INFO’ DIAG CITROËN
AFTER SALES SERVICE
DIAGNOSEAPPARATUUR CITROËN DISTRIBUTEUR NIEUWE AUTO'S - Afleveringstechnicus - Coördinator terugroepacties CITROËN ERKEND REPARATEURS - Servicemanager - Technisch specialist / Onderhoudstechnicus
LEXIA PROXIA CD 31
Nr. 216 15/03/05
DEZE MEDEDELING MOET WORDEN VERSPREID ONDER ALLE MEDEWERKERS DIE RECHTSTREEKS OF INDIRECT TE MAKEN HEBBEN MET DE DIAGNOSEAPPARATUUR VAN LEXIA / PROXIA
ONDERWERP: Hulp bij de diagnose van de BSI: ruitbediening.
BETREFT: De auto's CITROËN C4 en vernieuwd model C5.
Idnl216
1/18
Hulp bij de diagnose van de BSI (G10) Ruitenwissers
Geldig voor de volgende CITROËN-modellen: C4 Vernieuwd model C5
Behandelde symptomen die door de klant zijn gemeld - Bij het uitschakelen stoppen de ruitenwissers vóór niet in de juiste stand. - De gevoeligheid van de automatische modus voldoet niet. - Andere symptomen: diagnose van de werking van de ruitenwisser vóór (in de modi lage en hoge snelheid). - Bij het uitschakelen stopt de ruitenwisser achter niet in de juiste stand. - De ruitenwisser achter komt niet in beweging bij het achteruitrijden. - Andere symptomen: diagnose van de werking van de ruitenwisser achter.
Idnl216
2/18
Inhoudsopgave 1
Benodigd gereedschap
4
2
Garantie
4
3
Contact met de Technische Dienst
4
3.1
INLEIDING
4
3.2
VOORBEELD VAN TE VERSTREKKEN INFORMATIE
4
4
Aanbevelingen en voorzorgsmaatregelen
4
5
Herinnering aan de werkwijze
5
5.1
DE REGENSENSOREN
5
5.2
ACTIVEREN VAN DE AUTOMATISCHE RUITENWISSERFUNCTIE
5
5.3
NOODLOOPFUNCTIE VAN DE AUTOMATISCHE RUITENWISSERFUNCTIE
6
6
Voorafgaande controles
6
6.1
PROGRAMMEREN
6
6.2
[G10][S00] VOORAFGAANDE CONTROLE VAN DE BSI
7
7 7.1
Diagnose van de ruitenwisserfunctie vóór
11
[G10][S01] B IJ HET UITSCHAKELEN STOPT DE RUITENWISSER ACHTER NIET IN DE JUISTE STAND.
11
7.2
[G10][S02] DE GEVOELIGHEID VAN DE AUTOMATISCHE MODUS VOLDOET NIET
11
7.3
[G10][S03] ANDERE SYMPTOMEN: DIAGNOSE VAN DE WERKING VAN DE RUITENWISSER VÓÓR (IN DE MODI LAGE EN HOGE SNELHEID ).
8 8.1
Diagnose van de werking van de ruitenwisser achter
13
[G10][S05] DE RUITENWISSER ACHTER KOMT NIET IN BEWEGING BIJ HET ACHTERUITRIJDEN
8.3
13
[G10][S04] B IJ HET UITSCHAKELEN STOPT DE RUITENWISSER ACHTER NIET IN DE JUISTE STAND
8.2
12
14
[G10][S06] ANDERE SYMPTOMEN: DIAGNOSE VAN DE WERKING VAN DE RUITENWISSER ACHTER
17
1
Benodigd gereedschap
Een diagnoseapparaat.
2
Garantie
LET OP: voor de aanvaarding van de kosten van het vervangen van een BSI moet eerst toestemming worden gevraagd aan de Technische Dienst.
3
Contact met de Technische Dienst
3.1
Inleiding
Wij verzoeken u de volgende gegevens bij de fax aan de Technische Dienst te voegen: •
het
nummer
of
de
nummers
van
het
(de)
uitgevoerde
diagnoseschema('s)
(G01 t/m G11), •
de gevolgde diagnosesessie (S0x),
•
tot welke teststap u gekomen bent (optioneel, afhankelijk van de toegepaste testreeks).
