Vooronderzoek Jeugd en Media Monitor
In opdracht van Kennisnet
Colofon Samenstelling Onderzoeker Madelon Vriezen (bureau mad@work) heeft het deskresearch uitgevoerd en samengesteld voor deze publicatie Eindredactie Jacq Zinken Grafisch ontwerp Ontwerphaven Uitgave Kennisnet, juni 2015
Vooronderzoek Jeugd en Media Monitor In opdracht van Kennisnet
Inhoudsopgave 5 6
8
1. Inleiding 2. Basisstatistieken van kinderen en jongeren in de 21e eeuw 2.1 Aantal kinderen en jongeren in Nederland 2.2 Aantal scholen en leerlingen in Nederland Conclusies
9
3. Kinderen, jongeren en digitale media
3.1 3.2
Bezit en gebruik: digitale apparaten per huishouden Gebruik van digitale media in de vrije tijd
18
4. Jongeren en 21e-eeuwse vaardigheden
4.1 Digitale geletterdheid onder kinderen en jongeren 4.2 Ict-vaardigheid onder kinderen en jongeren 4.3 Informatievaardigheid onder kinderen en jongeren 22 Conclusies
23
5. Ouders & leren met digitale media
5.1 Het perspectief van de ouders 5.2 Kansen en bedreigingen binnen het gezin 5.3 Kansen en bedreigingen voor ‘het leren’ 27 Conclusies
28
6. Onderwijs & leren met digitale media
6.1 Het perspectief vanuit het onderwijs 6.2 Kansen en bedreigingen van digitale media op school 6.3 Kansen en bedreigingen van digitale media voor ontwikkeling van ‘het leren’ Conclusies
32
33 35
7. Samenvatting van de onderzoeksresultaten en aanbevelingen Literatuurlijst
1.
Inleiding Hoe maken kinderen tussen 10 en 18 jaar gebruik van digitale media? En hoe gebruiken zij digitale media om te leren? Die vragen staan centraal in de Monitor Jeugd en Media, die we 23 juni publiceren. Voor die monitor doen we nieuw onderzoek onder 1700 kinderen. Voor we daarmee startten, wilden we zien wat het bestaande onderzoek ons leert. Daarbij is overigens de onderzoeksgroep iets breder, namelijk van 8 tot 18. Onderzoeker Madelon Vriezen van het bureau mad@work is de auteur van deze publicatie, die in begin mei werd afgerond. Trends in digitale media De afgelopen 5 jaar volgen de trends in digitale media elkaar in rap tempo op. Digitale media worden meer en steeds jonger gebruikt. Thuis zitten zeer jonge kinderen vanaf een jaar of 1 met tablets op hun schoot of spelen een spelletje op de smartphone van hun ouders. Voor veel peuters, kleuters, schoolgaande kinderen en jongeren is de tablet haast niet meer weg te denken uit hun dagelijks leven. Schoolgaande kinderen en jongeren gebruiken digitale media zoals het digibord en tablets op school om mee te leren. In het onderwijs is nu een duidelijke trend te zien van gebruik van mobiele apparaten. Het percentage laptops stijgt en de wifi-verbinding om laptops, tablets en mobiele telefoons te kunnen gebruiken is in de meeste onderwijsinstellingen aanwezig.
Monitoren van de 21e eeuwse vaardigheden In deze Monitor willen we nieuwe ontwikkelingen en trends op het gebied van digitale media en jongeren uiteenzetten aan de hand van de laatste onderzoeksresultaten. Op basis van die resultaten hopen we vooral meer inzicht te krijgen in de manier waarop jongeren omgaan met de nieuwe media, en wat voor betekenis die media (kunnen) hebben voor hun leerproces. We focussen ons vervolgens op het nieuwe leren volgens de 21e-eeuwse vaardigheden en de manier waarop digitale media daarbij worden ingezet. Ten slotte komen we tot een aantal aanbevelingen, zowel voor de (school)praktijk als voor vervolgonderzoeken.
6
F Vooronderzoek Jeugd en Media Monitor
2.
Basisstatistieken van kinderen en jongeren in de 21e eeuw De monitor die we in juni publiceren spitst zich toe op kinderen en jongeren in de leeftijd van 10 t/m 18 jaar, basisschoolkinderen van 10 t/m 12 jaar (groep 7 en 8) en leerlingen van de middelbare school. Voordat we ons richten op deze doelgroep en digitale media, brengen we de bevolkingsgroep kinderen en jongeren (van 8 t/m 18 jaar) in kaart. Voor dit deel hebben we vooral gebruikgemaakt van de meest recente cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en de Jeugdmonitoren uit 2013 en 2014, die zijn gebaseerd op de cijfers van het CBS. 2.1
Aantal kinderen en jongeren in Nederland
In totaal wonen er 2,2 miljoen jongeren van 8 t/m 18 jaar in Nederland Sinds de eeuwwisseling schommelt het aantal jongeren van 0 tot 18 jaar in Nederland rond de 3,5 miljoen, terwijl ons land inmiddels 16,9 miljoen inwoners telt. Daarvan zijn bijna 1 miljoen (975.949) kinderen in de leeftijd van 8 t/m 12 jaar. Daarnaast wonen er in Nederland ruim 1, 2 miljoen (1.207.226) jongeren in de leeftijd van 13 t/m 18 jaar. Het merendeel hiervan gaat naar de middelbare school. De doelgroep die we in deze studie belichten bestaat derhalve uit ongeveer 2,2 miljoen kinderen en jongeren, 13 % van de totale Nederlandse bevolking. Doelgroep in de toekomst
Afname van tieners Volgens de cijfers van het CBS zal het aantal tieners in Nederland de komende tien jaar met 160.000 afnemen. In 2025 zullen er dan bijna 1,9 miljoen 10- tot 20-jarigen in ons land wonen.
Vooronderzoek Jeugd en Media Monitor
Volgens de regionale prognose van het CBS en het Planbureau voor de leefomgeving (PBL) neemt het aantal tieners wel toe in de Randstad. De grootste afname van tieners wordt verwacht voor enkele regio’s aan de rand van Nederland. Aantal tieners (inclusief prognose)
2.2 Aantal scholen en leerlingen in Nederland Het aantal basisschoolleerlingen neemt af In de afgelopen tien jaar daalde vooral op het platteland en in regio’s aan de rand van Nederland het aantal kinderen tussen 4 en 12 jaar. Het aantal basisscholen (vorig schooljaar nog 6.651 ) is daarom ook licht aan het dalen. Uit de kernprognose 2013-2060 blijkt dat de dalende trend zich naar verwachting voortzet tot 2022. In dat jaar zal het aantal kinderen in de basisschoolleeftijd tot 1,43 miljoen zijn afgenomen. In de jaren daarna wordt een toename voorzien. Aantal 4- tot 12-jarigen in bevolking op 1 januari
Bijna 1 miljoen jongeren volgen middelbaar onderwijs in Nederland Van alle 10- tot 20-jarigen volgden er in schooljaar 2013/2014 bijna 974 .000 jongeren voortgezet onderwijs. De verwachte krimp van het aantal tieners zal, net als de afname van het aantal basisschoolleerlingen, het komende decennium de nodige effecten hebben op onder meer de onderwijsdeelname.
E7
8
F Vooronderzoek Jeugd en Media Monitor
Onderwijsniveau van jongeren neemt toe In het schooljaar 2013/2014 volgden 946.000 jongeren een vmbo-, havo- of vwo-opleiding. In de loop van de jaren kozen steeds meer leerlingen voor een hoger onderwijsniveau binnen het voortgezet onderwijs.
Conclusies Het aandeel jongeren van 8 t/m 18 jaar daalt, met name de 10-15-jarigen Als we de statistieken over de doelgroep kinderen en jongeren op een rij zetten, dan blijkt dat het aandeel jongeren van 8 t/m 18 jaar in de Nederlandse bevolking ongeveer 2,2 miljoen is. Dat is 13% van de gehele Nederlandse bevolking. Deze groep daalt licht, met name 10-15-jarigen. Als gevolg hiervan zal het aantal scholen ook in de toekomst (licht) dalen, zeker in de perifere gebieden.
Het onderwijsniveau van jongeren stijgt Het aantal leerlingen daalt weliswaar, maar het onderwijsniveau stijgt. Het aantal 15-jarigen dat een vmbo-opleiding volgt wordt steeds minder ten gunste van het aantal havisten en jongeren die een vwo-opleiding volgen.
Invloed van demografische ontwikkelingen op digitale geletterdheid Het opleidingsniveau stijgt, maar er is een verschil in opleiding tussen de jongeren. Demografische gegevens, zoals de economische en sociaal-culturele achtergrond, maar ook het niveau van onderwijs en opleiding hebben invloed op de mate van digitale kennis en het gebruik van digitale media. In het volgende deel gaan we dieper in op de digitale stand van zaken onder kinderen en jongeren in Nederland.
Vooronderzoek Jeugd en Media Monitor
3:
Kinderen, jongeren en digitale media In dit deel onderzoeken we wat kinderen en jongeren aan digitale media bezitten en gebruiken. 3.1 Bezit en gebruik: digitale apparaten per huishouden Tablets en smartphones zijn populair De tablet heeft de afgelopen jaren in Nederland een grote opmars gemaakt. Zo blijkt uit het onderzoeksrapport van onderzoeksbureau GFK Trends in Digitale Media & Entertainment. In 2013 groeide de tabletmarkt nog met zo’n 10%, maar inmiddels zwakt de groei wat af en lijkt de markt zich met nu 7,9 miljoen (61%) wat te stabiliseren. Onder ouderen (65+) neemt het tabletbezit nog wel toe, van 43% eind 2013 naar 56% eind 2014. Met die 61% is overigens voor het eerst het aantal Nederlanders in de leeftijd 13+ dat een tablet bezit, net zo groot als het aantal Nederlanders met een vaste computer. Die laatste groep daalt van 8.3 miljoen (65%) in december 2013 naar nu dus 7.9 miljoen. Het aantal laptopbezitters is met ruim 10 miljoen (77%) nog wel steeds groter dan het aantal tabletbezitters.
Smartphones Bijna 10 miljoen Nederlanders (76%) zijn op dit moment in het bezit van een smartphone. De 65+’ers zijn met een stijging van 16% aan een tweede inhaalslag begonnen; 45% van de 65+’ers bezit eind 2014 een smartphone (t.o.v. 29% eind 2013). Onder jongeren (13-34 jaar) is de smartphone-penetratie inmiddels al 95%. De smartphone wordt steeds meer gebruikt voor het lezen van dagbladen en boeken en het kijken naar televisieprogramma’s. In december 2013 las 29% de krant via de smartphone, in december 2014 is dit 33%. Het lezen van boeken steeg in deze periode van 5% naar 7% en in december 2014 keek 14% tv via de smartphone, ten opzichte van 8% in december 2013.
