft volgens één van de docenten ook invloed op de overige leerlingen. Dit wordt bevestigd door één van de leerlingen die de enquête heeft ingevuld. Op de vraag of de leerlingen bij de sollicitatietraining iets misten, gaf deze leerling als antwoord: ‘motivatie van de klas’. ‘Als iedereen er geen trek in heeft en jij bent degene die altijd enthousiast is en loopt te stuiteren. En iedereen kijkt je aan van: wat doe je nou raar? Natuurlijk heeft dat effect. Dat is menselijk. Ja. Maar dat kan je toch niet scheiden.’ (docent)
Een deel van het werkveld herkent het beeld van de ‘ongemotiveerde stagiair’ wel, bijvoorbeeld met het incasseren van commentaar en hoe ze zich opstellen. Ze zijn volgens betrokkenen uit het werkveld ‘niet op hun mondje gevallen’. Volgens sommigen geldt dit meer voor jongeren uit Amsterdam dan voor jongeren van daarbuiten. Voor (sommige) gastdocenten was het uitzoeken van goede stagiairs een bijkomende reden om mee te doen aan de pilot. Tijdens de les houden ze in de gaten welke leerlingen ze als stagiairs zouden willen hebben, om hen vervolgens aan het einde van de les een stageplek aan te bieden.
1.2 Verwachtingen en ervaringen Het algemene beeld van de pilot is gematigd positief, de betrokkenen vinden het belangrijk dat er aandacht wordt besteed aan werknemersvaardigheden. Er wordt vooral aangegeven dat het leuk en interessant is voor de leerlingen. Dit wordt door de leerlingen bevestigd, zij waarderen vooral het enthousiasme van de leermeesters als ze over het vak praten. De docenten en de opsteller van het lesprogramma juichen toe om het werkveld meer bij de opleiding te betrekken. Ten eerste omdat dit voor de leerlingen leuk en leerzaam is en omdat een leerling het dan ‘misschien beter aanneemt en serieuzer neemt’.
15
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
Dit is ook iets dat de leerlingen zelf aangeven: Ik vond het leuk omdat.. ‘..mensen met meer ervaring je veel kunnen vertellen over hun werk en ervaringen.’ ‘..ze uit hun eigen ervaring de onderwerpen doornamen en dat was wel interessant.’ Ik vond het leerzaam omdat.. ‘..ze vertellen hoe het echte leven eruit ziet.’ ‘..je leert wat fout is en hoe je het beter kunt doen.’
Of de stagevoorbereiding de werknemersvaardigheden van de leerlingen verbetert, wordt door sommigen betwijfeld. Gedragsverandering vereist volgens een deel van de betrokkenen wellicht meer dan filmpjes bekijken en het hierover hebben: ‘Ik denk niet dat het veel nut heeft. Misschien met een extern bureau ja, maar dat wij dat uurtje voorlichting geven en dat zij achterover leunen en luisteren. Dat heeft geen meerwaarde gehad, niet veel. Leuk, dat er iemand komt praten over de stages, de voorlichting. Maar het heeft geen resultaat gehad. Het is leuk geweest. Maar niet veel waarde.’ (docent)
De nieuwe opzet van de stagevoorbereiding heeft volgens de betrokkenen wel als effect dat de leerlingen een beter idee krijgen van welke kanten ze op kunnen binnen de opleiding en een meer bewuste keuze maken. Daarnaast weten ze volgens de betrokkenen beter wat hen te wachten staat op stage. Er komt veel op de leerlingen af als de leerlingen stage gaan lopen en op deze manier zijn ze hier iets beter op voorbereid. ‘Ik denk dat ze meenemen dat ze niet zo snel schrikken van een situatie. (..) als er zo iemand binnenkomt van dit is mijn bedrijf en die vertelt daar dan over, en bij mij moet je ook wel een uurtje langer werken, dan komt dat harder aan. En ik zal niet zeggen dat ze dan in een keer drie niveaus hoger stage gaan lopen, maar ik denk dat het wel meehelpt bij de verduidelijking van wat hun te wachten staat. En we kunnen ze heel veel vertellen, maar ze gaan het pas echt meemaken als ze er staan. Maar dat moeten we wel zo reëel mogelijk doen. En ik denk door recente bedrijfsvoorbeelden, recente praktijkvoorbeelden, dat je ze zo goed kan voorbereiden.’ (docent) ‘Het is ook informatief als het goed is, dat ze ook iemand van de catering zien. Dus misschien willen die leerlingen iets bewuster kiezen, niet van ik kan niks of ik weet niks. Het is makkelijk om dit te gaan doen, en dan krijg je ongemotiveerde leerlingen. (..) Meer dat ze ook gewoon een idee hebben van wat hen te wachten staat als ze waarvoor kiezen zeg maar.’ (leermeester)
Op de vraag of ’11 voor gedrag’ hen heeft geholpen als voorbereiding op de stage, geven de leerlingen wisselend antwoord: zeven van de ‘Hoe je reageert op je collega's.’ zeventien leerlingen zeggen dat dit zeker heeft ‘Het ontvangen van gasten en met geholpen, zeven zeggen dat dit misschien heeft gasten omgaan.’ geholpen en drie dat dit zeker niet heeft geholpen. ‘De serveermethode en het begroeten.’ Tien van de zeventien leerlingen geven daarnaast ‘Communiceren met gasten.’ aan tijdens de stage terug te hebben gedacht aan de lessen bij ’11 voor gedrag’. Zes leerlingen zeggen echter nooit hieraan teruggedacht te hebben.
16
Pilots Werknemersvaardigheden
Op de vraag of de leerlingen iets hebben kunnen gebruiken van ‘11 voor gedrag’ op hun stageplek wordt wisselend gereageerd. De helft zegt van wel en de helft van niet. De leerlingen die aangeven iets uit de lessen gebruikt te hebben noemen vooral het omgaan met gasten en collega’s. Sommige leerlingen geven echter aan dat ze niks hadden aan het vak omdat zij al wisten hoe ze zich moeten gedragen. Contact met de opleiding Vanuit de opleiding was een andere verwachting bij de pilot om op deze manier meer begrip te krijgen tussen het onderwijs en het bedrijfsleven. Hier viel volgens betrokkenen vanuit de opleiding nog veel ‘Als ze meer bij elkaar over winst te behalen. Het dichten van de kloof tussen werkveld de schutting kunnen kijken en opleiding gebeurt zowel tijdens de stagevoorbereiding en zien en ervaren hoe het er (door mensen uit het werkveld langs te laten komen) als met bij elkaar aan toe gaat, dan de warme overdracht. Het laatst genoemde houdt in dat de kan dat ook bevorderlijk opleiding door een intensieve begeleiding tijdens de stage werken.’ (docent) hoopt uitval te voorkomen. Alle betrokkenen zien het belang van contact tussen de opleiding en de stagebedrijven tijdens de stage. Contact tussen opleiding en werkveld is volgens hen zowel van belang voor het ondersteunen van de stagebedrijven als voor motivatie naar leerling toe. ‘Het is namelijk ook een motivatie naar de student zelf. Dat de school laat merken we geven er wel aandacht aan. Je bent wel belangrijk voor ons. Of wij zorgen dat jij het belangrijk vindt en dat je gemotiveerd bent.’ (leermeester) ‘Heel belangrijk. Want ze denken ook ja als er helemaal geen contact is onderling. Van ja ik kan hier wat doen en daar wat doen en niemand die daar achter komt. En ja, niet ter controle van ik kijk over je nek mee en ik weet precies wat je doet, wat je ook natuurlijk wel een beetje doet. (..) Zie je dat we je willen helpen. Het geeft ze vertrouwen. Want dat is wat deze doelgroep heel veel mist. Dat gevoel van dat ze serieus genomen worden, geborgenheid.’ (docent)
Ondanks dat iedereen contact tussen de opleiding en de stagebedrijven tijdens de stage belangrijk vindt, wordt de warme overdracht niet bij alle stagebedrijven uitgevoerd: niet alle stagebedrijven die we hebben gesproken hebben contact gehad met de opleiding. Daarnaast vindt een deel van de stagebedrijven dat het contact vanuit de opleiding sowieso nog verbeterd kan worden: ‘En dat de school er overheen gebogen staat van: nou dit is onze leerlingen en wij vinden het fantastisch dat je hem een plek aanbiedt zodat hij ook nog praktijkervaring krijgt en als je daar nog ondersteuning in nodig hebt of vragen, dan zijn wij er voor je om te bellen.’ (leermeester) ‘Als een stagiair hier komt werken, dat de stagiair zou moeten aangeven: nou dit is mijn mentor en dit is het nummer waar je hem kunt bereiken, die vangt voor mij dingen op. Als er dingen zijn dan moet je hem bellen. Dat wordt nooit gezegd, nooit. Daar moet ik altijd maar zelf achteraan vissen en zoeken. (..) Desnoods een informatiepakketje van: nou dit is de opleiding die ik doe, hier kun er dingen over vinden.’ (leermeester)
17
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
Ook aan de leerlingen is de vraag gesteld of stagebegeleider en het stagebedrijf elkaar hebben gesproken tijdens de stage. Acht van de zeventien ‘Kan je weer leren en je fouten leerlingen geven aan dat zo een gesprek heeft verbeteren.’ plaatsgevonden. Bij zes van deze gesprekken was de ‘Dan weet iedereen hoe het leerling zelf ook aanwezig. Alle leerlingen die aanwezig gaat en of er iets beter moet.’ waren bij het gesprek zijn positief hierover. Vijf leerlingen geven aan dat er geen gesprek heeft plaats gevonden tussen de stagebegeleider en het stagebedrijf tijdens de stage. Op de vraag of ze zo een gesprek prettig hadden gevonden zijn de meningen verdeeld, drie van hen zeggen van niet, één misschien en één leerlingen had het zeker prettig gevonden. Toelichtingen die de leerlingen gaven, zijn bijvoorbeeld: ‘Was niet nodig.’ ‘Doe het liever alleen.’ ‘Ik doe erg mijn best op stage. De school weet daar niks vanaf.’ ‘Zo weet ik of ik het goed of slecht doe.’