3.2
Voorbeeld van te verstrekken informatie
U hebt het diagnoseschema G10 (Ruitenwissers) uitgevoerd, de sessie S06 betreffende de "Controle van de werking van de ruitenwissers achter" en u bent gekomen tot stap 2.1 van het overzicht. U dient dan een kopie van het diagnoseschema, met daarop aangegeven tot welke stap u gekomen bent, mee te faxen.
4
Aanbevelingen en voorzorgsmaatregelen
Vóór iedere andere handeling dient u het volgende te controleren: •
de accuspanning,
•
de zekeringen,
•
de juiste plaatsing van de shunt op de BSI. (De shunt moet zich bevinden in de positie "klant"),
•
of de BSI niet in noodloopfunctie werkt (zie onderstaand punt: Voorafgaande controle van de BSI). Idnl216
4/18
5
Herinnering aan de werkwijze
De ruitenwissermotor vóór wordt rechtstreeks aangestuurd vanaf de BSM. De elektrische bediening van de ruitenwisser achter geschiedt door de BSI. Opmerking: De BSM dient slechts als bedieningsorgaan. Het is de BSI die deze de opdracht geeft de ruitenwisser via het CAN-netwerk Carrosserie te activeren, al naar gelang de vraag ontvangen van de schakelmodule op de stuurkolom. 5.1
De regensensoren
De regensensoren van de auto's C4 en vernieuwd model C5 hebben een multiplexverbinding. De gevoeligheid van de regensensor wordt bepaald door een kalibratiebestand dat in de regensensor-/lichtsterktesensorcomputer wordt geprogrammeerd. Het programmeren van een nieuwe kalibratie kan geschieden met behulp van de diagnoseapparaten Lexia en Proxia (al naar gelang de beschikbaarheid van nieuwe instellingen). Opmerking: De kalibratie omvat de instellingen van de sensor voor de detectie van regen en de detectie van lichtsterkte. 5.2
Activeren van de automatische ruitenwisserfunctie
De activering van de automatische-ruitenwisserfunctie. •
wordt ingeschakeld door het ruitenwisserschakelaar in de stand "Auto" (of interval bij de C4) te zetten,
•
wordt bevestigd door langzaam wissen van de ruitenwisser vóór.
Telkens nadat het contact is afgezet, moet de automatische ruitenwisserfunctie opnieuw worden geactiveerd.
Idnl216
5/18
5.3
Noodloopfunctie van de automatische ruitenwisserfunctie
In geval van een probleem met ten minste een van de onderdelen van de ruitenwisserfunctie vóór, wordt de noodloopfunctie geactiveerd: •
in geval de schakelmodule (of het stuurwiel met vast middengedeelte met bedieningstoetsen) niet goed werkt, functioneert de ruitenwisser vóór in de intervalfunctie,
•
in geval de BSM niet werkt, functioneert de ruitenwisser vóór met lage snelheid.
6
Voorafgaande controles
6.1
Programmeren
Enkele programmeerparameters zijn opgeslagen in het geheugen van de BSI's. Dit zijn: •
de parameter "Optie regensensor" (ja/nee),
•
de parameter "Optie regensensor / lichtsterktesensor" (ja/nee),
•
de parameter "Aanwezigheid van een ruitenwisser achter" (ja/nee),
•
de parameter "Optie: ruitenwisser achter" (afwezig/aanwezig).
LET OP: de weergave van programmeerparameters hangt af van hun aanwezigheid in de software van de BSI. Het diagnoseapparaat zal alle genoemde parameters of slechts enkele daarvan tonen, afhankelijk van de softwareversie van de BSI.
De parameters zijn toegankelijk nadat een diagnoseapparaat is aangesloten op de BSI en het menu "HANDMATIG PROGRAMMEREN", "CONFIGURATIE" en vervolgens "VERLICHTING-SIGNALISERING-ZICHT-ACHTERUITKIJKSPIEGELS" is gekozen.