Sociale Media
De traditionele sociale media als Facebook, Twitter en LinkedIn blijven qua aantal Nederlanders met een actief account stabiel. Wel zien we voor het eerst het aantal jongeren (1317 jaar) met een Facebook account afnemen van 87% eind 2013 naar 81% eind 2014. Het aantal jongeren met een Instagram account (48%) neemt juist toe met 14%. De toename in Instagram accounts zien we terug binnen vrijwel alle leeftijdsgroepen; 13% van alle Nederlanders heeft nu een Instagram account tegen 9% eind 2013. Ook het aantal Nederlanders met een Pinterest account neemt toe, van 5% eind 2013 naar 10% eind 2014. Bijna alle kinderen in Nederland hebben thuis één of meerdere apparaten om spelletjes op te spelen, nieuws op te kijken of berichten te sturen en ontvangen. Zo blijkt uit een onderzoek van het Jeugdjournaal en No Ties uit augustus 2014. De tablet is populair in gezinnen met kinderen, want in totaal 84% procent van de kinderen op de basisschool heeft thuis een tablet.
Ruim driekwart van de 10 t/m 17-jarigen bezit een smartphone Ongeveer 40% van de 9-jarigen heeft een mobiele telefoon. Dat zagen we in de onderzoekspublicatie Samen Leren, Tieners en Sociale Media van Mijn Kind Online en Kennisnet. Op 12-jarige leeftijd is dit percentage gestegen naar meer dan 90%. Veruit de meeste 9- tot 12-jarigen hebben een ‘gewone’ mobiele telefoon. Sommige kinderen krijgen een oude smartphone van hun ouders of ander familielid. In totaal heeft 76% van de doelgroep 10 t/m 17-jarigen een smartphone. Het smartphone-bezit op de basisschool is gestegen van 26% naar 34%.
E9
10
F Vooronderzoek Jeugd en Media Monitor
3.2 Gebruik van digitale media in de vrije tijd Televisie populairste medium Televisie is met 83 minuten kijktijd per dag veruit het populairste medium onder kinderen. Maar kinderen hebben ook steeds vaker de beschikking over eigen elektronische apparaten. Dit blijkt uit het onderzoek ‘My Media My Ads’ van Viacom International Media Networks (VIMN), eigenaar van Nickelodeon. Het onderzoek werd uitgevoerd onder 2.800 kinderen van 6 t/m 13 jaar en hun ouders in zes Europese landen, waaronder Nederland, en biedt inzicht in het mediagebruik van kinderen en de reclame-effecten op deze doelgroep. Het rapport signaleert dat in de Nederlandse gezinnen met thuiswonende kinderen van 6 t/m 13 jaar gemiddeld 4,4 elektronische apparaten met scherm aanwezig zijn. In bijna alle ondervraagde huishoudens zijn televisies en computers of laptops te vinden (97-99%), 9 van de 10 huishoudens bezit een smartphone en 78% bezit een tablet. Kinderen bepalen grotendeels zelf waarnaar ze kijken en hebben ook steeds vaker de beschikking over eigen apparatuur. Een jaar geleden had 23% van de kinderen een eigen tablet, nu is dat al 37%. Hun smartphonebezit is gestegen van 26% naar 34%. Door de beschikbaarheid van verschillende apparaten besteden kinderen een groot deel van de dag aan media: op een doordeweekse dag gemiddeld 198 minuten en in het weekend bijna s4 uur. De meeste tijd daarvan gaat dus op aan televisie kijken. Daarna komen een tablet (48 minuten), computer/laptop (46 minuten), en de smartphone (30 minuten). Ten aanzien van de reclame-effecten zijn de twee belangrijkste conclusies: - Televisie is toonaangevend op het gebied van gebruik en reclame-effecten - Crossmediacampagnes hebben een hoger reclame-effect
Kinderen gebruiken telefoon om te communiceren en te gamen Een telefoon is voor kinderen niet alleen handig om contact te houden met ouders, zo blijkt uit het eerder genoemde onderzoek van Mijn Kind Online en Kennisnet, maar het is ook essentieel om in verbinding te staan met leeftijdsgenoten. Ze gebruiken hun ‘gewone’ mobiele telefoon verder om te sms-en en om spelletjes op te spelen. Kinderen met een smartphone gebruiken die onder andere om naar hun ouders te WhatsAppen en natuurlijk om spelletjes te spelen. Gratis spellen (apps) worden het meest gespeeld. Zelden kopen kinderen zelf een app met hun smartphone.
Vooronderzoek Jeugd en Media Monitor
E 11
12
F Vooronderzoek Jeugd en Media Monitor
Kinderen en jongeren gaan online via laptop, smartphone en vaste computer Tieners kunnen via allerlei apparaten op internet: van de gezamenlijke computer in huis tot hun eigen smartphone. Het apparaat dat het meest wordt gebruikt door 10 t/m 17-jarigen om online te gaan is de laptop. In veel gevallen is de laptop niet van hen alleen, maar moeten ze deze delen met iemand anders. Dat is nauwelijks het geval bij de smartphone. Bijna tweederde van de tieners gaat met een smartphone online en in nagenoeg alle gevallen is die smartphone van hen alleen. De gewone ‘vaste’ computer (desktop) staat op de derde plek. BEZIT EN GEBRUIK VAN DIGITALE MIDDELEN
Jongeren gebruiken naast mobiel internet ook veel (gratis) wifi Van de jongeren met een smartphone heeft lang niet iedereen ook een internetabonnement. Dat kost alleen maar geld. Alleen wifi blijkt al genoeg om gratis contact te houden met vrienden. Van de jongeren zonder smartphone gebruikt 18% een iPod touch om online te gaan, en ze kunnen daarmee ook mobiel online via wifi. Een kwart van de jongeren gaat via een spelcomputer online (Wii, Xbox, Playstation etc.). Via de handheld spelcomputer (DS, PS Vita etc.) doet 6% dat. Naarmate tieners jonger zijn, wordt de iPad of een andere tablet meer gebruikt om mee op internet te gaan. Hoe ouder, hoe vaker juist de smartphone.
Vooronderzoek Jeugd en Media Monitor
Jongeren gaan vooral online voor gamen en sociale netwerken Jongeren gebruiken het internet vooral voor gamen, het bekijken van filmpjes of het luisteren naar muziek. Daarnaast zijn jongeren ook veel actief op sociale netwerken, zo blijkt uit cijfers van het CBS (zie staafdiagram). BELANGRIJKSTE DOELEN INTERNETGEBRUIK JONGEREN, 2013
Bekendheid van sociale media is groot Facebook en YouTube zijn de bekendste sociale media. Respectievelijk 99% en 98% van de 10- t/m 17-jarigen zegt ze te kennen. Ook sms, e-mail, Twitter en Hyves kent nagenoeg iedereen. Aldus het rapport Samen Leren, tieners en Sociale Media. De 10-jarigen zijn het minst bekend met de diverse sociale media. In totaal kent bijvoorbeeld 6% WhatsApp niet, maar van de 10-jarigen zegt 21% deze dienst niet te kennen. Instagram en Snapchat zijn opkomend in populariteit. GEBRUIK VAN SOCIALE MEDIA
E 13
14
F Vooronderzoek Jeugd en Media Monitor
BEZIT MOBIELE TELEFOONS
Jongeren gebruiken gemiddeld 3-4 sociale netwerken Uit meerdere onderzoeken naar internetgebruik van jongeren mag geconcludeerd worden dat jongeren gemiddeld 3-4 sociale netwerken gebruiken. Mijn Kind Online plaatst de verschillende netwerken in een grafiek.
Vooronderzoek Jeugd en Media Monitor
Uit een recent Social Media Jongeren onderzoek van Newcom Research blijkt dat bijna alle jongeren van 15-19 gebruikmaken van sociale media.
Opmerkelijk is dat de jongste categorie per persoon gemiddeld actief is op vijf platforms. Naarmate de kinderen ouder worden, wordt dat iets minder: 19-jarigen zitten gemiddeld op vier platforms per persoon.
.
E 15
16
F Vooronderzoek Jeugd en Media Monitor
Facebook en YouTube worden door vrijwel alle jongeren gebruikt
Vrijwel alle
jongeren (930.000) maken gebruik van Facebook, waarvan 745.000 dagelijks
Het merendeel van de jongeren (854.000) maakt gebruik van Youtube, waarvan 308.000 dagelijks
0,5 miljoen
jongeren maken gebruik van Twitter, waarvan 288.000 dagelijks
0,3 miljoen
jongeren maken gebruik van Google+, waarvan 70.000 dagelijks
0,1 miljoen jongeren maken gebruik van LinkedIn, waarvan 10.000 dagelijks
Facebook wordt door iedereen gebruikt (ongeacht het opleidingsniveau). Wat we wel zien is dat Twitter en LinkedIn meer worden gebruikt door hoger opgeleiden.
4
N.b. Er zijn 992.851 jongeren in de leeftijd van 15 t/m 19 jaar Nednerland.
Vanuit de V.S. zijn geluiden dat jongeren Facebook massaal vaarwel zeggen, maar dat lijkt in Nederland minder het geval te zijn. Niettemin is er ook in ons land een terugloop in populariteit. Twee procent van de 15-19-jarigen heeft Facebook vaarwel gezegd het afgelopen jaar. De belangrijkste redenen om met Facebook te stoppen zijn (percentage van de afhakers): Er zitten te veel mensen op waar ik niks mee heb (48 procent). Het kost me te veel tijd (41 procent). Ik vertrouw Facebook niet (34 procent).
Jongeren haken voornamelijk af van Twitter Afhakers onder jongeren 25%
22
20% 15% 10%
12
8
5%
7
7
6
6
4
2
2
0%
22% van de jongeren heeft Twitter wel gebruikt, maar doet dat nu niet meer. De belangrijkste redenen om te stoppen met het gebruik van Twitter zijn: 1. 2. 3. 4. 5.
‘Het kost me te veel tijd’ (53%); ‘Het biedt me geen ontspanning’ (42%); ‘Er zitten te veel mensen op waar ik niks meer heb’ (23%); ‘Het levert me te weinig op’ (18%); ‘Ik voel me er niet meer thuis’ (17%).