Een andere manier om de opleiding en het werkveld dichter bij elkaar te laten komen is de Leermeesterdag, een dag georganiseerd door de opleiding waar de leermeesters meer informatie krijgen over de opleiding en over de stagiairs. Er wordt bijvoorbeeld verteld wat ze wel en niet mogen verwachten van de leerlingen en ze krijgen uitleg over het stageboek. Volgens betrokkenen ‘Ik vond het heel erg informatief, van de opleiding wordt de Leermeesterdag goed bezocht, dat helpt. Je wilt meer contact de laatste keer kwamen er ongeveer 200 leermeesters op met de opleiding, maar zo een af. Blijkbaar is er bij de leermeesters dus behoefte aan Leermeesterdag is in ieder meer informatie. Een leermeester die de dag heeft bezocht geval ook iets waarbij je een is er uitermate positief over. Niet alleen omdat het gezicht ziet.’ (leermeester) informatief is, maar ook omdat het een goede manier is om de docenten te leren kennen.
1.3 Tekortkomingen, beperkingen en tips Ondanks dat het algemene geluid over de stagevoorbereiding positief is, wordt er wel door sommige betrokkenen vanuit de opleiding betwijfeld of op deze manier het beoogde doel bereikt wordt. De leerlingen vinden het leuk om iemand anders voor de klas te zien staan, maar er bestaat twijfel of je werknemersvaardigheden kan leren op school, of dat de leerlingen dit toch echt in de praktijk moeten leren: ‘Natuurlijk is het leuk om de werkgevers te vragen maar de leerlingen moeten het zelf ervaren. Ze vinden het leuk en interessant zo’n gastspreker, maar of het echt een idee geeft van wat ze kunnen verwachten in een stage weet ik niet. De leerlingen hebben zoiets van ik zie het wel. Zo’n voorlichting is leuk maar het is zitten en luisteren. Maar ik denk dat het pas in de praktijk echt doordringt.’ (docent) ‘Door drie keer voorlichting te geven ga je het de leerlingen niet leren. Ze moeten het in de praktijk leren. Alles is meegenomen maar het duurt wel even voor de werknemersvaardigheden erin zitten. Bedrijfsleven is toch heel anders, maar dat moeten ze ondervinden. Bijvoorbeeld dat te laat komen niet kan.’ (docent)
18
Pilots Werknemersvaardigheden
Er zijn ook enkele concrete verbeterpunten naar voren gekomen, zowel vanuit betrokkenen van de opleiding als vanuit het werkveld. De verbeterpunten zijn ingedeeld naar verbeterpunten voor het vak en verbeterpunten tijdens de stage. Verbeterpunten voor het vak Er zijn verschillende verbeterpunten naar voren gekomen als het gaat om de stagevoorbereiding. Ten eerste bestaat er behoefte aan meer structuur, het was niet altijd duidelijk wie wat deed. De invulling van de lessen werd bijvoorbeeld volledig bij de leermeesters neergelegd, waardoor het afwachten was waarmee ze zouden komen. Dit leidt ook tot een tweede verbeterpunt, namelijk dat er bij het werkveld als het gaat om de invulling van een les behoefte is aan meer communicatie. Bijvoorbeeld over wat voor werkvormen je het beste kunt gebruiken bij de leerlingen. Daarnaast geven de betrokkenen uit het werkveld ook aan iets meer handvatten te willen, zodat het hen iets minder tijd kost om een les voor te bereiden. Dit kan bijvoorbeeld door standaardopdrachten te geven of een standaard PowerPoint presentatie. Een derde verbeterpunt is vernieuwing van het studiemateriaal, dit moet namelijk nog aangepast worden aan de nieuwe opzet van het vak (zes in plaats van elf lessen ’11 voor gedrag’). Ook de filmpjes mogen volgens betrokkenen vernieuwd worden want er zitten foutjes in en een deel van de leerlingen geeft aan ze saai en ouderwets te vinden. Eén leerling geeft bij de vraag of hij/zij iets mist bij ’11 voor gedrag’ dan ook aan ‘goed acteerwerk en sensatie’ te missen.
‘Dan kunnen ze in die eerste week kijken welk bedrijf ze leuk vinden. Daarna gaan we daar een brief voor schrijven. Nog een keertje cv controleren. Dat je dan meer tijd hebt. Want nu was het echt veel te krap. Terwijl het een heel goed programma was. Ze hadden er nog veel meer aan gehad als ze eerder hadden kunnen beginnen.’ (docent)
Een vierde verbeterpunt is dat de volgorde van de stagevoorbereiding beter omgedraaid kan worden. Nu werd de sollicitatiebrief en sollicitatietraining op het einde gedaan, maar toen hadden de leerlingen eigenlijk al bijna een stageplek nodig. Eén van de docenten geeft aan dat het schrijven van de brief en de sollicitatietraining naar voren zouden moeten worden geschoven, zodat hier meer tijd aan kan worden besteed. Iets anders dat naar voren komt is dat de leerlingen wellicht beter opletten en de les serieuzer nemen als ze uit hun vertrouwde omgeving worden gehaald: ‘Op school is het veilig en makkelijk. Bij een bedrijf zo’n training geven zou beter zijn. Dus voordat de stage begint al een keer bij een bedrijf langs gaan.’ (leermeester) ‘Misschien is iets op locatie beter. (..) Ik denk dat je daar echt een hele grote slag mee slaat. (..) Dat je zo’n groep opsplitst naar vier bedrijven en dat we gaan proefsolliciteren in een bedrijf in plaats van hier dat rollenspel te doen. Maak je een dag, niet te ver uit elkaar, moeten ze allemaal soort van speeddaten solliciteren.’ (docent)
19
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
Een betrokkene uit het werkveld vindt dat leerlingen eerder de praktijk in moeten. Deze leermeester vindt dat de leerlingen te lang op school moeten blijven voordat ze op stage mogen: ‘Ik denk dat je dat allemaal moet verkorten. Een intensief traject met al die informatie en dan mensen snel de praktijk in jagen.’ (leermeester) .’ (leermeester)
Verbeterpunten voor de stage Als het gaat om de stage komt naar voren dat contact tussen de stagebedrijven en de opleiding van essentieel belang is. De ‘warme overdracht’ had als doel dit contact te verbeteren. Dit blijkt echter niet altijd uitgevoerd te zijn. Eén van de leermeesters heeft geen enkele keer een stagebegeleider gezien. Daarnaast hebben de stagebedrijven ook het één en ander aan te merken op het praktijkboek van de leerlingen. Dit moet volgens hen beter begeleid worden en ook een duidelijker boek zijn:
‘Dat is voor school belangrijk omdat ze daarin kunnen zien of ze groeien. Maar ze hebben dat vorig jaar opgezet, het is allemaal vrij nieuw. Over het algemeen ben ik meer op de hoogte dan de stagiairs zelf, dat is natuurlijk de omgekeerde wereld. (..) En ik merk gewoon dat school weinig doet, want ik moet er continu naar vragen.’ (leermeester) ‘Het zijn nu modules, en er schijnen een aantal afgetekend te zijn door een leraar, waar ik die vaardigheden niet echt terugzie. Dus ik denk dat het dan handiger zou zijn als er een soort opdracht of takenboek zou zijn. Echt op de stageplek die ook daar wordt afgetekend. Ik zou het we handig vinden als zo’n boek puur en alleen voor de stage is.’ (leermeester) ‘Het zijn nu drie meetpunten, soort van competentiegericht. Probleem is alleen dat je het heel ruim kan opnemen, heel veel punten waarbij ik zelf ook maar een beetje moet gaan verzinnen.’ (leermeester)
De betrokkenen die we hebben gesproken vinden aandacht voor werknemersvaardigheden belangrijk en geven aan dat hier ook in de toekomst aandacht aan moet worden gegeven. Daarnaast wordt door een betrokkene uit het werkveld aangegeven dat dit breder moet worden getrokken dan alleen MBO-2, alle leerlingen zouden dit nodig hebben.
1.4 Samenvatting De stagevoorbereiding bij de opleiding Koken en Gastheerschap bestaat uit ’11 voor gedrag’ en sollicitatietraining. Bij ’11 voor gedrag’ wordt in zes lessen aandacht besteed aan elf thema’s, zoals assertiviteit, representativiteit en onderhandelingsvaardigheden. Met een introductiefilmpje en een daarop volgende discussie wordt besproken hoe je je wel en niet hoort te gedragen. Bij de sollicitatietraining is aandacht besteed aan het opstellen van een CV, het schrijven van een sollicitatiebrief en het voeren van een sollicitatiegesprek. Zowel bij ’11 voor gedrag’ als bij de sollicitatietraining zijn mensen uit het werkveld uitgenodigd om een les te geven.