Idnl216
6/18
6.2
[G10][S00] Voorafgaande controle van de BSI
Stap 1 Identificatie van een BSI in noodloopfunctie: - Eerste geval: wanneer het contact wordt ingeschakeld en de verlichtingsschakelaar zich in de stand 0 bevindt, gaan de parkeerlichten van de auto branden (achter of voor of allebei). - Tweede geval: de motor loopt, de dimlichten vóór branden en de ruitenwisser vóór wist met intervallen of met lage snelheid.
Stap 2 De BSI Vertoont deze de symptomen van de noodloopfunctie?
Nee
Ja Stap 4 Controleer de zekeringen en de voeding van de BSI – repareer ze indien nodig.
Stap 3 Einde van het diagnoseschema
Stap 5 Sluit een diagnoseapparaat aan op de BSI, selecteer het menu "IDENTIFICATIE". Kunt u de softwareversie van de BSI lezen? Is deze coherent met de gebruikelijke softwareversies? (Softwareversie moet beslist hoger zijn dan 01.00).
De BSI reageert niet op het diagnoseapparaat. Stap 5.1 Einde van het diagnoseschema Controleer de verbinding tussen het diagnoseapparaat en de diagnosestekker, de toestand van de diverse verbindingen en of de communicatie-interface van het diagnose apparaat functioneert. Als alles in goede staat verkeert, mag de BSI worden vervangen.
Idnl216
Ja
Ga naar stap 6
Nee
Ga naar stap 10
7/18
Stap 6 Is de BSI nieuw? (afkomstig van de Afdeling Onderdelen)
Ja
Stap 7 Einde van het diagnoseschema
Nee
Vervanging van de BSI is toegestaan. Stap 8 Is de BSI eerder geüpdatet?
Ja
Nee Stap 9 Herhaal het updaten van de BSI ten minste driemaal. Bij de derde poging is vervanging van de BSI toegestaan.
Ga naar stap 10
Idnl216
8/18
Stap 10 1) Sluit een diagnoseapparaat aan op de BSI. Kies het menu "PROGRAMMEREN" en vervolgens "Klantoptie", programmeer de parameter "Typen appèllichten" op "Geen appèllichten". 2) Schakel de appèllichten en de automatische ontsteking van de koplampen uit met behulp van het gebruikersvoorkeurenmenu (de toets MENU op het stuurwiel of op de autoradio). 3) Schakel het contact in (+ APC).
Aan een van de twee volgende voorwaarden wordt niet voldaan: • de parkeerlichten vóór en achter branden; • de ruitenwisser vóór functioneert in de stand langzaam of in de stand interval.
Controleer de werking van de parkeerlichten vóór en achter alsmede de werking van de ruitenwisser vóór.
De parkeerlichten vóór en achter branden en de ruitenwisser vóór werkt in de stand langzaam of in de stand langzaam interval.
Ga naar stap 14
Stap 11 Bedien de drukknop voor het ontsteken van de alarmlichten. Gaat de LED van de drukknop branden als u de drukknop bedient?
Nee
Stap 12
De BSI is de oorzaak Vervanging van de BSI is toegestaan.
Ja
Stap 13 Sluit een diagnoseapparaat aan op de airbagcomputer. Selecteer het menu "Identificatie" Bent u in staat de onderdelen van het identificatiescherm van de airbagcomputer te lezen? Nee
Stap 13.2 Richt het storingzoeken op de schakelmodule op de stuurkolom (of het vaste middengedeelte van het stuur) en op het CAN-multiplexnetwerk Carrosserie. Als het CAN-netwerk Carrosserie in goede staat verkeert, mag de BSI worden vervangen.
Idnl216
Ja
Stap 13.1 Indien de verbinding tussen de schakelmodule op de stuurkolom en de BSI in goede staat verkeert, vervangt u de schakelmodule op de stuurkolom of het vaste middengedeelte van het stuur (bedieningsblok op de stuurkolom). Het ligt niet aan de BSI, vervanging is niet toegestaan .
9/18
Stap 14 Schakel het contact in. Controleer de werking van de parkeerlichten vóór en achter alsmede de werking van de ruitenwisser vóór.