10
Relatief nieuwe platforms voor sociale media zijn: WeChat, foursquare, Pinterest, Snapchat en Instagram. De laatste twee hebben de meeste gebruikers (beide 0,4 miljoen).
Vooronderzoek Jeugd en Media Monitor
Opmars nieuwe platformen onder jongeren
0,4 miljoen
0,4 miljoen 0,1 miljoen
10.000 jongeren maken gebruik van WeChat waarvan 4.000 dagelijks
20.000 jongeren maken gebruik van Foursquare, waarvan 13.000 dagelijks
jongeren maken gebruik van Pinterest, waarvan 10.000 dagelijks
jongeren maken gebruik van Snapchat, waarvan 184.000 dagelijks
jongeren maken gebruik van Instagram, waarvan 252.000 dagelijks
Onder hoger opgeleiden zijn enigszins meer mensen die nieuwe social media niet gebruiken (maar het wel kennen) dan bij lager opgeleiden.
N.b. Er zijn 992.851 jongeren in de leeftijd van 15 t/m 19 jaar Nederland.
7
Verschuiving van populariteit naar visuele sociale media De afgelopen jaren zien we ook in sociale media een verschuiving van tekst naar beeld. Gevestigde netwerken zoals Facebook doen daaraan mee. Maar intussen worden Instagram en Snapchat steeds populairder onder jongeren. Ongeveer 40-50% van de tieners gebruikt Instagram. De reden is dat jongeren al op vroege leeftijd in contact komen met beeld via diverse digitale media. Ze zijn daarom meer grafisch ingesteld. Daarnaast maken de technologische ontwikkelingen zoals de (steeds vernuftigere) camera op de smartphone het gemakkelijker om beelden te maken. Jongeren hebben immers die smartphone vrijwel altijd bij zich. Instagram geeft de mogelijkheid om je foto in een mooie modus te plaatsen en direct te delen.
WhatsApp laat verschuiving naar privé sociale media zien Op de vraag: ‘Als je nog maar één sociaal medium mocht gebruiken, welk medium zou dat dan zijn?’ gaven de meeste jongeren in het onderzoek onder tieners van Mijn Kind Online uit 2013 het antwoord: WhatsApp. Van alle WhatsApp-gebruikers zei ruim tweederde dat ze dit zouden kiezen (11% kiest Facebook, 5% kiest YouTube en 5% Twitter). Van de leerlingen die twitteren, kiest (slechts) 8% dit medium als het belangrijkste sociale medium. Twitter blijkt vooral een medium voor ‘erbij’. De populariteit van WhatsApp weerspiegelt de verschuiving van openbare sociale media zoals Facebook en Twitter naar privé digitale media. Privé tools worden soms ook gedeeld met meerderen, maar dan zijn dat bekenden. Van de WhatsApp gebruikers heeft ruim tweederde groepsgesprekken met drie of meer personen. 87% van hen heeft één of meer WhatsApp groepen met vrienden erin en 58% zit in een groep van de klas of school. Bijna een derde (32%) deelt een familiegroep.
1 op de 18 kinderen heeft onvoldoende toegang tot een computer Bij het beeld dat de meeste kinderen en jongeren de hele dag bezig zijn met digitale media past de kanttekening dat 1 op elke 18 kinderen in Nederland onvoldoende toegang tot een computer heeft om huiswerk te kunnen maken. Dit geldt ook voor circa 5.000 kinderen in asielzoekerscentra in Nederland, zo blijkt uit het onderzoek van Unicef Kinderen in Tel uit maart 2014. Dat onderzoek geeft resultaten weer van kinderen in de leeftijd van 0 t/m 22 jaar.
E 17
18
F Vooronderzoek Jeugd en Media Monitor
4.
Jongeren en 21e-eeuwse vaardigheden In dit deel bekijken we de huidige stand van ‘digitale geletterdheid’ van de jeugd, als onderdeel van de 21e-eeuwse vaardigheden. Bij deze vaardigheid gaat het om het effectief, efficiënt en verantwoord gebruiken van ict. Volgens de definitie van SLO, nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling in 21e-eeuwse vaardigheden in het curriculum van het funderend onderwijs gaat het om een combinatie van: 1. Ict-(basis)vaardigheden: het kennen van basisbegrippen en functies van computers en computernetwerken (‘knoppenkennis’); het kunnen benoemen, aansluiten en bedienen van hardware; het kunnen omgaan met standaard kantoortoepassingen (tekstverwerkers, spreadsheetprogramma’s en presentatiesoftware), het kunnen omgaan met softwareprogramma’s op mobiele apparaten; het kunnen werken met internet (browsers, e-mail); op de hoogte zijn van en kunnen omgaan met beveiligings- en privacyaspecten; 2. Computational thinking: denkprocessen waarbij probleemformulering, gegevens- organisatie, -analyse en -representatie worden gebruikt voor het oplossen van problemen met behulp van ict-technieken en gereedschappen. 3. Mediawijsheid: kennis, vaardigheden en mentaliteit die nodig zijn om bewust, kritisch en actief om te gaan met media. • Begrip: inzicht hebben in de medialisering van de samenleving, begrijpen hoe media gemaakt worden, zien hoe media de werkelijkheid kleuren; • Gebruik: apparaten, software en toepassingen gebruiken, oriënteren binnen mediaomgevingen; • Communicatie: informatie vinden en verwerken, content creëren, participeren in sociale netwerken; • Strategie: reflecteren op het eigen mediagebruik, doelen realiseren met media. 4. Informatievaardigheden: het kunnen signaleren en analyseren van een informatiebehoefte en op basis hiervan het kunnen zoeken, selecteren, verwerken en gebruiken van relevante informatie. • Definiëren van het probleem; • Zoeken naar bronnen en informatie; • Selecteren van bronnen en informatie; • Verwerken van informatie; • Presenteren van informatie. In het KNAW-rapport Digitale geletterdheid in het voortgezet onderwijs (KNAW, 2012) wordt digitale geletterdheid omschreven als het vermogen digitale informatie en communicatie verstandig te gebruiken en de gevolgen daarvan kritisch te beoordelen. Een digitaal geletterde moet daartoe informatie kunnen begrijpen en doelgericht kunnen gebruiken. Samenvattend: De digitaal geletterde is digitaal denkend, digitaal vaardig en digitaal verantwoordelijk.”
Vooronderzoek Jeugd en Media Monitor
4.1 Digitale geletterdheid onder jongeren ICILS-2013: het eerste grootschalige internationaal vergelijkende onderzoek ICILS (International Computer and Information Literacy Study) 2013 is het eerste grootschalige internationaal vergelijkende onderzoek waarin leerlingen in het tweede leerjaar van de middelbare school digitaal zijn getoetst op hun computer- en informatievaardigheden. In het raamwerk van ICILS worden deze vaardigheden gedefinieerd als: “De mate waarin een individu in staat is de computer te gebruiken voor het verzamelen, creëren en delen van digitale informatie, om thuis, op school, op het werk en in de samenleving als geheel, effectief te kunnen participeren.” (vertaald uit: Fraillon, Schulz & Ainley, 2013, p. 17). Naast het onderzoek onder 60.000 leerlingen is in het kader van ICILS-2013 ook een onderzoek uitgevoerd onder de 35.000 docenten in het tweede leerjaar. Daarnaast zijn data verzameld bij ict-coördinatoren en schoolleiders. In totaal hebben 18 landen en 3 benchmarking participant provincies of staten deelgenomen. Onderstaande bevindingen komen uit dit onderzoek.
Nederlandse leerlingen scoren bovengemiddeld op digitale geletterdheid De Nederlandse leerlingen hebben, met een gemiddelde score van 535, boven het ICILSgemiddelde van 500 gepresteerd. Wanneer de prestaties van de leerlingen echter worden ingedeeld naar de vier referentieniveaus, is het beeld minder positief. Hieruit zou geconcludeerd kunnen worden dat digitale geletterdheid weliswaar een beperkte rol heeft in het Nederlandse beoogde en uitgevoerde curriculum, maar dat 14-jarigen toch in voldoende mate over deze vaardigheden beschikken. Dit zijn de vier referentieniveaus: 1. Leerlingen beschikken over enkele basisvaardigheden van digitale geletterdheid, zoals het vinden, verwerken en creëren van digitale informatie, en het communiceren met anderen. Zij kennen een aantal basisconventies van communicatiesoftware en kunnen potentieel misbruik van computers herkennen. 2. Leerlingen laten een basisniveau zien van het gebruik van de computer als informatiebron. Zij zijn in staat om specifieke informatie te vinden, gebruikmakend van de bronnen die aangereikt worden. Zij kunnen simpele informatieproducten maken met een consistente opmaak. Zij begrijpen de mogelijke gevaren van het gebruik van computers in de openbaarheid. 3. Leerlingen kunnen zelfstandig computers gebruiken als instrument voor informatieverzameling en –beheer. Zij zijn in staat informatie te selecteren op basis van relevantie en betrouwbaarheid en deze te verwerken in informatieproducten. 4. Leerlingen zijn in staat de meest relevante informatie te vinden en deze te evalueren op basis van bruikbaarheid en betrouwbaarheid. De leerlingen kunnen informatieproducten maken waarin zij optimaal gebruikmaken van de mogelijkheden van de software en rekening houden met het publiek dat van de producten gebruikmaakt. Leerlingen zijn zich bewust van eigenaarschap van informatie op internet.
Nederlandse leerlingen kunnen zoekresultaten nauwelijks kritisch evalueren Slechts 29% van de Nederlandse leerlingen haalt het derde referentieniveau en 4% het vierde, meest geavanceerde niveau. Deze resultaten sluiten aan bij eerdere kleinschalige studies in het voortgezet onderwijs (Walraven, Brand-Gruwel & Boshuizen, 2009). Die hebben laten zien dat leerlingen nauwelijks in staat zijn hun zoekresultaten op het web kritisch op geschiktheid en betrouwbaarheid te beoordelen. Dit zijn juist vaardigheden waarin leerlingen in referentieniveau 3 en 4 zich onderscheiden van de leerlingen in de lagere ICILS-niveaus.
Score op digitale geletterdheid hangt nauw samen met opleidingsniveau Het onderwijstype van de leerling is de belangrijkste voorspeller van de mate waarin een leerling digitaal geletterd is. Voor alle landen geldt dat de laagste score op de ICILS-toets is behaald door jongens in het praktijkonderwijs (395), de hoogste score door meisjes in het vwo (602).