20
Pilots Werknemersvaardigheden
Naast het betrekken van het werkveld bij ‘11 voor gedrag’ en bij de sollicitatietraining is een ander belangrijk deel van de pilot bij Koken en Gastheerschap de ‘warme overdracht’: het intensiveren van het contact tussen school en het leerbedrijf. Het betrekken van het werkveld bij de stagevoorbereiding wordt door alle betrokkenen gewaardeerd. De leerlingen vinden het leuk, de docenten geven aan dat het voor de leerlingen fijn is als afwisseling en dat het de informatie voor hen realistischer maakt. Of de stagevoorbereiding de werknemersvaardigheden van de leerlingen verbetert, wordt echter betwijfeld. Gedragsverandering vereist volgens hen wellicht meer dan kijken naar een filmpje en het hierover hebben. Er wordt aangegeven dat het pas in de praktijk echt tot de leerlingen doordringt. Een effect dat de nieuwe opzet van de stagevoorbereiding wel heeft is dat het op deze manier duidelijk wordt voor de leerlingen welke kanten ze op kunnen binnen het werkveld en wat hen te wachten staat op de stage. De stagevoorbereiding draagt zo bij aan zelfvertrouwen bij de leerlingen. Dit is een belangrijk punt volgens de docenten, er komt namelijk veel op ze af als ze starten met een stage. Bij het beeld van de ongemotiveerde stagiair geven de betrokkenen meerdere oorzaken. Zo zou het een tijdselement zijn: jongeren zijn tegenwoordig anders dan vroeger, ze zijn mondiger. Het thuisfront wordt ook genoemd als oorzaak, de opvoeding zou tegenwoordig anders zijn dan vroeger en dit uit zich in gebrekkige sociale vaardigheden. Daarnaast 2 volgt vanwege de kwalificatieplicht een groep jongeren onderwijs die eigenlijk geen interesse heeft in het vakgebied. Dit wordt door meerdere betrokkenen ook genoemd als iets dat ten grondslag ligt aan het gebrek aan werknemersvaardigheden, namelijk dat er een groep leerlingen is die de intrinsieke motivatie voor het volgen van een opleiding mist. Dit kan bij een stage ertoe leiden dat leerlingen ongeïnteresseerd en onbeleefd overkomen. Zowel bij de opleiding als bij stageplekken worden kennismakingsgesprekken gehouden om onder andere te achterhalen of leerlingen gemotiveerd zijn. Volgens de betrokkenen kun je echter niet voorkomen dat er toch ongemotiveerde leerlingen binnenkomen bij de opleiding en stages. Een tweede doel van de pilot bij Koken en Gastheerschap is het werkveld en de opleiding dichter bij elkaar brengen. Hier wordt door alle betrokkenen het belang van ingezien. Door het werkveld op de opleiding uit te nodigen, door het geven van een les of uit te nodigen bij de Leermeesterdag kan het werkveld een kijkje nemen bij de opleiding. Leermeesters geven aan het fijn te vinden om te weten waar hun leerlingen vandaan komen en de gezichten bij de namen te kennen. Tijdens de stage is dit contact nog belangrijker. De warme overdracht blijkt niet in alle gevallen uitgevoerd, niet bij alle stagebedrijven is iemand van de opleiding langs gekomen. Zowel leerlingen, als stagebedrijven, als docenten geven echter wel aan dat dit contact erg belangrijk is. Voor de leerling levert dit erkenning op voor het harde werken op de stageplek, en het laat blijken dat een leerling belangrijk is voor betrokkenen vanuit de opleiding. Aan de andere kant, als een stage niet goed loopt, kan hier snel een gesprek over worden gevoerd.
2
Een startkwalificatie is een havodiploma, vwo-diploma of een mbo-diploma op niveau 2 of hoger.
21
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
22
Pilots Werknemersvaardigheden
2 ROC Helpende Zorg en Welzijn
Bij de opleiding ‘Helpende Zorg en Welzijn’ liep de pilot zowel onder eerste- als onder tweedejaarsleerlingen. De eerstejaarsleerlingen volgden het programma ‘stagevoorbereiding’, waar in negen lessen aandacht was voor het presenteren van jezelf, het voeren van kennismakingsgesprekken en het schrijven van een motivatiebrief en CV. De tweedejaars leerlingen volgden een vak ‘sollicitatietraining’, waarin ze in tien lessen werden voorbereid op het zoeken van een baan. De sollicitatiegroep volgde tien lessen waarin zij leerden een vacature te zoeken en een sollicitatiebrief te schrijven. Ook bezochten zij een uitzendbureau en oefenden ze sollicitatiegesprekken. Er deden twee eerstejaars- en twee tweedejaars klassen mee aan de pilot. Daarnaast waren er twee eerstejaars klassen die niet meededen, zij volgden het vak stagevoorbereiding volgens de oude opzet. Het belangrijkste verschil is dat het werkveld niet betrokken was bij de lessen van de parallelklassen. De twee klassen die de sollicitatietraining deden waren ‘zwakke klassen’, van de klassen die aan de pilot stagevoorbereiding meededen was een klas een ‘zwakke klas’. Bij leerlingen van de zwakkere klassen is bijvoorbeeld sprake van een taalachterstand. Net als in het vorige hoofdstuk wordt de nieuwe invulling van het vak besproken en gaan we in op de ervaringen van betrokkenen bij de pilot. Tabel 2.1 geeft een overzicht van de gesprekken die gevoerd zijn met betrokkenen bij de pilot. De stagebegeleiders die wij spraken zijn allemaal werkzaam in de kinderopvang. Het grootste deel van de leerlingen loopt stage in dit vakgebied, enkele lopen stage bij verpleeg- of bejaardenhuizen. De leerlingen hebben op twee momenten een vragenlijst ingevuld waarin gevraagd is naar hun mening over het vak: net na afloop van het vak en tijdens de stage. De eerste vragenlijst is ingevuld door 27 eerstejaarsleerlingen (22 van de pilotklas en vijf van de parallelklas) en door vijftien tweedejaarsleerlingen. De tweede vragenlijst is ingevuld door 22 leerlingen die stage lopen, vijftien van de parallelklassen en zeven leerlingen uit de pilotklassen. Het vak sollicitatietraining is geen onderdeel van dit laatste deel van het onderzoek, aangezien deze leerlingen van school af zijn. Tabel 2.1 Respons ROC Zorg en Welzijn (absoluut) tijdens vak interviews docenten interviews gastdocenten enquête leerlingen tijdens stage interviews docenten interviews werkveld enquête leerlingen
10 april – 7 mei 2013 3 2 27+15 20 juni – 1 juli 2013 4 4 7+15
23
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
2.1 Nieuwe invulling vak De vakken stagevoorbereiding en sollicitatietraining bestonden voor aanvang van de pilot 3 al, in samenwerking met JINC zijn de bestaande lessen aangepast aan de doelstellingen van de pilot. In tegenstelling tot de ontwikkeling van de lessen bij Horeca was het werkveld niet betrokken in dit stadium. Het belangrijkste verschil met de oude vakken is dat het werkveld betrokken is bij de lessen. Zo zijn in de pilot de sollicitatiebrief en het CV beoordeeld door iemand uit het werkveld (hierna ‘gastdocent’ genoemd) en is het sollicitatiegesprek ook met deze gastdocenten geoefend in plaats van met elkaar of met de docent. In de lessen was er veel aandacht voor sociale- en werknemersvaardigheden en het presenteren van jezelf. Bij het vak stagevoorbereiding voerden de leerlingen via de telefoon kennismakingsgesprekken met de gastdocent. Andere veranderingen zijn dat de klassen zijn verkleind en dat er extra aandacht is voor Nederlands (schrijfvaardigheid). De gastdocenten zijn door JINC benaderd. Zij ontvingen een informatiepakket over het vak en de lessen, maar hadden zelf ook inbreng bij de invulling van de les. De gastdocenten die wij spraken werkten vooral uit maatschappelijke betrokkenheid mee aan de pilot, ze vinden dit goed voor de branche en voor de toekomst van de leerlingen. Het gaat hen niet in de eerste plaats om sollicitanten of stagiairs te vinden, soms hebben ze zelfs geen stagiairs of medewerkers van MBO-2 niveau in hun instelling of bedrijf. Draagvlak / mening over stagiairs Betrokkenen bij de opleiding Helpende Zorg en Welzijn spreken van wisselende socialeen werknemersvaardigheden van de leerlingen. Sommige jongeren volgen de regels heel goed, bellen bijvoorbeeld op tijd af als ze niet ‘Ze duiken weg, ze verstoppen zich, ze vinden kunnen komen, terwijl anderen moeilijker in het doodeng. Maar het is wel belangrijk en dat de omgang zijn. Dat varieert van brutaal of moeten ze wel echt leren. Ook als een ouder ongeïnteresseerd zijn, tot het te weinig onverwacht iets vraagt aan een stagiaire: de assertief zijn, geen initiatief tonen of veel met ogen naar beneden, of bot weglopen tijdens een de mobiele telefoon bezig zijn. Men denkt gesprek, ze krijgen een compliment en ze lopen opvoeding, thuissituatie, leeftijd (‘puberaal even goed weg. Ze slaan helemaal dicht (..) Ik gedrag’) en onzekerheid hieraan ten denk dat dit komt door onzekerheid en grondslag liggen. Hierbij wordt ook geopperd onhandigheid’ (stagebegeleider kinderdagverblijf dat dit mogelijk meer grootstedelijke over gedrag stagiairs naar ouders) problematiek is dan van daarbuiten. Maar niet alle stagebedrijven hebben stagiairs van buiten Amsterdam begeleid en niet iedereen kan die vergelijking dus maken. Ondanks dat (gast-)docenten aangeven dat de werknemersvaardigheden van stagiairs in het algemeen best redelijk zijn, vinden zij het wel heel belangrijk dat er op school en in de pilot (extra) aandacht voor is. Men verwacht niet direct dat bij iedereen het gedrag verbeterd, maar wel dat hierdoor bewustwording gecreëerd wordt. Zoals een van de stagebegeleiders zegt: ‘Dat vind ik het belangrijkste, de bewustwording. Dat ze weten: dat heb ik in de klas gehad. Dat ze weten wat er wordt bedoeld. Dat is voor mij het belangrijkste. Ik denk dat dat reëel is.’