De parkeerlichten vóór en achter branden niet en de ruitenwisser vóór werkt in de stand langzaam of in de stand langzaam interval.
Aan een van de twee onderstaande voorwaarden wordt niet voldaan: • de parkeerlichten vóór en achter branden niet; • de ruitenwisser vóór functioneert in de stand langzaam of in de stand interval.
Stap 14.1 De BSM is de oorzaak. onderzoek op de computer.
Richt
het
LET OP: programmeer de parameter "Typen appèllichten" in de BSI zoals deze oorspronkelijk was.
Stap 16 Schakel het contact in
Ja
Branden de parkeerlichten vóór wel en de parkeerlichten achter niet? Stap 15.2 Richt uw onderzoek op de verbinding tussen de schakelmodule op de stuurkolom (of het vaste middengedeelte van het stuur) en de BSM, en op de BSM.
Nee
Stap 17.2 Vervanging van de BSI is toegestaan.
LET OP: programmeer de parameter "Typen appèllichten" in de BSI zoals deze oorspronkelijk was.
Idnl216
10/18
7
Diagnose van de ruitenwisserfunctie vóór
7.1
[G10][S01] Bij het uitschakelen stopt de ruitenwisser achter niet in de juiste stand.
In geval de ruitenwisser tot stilstand is gekomen in een verkeerde positie, zonder dat de auto andere symptomen vertoont: het ligt niet aan de BSI; vervanging is niet toegestaan.
Richt het storingzoeken op de ruitenwissermotor, op de BSM en de bedrading tussen de twee organen. 7.2
[G10][S02] De gevoeligheid van de automatische modus voldoet niet
Dit is het geval wanneer het erop lijkt dat de wisfunctie te traag of te snel wordt geactiveerd. Te verrichten handelingen (zonder diagnoseapparaat): •
controleer de regensensor (met water),
•
controleer of de binnenzijde van de voorruit schoon is,
•
controleer de plaatsing van de sensor op de voorruit.
Te verrichten handelingen met een diagnoseapparaat: •
controleer of de regensensor recentelijk nog is gekalibreerd.
LET OP: Het ligt niet aan de BSI, vervanging is niet toegestaan.
Idnl216
11/18
7.3
[G10][S03] Andere symptomen: diagnose van de werking van de ruitenwisser vóór
(in de modi lage en hoge snelheid). Te verrichten handelingen: •
uitlezen van de BSI,
•
uitlezen van het storingenoverzicht,
•
verhelp de storingen die eventueel te maken hebben met de ruitenwisser vóór.
Indien aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan: •
gedeeltelijk of geheel niet goed functioneren heeft alleen betrekking op de modi lage en hoge snelheid van de ruitenwisser vóór,
•
geen noodloopfunctie BSI,
•
geen communicatiestoring tussen de schakelmodule op de stuurkolom (of het stuur met vast middengedeelte met bedieningstoetsen) en de BSI,
•
geen communicatiestoring tussen de BSM en de BSI,
ligt het probleem niet bij de BSI; vervanging is in dit geval niet toegestaan.
Nadat de basiscontroles zijn uitgevoerd (zekeringen, doorverbinding van de elektrische bedrading), moet u het onderzoek richten op de volgende onderdelen: •
de schakelmodule op de stuurkolom (of het stuur met vast middengedeelte met bedieningstoetsen),
•
de BSM.
Idnl216
12/18
8
Diagnose van de werking van de ruitenwisser achter
Voer van onderstaande diagnoseschema's díe uit, die betrekking hebben op de symptomen van uw auto. 8.1
[G10][S04] Bij het uitschakelen stopt de ruitenwisser achter niet in de juiste stand
Te verrichten handelingen: •
Sluit een diagnoseapparaat aan op de BSI.
•
selecteer het MENU "Parametermetingen" en vervolgens "Zicht" en voer de volgende handelingen uit:
•
Schakel de ruitenwissers achter in en let op de parameter "Informatie vaste stop ruitenwissers achter"
Indien de toestand van de parameter niet regelmatig verandert (Ja / Nee) tijdens de werking van de ruitenwissers, controleer dan de bedrading en de werking van het ingebouwd ruststandcontact van de ruitenwissermotor achter.