E 19
20
F Vooronderzoek Jeugd en Media Monitor
Meer dan de helft van de praktijkonderwijsleerlingen heeft het allerlaagste niveau (referentieniveau 1) niet gehaald. In het vmbo komt bijna een derde van de leerlingen niet verder dan referentieniveau 1. Dit betekent dat jongeren met een hoger onderwijsniveau ook beter scoren op digitale geletterdheid dan jongeren met een lager onderwijsniveau.
Meisjes scoren beter op digitale geletterdheid dan jongens Sinds de introductie van computers in het onderwijs hebben sekseverschillen in computervaardigheden en -attitudes en in deelname aan ict-gerelateerde opleidingen en beroepen, veel aandacht gekregen van zowel onderzoekers als beleidsmakers. Verschillende studies rapporteerden een voorsprong van jongens (o.a. Meelissen, 2008; Meelissen & Drent, 2008). Voor digitale geletterdheid lijkt dit echter niet op te gaan. Meisjes hebben de ICILS-toets aanmerkelijk beter gemaakt dan jongens.
Jongens hebben meer zelfvertrouwen in ict–taken Jongens hebben meer zelfvertrouwen dan meisjes in het uitvoeren van complexe ict-taken. Een mogelijke verklaring is de volgende. De handelingen die met zelfredzaamheid zijn gemeten, hebben betrekking op receptieve en productieve vaardigheden, maar vooral in de vorm van ‘knopvaardigheid’ . Ze hebben veel minder betrekking op het vermogen om digitale informatie en communicatie op een efficiënte manier te gebruiken. Dat laatste krijgt in de ICILS-toets juist veel aandacht.
Jongens hebben een positievere houding ten opzichte van ict dan meisjes Jongens schatten hun zelfredzaamheid in complexere handelingen niet alleen hoger in, maar hebben ook een positievere houding ten opzichte van ict dan meisjes. Overigens is de ict-attitude van de Nederlandse leerlingen gemiddeld genomen minder positief dan die van leerlingen uit de meeste andere ICILS-landen.
4.2
Ict-vaardigheid onder jongeren Internetvaardigheden van Nederlanders 16-75 jaar boven EU-gemiddelde
Uit cijfers van het CBS blijkt dat Nederlanders van 16 tot 75 jaar tussen 2010 en 2013 weer vaardiger zijn geworden in het gebruik van internet. De internetvaardigheid die de meeste Nederlanders beheersen, is het gebruik van een zoekmachine, zoals Google. Ongeveer 92 procent van de 16- tot 75-jarigen kon in 2013 met een zoekmachine overweg. Bellen via internet, zoals met Skype, is de laatste jaren in opkomst en ging van 31 naar 46 procent. Mensen wisselen ook vaker bestanden, zoals muziek en films, met elkaar uit via internet. Dit aandeel steeg van 25 naar 31 procent. Nederland behoort met Denemarken, Zweden en Finland tot de landen waar minder dan 10 procent van de bevolking geen internetvaardigheden heeft.
Vooronderzoek Jeugd en Media Monitor
Informatiekunde is geen officieel vak in de onderbouw in Nederland Uit ICILS-2013 blijkt dat Nederland één van de weinig deelnemende landen is waar een ictgerelateerd vak zoals informatiekunde of informatievaardigheden, in de onderbouw van het voortgezet onderwijs geen officieel vak (meer) is. De aandacht van beleidsmakers en onderzoekers verschoof van leren over ict naar leren met ict. Een van de motieven om informatiekunde in de basisvorming af te schaffen was de aanname dat leerlingen zowel op als buiten school in voldoende mate in aanraking kwamen met ict. In de basisvorming leek het leren over ict weinig toegevoegde waarde te hebben (Voogt & Brummelhuis, 2014).
Meer dan 2/3 van leerlingen gebruikt ict elke dag buiten school Meer dan tweederde van de getoetste leerlingen gebruikt in Nederland elke dag een computer buiten schooltijd. Internet wordt dan vooral gebruikt als communicatiemiddel. Jongens gebruiken de computer vaker voor computerspelletjes en meisjes besteden meer tijd aan communicatie via internet en aan online profielen en blogs. Bijna de helft van de leerlingen zegt dat hun ouders niet altijd weten met wie ze via het internet contact hebben.
4.3
Informatievaardigheid onder jongeren Kunnen jongeren participeren als digitaal geletterde burgers?
Een van de belangrijkste conclusies in het internationale ICILS-rapport is: “The knowledge, skills, and understanding described in the CIL scale show that, regardless of whether or not we consider young people to be digital natives, we would be naive to expect them to develop CIL in the absence of coherent learning programs.” (Fraillon et al., 2014, p. 257). Van Deursen en Van Dijk (2011) stellen dat voor het verkrijgen van relatief eenvoudige internetvaardigheden, zoals het kunnen navigeren en vinden van informatie op internet, formele scholing niet noodzakelijk is. Dit geldt echter niet voor de complexere vaardigheden zoals het beantwoorden van informatievragen en de eerder genoemde strategische internetvaardigheden. Hieraan zou in het onderwijs juist wel aandacht besteed moeten worden. Gezien de beperkte rol van digitale geletterdheid in het tweede leerjaar, zou verondersteld kunnen worden dat het eerste en tweede referentieniveau door de meeste leerlingen op basis van ervaring zijn behaald, maar dat het regelmatig gebruiken van ict en internet onvoldoende is om ook de complexe vaardigheden te beheersen.
Ongelijkheid in digitale geletterdheid op onderwijsniveaus: digitaal verschil Het onderwijsniveau blijkt de belangrijkste voorspeller van de mate waarin een leerling digitaal geletterd is. Het onderzoek laat zien dat meer dan de helft van de praktijkonderwijsleerlingen het allerlaagste basisniveau niet haalt en dat op het vmbo bijna een derde van de leerlingen niet verder komt dan referentieniveau 1. Deze verschillen in digitale geletterdheid wijzen op een nieuwe vorm van digitaal verschil, waarbij het niet meer gaat over de ongelijkheid in toegang tot ict, maar ongelijkheid in het beschikken over vaardigheden in digitale geletterdheid (Van Deursen & Van Dijk, 2011). Het onderwijs is dan een van instrumenten om deze ongelijkheid op tijd aan te pakken.
Ict-gebruik neemt grote plaats in het leven van jongeren buiten school In het dagelijks leven van 14-jarigen neemt ict een grote plaats in. Meer dan tweederde van de leerlingen gebruikt in Nederland elke dag ict. Door 80% van de leerlingen wordt internet één keer per week of vaker voor directe communicatie gebruikt. Daarnaast worden door zo’n driekwart van de leerlingen regelmatig afbeeldingen of filmpjes geüpload naar het internet. Voor de meeste computer- en internetactiviteiten geldt dat de leerlingen van een hoger onderwijstype dit vaker doen dan leerlingen van een lager onderwijstype. Vooral leerlingen in het praktijkonderwijs doen minder met internet, maar zeker niet weinig.
E 21
22
F Vooronderzoek Jeugd en Media Monitor
Resultaten pleiten voor meer aandacht voor digitale geletterdheid Uit het onderzoeksrapport blijkt dat de vaardigheden van Nederlandse leerlingen en het ictgebruik op school hetzelfde niveau hebben als in de meeste andere goed presterende landen. De aandacht voor digitale geletterdheid is echter, ook in internationaal perspectief, (nog) beperkt. Omdat de landen waar informatiekunde wel deel uitmaakt van het curriculum, niet veel succesvoller zijn in het aanleren van digitale geletterdheid, ligt het minder voor de hand dat het vak informatiekunde terug zou moeten keren in de onderbouw van het Nederlandse voortgezet onderwijs. De resultaten pleiten wel voor meer aandacht voor digitale geletterdheid. Dat kan in de vorm van een apart vak, maar ook als expliciet onderdeel van andere vakgebieden. Dat het nodig is om werk te maken van mediawijsheid in het onderwijs, bleek eerder uit het rapport Digitale Geletterdheid van het KNAW (februari 2013). Het rapport stelde dat digitale geletterdheid tot de basisvaardigheden zou moeten behoren in de huidige maatschappij.
Conclusies Digitale geletterdheid verdient meer aandacht In de nabije toekomst gaan kinderen en jongeren steeds meer digitale middelen zoals tablets en iPads gebruiken in de klassen op de basisschool. Dat kinderen meer gebruikmaken van ict betekent niet automatisch dat ze ook alle digitale vaardigheden aanleren. De meeste leerlingen kunnen goed communiceren, informatie vinden, verwerken en creëren op de computer. Maar het merendeel blijkt (nog) niet goed in staat om digitale informatie en online zoekresultaten kritisch te beoordelen of te toetsen op bruikbaarheid en betrouwbaarheid.
Verschillen in geletterdheid op onderwijsniveau en sekse Er is een verschil in digitale geletterdheid tussen de onderwijsniveaus en seksen. Vmbo -leerlingen scoren slechter op digitale geletterdheid dan leerlingen uit het vwo. Meisjes scoren beter op digitale geletterdheid dan jongens, terwijl ze op de overige computervaardigheden juist minder goed scoren. We zagen eerder in deel 2 dat het onderwijsniveau stijgt. Die stijging heeft in de toekomst naar verwachting een positief effect op de mate van digitale geletterdheid onder de Nederlandse jeugd.
Hoe kunnen we een verschil in digitale geletterdheid verkleinen? Wil iedereen gelijke kansen hebben op digitale geletterdheid, dan gaat het niet meer zozeer om de toegang tot ict en digitale media en de ict-basisvaardigheden, maar om het zelfstandig om kunnen gaan met ict voor de verzameling van informatie en evaluatie op bruikbaarheid en betrouwbaarheid. Leerlingen in de 21e eeuw moeten daarnaast in staat zijn om zelf informatie te creëren op een manier waarbij ze optimaal gebruikmaken van de mogelijkheden van de software en waarbij ze rekening houden met het publiek dat de producten gebruikt. Het onderwijs, maar ook ouders en opvoeders thuis zouden zich meer moeten focussen op die aspecten van digitale geletterdheid, met name onder de doelgroep jongens en leerlingen op het vmbo.