3
24
JINC is een non-profit organisatie die jongeren uit achterstandswijken op weg helpt naar een goede start op de arbeidsmarkt. JINC laat jongeren kennismaken met het bedrijfsleven door beroepsoriëntatie op de werkvloer, het aanleren van (sociale) vaardigheden en workshops over ondernemerschap.
Pilots Werknemersvaardigheden
2.2 Verwachtingen en ervaringen De betrokken docenten hadden voorafgaand aan de pilot geen duidelijke verwachtingen, behalve dat zij ervan uit gingen dat de oefeningen realistischer zouden worden en dat leerlingen hierdoor serieuzer zouden zijn. Iedereen ging er van uit dat oefenen met volwassenen in plaats van medeleerlingen spannender is en men hoopte dat dat de zenuwen bij het echte gesprek zou verminderen. Na afloop van de lessen bleek inderdaad dat de leerlingen het leuk en spannend vonden dat er mensen uit het werkveld langs waren gekomen om mee te oefenen. De verwachtingen van de trainers uit het werkveld liepen uiteen. Zij gingen ervan uit dat het de leerlingen handvatten biedt om tijdens een sollicitatie- of stagegesprek op terug te vallen. Zoals een van hen aangeeft: ‘Ik verwacht hier veel van, ik had dit zelf ook graag gehad op het MBO. Leerlingen kunnen in komende sollicitaties terugpakken naar wat ze geleerd hebben tijdens deze training.’ (gastdocent sollicitatietraining)
In de eerste vragenlijst is aan leerlingen gevraagd of ze de lessen leuk en leerzaam vonden, wat ze hebben geleerd en of ze zich door het vak goed voorbereid voelen op hun stage of sollicitatie. Het overgrote deel vond het vak leuk en leerzaam. Een handjevol leerlingen vond sommige lessen saai. Er is gevraagd wat de leerlingen dan specifiek leuk en leerzaam vonden. Vooral het ‘Hoe ik die dingen bij stage feit dat ze leerden hoe ze over zichzelf konden vertellen, of moet doen. Bijvoorbeeld op zichzelf beter konden ‘verkopen’ en dat je door het oefenen tijd zijn, met de collega's van een sollicitatiegesprek ervaring opdoet voor later worden praten.’ (leerling parallelklas hier genoemd. Ook de rollenspellen worden door stagevoorbereiding) verscheidene leerlingen, van zowel de parallel- als van de pilotklassen genoemd als leuk onderdeel van de lessen, net ‘Ik vond het leuk dat die als het voeren van het telefoongesprek en de vriendelijkheid mensen kwamen en ze van de docenten en trainers. Dat er trainers uit het werkveld waren ook lief en bereid om betrokken waren vonden de leerlingen nuttig omdat dit goed te helpen.’ (leerling mensen zijn met ervaring die tips uit de praktijk konden pilotklas stagevoorbereiding) geven. Ook vonden ze het een voordeel dat je vragen kon stellen over het beroep en het werkveld. Op de vraag wat het belangrijkste is dat de leerlingen hebben geleerd zijn de antwoorden divers. Zo antwoordden leerlingen sollicitatietraining bijvoorbeeld: ‘Wees jezelf en zenuwachtig zijn is nergens voor nodig.’ ‘Hoe je een sollicitatiebrief moet schrijven en hoe zo'n gesprek gaat.’ ‘Dat ik ook mee moet praten en niet alleen ja of nee moet antwoorden.’
Leerlingen die het vak stagevoorbereiding volgden zeiden onder andere: ‘Ik vond wel interessant hoe je leert hoe je moet reageren in bepaalde situaties.’ ‘Ik vind het belangrijkste om verhalen van ervaren mensen te horen.’ ‘Hoe je een afspraak plant over de telefoon, bijvoorbeeld voor je stage.’
25
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
Naast de voordelen en de meerwaarde voor de leerlingen zagen betrokkenen ook andere positieve effecten. Door het werkveld actief te betrekken bij de opleiding komt het werkveld in contact met de leerlingen, waardoor een realistischer beeld van de kennis en kunde van de leerlingen ontstaat. Zo gaf een van de gastdocenten aan dat de leerlingen veel minder brutaal of druk waren dan ze had verwacht. Docenten geven aan dat gastdocenten en eventueel (toekomstige) stagebegeleiders een beter beeld krijgen van het niveau van de leerlingen, bijvoorbeeld het niveau van het Nederlands en de schrijfvaardigheid. Ze maken nu vaak mee dat leerlingen niet worden uitgenodigd voor een gesprek vanwege de matige kwaliteit van hun brieven, docenten hopen dat het werkveld hier meer ‘doorheen kan gaan kijken’ en de leerlingen toch uitnodigen. Het vak als voorbereiding op de stage In de interviews met de stagebegeleiders uit het ‘Nee, de meesten hebben geen werkveld is gevraagd of zij de leerlingen goed flauw idee waar ze terecht komen.’ voorbereid vinden op hun stage. Dat blijkt lang niet (stagebegeleider voorschool) altijd het geval. Zij vinden vooral dat leerlingen niet goed zijn voorbereid op de inhoud van de stage, terwijl ‘Nee, soms weten ze niet precies het volgens hen juist erg belangrijk is dat ze hier wel op wat hoort en wat niet, wat zijn voorbereid zijn. De begeleiders geven aan dat precies mijn taken.’ (stagebegeleider voorbereiding op de stageplekken en de taken die de kinderdagverblijf) leerlingen gaan uitvoeren van zeer groot belang is omdat motivatie van de leerlingen volgens hen grote ‘Ik denk dat ze wel een betere invloed heeft op het gedrag. Als een leerling verwacht voorbereiding mogen hebben, ook dat de stage vooral uit interactie met kinderen zal van wat is nou precies helpende bestaan maar dat in de praktijk blijkt dat zij ook welzijn, en zeker in de kinderopvang huishoudelijke taken moeten uitvoeren kan dat zijn daar echt regels voor.’ tegenvallen en demotiverend werken. Ziekmelden, te (stagebegeleider kinderdagverblijf) laat komen en dergelijke zijn mogelijke gevolgen. Stagebegeleiders proberen daar nu bij aanvang van de stage meteen duidelijkheid in te scheppen en meestal leidt dit dan niet tot verdere problemen. De onduidelijkheid over de inhoud en de taken komt ook naar voren in de antwoorden van sommige leerlingen: ‘Ik had gehoopt om veel met de kinderen bezig te zijn, maar tot nu toe heb ik alleen maar huishoudelijke klusjes gedaan.’ (leerling pilotklas) ‘Ik dacht dat je meer activiteiten met de kinderen moest doen. Maar wij spelen alleen maar binnen/buiten en maken fruithapjes.’ (leerling pilotklas) ‘Het werken met ouderen is heel anders dan werken met kinderen.’ (leerling parallelklas)
In gesprekken met de docenten blijkt dat enkele van hen denken dat juist stagebedrijven niet altijd even goed weten wat er van de leerlingen verwacht mag worden, dat er misschien wel meer mag dan zij toelaten. Het lijkt dus belangrijk om hierover helderheid bij alle partijen te scheppen. In de tweede vragenlijst, die de leerlingen invulden toen ze al enige tijd stage liepen, is gevraagd of ze tijdens de stage iets hadden aan wat ze leerden bij de stagevoorbereiding. De antwoorden variëren tussen de leerlingen, sommigen vonden het heel nuttig en
26
Pilots Werknemersvaardigheden
leerzaam, anderen niet of nauwelijks. Dit is in lijn met wat de (gast)docenten aangaven, namelijk dat het voor sommige leerlingen nieuw en leerzaam is terwijl het voor anderen ‘open deuren’ zijn. Er zijn maar twee leerlingen die aangeven niets aan het vak te hebben gehad als voorbereiding op de stage, de anderen hadden er naar eigen zeggen wel wat aan. Ook heeft het grootste deel van de leerlingen tijdens de stage nog wel eens teruggedacht aan de lessen. Er is hierbij geen verschil tussen leerlingen uit de parallel- en uit de pilotklassen. Een kleine greep uit de antwoorden van de leerlingen op de vraag of ze de dingen die ze hebben geleerd konden gebruiken bij de stage: ‘Nee, want ik ben zelf sociaal en weet wel hoe het hoort.’ (leerling parallelklas) ‘Ja, namelijk op tijd komen.’ (leerling parallelklas) ‘Ja, namelijk zelfverantwoordelijk zijn en "afspraken nakomen".’ (leerling pilotklas) ‘Ik zou de lessen niet heel goed meer weten, maar een cv en motivatiebrief is altijd handig om te hebben!’ (leerling pilotklas)
De stages zijn dit jaar vrijwel allemaal (zeer) goed verlopen. Niemand kan echter zeggen of dit het gevolg is van de veranderde lesvorm. Hoe succesvol leerlingen zijn verschilt per jaar en per ‘Deze stagiaire is vrij terughoudend en individu. Zowel docenten als stagebegeleiders zijn dat duurde bij haar vrij lang, zij voelde van mening dat vooral de thuissituatie en opvoeding zich niet veilig op haar andere een grote rol spelen in de houding van een leerling. stageplek. Maar ik ga echt niet meteen Geen van de stagebegeleiders die wij spraken heeft de juffrouw bellen als je niet goed dit jaar de stage van een leerling afgebroken functioneert. Dan zeg ik ‘zullen we vanwege ongewenst of ongepast gedrag. Zij vinden even zitten. Vind je het wel fijn hier, of het gedrag van stagiairs over het algemeen vanaf is er iets?’ En dan geef je zo iemand het begin af aan prima. Daarbij is hun ervaring dat nog een kans en dan kijk je het even als het gedrag in het begin te wensen overlaat, dit aan. Bij een tweede gesprek, neem ik vrijwel altijd verbetert in de loop van de stage. Bij wel even contact op met de begeleider. aanvang zijn leerlingen veelal gesloten of onhandig, Dat kaart je wel aan bij de stagiair. Ze vooral door onzekerheid. De begeleiders geven aan moet wel overal betrokken bij blijven dat het belangrijk is om vertrouwen te kweken en vind ik.’ (stagebegeleider voorschool) een veilig klimaat te scheppen, dat leerlingen dan vanzelf opener en toegankelijker worden. Ook het stellen van duidelijke regels en grenzen is volgens hen van belang voor het veranderen van ongewenst gedrag.