Indien het ruststandcontact van de ruitenwissermotor en de elektrische bedrading in orde zijn, is de BSI defect en mag deze vervangen worden.
Idnl216
13/18
8.2
[G10][S05] De ruitenwisser achter komt niet in beweging bij het achteruitrijden
STAP 1 Sluit een diagnoseapparaat aan op de BSI. Selecteer het menu "Programmeren", "Klantopties" en controleer of de functie "Inschakelen ruitenwisser achter tijdens achteruitrijden" is geprogrammeerd als "Ja".
Nee
Is de storing
Einde van het
nog steeds aanwezig?
diagnoseschema.
Ja STAP 2 Schakel de achteruitversnelling in. Controleer o f de achteruitrijlampen naar behoren werken.
Branden de
Nee
achteruitrijlampen? Ja
Ga door naar stap 3.
STAP 2.1 Voer diagnoseprocedure uit voor de ruitenwissers achter [G10][S06]
Idnl216
14/18
STAP 3 Sluit een diagnoseapparaat aan op de BSI, selecteer het menu "Parametermetingen" en vervolgens het menu "Zicht" en let op de parameter "Achteruitrijden ingeschakeld" Schakel de achteruitversnelling in.
Ja Heeft de parameter de waarde "Ja"?
Nee
Is de versnellingsbak een automatische versnellingsbak?
Nee
Ga door naar stap 4
Idnl216
STAP 3.1 Voer diagnoseprocedure uit voor de ruitenwissers achter [G10][S06]
Ja STAP 3.2 Ingeval van een automatische versnellingsbak: richt het storingzoeken op de versnellingsbak (uitlezen van storingen, enz.) Het ligt niet aan de BSI, vervanging is niet toegestaan. Einde van het diagnoseschema.
15/18
STAP 4 Controleer de achteruitrijschakelaar en de betreffende bedrading. Repareer dezen zo nodig.
Heeft de parameter "Achteruitrijden ingeschakeld" de waarde JA?
Nee
STAP 4.1 Richt het storingzoeken op de BSM teneinde weer de informatie te krijgen dat er achteruit wordt gereden. Het ligt niet aan de BSI, vervanging is niet toegestaan.
Ja
Blijft de oorspronkelijke storing bestaan?
Ja
Nee
STAP 4.2 Voer diagnoseprocedure uit voor de ruitenwissers achter [G10][S06]
Einde van het diagnoseschema.
Idnl216
16/18
8.3
[G10][S06] Andere symptomen: diagnose van de werking van de ruitenwi sser
achter
STAP 1 Controleer de zekeringen Controleer de voeding van de ruitenwisser en de programmering in de BSI.
STAP 2 Geef met een diagnoseapparaat de "Parametermetingen" weer van de schakelmodule op de stuurkolom (of stuur met vaste kern met bedieningstoetsen). Bedien de schakelaar van de ruitenwisser achter en let op de betreffende parameters.
Corresponderen de parameters met de standen van de schakelaar?
STAP 2.1 Het ligt niet aan de BSI, vervanging is niet toegestaan. Nee
Ja
Richt het storingzoeken op de schakelmodule op de stuurkolom (of het stuur met vast middengedeelte met bedieningstoetsen) Einde van het diagnoseschema.
Ga door naar stap 3.
Idnl216
17/18
STAP 3 Sluit een diagnoseapparaat aan op de BSI, selecteer het menu "Testen bedieningsorganen" en vervolgens "Zicht". Test de ruitenwisser achter. STAP 3.1 Ja Werkt de ruitenwisser achter?
Het ligt niet aan de BSI, vervanging is niet toegestaan. Als er nog steeds sprake is van een storing: Neem contact op met de technische dienst. Einde van het diagnoseschema.
Nee
STAP 3.2 Controleer de elektrische motoren. controleer de bedrading Als de elektromotoren en de bedradingen in goede staat verkeren, mag de BSI worden vervangen. Einde van het diagnoseschema.
Idnl216
18/18