Vooronderzoek Jeugd en Media Monitor
5:
Ouders & leren met digitale media In dit deel bekijken we de mogelijkheden en risico’s rondom digitale media vanuit het perspectief van ouders. 5.1 Het perspectief van de ouders Ouders hebben veel vragen over het mediagebruik van hun kinderen Omgaan met media is voor ouders lastiger dan ‘gewone’ opvoedproblemen zoals gezond eten of zindelijkheid. Die conclusies komen uit een onderzoek van het Nederlands Jeugdinstituut onder ruim 500 ouders met kinderen van 0-12 jaar. Vier van de tien ouders met kinderen tot twaalf jaar vinden het lastig om het mediagebruik van hun kinderen te begeleiden. Ouders weten niet goed hoe ze het moeten aanpakken als kinderen te lang bezig zijn met gamen, computeren of tv-kijken. Een op de drie ouders heeft moeite met ongewenste invloeden van media op hun kind, zoals afleiding bij huiswerk, ongelukkige foto’s op sociale media of angstreacties bij enge films.
Ouders laveren constant tussen voor- en nadelen van beeldschermen in huis Ouders hebben moeite het mediagebruik van hun kinderen in het juiste perspectief te plaatsen, aldus professor Peter Nikken, hoofdonderzoeker van het rapport ‘Opvoeden met media’. De mediaomgeving van het kind verandert razendsnel door de voortschrijdende techniek. Ouders moeten constant laveren tussen de voor- en nadelen van beeldschermen in huis. Daardoor zijn relatief simpele opvoedvragen over het mediagebruik van kinderen gelijk lastig. Wanneer digitale media steeds meer ingezet worden voor het schoolse leren, wordt het opvoeden er waarschijnlijk niet gemakkelijker op.
Ouders vragen advies en informatie bij familie, kennissen en traditionele media Ouders blijken voor hulp en informatie graag een beroep te doen op familie en kennissen. Uit het onderzoek blijkt verder dat ouders voor het vinden van antwoorden op opvoedvragen nog vooral traditionele media als bladen en tv-programma’s gebruiken. Goede, gevalideerde informatie op websites over opvoeden of specifiek over mediaopvoeding, wordt nog niet volop benut. Voor ouders van zowel jongere als oudere kinderen is daarom meer gerichte ondersteuning bij het mediagebruik van hun kinderen gewenst. Zeker voor ouders die er alleen voor staan in de opvoeding of minder steun van hun partner ervaren, kan online opvoedingsondersteuning juist een goed alternatief vormen.
5.2 Kansen en bedreigingen binnen het gezin Digitale media zorgen voor gemakkelijker contact en afstemming binnen het gezin Uit onderzoek van Mijn Kind Online blijkt dat de meeste ouders van kinderen van 2 tot 12 jaar goed op de hoogte zijn van wat hun kinderen op internet doen. Dat onderzoek stamt echter uit het pre-smartphone- en -tablettijdperk. Volgens Lisa Clark, auteur van The Parent App, heeft de nieuwste generatie mobiele media sommige ouderlijke dilemma’s opgelost. Ze stellen gezinsleden in staat op een laagdrempelige manier met elkaar in contact te staan, waardoor activiteiten beter dan vroeger afgestemd kunnen worden. Ook maken ze het voor ouders makkelijker hun kinderen proactief te monitoren: hun activiteiten en sociale contacten te volgen.
E 23
24
F Vooronderzoek Jeugd en Media Monitor
Digitale media creëren bij ouders ook bezorgdheid en angsten Maar diezelfde media kunnen bij sommige ouders ook extra bezorgdheid en angsten creëren, bijvoorbeeld omdat ze een groot beslag leggen op de tijd en aandacht van hun kinderen, en omdat ze hun meer gelegenheid bieden om al jong (seksueel) risicogedrag te vertonen.
Ouders zijn goed op de hoogte van het sociale media gebruik door kind Ouders van kinderen in de leeftijd van 10-14 jaar zijn goed op de hoogte van het gebruik van sociale media door hun kinderen. Als ouders zeggen welke media door hun kind gebruikt worden, dan komt dit overeen met wat kinderen zelf vertellen. Alleen wat betreft YouTube zien we een klein verschil. In totaal 8 op de 10 ouders volgt de activiteiten van zijn of haar kind via sociale media. Bijna alle kinderen weten dit ook. Ouders zijn benieuwd waar hun kinderen mee bezig zijn (74%), met wie zij omgaan (49%,) en hoe vrienden en vriendinnen reageren op hun kind (31%).
Ouders en kinderen leven in hun eigen mediawereld Ook al zijn ouders goed op de hoogte, de verschillende communicatieen informatiekanalen zorgen ervoor dat jong en oud in een eigen ‘mediawereld’ leven. Een recente SCP-publicatie (Media: tijd in beeld) signaleert dat ouderen aanzienlijk meer dan jongeren kijken, luisteren en lezen, terwijl jongeren meer tijd besteden aan gemediëerde communicatie (vooral berichten uitwisselen en sociale mediasites bezoeken) en in iets mindere mate ook aan gamen. Tieners zijn volgens het rapport op een dag bijna vier uur met gemediëerde communicatie bezig (onder schooltijd en tijdens huiswerk meegerekend) tegenover 65-plussers slechts één uur. Jongeren lopen nog steeds voorop met internetgebruik, al zijn ouderen wel aan een inhaalslag begonnen (Sonck et al. 2014; De Haan en Sonck 2013). Maar dat betekent nog niet dat jong en oud op internet veel contact met elkaar hebben (Duimel 2007). Hoewel men via online en sociale media makkelijker dan ooit in contact kan komen met mensen die men anders niet zou ontmoeten, blijkt dat men toch vooral veel contact heeft met gelijkgestemden. Gepersonaliseerde technologie draagt er ook aan bij dat men vooral opinies en informatie voorgeschoteld krijgt die de eigen meningen bevestigen, waardoor groepen mensen in hun eigen ‘bubble’ leven (Pariser 2011; Roggemans et al. 2013).
5.3 Kansen en bedreigingen voor het leren Mediawijzer checkt de digitale rechten onder ouders (en kinderen) Mediawijzer heeft in de Week van de MediaWijsheid (21-28 november 2014) ouders en kinderen een aantal stellingen voorgelegd met meerkeuze-antwoorden die zijn onderzocht. De vragenlijst bestaat uit de tien kinderrechten uitgewerkt in drie of vier stellingen en een vraag waarbij kinderen en ouders de drie belangrijkste kinderrechten aangeven. Hieronder de opvallende uitkomsten en meningen van ouders over het digitale leren van hun kinderen op de basisschool.
Ouders zien sociale media als kans, maar houden kinderen in de gaten Bijna alle kinderen maken gebruik van sociale media en ouders maken zich daarover niet erg ongerust. Over het algemeen zien ze sociale media eerder als een kans voor hun kind dan als een bedreiging, ook al vindt meer dan de helft van de ouders dat hun kind er te veel tijd aan besteedt. Als kansen noemen ouders vooral het delen van informatie en het maken van huiswerk. Als positief effect noemen zij dat de Engelse taalvaardigheid en de communicatievaardigheden van kinderen beter ontwikkeld worden door sociale media.
Vooronderzoek Jeugd en Media Monitor
Kinderen gebruiken socialekans media en vooral voor plezier, niet zozeer voor leren Ouders zien andere voor het gebruik van s oc iale media Kinderen gebruiken sociale medianame vooral voor grappige berichten en dan hun kind, met in vertier: info spelletjes delen ,en huis werkdelen maken plezier maken. Liefst een op de vier kinderen van 10 t/m 14 jaar kijkt vaak of regelmatig op zijn Volgens de ouders liggenofde van sociale media vaak echt ergens hun anders, dan waar hun kind sociale mobiel in bed. Op school inkansen het verkeer negeren de meeste jongeren mobiel. media invinden werkelijkheid voor gebruikt. Ouders zien kansen in het delen van informatie (71%,contact. kinderen 56%) en Gelukkig kinderen echt contact met ouders en vrienden belangrijker dan online het samen maken/delen van huiswerk (62%, kinderen 41%). Kinderen gebruiken het daar minder voor.
Top 15 kans en s oc iale media voor kind
Volgens kinderen
Informatie zoeken/ delen
71%
Spelletjes/games spelen
56%
63%
71%
(samen) Huiswerk/spreekbeurt/werkstuk maken of uitwisselen
62%
41%
Plezier maken
62%
62%
Contact met mijn opa/oma of andere familieleden houden
61%
Grappige berichten delen
60%
Muziek zoeken/maken/delen
57%
48%
Huiswerk(tips) uitwisselen
59%
46%
Inspiratie op te doen
35%
41%
Nieuws volgen
Zelf nieuwe dingen maken
66%
55%
Foto's van anderen bekijken/delen
Anderen op de hoogte te houden van wat ik aan het doen ben
43%
20%
40%
24% 37%
34%
14%
29%
S pelen van sVriend(inn)en pelletjes , delen van grappige beric hten23%en te troosten 25% plezier maken belangrijks te ac Laten zien waar ik goed in ben 17% 22%tiviteiten s oc iale media Q: Welke kansen zietkansen u voor uw in kindsociale in gebruikmedia van internet socialehet media? | Oudersnaar n=569informatie Q: Waar heb jeen internet sociale het laatste Zien ouders nog waten/of betreft zoeken het en/of delen vanmedia huiswerk, jaar voor gebruikt? | Kinderen n=586 kinderen gebruiken sociale media voornamelijk voor vertier. Zo worden er door de meeste spelletje gespeeld (71%), grappige berichten gedeeld (66%) en gewoon plezier gemaakt (62%). Informatie zoeken en delen staat pas op de 6de plek en huiswerk maken en delen op de 9de plek.
11
Top 15 kans en s oc iale media volgens kinderen Spelletjes/games spelen
71%
Grappige berichten delen
66%
Plezier maken
62%
Foto's van anderen bekijken/delen
59%
Muziek zoeken/maken/delen
57%
Informatie zoeken/ delen
56%
Kijken waar mijn vrienden en vriendinnen mee bezig zijn
56%
u Contact met mijn opa/oma f o andere familieleden…
43%
(samen) Hi swerk/spreekbeurt/werkstuk f maken o … a
41%
Anderen op de hoogte te houden van w t ik aan het…
37%
Huiswerk(tips) uitwisselen Kijken/volgen wat bekende mensen doen Laten zien wat ik gemaakt heb
Jongens (75%) vaker dan meisjes (68%) Meisjes (71%) vaker dan jongens (60%) Meisjes (67%) vaker dan jongens (58%) Meisjes (68%) vaker dan jongens (50%) Meisjes (62%) vaker dan jongens (52%)
Meisjes (49%) vaker dan jongens (37%) Meisjes (45%) vaker dan jongens (36%) Meisjes (42%) vaker dan jongens (33%)
35% 27% 25%
Nieuws volgen
24%
Roddelen en/of nieuwtjes uit te wisselen
24%
Meisjes (34%) vaker dan jongens (19%) Meisjes (29%) vaker dan jongens (21%) Meisjes (31%) vaker dan jongens (16%)
Q: Waar heb je internet en/of sociale media (twitter, facebook, hyves, whatsapp) het laatste jaar voor gebruikt? Vink alle opties aan waar je gebruik van maakt? | Kinderen n=586
13
E 25
26
F Vooronderzoek Jeugd en Media Monitor
Kinderen kunnen via digitale media veel nieuwe dingen leren Digitale media vormen volgens ouders een belangrijke mogelijkheid voor kinderen en jongeren om zichzelf verder te ontplooien. Ze kunnen hun kennis vergroten, spelenderwijs nieuwe dingen leren, zelf naar nieuwe input zoeken in de vorm van teksten, afbeeldingen of filmpjes, en zijn daarbij minder afhankelijk van hulp van ouders of docenten. Het kan jongeren ook helpen om hun persoonlijke interesses te voeden of nieuwe hobby’s te ontwikkelen.