2.3 Tekortkomingen, beperkingen en tips In de gesprekken is ook gevraagd naar beperkingen, tekortkomingen en verbeterpunten van de vakken stagevoorbereiding en sollicitatietraining. In deze paragraaf worden hun tips en verbeterpunten weergegeven, ingedeeld naar verbeterpunten en tips voor het vak en voor de stages. Verbeterpunten voor het vak Er zijn vervolgens een aantal praktische verbeterpunten aangedragen. Zo zou de planning van het programma ruimer en flexibeler moeten. Er bleek dit jaar dat er in het programma
27
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
onvoldoende ruimte was om uitgevallen lessen te compenseren. Bij een aantal klassen leidde dat er toe dat de brieven na beoordeling van de trainer niet opnieuw opgestuurd konden worden voor een tweede ronde feedback. Ook is er vanuit zowel de opleiding als vanuit de gastdocenten behoefte aan meer onderling contact. Om afspraken helder te krijgen, bijvoorbeeld omtrent planning: wanneer worden de brieven verstuurd? Wanneer wordt er feedback geleverd? Maar ook om verwachtingen helder te krijgen: welk niveau mag je verwachten van deze leerlingen? Waarop beoordelen de trainers en waarop de docenten? Een van de trainers geeft aan dat het vrij veel eigen tijd kost en dat onduidelijke communicatie extra tijd kost. Een gastdocent die betrokken was bij het vak Sollicitatietraining heeft voor JINC al een aantal maal het programma WerkWijs op VMBO-scholen gegeven. Hij heeft veel vertrouwen in dat programma en vraagt zich wel af waarom WerkWijs niet gevolgd is bij Helpende Zorg en Welzijn. Want “dat ligt al kant en klaar” en hij heeft het idee dat dit effectiever is. Leerlingen leren meer van elkaar en er is meer tijd om te oefenen met trainers. Er was nu in de planning volgens hem te weinig tijd gelaten voor de voorbereiding voor de trainer en voor individuele feedback na het gesprek, het was een beetje ‘lopendebandwerk’. Nog een aantal praktische tips van de betrokken (gast-)docenten: ‘Verstuur de brieven per mail in plaats van met de post, dat maakt het onnodig complex.’ ‘Zorg dat er twee ROC-docenten aanwezig zijn bij de lessen.’ ‘Zorg voor standaardvacatures, dat maakt het overzichtelijker voor docent en trainer.’ ‘Voeg een extra oefenronde toe bij de sollicitatietraining, bijvoorbeeld met een filmpje van een echt sollicitatiegesprek, of door het werkveld een keertje extra te laten langskomen.’
Ook de leerlingen is gevraagd of ze iets misten tijdens de lessen of dat er onderdelen waren die ze niet leuk vonden. Dat bleek niet het geval, een aantal vond het hier en daar een beetje saai of langdradig, maar verder was er geen kritiek. Op de vragen of ze zich door de lessen goed voorbereid voelden op stage, het zoeken en beoordelen van een vacature, het schrijven van een CV of brief en op het voeren van een sollicitatiegesprek wordt dan ook door vrijwel alle leerlingen positief geantwoord. Verbeterpunten voor de stage De stagebegeleiders die wij spraken vinden het heel goed dat er aandacht is voor werknemersvaardigheden en zien het nut van het betrekken van het werkveld. Wel hebben zij twee tips. Ten eerste vinden zij dat de leerlingen beter voorbereid kunnen worden op de stageplek en de taken, bijvoorbeeld door leerlingen snuffelstages te laten lopen: een of enkele dagen meekijken op verschillende stageplekken. Als dat teveel organisatie vraagt kunnen er ook mensen uit de verschillende werkvelden naar school gehaald worden. Zij kunnen vertellen over het werk, de regels die daar heersen en de taken die stagiairs bij hun uitvoeren, als aanvulling op de lessen die ze nu geven in de pilot.
28
Pilots Werknemersvaardigheden
Een tweede punt dat stagebegeleiders heel belangrijk vinden is regelmatig contact tussen hen en de begeleiders van school. Het werkveld vindt dat er meer contact moet zijn tussen school en de stageplek dan dat er over het algemeen is. Hierdoor krijgt school een duidelijk beeld van het stageverloop en ook voor de leerlingen is dit goed. Uit de interviews met de stagebegeleiders wordt duidelijk dat dit een erg belangrijk punt is voor hen, het komt in alle gesprekken aan de orde. Als er regelmatig telefonisch en face to face contact is geven de stagebegeleiders aan dat ze dit heel prettig vinden, is er weinig contact met school, bijvoorbeeld alleen aan het begin en aan het einde van de stage, wordt dit als verbeterpunt aangedragen. De leerlingen is in de tweede vragenlijst ook gevraagd naar het gesprek tussen school en de stageplek. Bij zestien van de 22 leerlingen is er een gesprek geweest tussen de stagebegeleiders van de stageplek en van school, veertien van hen waren zelf ook aanwezig bij dat gesprek. De meeste leerlingen vonden het prettig dat het gesprek er was, omdat dit hen een beeld gaf van wat er goed ging en wat niet, wat verbeterpunten zijn en omdat ze dan zelf konden aangeven hoe het ging. Drie leerlingen vonden het niet nuttig dat het gesprek er was omdat het geen toegevoegde waarde had. Drie van de leerlingen bij wie er geen gesprek was geven aan dat ze dit wel graag hadden gehad: ‘Dan kan ik een beter inzicht krijgen waarin ik nog moet ontwikkelen.’ (leerling parallelklas) ‘Dan kunnen ze kijken of ze precies hetzelfde over mij denken.’ (leerling parallelklas) ‘Ik ben later begonnen met stage en wist niet hoe en wat na het afronden van mijn werk. En mijn stagebegeleidsters wilden ook een gesprek.’ (leerling pilotklas)
2.4 Samenvatting Op de opleiding Helpende Zorg en Welzijn hebben er twee leerjaren meegedaan aan de pilot werknemersvaardigheden. Leerlingen uit het eerste jaar volgden in aanloop naar hun eerste stage het vak Stagevoorbereiding, tweedejaarsleerlingen volgden het vak Sollicitatietraining. Twee eerstejaars klassen volgden het aangepaste vak, zij zijn de ‘pilotgroep’, de twee andere klassen volgden het vak volgens de oude opzet, de ‘parallelgroep’. Bij Stagevoorbereiding kregen de leerlingen negen lessen in jezelf voorstellen, het voeren van een zakelijk telefoongesprek en kennismakingsgesprek en het maken van een motivatiebrief en CV. In de pilotklassen was er tijdens een aantal lessen een gastdocent uit het werkveld aanwezig om deze vaardigheden met de leerlingen te oefenen. In de parallelklassen oefenden de leerlingen met elkaar en de docent. De sollicitatiegroep volgde tien lessen waarin zij leerden een vacature te zoeken en een sollicitatiebrief te schrijven. Ook bezochten zij een uitzendbureau en oefenden ze sollicitatiegesprekken. Ook bij deze groep is het werkveld op enkele momenten betrokken. De twee klassen die de sollicitatietraining deden waren ‘zwakke klassen’, van de klassen die aan de pilot stagevoorbereiding meededen was een klas een ‘zwakke klas’. Bij leerlingen van de zwakkere klassen is bijvoorbeeld sprake van een taalachterstand. Stagebegeleiders en (gast-)docenten vinden het belangrijk dat er op de opleiding aandacht is voor werknemersvaardigheden. Leerlingen moeten de regels leren kennen, hoe stel je je op en wat wordt er van je verwacht? Over de nieuwe opzet van het vak is men positief. Betrokkenen merken dat het oefenen met het werkveld de leerstof
29
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
realistischer maakt en leerlingen vonden het spannend, leuk en leerzaam. Het beeld van de ‘ongemotiveerde stagiair’ wordt bij de opleiding Helpende Zorg en Welzijn herkend, zij het genuanceerd. Hoe succesvol leerlingen zijn verschilt per jaar en per individu, net als de werknemersvaardigheden. Zowel docenten als stagebegeleiders zijn van mening dat vooral de thuissituatie en opvoeding een grote rol spelen in de houding van een leerling. Het kan volgens hen wel zo zijn dat bepaalde problematiek (eenoudergezinnen, betrokkenheid van jeugdzorg et cetera), vooral grootstedelijke problematiek is. Gebrekkige werknemersvaardigheden uit zich vooral in geslotenheid, brutaliteit, een gebrek aan assertiviteit en het niet houden aan de regels (bijvoorbeeld: op tijd komen, jezelf netjes afmelden, niet eten als je met je werk bezig bent). Ze vinden dat het vak het belangrijkst is voor de groep leerlingen bij wie dit van huis uit niet goed is meegegeven, voor anderen zijn het misschien ‘open deuren’. Dat blijkt ook uit de reacties van de leerlingen, sommigen geven aan veel geleerd te hebben, waar anderen niets nieuws hoorden. Stagebegeleiders uit het werkveld zijn over het algemeen erg positief over stagiairs van deze opleiding. Ook de docenten geven aan dat de stages dit jaar vrijwel allemaal heel goed zijn verlopen. Niemand kan echter zeggen of dit het gevolg is van de veranderde lesvorm. De meesten denken dat de lessen vooral voor bewustwording zorgen bij de leerlingen en dat het daadwerkelijke gedrag pas in de stage moet blijken en eventueel bijgestuurd kan worden. In de interviews komen ook een aantal aandachtspunten naar voren. Bijvoorbeeld dat er onduidelijkheid heerst over de taken en de verantwoordelijkheden van de stagiairs in de dagelijkse stagepraktijk. Enerzijds bij stagiairs die volgens stageadressen vaak met onrealistische verwachtingen komen, bijvoorbeeld dat ze bij een kinderdagverblijf volledig mogen meelopen op de groep terwijl ze ook huishoudelijke taken moeten uitvoeren. Anderzijds bij stagebedrijven: ‘wat mag een stagiair van deze opleiding wel en wat mag niet?’ In de toekomst zou hier tijdens de stagevoorbereiding dan ook meer aandacht voor moeten zijn, vinden vooral de stagebegeleiders. Een mogelijke oplossing is het invoeren van snuffelstages, waarbij leerlingen een of enkele dagen meekijken in de verschillende sectoren waar ze stage kunnen gaan lopen. Als dit onuitvoerbaar blijkt, kan er ook op school meer inhoudelijke en praktische informatie worden gegeven door gastdocenten, bijvoorbeeld tijdens het vak stagevoorbereiding. De verwachting is dat werknemersvaardigheden samenhangen met motivatie en dat motivatie samenhangt met realistische verwachtingen en een passende stageplek. Vanuit het werkveld is er behoefte aan meer contact met mentoren van school. Momenteel komt de mentor in principe twee keer langs op het stageadres, een keer aan het begin en een keer aan het einde van de stage. Tussentijds hebben de mentor en de stagebegeleider een keer telefonisch contact en verder alleen bij problemen. Dat zou volgens hen een beter beeld van het verloop van de stage schetsen. Enkele mentoren nemen tussentijds vaker contact op, en dit wordt als zeer prettig ervaren door de stagebegeleiders. Ook leerlingen vinden het prettig en belangrijk dat er contact is tussen school en de stageplek.
30
Pilots Werknemersvaardigheden
3 Calvijn Handel en Verkoop
De derde opleiding waar de pilot Werknemersvaardigheden werd uitgevoerd, is op het Calvijn met Junior College. De pilot is in twee derdejaars klassen die kiezen voor het domein Handel en Verkoop uitgevoerd. Deze leerlingen volgen een VM2-traject. Hierbij halen de leerlingen in één leerroute een MBO-2 diploma, zonder de overstap van vmbo naar MBO te hoeven maken. Op het Calvijn volgen veel leerlingen leerwegondersteunend onderwijs (LWOO). JINC heeft de uitvoering van de pilot op het Calvijn op zich genomen, door het uitvoeren van de training WerkWijs. Bij deze intensieve training leren vmbo-leerlingen sociale en communicatieve vaardigheden die nodig zijn tijdens hun loopbaan. Aan de hand van rollenspellen ervaren de leerlingen wat voor taalgebruik of gedrag het meest effectief is. 4 Het idee is dat hiermee die kans op een succesvolle stage of (bij)baan wordt vergroot . De trainingen worden gegeven door trainers die als zzp’er verbonden zijn aan JINC. Bij een deel van de lessen is iemand uit het werkveld aanwezig (gastdocent), bijvoorbeeld om een sollicitatiegesprek met de leerlingen te oefenen. De trainers zijn bekend met het materiaal en met de doelgroep. Tabel 3.1 Respons Calvijn met Junior College Handel en Administratie (absoluut) tijdens vak
23 mei-26 juni 2013
interviews docenten
2
interview trainer WerkWijs
1
interviews werkveld (gastdocenten)
2
enquête leerlingen
23
3.1 Het vak Op het Calvijn is besloten om het programma WerkWijs uit zes in plaats van de gewoonlijke acht lessen te laten bestaan. Daarnaast is het programma aangepast op de wensen van het Calvijn. Betrokkenen vanuit JINC en vanuit de opleiding zijn vooraf samengekomen om te bespreken hoe de training eruit zou zien. WerkWijs wordt bij voorkeur gegeven aan kleine groepjes. De twee klassen zijn daarom in tweeën gesplitst en twee trainers hebben ieder de helft van elke klas op zich genomen. Zo bleven er ongeveer acht leerlingen per groepje over. Daarnaast waren er vier mensen uit het werkveld betrokken bij de training. Deze gastdocenten oefenden een zakelijk telefoongesprek en een sollicitatiegesprek met de leerlingen. De laatste les was een ‘les op locatie’, hierbij gaven de leerlingen een pitch bij de betrokken gastdocent op kantoor. De docenten van het Calvijn keken bij de verschillende groepjes van hun eigen leerlingen mee met de training. Volgens betrokkenen van JINC is het echter het meest ideaal als de docenten ook een deel van de training geven. Op deze manier leren de docenten een 4
JINC in samenwerking met O+S, Onderzoek WerkWijs, maart 2013.
31
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
nieuwe manier van lesgeven, en kan dit ook worden doorgezet als de training is afgelopen en de trainers dus weer weggaan bij de school. Een belangrijk onderdeel van de training is dat de leerlingen bij elkaar meekijken. Als er bijvoorbeeld een sollicitatiegesprek wordt geoefend gaat de gastdocent met een leerling voorin de klas zitten. De andere leerlingen kijken toe en mogen feedback geven. De ervaring van JINC hiermee is dat de leercurve op deze manier erg hard kan gaan. De leerlingen leren namelijk van elkaars fouten, dus gedurende de les worden de gesprekken steeds beter. Een veilige omgeving is hiervoor wel een voorwaarde.
‘Doordat leerlingen bij elkaar meekijken zie je een leercurve die soms best wel hard gaat. Want een leerling heeft het gedaan en die krijgt dan feedback. De volgende kan dat alweer meenemen.’ (ontwikkelaar)
Draagvlak / mening over stagiairs De betrokkenen bevestigen dat er soms sprake is van ongewenst gedrag en/of gebrekkige sociale vaardigheden bij deze leerlingen. De docenten merken echter op dat gedrag soms wederkerig is. Zo zijn er bijvoorbeeld stagebedrijven die stagiairs alleen maar inzetten voor simpele klusjes waar ze weinig van leren. Hierdoor raken de stagiairs gefrustreerd wat kan leiden tot ongemotiveerd gedrag. ‘Soms kan je het ook wel begrijpen, dan ligt het aan het stagebedrijf zelf. (..) Ze krijgen bepaalde opdrachten (..) en dan leren ze daar helemaal niks. Ze moeten de hele tijd alleen maar vakkenvullen. (..) Je merkt gewoon frustratie, luister, ik werk hier gratis, en ik leer helemaal niks. En op een gegeven moment gaan ze op een andere manier reageren.’(docent)
Betrokkenen vanuit JINC geven ook aan het beeld van de ongemotiveerde stagiairs wel te herkennen. Zij denken echter dat dit (deels) te maken heeft met de thuissituatie. Als de omgeving waarin kinderen opgroeien niet optimaal is, uit dit zich mogelijk ook in gebrekkige sociale vaardigheden. Daarnaast heeft dit ook te maken met motivatie vanuit huis. Als de ouders niet weten hoe ze hun kind kunnen ondersteunen en kunnen motiveren voor een opleiding, kan dit leiden tot een minder succesvolle schoolloopbaan. ‘Wat ik zag is dat ze ook vanuit thuis beïnvloedbaar waren. In de zin van dat de vader of de moeder een bepaald beroep had en dat ze het ook die kant op wilden. Of dat vader of moeder druk achter hen zetten, van opleiding is belangrijk, je moet studeren. (..) Er zijn wel succesverhalen waarbij het wel gebeurt. Er zijn ook succesverhalen waarbij het vanuit huis minder gebeurt maar dat zo iemand een intrinsieke motivatie heeft om ergens naartoe te werken, maar je ziet ook heel veel dat er sprake is van onvoldoende motivatie is, structuur van huis uit. (..) Ik denk dat wat speelt, of wat de boel beïnvloedt is dat ze onvoldoende inzicht hebben, of vaardigheden hebben om het zelf te doen, om te weten van hoe moet ik mijn kind daarbij helpen.’ (gastdocent)
Een betrokkene vanuit JINC geeft daarnaast de tip om het als bedrijfsleven ook eens van de andere kant te bezien: is er misschien voordeel te halen uit het feit dat het gaat om ‘pubers die het gewend zijn om meer voor zichzelf op te komen’? Dat ze deze eigenschap wellicht ook kunnen gebruiken. De gastdocenten doen vrijwillig mee met WerkWijs en doen dit vaak vanuit een maatschappelijk belang. De betrokkenen die wij hebben gesproken, werken zelf niet met
32
Pilots Werknemersvaardigheden
MBO-2 stagiairs en hebben in dit opzicht dus ook geen baat bij meedoen met het project. Ze kunnen de training namelijk niet gebruiken om goede stagiairs eruit te pikken, zoals we wel soms zagen bij de pilot Koken en Gastheerschap. Ze doen het dus voor de leerlingen, maar geven aan hier tegelijkertijd zelf ook van te leren. Bijvoorbeeld dat de eerste indruk bij deze leerlingen vaak niet erg positief is, maar dat je hier ook doorheen moet prikken. Zoals een gastdocent zegt: ‘Het vreet energie, maar ik leer er zelf heel veel van. Ik leer ook gewoon hoe die wereld werkt. (..) De wereld van het vmbo, maar ook hoe die kinderen in de wereld staan. En waar je rekening mee moet houden en doorheen moet prikken als werkgever, in de manier waarop mensen zich aan je presenteren. (..) Dus naast dat zij leren hoe zij zich in een bedrijf horen te gedragen, daarnaast leer ik ook doorprikken bij mensen die uit zo’n achtergrond komen van ja, laat je eerste oordeel niet teveel doorklinken in hoe je er na een paar dagen over denkt.’ (gastdocent)
3.2 Verwachtingen en ervaringen Alle betrokkenen zijn positief over de training. Bij een deel van de leerlingen zien ze dat zij zich ontwikkelen, dat ze zich volwassener opstellen en dat ze zekerder worden over zichzelf en zich ook op deze manier presenteren. ‘..dat ze gegroeid zijn in zes weken van heel verlegen en onzeker of niet weten hoe ze zich moeten gedragen, dat ze zichzelf presenteren en dat ze kunnen zeggen waar ze goed in zijn en wat hun succesverhaal is en waarom het goed zou zijn dat ze daar aangenomen worden.’ (trainer)
Bijna alle leerlingen geven aan dat ze de training leerzaam en leuk vonden. Ze geven aan dat de sfeer goed was en dat ze veel hebben geleerd. ‘Dat ik mezelf moet zijn, en niet naar
Door de betrokkenen wordt aangegeven dat het belangrijk is dat de cursus de vorm van een training heeft: leerlingen moeten in rollenspelen actief aan de slag met de vaardigheden. Sociale vaardigheden kun je volgens hen alleen leren door ermee te oefenen en te experimenteren.