School moet kinderen leren over zelfpresentatie en zelfonthulling op internet Opvallend is dat ruim de helft van de kinderen en ouders van mening is dat school kinderen moet leren over wat zij wel en niet over zichzelf kunnen vertellen (zelfonthulling) en laten zien (zelfpresentatie) op internet. Moeders en meisjes vinden dit significant belangrijker dan jongens en vaders. Beide vaardigheden (zelfpresentatie en zelfonthulling) zijn cruciale ontwikkelingstaken in de puberteit. Internet is het oefenterrein waar kinderen hun nieuwe identiteit kunnen zoeken, vormen en toetsen. Echter, dit gaat niet vanzelf; kinderen moeten er wel in begeleid worden.
40% van ouders vindt dat school les moet geven over veilig internetten Zowel ouders als kinderen vinden dat er op school lesgegeven moet worden over online pesten en veilig internetten. Deze opvatting leeft sterker bij ouders dan bij kinderen (43% versus 36%). Kennelijk zijn ouders en kinderen van mening dat het goed is om kinderen weerbaar te maken op internet. Ouders (m.n. vaders) zijn hier significant meer van overtuigd.
Veel ouders zien het als hun opvoedtaak om kinderen te leren veilig internetten 41% van de ouders vindt dat niet de school, maar ouders zelf verantwoordelijk zijn om hun kinderen te helpen met veilig internetten. Zowel moeders als vaders zien dit als hun eigen opvoedtaak. Slechts 16% van de kinderen vindt dat hun ouders moeten helpen met veilig internetten. Ofwel kinderen willen geen bemoeienis van hun ouders met hun internetgedrag, ofwel ze achten hun ouders niet capabel.
Ouders willen dat school uitleg geeft over goede en slechte informatie op internet Bijna een derde van de ouders vindt dat kinderen op school moeten leren om goede en slechte informatie op internet van elkaar te onderscheiden. School houdt zich immers bezig met kennisverwerving. En internet is tegenwoordig een belangrijke bron van kennis en informatie. Kinderen vinden dit veel minder relevant (17%).
Ouders moeten zelf goede voorbeeld geven, vindt de helft van kinderen en ouders Ouders en kinderen zijn het erover eens dat ouders op internet zelf het goede voorbeeld moeten geven aan hun kinderen. Ouders zijn hier nog sterker van overtuigd dan kinderen. Zij zijn zich bewust van het kopieergedrag van kinderen en hechten dus belang aan het goede voorbeeld.
Kinderen vinden het minder belangrijk dat ouders weten hoe sociale media werken Slechts een kwart van de kinderen vindt het belangrijk dat ouders weten hoe Instagram, WhatsApp, Skype, Facebook en YouTube werken. Kinderen vinden immers zelf wel hun weg op deze media via leeftijdsgenootjes die hen daarbij helpen. En als ouders er al goed in thuis zijn, is deze behoefte ingevuld. Opvallend is dat een derde van de ouders wel aangeeft dit belangrijk te vinden. Dit zijn juist de ouders die dagelijks gebruikmaken van internet.
Ouders zien voor zichzelf een belangrijke taak weggelegd in digitale opvoeding Ouders noemen als allerbelangrijkste regel dat zij zelf grenzen stellen, zodat hun kinderen ook rust nemen en niet voortdurend online zijn. Ook vinden ouders het belangrijk dat kinderen worden beschermd tegen schadelijke en ongeschikte beelden. Een kinderslot kan uitkomst bieden, maar ouders zien het vooral ook als hun opvoedtaak. 53% van de ouders vindt dat de
1. Veilig gebruik van media door kinderen is in de perceptie van kinderen het allerbelangrijkste recht. Voorop staat dat het gebruik van media veilig voor kinderen moet zijn. Kinderen vinden dat school hen daarbij moet helpen. Ook speciale internetpolitie kan de veiligheid van mediagebruik vergroten. Vooronderzoek Jeugd en Media Monitor E 27 Volgens kinderen is dit meer een taak voor school en de politie dan voor ouders en websites. 2. Daarnaast vinden kinderen het belangrijk dat ze beschermd worden tegen ongeschikte beelden, bijvoorbeeld door het invoeren van een persoonlijke code (kinderslot met pincode).
school kinderen moet leren omgaan met internet en media, tegenover 40% van de kinderen. 3. Tot slot hechten kinderen sterk aan hun privacy op internet en vinden ze het prettig dat sommige Tot slot vindt mendie hetzijn belangrijk dat gebruik van media helemaal is voor kinderen. dingen doen, bespreken of posten op internet privéveilig blijven.
T op 3 ouders
Conclusies 1. Ouders moeten grenzen stellen zodat kinderen ook rust nemen en niet voortdurend online zijn. 2. Kinderen moeten beschermd worden tegen plaatjes, filmpjes of informatie die niet geschikt zijn.
Ouders digitale kans bedreiging 3. Hetzien gebruik van media media meer moet als veilig zijndan voorals kinderen.
Ouders vinden het belangrijkste nadeel van digitale media dat kinderen er (te) veel tijd in stop1. Ouders zien voor zichzelf een belangrijke taak weggelegd. Allerbelangrijkste voor hen is dat zij zelf pen. Als kansen voor de ontwikkeling van hun kinderen zien ouders vooral het delen van ingrenzen stellen zodat hun kinderen ook rust nemen en niet voortdurende online zijn. formatie en het maken van huiswerk. Als positieve effecten van digitaal mediagebruik noemen zij onder meer datouders de Engelse taalvaardigheid en kinderen de communicatievaardigheden van kinderen en ongeschikte schadelijke 2. Ook vinden het belangrijk dat worden beschermd tegen beter ontwikkeld worden. beelden. Een kinderslot kan uitkomst bieden, maar ouders zien het vooral ook als hun opvoedtaak.
Digitale media het leren endat hetgebruik contactvan binnen gezin bevorderen 3. Tot slot vindtkunnen men het belangrijk mediahet helemaal veilig is voor kinderen. Ook hierbij zij een grotestellen rol voorgezinsleden zichzelf weggelegd. Digitale enzien mobiele media in staat op een laagdrempelige manier met elkaar in contact te staan, waardoor activiteiten beter dan vroeger afgestemd kunnen worden. Ook maken ze het voor ouders gemakkelijker om kinderen proactief te monitoren. Via digitale media zoals de mobiele telefoon en Facebook kunnen ouders de activiteiten en sociale contacten van hun kinderen goed volgen. Het kan ouders ook helpen om het leerproces van kinderen te volgen en te stimuleren. Kinderen zien de sociale digitale media vooral als bronnen van vertier. Dit staat het leren niet in de weg. Integendeel. Deze ‘fun-perceptie’ van kinderen op digitale media kan het leren juist leuker maken. En wellicht effectiever, mits op de juiste manier toegepast en gestimuleerd. 14
Onderzoek naar het ‘21e-eeuwse leren’ geeft ouders nieuwe inzichten We verwachten dat het nieuwe digitale leren, aan de hand van digitale media zoals apps, tablets en sociale media de interactie over het leren tussen ouders en kinderen kan bevorderen. Ouders kunnen ‘live’ zien op welke manieren hun kinderen iets aanleren en dit samen met hen evalueren. Dit heeft effect op het inzicht in de educatie en de cognitieve ontwikkeling van het kind, en kan de relatie tussen ouders en scholen op dat aspect bestendigen. Mits zij oprechte interesse tonen en tijd besteden aan de (schoolse) digitale activiteiten van hun kinderen.
28
F Vooronderzoek Jeugd en Media Monitor
6. Onderwijs & leren met digitale media In dit deel bekijken we de huidige stand van zaken van digitale media in het onderwijs. 6.1 Het perspectief vanuit het onderwijs Scholen worstelen met de vraag hoe zij kunnen voldoen aan de ambitie om het onderwijs aan te laten sluiten op de vaardigheden die nodig zijn in de 21e eeuw. Kennisnet voert jaarlijks een onderzoek uit (de Vier in balans monitor) om te monitoren hoe het is gesteld met de vier aspecten in ons onderwijssysteem die in dit verband van belang zijn: 1. Visie van de onderwijsinstelling, 2. Deskundigheid van leraren en managers, 3. Inhoud en toepassingen in het onderwijssysteem, 4. Infrastructuur en beschikbaarheid van de digitale media.
Scholen zijn aan het veranderen, ict speelt daarin een belangrijke rol Uit de Vier in balans monitor blijkt dat driekwart van de scholen het onderwijs probeert te veranderen en daarbij zoekt naar de mogelijkheden die ict te bieden heeft. Er is een groeiende behoefte aan digitaal leermateriaal, en het gebruik van computers tijdens de les neemt gestaag toe. Bijna alle leraren gebruiken ict op een of andere manier in hun onderwijs. De ict-ontwikkelingen in de samenleving, zoals de verschuiving naar cloud computing, zijn ook in het onderwijs goed zichtbaar. Leraren en managers gebruiken ict om het onderwijs beter te organiseren, bijvoorbeeld met leerlingvolgsystemen en elektronische leeromgevingen. Gegevens uit deze systemen worden ook gebruikt om leerlingen te ondersteunen, om het gesprek met collega’s aan te gaan en om ouders te informeren.
6.2 Kansen en bedreigingen van digitale media op school Aandacht voor digitale geletterdheid in onderwijs is (te) beperkt Zoals we eerder zagen besteden Nederlandse docenten, vergeleken bij docenten uit andere ICILS-landen, minder aandacht aan de ontwikkeling van informatievaardigheden bij hun leerlingen. Onderzoek van SLO onderstreept dit. Uit dat onderzoek blijkt dat leraren de 21e-eeuwse vaardigheden belangrijk vinden en er soms tot regelmatig aandacht aan besteden, maar weinig expliciet en structureel. Samenwerken, sociale en culturele vaardigheden en kritisch denken komen relatief het meest aan bod. Mediawijsheid en informatievaardigheden het minst. Structurele aandacht voor vaardigheden is beperkt. Sommige vaardigheden komen incidenteel aan de orde in projectvorm, waarin vaak aan de hand van vakoverstijgende methodes wordt gewerkt. Er zijn geen scholen die alle vaardigheden integraal aan de orde stellen.
Leraren willen meer aandacht besteden aan 21e-eeuwse vaardigheden Het algemene beeld is dat de aandacht voor de 21e-eeuwse vaardigheden sterk afhankelijk is van keuzes van de individuele docent. Binnen het basisonderwijs gebeurt dat het meest in de bovenbouw. Leraren willen wel meer tijd besteden aan de 21e-eeuwse vaardigheden, maar ze voelen zich onvoldoende toegerust. Er is behoefte aan meer kennis en inzicht in wat de vaardigheden concreet inhouden, aan goede voorbeelden van lesactiviteiten, en aan lesmaterialen voor concrete houvast in de praktijk. Leraren vinden het lastig om de vaardigheden te integreren in het normale curriculum.
Vooronderzoek Jeugd en Media Monitor
Gebrek aan apparatuur, stimuli, tijd en vaardigheden vormen drempels Het meest genoemde knelpunt is volgens de docenten uit het ICILS onderzoek het gebrek aan ict-apparatuur, gevolgd door een gebrek aan tijd om lessen voor te bereiden. De ondervraagde ict- coördinatoren zien dat juist andersom: niet zozeer de beschikbare ict-infrastructuur vormt een belemmering, maar het gebrek aan stimuli, tijd en vaardigheden belemmert docenten om ict in hun onderwijs te gebruiken. Schoolleiders geven gemiddeld genomen meer prioriteit aan het verbeteren van de infrastructuur op school dan aan de ict-professionalisering van de docenten of aan het creëren van meer tijd en stimuli om ict-gebruik onder de docenten te bevorderen. Nederlandse ICILS-docenten zijn in verhouding tot de docenten van andere ICILS-landen veel minder positief over de overeenstemming binnen de school over de wijze waarop ict in het onderwijs aandacht moet krijgen. Volgens ruim een kwart van die docenten heeft de inzet van ict voor onderwijsdoeleinden op hun school helemaal geen prioriteit.
Meer dan 75% van docenten gebruikt ict wekelijks Meer dan driekwart van de Nederlandse docenten die aan ICILS hebben deelgenomen, maakt wekelijks gebruik van ict in het onderwijs. Ook het percentage Nederlandse leerlingen dat zegt minimaal één keer per week de computer op school te gebruiken, ligt boven het gemiddelde. Ict kent verschillende toepassingen, maar de nadruk lijkt te liggen op ondersteuning van de klassikale instructie. Volgens docenten gebruiken leerlingen ict tijdens de les vooral voor het opzoeken van informatie en het werken aan korte opdrachten. Leerlingen gebruiken naar eigen zeggen op school ict het meest voor het maken van opdrachten, oefeningen, werkstukken en het samenwerken met medeleerlingen.
Bijna alle leraren maken (meer) gebruik van digitaal leermateriaal Vorig jaar was er volgens de Vier in balans monitor een duidelijke toename te zien van de hoeveelheid digitale leermiddelen. Het percentage digitaal leermateriaal is in het basisonderwijs gestegen naar 29% en in het voortgezet onderwijs naar 26%. Leraren uit het po willen graag naar 48% en in het vo ligt de wens op 46%. Een meerderheid van de leraren zegt dat meer dan 20% van hun gebruikte materiaal digitaal is. Slechts een handjevol geeft aan nooit digitaal leermateriaal te gebruiken. Er zijn ook bijna geen leraren die uitsluitend digitaal materiaal gebruiken.
Digitaal leermateriaal heeft volgens leraren niet altijd voldoende meerwaarde Leraren zijn vaak niet overtuigd van de meerwaarde van digitaal materiaal voor hun onderwijs. Ze hebben het idee dat het aanbod ervan niet altijd aansluit bij de methode. Daarnaast twijfelen ze aan de kwaliteit van de vakinhoud van het digitale leermateriaal. Leraren zijn wel enthousiast over het materiaal dat bij de methode wordt geleverd, maar dit is vaak bedoeld als aanvulling op het foliomateriaal.
Op het po gebruikt men meestal gesloten (methodisch) digitaal leermateriaal Er zijn enkele opvallende verschillen tussen de sectoren in het gebruik van open en gesloten digitaal materiaal. Gesloten materiaal dat vaak (niet gratis) bij methodes wordt geleverd, wordt in het po veel meer gebruikt dan open materiaal dat publiek beschikbaar is en meestal gratis gebruikt mag worden. In het vo zijn juist open materialen populairder dan gesloten materiaal. De meeste digitale materialen worden verkregen door het zoeken op internet en videobanken of doordat het wordt meegeleverd bij de methode. Slechts een klein percentage van de leraren maakt zelf materiaal of bewerkt dat. Veel materiaal wordt wel gedeeld met collega’s.
E 29
30
F Vooronderzoek Jeugd en Media Monitor
Leraren zijn matig positief over hun eigen ict-vaardigheden Leraren vinden dat ze goed op de hoogte zijn van de mogelijkheden van ict, blijkt uit de Vier in balans monitor. Ook zijn ze van mening dat hun vaardigheden de afgelopen vier jaar duidelijk gestegen zijn. Leraren zijn vooral positief over hun vaardigheden in het gebruik van digitale leerlingvolgsystemen en, in het vo en mbo, over hun capaciteit om te communiceren met leerlingen via ict. Leraren zijn redelijk thuis in basisvaardigheden (e-mail, kantoortoepassingen en sociale media) en administratieve vaardigheden, zaken waar ze ook privé veel mee te maken hebben en waar ze ervaring mee hebben: de organisatie van het leren.
Didactische ict-vaardigheden van leraren volgens managers onvoldoende Veel managers menen dat de didactische ict-vaardigheden van leraren onvoldoende zijn. De basisvaardigheden zijn wel voldoende, maar slechts 62% is vaardig genoeg om ict ook echt goed in te zetten in de les. Ook scoren leraren volgens managers onvoldoende op het gebruik van ict bij hun professionele ontwikkeling en in de verantwoording naar het management.
Leraren kunnen nog veel leren over inzetten van ict als didactisch leermiddel Vaardige leraren zullen nooit effectief gebruik kunnen maken van ict als er geen goed materiaal is. Dit materiaal wordt steeds belangrijker naarmate de ambitie van de school verder reikt. Het incidenteel gebruik van filmpjes op een digibord, het laten zien van online materiaal, en digitaal materiaal als aanvulling op het lesprogramma maken dan plaats voor digitale content en toepassingen als integraal onderdeel van de les. Dit stelt hoge eisen aan het digitale materiaal en de gebruikte toepassingen. Maar ook aan de opleiding van leraren. Uit een onderzoek van Kennisnet blijkt dat 65% van de leraren minder dan vier uur training heeft gehad om effectief gebruik te maken van elektronische apparatuur zoals tablets. Dat is te weinig om ict op een professionele en didactische manier in te kunnen zetten in de lessen.
Leraren en managers geloven in de meerwaarde van ict voor het onderwijs Leraren en managers zijn er bijna allemaal van overtuigd dat ict veel meerwaarde heeft voor het onderwijs. Deze meerwaarde van ict wordt vooral gezien op het gebied van: • Verbeteren en het veranderen van het onderwijs • Professionele ontwikkeling van leraren • Inzicht in de prestaties van leerlingen Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat de leraren en het management digitaal lesmateriaal beschouwen als motiverender voor leerlingen dan de traditionele leermiddelen. Digitaal lesmateriaal is vaak prikkelend, bevat soms spelelementen, sluit aan bij de leefwereld van kinderen en
Vooronderzoek Jeugd en Media Monitor
jongeren en stimuleert hierdoor meer tot leren. Daarnaast is digitaal leermateriaal makkelijker actueel te houden en te verspreiden onder leerlingen. Bovendien maakt de inzet van ict het mogelijk om te differentiëren en daarmee onderwijs op maat voor leerlingen te creëren.
6.3 Kansen en bedreigingen van digitale media voor ontwikkeling van het leren Onderwijsvorm ‘Zelfstandig leren’ neemt toe in het onderwijs We zien dat de behoefte aan onderwijsvormen waarin meer aandacht is voor zelfstandig en zelfverantwoordelijk leren, toeneemt. Daarbij ligt de leerinhoud vast, maar kunnen leerlingen zich in eigen tempo en op eigen niveau de leerstof eigen maken. De leraar vervult dan minder vaak de rol van instructeur en is vaker een begeleider of coach voor de leerlingen. Als scholen inzetten op zelfgeorganiseerd leren, dan wordt er andere ondersteuning gevraagd en verwacht van de ict-toepassingen. Het zorgt ervoor dat leerlingen de kennis en oefeningen aangereikt krijgen die aansluiten bij hun ontwikkeling. Sommige oefentoepassingen zijn in spelvorm op een mobiel apparaat zó aantrekkelijk voor leerlingen dat ze er ook vrije tijd aan besteden. Ze gaan daardoor sneller vooruit en presteren beter (Sandberg, 2013). Het leren vindt dan niet alleen meer op school plaats, maar ook thuis of op andere plaatsen waar ze toegang hebben tot digitale media.
Leraargestuurd onderwijs heeft ook baat bij ict Voor scholen die een belangrijke plaats toekennen aan leraargestuurd onderwijs, betekent het dat zij ict met name benutten voor instructie en oefenen. Bij instructie in de klas kan ict meerwaarde hebben door het gebruik van multimediaal materiaal op het digitale schoolbord, al dan niet gecombineerd met interactieve middelen. De instructie door de leraar is bij uitstek geschikt om te automatiseren met behulp van video-opnames, eventueel gecombineerd met oefenprogramma’s voor leerlingen en intelligente feedbacksystemen. Ervaringen met dit soort toepassingen laten zien dat instructie en oefenen buiten het klaslokaal kunnen plaatsvinden, waardoor de leraar in de klas meer tijd krijgt voor extra uitleg en leerlingen met elkaar kunnen samenwerken. Dit verhoogt het rendement van het onderwijs.