anderen moet kijken.’ ‘Het was gezellig, leuk, we deden leuke opdrachten.’ ‘Onze trainer hielp als je iets had op stage. Hij gaf een nuttige cursus.’
‘Filmpje kijken dat kunnen we allemaal, maar doe het zelf. Laat het maar eens zien.’ (werkveld) ‘Je kunt wel iemand voor de klas zetten die een leuk verhaaltje komt geven over hoe het gaat, maar dan is het een leuk verhaal en dan lopen ze de klas uit en dan zijn ze het vergeten. Sociale vaardigheden moet je ervaren, moet je voelen, moet je zien en horen. En ook experimenteren daarmee. Ervaren dat het niet altijd zo gaat als je denkt dat het gaat. Nieuwe dingen aangrijpen waardoor het beter kan gaan en dan succes ervaren. Een training is toch wel iets anders dan lesgeven.’ (trainer)
Naast het belang van een actieve lesvorm, vinden alle betrokkenen het belangrijk dat het werkveld bij de lessen is betrokken. Door de rol die de gastdocenten spelen nemen de leerlingen de training serieuzer. Daarnaast krijgen de leerlingen door het bezoeken van de bedrijven een idee van hoe een bedrijf er van binnen uitziet. Er wordt wel opgemerkt dat
33
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
er bij de laatste bijeenkomst veel tijd verloren gaat doordat de leerlingen naar een bedrijf moeten komen en ook weer op tijd terug naar school moeten voor de volgende les. ‘Dat ze er een beetje een voorstelling bij krijgen. Een voorstelling van hoe werkt dat? Kan ik daarin aarden? Maar in ieder geval dat ze zicht krijgen op hoe een administratief bedrijf er van binnen uitziet.’ (gastdocent) ‘Bedrijfsbezoek is van vitaal belang. Dat is echt de praktijk. Ik merkte bijvoorbeeld bij de leerlingen dat dat een totaal ander gesprek was, echter.’ (docent)
De training was niet voor alle leerlingen een succes. Betrokkenen vanuit JINC gaven aan dat bij hen niet duidelijk was van tevoren dat het om lastige klassen ging, iets dat wel bij de school bekend was. Een deel van de leerlingen die meededen aan de pilot heeft te kampen met faalangst en extreme concentratieproblemen, wat het lastig maakte de groep rustig te houden en iedereen volledig bij de training te betrekken. ‘Ze vinden het heel lastig om te falen. Moeilijk, spannend. Ze moeten, ze willen het meteen goed doen en daardoor wordt de lat zo hoog gelegd dus dat ze het niet meer durven. Dat ze het uit de weg gaan. Dus waar ze tegenaan lopen is, ze hebben een bepaald beeld van hoe iemand het zou moeten doen en ze hebben het gevoel dat kan ik toch nooit want ik ben vmbo en vmbo heeft een slecht imago.’ (trainer)
De trainers hadden in het begin moeite om de training met de leerlingen uit te voeren. Vooral omdat er een groepje leerlingen was dat de training zodanig verstoorde, dat het niet mogelijk was met hen te werken. Uiteindelijk is besloten om hen uit de klas te zetten, hierdoor ontstonden er kleinere groepen. Daardoor kregen de leerlingen meer individuele aandacht, wat volgens de betrokkenen gunstig is. ‘Ik ben eigenlijk in het begin alleen maar bezig met gedrag, opvoeden. (..) Calvijn is daar wel bijzonder in, een uitzondering. (..) Ik had eigenlijk een soort opvoedkundige training, hoe gedraag je je in de klas, hoe ga je met elkaar om? Puur en alleen hoe leren wij in deze klas. Hoe gaan we met elkaar om?’ (trainer) ‘Dus ik ben de eerste twee bijeenkomsten bezig geweest met ‘wat gebeurt hier?’ En wie kan ik wel deze training geven en wie niet. Bij wie is een ander soort training gewenst, bijvoorbeeld veel meer gericht op gedrag en individueel, dus echt zware gedragsproblematiek.’ (trainer)
Hierbij wordt ook opgemerkt door één van de betrokkenen dat het gedrag van de leerlingen deels wordt veroorzaakt door de sfeer op school. Volgens de betrokkene missen de leerlingen duidelijke kaders. Zij voelen zich niet veilig op de school, wat zich uit in extreem verlegen gedrag bij leerlingen die al wat stiller zijn, en extreem druk gedrag bij leerlingen die hier wat meer aanleg voor hebben.
3.3 Tekortkomingen, beperkingen en tips De betrokkenen vinden het erg belangrijk dat er op scholen aandacht is voor dit soort trainingen. Ze geven dan ook allemaal aan dat het goed is om hiermee door te gaan en dat hier tijd voor moet worden vrij gemaakt op scholen, zoals een trainer zegt: ‘Ik hoop dat scholen ervoor zorgen dat er ruimte wordt gecreëerd om structureel tijd vrij te maken voor dit soort programma’s. Nu hangen ze ergens aan het einde van een dag of wordt het tussendoor gepropt als een excursie. Dus ik hoop dat daar tijd wordt vrijgemaakt.’ (trainer)
34
Pilots Werknemersvaardigheden
Sociale vaardigheidstraining is volgens één van de betrokkenen zelfs zo belangrijk dat hier al eerder mee moet worden begonnen: ‘Als je vroeg kunt beginnen haal je veel meer winst. Dus dat gaan we doen, en het heeft ook te maken met ouders (..) Want die hebben op basisschoolleeftijd nog heel invloed op de opvoeding van hun kinderen, worden ze pubers wordt het lastig, meer afstand. (..) We hopen, door de thuissituatie te optimaliseren, en als je de opvoedingsvaardigheden van de ouders vergroot hebben die kinderen daar baat bij. Onder andere sociale vaardigheden zouden moeten vergroten, we gaan vaardigheidstraining geven.’ (gastdocent)
In het algemeen zijn de betrokkenen tevreden over de training WerkWijs. Zoals gezegd werd de training op het Calvijn voor het eerst gegeven in de vorm van zes bijeenkomsten, eerder waren dit acht bijeenkomsten. De betrokkenen verschillen van mening of de training beter is met zes of met acht bijeenkomsten. Eén van de gastdocenten vindt het te weinig om de leerlingen drie keer te zien, met vier bijeenkomsten heeft hij het gevoel meer te kunnen bereiken. Een andere gastdocent is het hier echter niet mee eens: hij vindt drie bijeenkomsten genoeg. Daarnaast wordt ook aangegeven dat bijeenkomsten van 2,5 uur wel vrij lang zijn, zeker gezien de verminderde concentratie van sommige leerlingen. Dit kan echter opgelost worden door de leerlingen halverwege even wat vrijer te laten. ‘Vorige keer trof ik ze vier keer en nu maar drie keer. Dat vond ik wel weinig. Liever een keer vaker, dan kun je iets meer bereiken. Het is prima, als iemand alle sessies er is. En als alles perfect loopt. Maar als je nog wat dingetjes die misschien net niet goed liepen wil bijtrekken, en dat gebeurt in dit soort groepen, is drie keer wel heel kort.’ (gastdocent) ‘Volgens mij voor een werkgever maakt het niet zoveel uit. Het gaat misschien met name om de trainingstijd van de trainer. Ik denk dat die daar meer over kan zeggen. Want de tijd dat ik, wat ik besteed heb aan hun dat is prima. Bellen, en ook nog oefenen en ook nog hier een presentatie. Tijdens die drie bijeenkomsten kan je ze voldoende tips geven vind ik.’ (gastdocent)
Alle betrokkenen vanuit JINC geven aan dat het van belang is dat de docent ook meedoet met de training, dus een deel van de groep op zich neemt. Op deze manier leert de docent ook hoe deze manier van ‘lesgeven’ werkt en kan hij/zij dit ook toepassen als de training voorbij is en de trainer dus weer vertrekt. Bij de training op het Calvijn hebben de docenten meegekeken, maar niet een deel van de groep op zich genomen. Een deel van de betrokkenen geeft aan dat deze manier niet de voorkeur heeft: ‘Voorheen was Werkwijs zo dat de klas werd opgedeeld in tweeën, ik deed de ene helft en de docent deed de andere helft. En we trainden de docent in zijn andere rol. Dus dat was normaal gesproken een ideale situatie. (..)En nu bij Calvijn is dat zij meer aan de zijlijn hebben gefaciliteerd. En niet, en het proces niet zelf hebben, niet zelf voor de groep hebben gestaan.’ (trainer) ‘Je hoopt natuurlijk dat het gedrag overgedragen wordt naar die docent, want die zit dagelijks met die leerlingen en die trainer die gaat weer weg. Dus je probeert wel veel aan kennisoverdracht te doen.’ (gastdocent)
35
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
Daarnaast wordt aangegeven dat bij specifieke groepen, zoals de twee klassen op het Calvijn, het extra van belang is een kennismakingsgesprek te houden met de leerlingen of wat achtergrondinformatie te verkrijgen over de leerlingen. Dit gesprek hoort nog niet bij de training maar geeft de trainer wel alvast een idee van de leerlingen met wie hij/zij gaat werken. Op deze manier gaat er bij de eerste training geen tijd verloren met kennismaken en heeft de trainer ook al een idee van wat voor groep leerlingen het is. ‘Het is heel zwaar geweest, de zwaarste tot nu toe. Binnen het vmbo. Ik zou het zeker nog een keer willen geven maar daarvoor wil ik samen met JINC en de docenten kijken hoe we de leerlingen daarin kunnen voorbereiden op de training. En hoe ze mij beter kunnen voorbereiden op de training en de leerlingen. Dus dan wil ik een voortraject. Iets van aandacht aan een voortraject.’ (trainer) ‘Het is belangrijk dat die trainer gewend is om met die doelgroep te werken. En het is ook belangrijk dat de werkgever, inzicht heeft over de achtergrond van de leerlingen. Het is heel erg belangrijk dat je het verschil weet tussen welk gedrag past bij een schoolniveau van een Calvijn, wat past bij andere scholen, in welke buurt zitten die scholen? Waar komen die leerlingen vandaan?’ (gastdocent)
Volgens de trainers en docenten is voor sommige leerlingen een gedragstraining wenselijk voordat ze aan een sociale vaardigheidstraining kunnen beginnen. De docenten geven daarnaast aan dat het voor deze leerlingen beter is om bepaalde onderdelen van de training één op één te oefenen, bijvoorbeeld het sollicitatiegesprek. Hierdoor kunnen de leerlingen elkaar niet afleiden of elkaar belachelijk maken. ‘Bijvoorbeeld dit soort gesprekken, met name bij sollicitatiegesprekken, moet niet in de hele groep van leerlingen, moet apart, moet gewoon per individu. Want op een gegeven moment gaan leerlingen solliciteren, medeleerlingen horen dat en ze maken rare geluiden tussen door en ze gaan de sfeer verpesten, en ze zijn stoorzenders. Mijn tip is dit soort gesprekken apart doen. Zoals in de praktijk is het ook gedaan, afgelopen week bij de laatste sessie, dit ging hartstikke goed, apart.’ (docent)
Eén van de gastdocenten is het hier echter niet mee eens. Het is volgens hem belangrijk dat de leerlingen bij elkaar meekijken, omdat ze hier veel van leren. Maar het is wel een onderdeel van de training dat je goed moet begeleiden. ‘Het is een proces wat je moet managen. Daar moet je gevoel voor hebben. Dat moet je in een groep bekijken. Wat gebeurt hier? En dan moet je ze corrigeren. Op een speelse manier. (..) Ik denk dat iedereen dat kan, maar je moet het gewoon doen. En je moet je, je moet vooral jezelf blijven. Dingen in een bepaalde mate accepteren en ook aangeven waar de grens ligt. Ik denk dat iedereen dat zou moeten kunnen, maar ik merk wel dat de ene toch makkelijker afgaat dan de andere.’ (gastdocent)
Daarnaast komt, net als bij de andere twee opleidingen, naar voren dat de opleiding goed contact tussen de opleiding en de stagebedrijven belangrijk vindt: ‘Het voorgesprek met zo’n begeleider is gewoon heel belangrijk.(..) Kijk op een gegeven moment heb je wel een soort database voor het netwerk, en dan zet je ze op goeie plaatsen neer en dat is iets wat je als goede school echt als speerpunt wil.’ (docent)
36
Pilots Werknemersvaardigheden
3.4 Samenvatting 5
De pilot op het Calvijn met Junior College, Handel en Administratie (VM2-traject ), is vormgegeven door JINC. JINC is een non-profit organisatie die jongeren uit 6 achterstandswijken op weg helpt naar een goede start op de arbeidsmarkt. Op het Calvijn hebben zij WerkWijs ingezet, ‘een intensieve training waarbij vmbo-leerlingen sociale en communicatieve vaardigheden leren die nodig zijn tijdens hun loopbaan’. De training is aangepast aan de wensen van het Calvijn, bijvoorbeeld door het toevoegen van het schrijven van een motivatiebrief. Daarnaast bestond de training uit zes in plaats van acht contactmomenten van 2,5 uur. Op de vraag of de betrokkenen het beeld van de ‘ongemotiveerde stagiair’ herkennen wordt bevestigd dat er inderdaad soms sprake is van ongewenst gedrag. Dit heeft echter meerdere oorzaken. Volgens hen is de thuissituatie van grote invloed op het gedrag van de leerlingen. De leerlingen op deze school komen uit een thuissituatie die niet altijd ideaal is. Zo is er veel armoede en hebben niet alle leerlingen ouders die hen (kunnen) ondersteunen gedurende de schoolloopbaan. De motivatie vanuit thuis voor het volgen van een opleiding is dan ook niet altijd aanwezig. Dit uit zich ook in gebrekkige sociale vaardigheden. De andere kant van het verhaal is dat de docenten aangeven dat er door stagebedrijven ook soms ‘misbruik’ wordt gemaakt van de stagiairs. Ze worden dan ingezet voor makkelijke klusjes waar ze zelf weinig van leren. Daarnaast wordt door één van de betrokkenen aangegeven dat stagebedrijven ook kunnen nadenken over hoe je stagiairs die het gewend zijn meer voor zichzelf op te moeten komen, juist ook goed kunt gebruiken. Alle betrokkenen zijn positief over de training. Bij een deel van de leerlingen zien ze zeker effect van de training. Gedurende de periode van zes weken zien ze dat de leerlingen zich ontwikkelen. Een belangrijk onderdeel van de training is dat de leerlingen het zelf doen, ze moeten intensief aan de slag met de vaardigheden. Daarnaast vinden alle betrokkenen het belangrijk dat het werkveld bij de lessen is betrokken en dat de leerlingen ook een bedrijf bezoeken tijdens de laatste trainingsbijeenkomst. Door deze aspecten nemen de leerlingen de training serieuzer en krijgen de leerlingen ook een idee van hoe een bedrijf er van binnen uitziet. De leerlingen geven zelf ook aan dat ze de training leuk en leerzaam vinden. Het gaat bij deze opleiding echter om een specifieke groep leerlingen. Het gaat voornamelijk om leerlingen die leerwegondersteunend onderwijs (LWOO) volgen. Een groot deel van de leerlingen heeft volgens betrokkenen te kampen met faalangst en concentratieproblemen. Een deel van de groep is na de tweede les uit de training geplaatst vanwege het verstoren van de training. Volgens betrokkenen vanuit JINC is voor deze leerlingen een ander soort training gewenst. Daarnaast gaf een betrokkene vanuit de opleiding aan dat het voor een deel van deze leerlingen beter is om oefeningen één op één uit te voeren. De groepsdynamiek zorgde er volgens hem namelijk voor dat dit niet werkt bij een deel van de groep. Een manier om op een betere manier de training te starten is volgens de betrokkenen vanuit JINC een kennismakingsgesprek met de docent 5
Bij een VM2-traject halen leerlingen in één leerroute een MBO-2 diploma, zonder de overstap van vmbo naar MBO te hoeven maken. Bij het Calvijn met Juniorcollege kunnen leerlingen dit traject volgen. 6 Jinc.nl
37
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
en/of de leerlingen. Als de trainer weet met wat voor soort groep hij/zij te maken heeft, is de kans kleiner dat het misgaat en gaat er tijdens de eerste bijeenkomst minder tijd verloren aan elkaar leren kennen. Doordat een deel van de groep vanwege het verstoren van de training uit de training is geplaatst, ontstonden er kleinere groepen. Dit had volgens de betrokkenen een gunstig effect, omdat de leerlingen nu nog meer individuele aandacht kregen. De docenten van de opleiding geven aan dat naast een goede voorbereiding voor de stage iets anders van belang is voor een succesvolle stage, namelijk het contact tussen de opleiding en de stagebedrijven. Een voorgesprek met de stagebegeleider is volgens de docenten van belang om onder andere te bespreken wat de werkzaamheden van de stagiair zullen zijn. Om het contact te verbeteren organiseert de opleiding een werkveldbijeenkomst, waar de stagebedrijven samenkomen.
38