Succesvolle ict hangt samen met de opvattingen van leraren over goed onderwijs Succesrijke, blijvende inzet van ict gebeurt vooral bij de aanpak vanuit de onderwijsbehoefte van leraren, zo blijkt uit de Vier in balans monitor van Kennisnet. Wie ict productief wil maken, moet dus allereerst investeren in de mensen die ermee moeten werken en uitgaan van een duidelijke, door het schoolteam gedragen visie op het onderwijs (Vanderlinde & Van Braak, 2013). Daarna volgen de overige genoemde randvoorwaarden: inhoud, deskundigheid en infrastructuur. De expertise en het leiderschap van het management spelen daarbij een belangrijke rol.
E 31
32
F Vooronderzoek Jeugd en Media Monitor
De leraar van 2015 professionaliseert zichzelf online
Docenten nemen hun eigen professionalisering momenteel ook zelf ter hand. Via internet en sociale media slagen ze er steeds meer in hun eigen kennisnetwerk te vormen. Ze leggen contacten met andere professionals, organisaties en collega’s waar ze van kunnen leren. Ze wachten niet op wat school voor ze in petto heeft, maar zoeken zelf naar werk dat hen inspireert. Ze vinden elkaar in online netwerken zoals bijvoorbeeld Het Kind en The Crowd. Hierdoor worden docenten ook zichtbaarder en daarmee automatisch ambassadeur van het onderwijs, zo stelt het Whitepaper over Onderwijstrends van Young Works. De docent van nu is de leraar die niet alleen lesgeeft, dit naar behoren doet en een goede relatie heeft met zijn leerlingen, maar is iemand die ook actief blogt over zijn werk en de experimenten die hij of zij uitvoert, en actief is op sociale media om contact te zoeken met andere onderwijsvernieuwers. Het verschil tussen de actieve vernieuwers en de passieve docenten wordt hierdoor wel steeds groter.
Conclusies Leraren en managers geloven in de meerwaarde van ict voor het onderwijs De meeste leraren en managers zijn ervan overtuigd dat ict een positieve impact heeft op het geven van onderwijs. Maar leraren hebben nog moeite om ict in te zetten als didactisch leermiddel. Het rendement van het inzetten van digitaal leermateriaal is nog niet helemaal duidelijk. De didactische vaardigheden van leraren en het lesmateriaal zijn nog niet optimaal.
Digitale media hebben professionele visie en inzet van leraren nodig voor succes Digitalisering speelt een belangrijke rol in het onderwijs van de 21e eeuw, maar heeft visie en professionele inzet van leraren nodig. De basis hiervoor moet al op de lerarenopleidingen worden gelegd met een focus op 21e-eeuwse vaardigheden, zoals mediawijsheid en ict-vaardigheden. Professionalisering van leraren is van groot belang om die vaardigheden vorm te geven in de lespraktijk. Methodes zouden meer expliciet aandacht moeten besteden aan de 21e-eeuwse vaardigheden, en daarmee leraren concreet houvast bieden om die vaardigheden geïntegreerd en vakinhoudelijk aan de orde te stellen. Verder zijn vanzelfsprekend randvoorwaarden zoals een goede ict-infrastructuur van belang, evenals een leeromgeving die mogelijkheden biedt voor vakoverstijgend werken, en het delen van kennis tussen de verschillende disciplines op schoolniveau.
Succesvolle resultaten kunnen digitaal verschil tussen leraren verkleinen Tussen docenten onderling bestaat een digitaal verschil. We zien voorop de actieve vernieuwers, die al op diverse manieren gebruikmaken van digitale toepassingen binnen het klaslokaal (via het digibord, digitaal lesmateriaal of filmpjes) en erbuiten (zoals via instructiefilmpjes op YouTube, sociale media of eigen weblogs). Dan is er een grote middengroep die vooral gebruikmaakt van digitale media voor instructie, en filmpjes inzet in de lessen. Maar er bestaat ook nog een groep die weinig tot geen digitaal lesmateriaal gebruikt. Wanneer het positieve rendement van ict in het onderwijs inzichtelijk en praktisch toepasbaar wordt voor deze docenten, zullen zij ook overgaan op digitale onderwijsmethoden.
Onderzoek naar bruikbaarheid en leerrendement van ict nodig Gebrek aan inzicht in wat werkt met ict en wat niet, belemmert scholen en leraren om goede keuzes te maken. Het zou leraren helpen als methodes beter zichtbaar maken hoe ze inspelen op de 21e-eeuwse vaardigheden. Ook is er behoefte aan het uitwisselen van ervaringen met andere scholen en (goede) praktijkvoorbeelden. Empirische onderzoeksresultaten helpen leraren en managers om realistische keuzes te maken, waardoor ict vaker wordt benut voor de verbetering van de kwaliteit en de productiviteit van het onderwijs. Er is behoefte aan handzame instrumenten om de ontwikkeling van leerlingen op het gebied van de 21e-eeuwse vaardigheden te kunnen volgen.
Vooronderzoek Jeugd en Media Monitor
7.
Samenvatting van de onderzoeksresultaten en aanbevelingen We krijgen een positief beeld als we inzoomen op de inzet van digitale media voor het leren van kinderen en jongeren. Digitale media sluiten aan op de wereld van kinderen en jongeren, het leren met digitale media is actueel en prikkelend en vertoont overeenkomsten met het spelen van een online game. Hierdoor raken leerlingen gemotiveerder voor het leren dan bij traditioneel lesmateriaal. Leraren ervaren dat digitale media een positieve impact hebben op het geven van onderwijs. Het biedt hen de mogelijkheid om het onderwijs meer te personaliseren en toe te spitsen op de individuele leerlingen. Het past in de huidige tendens van het ‘zelfstandig leren’. Digitale geletterdheid van kinderen en jongeren verdient aandacht We bevinden ons in een overgangsfase van het traditionele leren naar het digitale leren. Belangrijk aandachtspunt in deze overgangsfase is dat de toename in toepassingen van digitale media niet automatisch betekent dat leerlingen ook digitaal geletterd zijn. Uit diverse onderzoeken blijkt dat jongeren matig tot slecht scoren op digitale geletterdheid. Het merendeel van de jongeren beschikt over basale digitale vaardigheden zoals het vinden en verwerken van informatie en communiceren via digitale media. In Nederland blijken leerlingen echter niet tot nauwelijks in staat om hun zoekresultaten op het web kritisch op geschiktheid en betrouwbaarheid te beoordelen. Dat geldt met name voor jongens en voor jongeren op het vmbo.
Verschillen tussen leerlingen, maar ook tussen leraren onderling Een ander opvallend en terugkerend onderzoeksresultaat is het digitale verschil. Zo zijn er verschillen in digitale geletterdheid tussen laagopgeleide en hoger opgeleide jongeren, maar ook tussen jongens en meisjes, evenals tussen kinderen en hun ouders. Daarnaast zijn er duidelijke verschillen tussen leraren met digitale vernieuwingsdrang en docenten die moeite hebben met de huidige digitale vernieuwingen in het onderwijs.
Verbinden van werelden via digitale media Het toepassen van digitale media in het leren op school en thuis biedt de mogelijkheid deze twee verschillende leef- en leerwerelden samen te brengen en met elkaar te verbinden in een nieuwe wereld; de digitale wereld. Kinderen en jongeren kunnen bijvoorbeeld via een tablet aan ouders en opvoeders laten zien waar ze mee bezig zijn op school en vervolgens thuis (al dan niet met hulp) de les verdiepen of uitwerken aan de hand van digitaal lesmateriaal. En vice versa: de vragen en oplossingen die thuis ontstaan, kunnen weer klassikaal worden behandeld. Voor leerlingen kan het efficiënt en stimulerend werken om via digitale media ‘het leren op school’ en ‘het leren thuis’ met elkaar te verbinden. Dit bevordert het leerproces. Het kan leerlingen richting geven en meer inzicht in het ‘waarom’ van leren. Het biedt ouders bovendien meer inzicht in het leren van hun kinderen en een connectie met het onderwijs. Hoe dat in de dagelijkse praktijk werkt, weten we nog onvoldoende.
E 33
34
F Vooronderzoek Jeugd en Media Monitor
Nader onderzoek De literatuurstudie laat zien dat er al veel bekend is over jeugd en digitale media, maar dat een aantal zaken nog onderbelicht is . Die zaken verdienen nader onderzoek. De overkoepelende vragen waar we in vervolgonderzoek meer antwoorden op willen dan we nu al hebben, zijn: 1. Hoe helpen digitale media bij het leren? 2. Kunnen digitale media het leren (thuis of op school) juist ook in de weg zitten? 3. Profiteert iedereen in gelijke mate van de mogelijkheden van digitale media of is er sprake van verschillen? Zo ja, wat zijn die verschillen? En is het erg dat die verschillen er zijn? 4. Hoe kunnen we de jeugd helpen het beste uit zichzelf te halen, gebruikmakend van digitale media? 5. Is er een balans tussen de digitale leefwereld van jeugd en het onderwijs? Is het onderwijs ‘toekomstbestendig’ genoeg, kijkend naar hoe jongeren nu leren, gebruikmakend van digitale media? Met digitale media bedoelen we vooral sociale media en apps die ze kunnen helpen bij hun werk voor school. 6. Meer in het bijzonder zijn we nieuwsgierig naar antwoorden op de volgende vragen: 7. Hoe werken leerlingen samen bij het leren via internet? Uit ‘Samen Leren’, het onderzoek van Mijn Kind Online en Kennisnet uit 2013, weten we al het nodige. Maar we zijn twee jaar verder, nieuwe ontwikkelingen doen zich voor. 8. Hoe voeren ze online overleg met klasgenoten en hoe doen ze dat zo effectief mogelijk? 9. Welke apps gebruiken zij om te communiceren met klasgenoten en welke apps als leermiddel? 10. Hoe zoeken ze naar informatie op internet? Welke bronnen gebruiken ze als ze niet bij hun docent of ouders terechtkunnen? Uit Samen Leren bleek de toenemende populariteit van video’s van docenten van andere scholen. Hoe vaak wenden leerlingen zich nu tot deze video’s die op YouTube behoorlijk zijn toegenomen? 11. Welke videocontent gebruiken ze nog meer? Is dit veranderd ten opzichte van twee jaar geleden? 12. Hoe multitasken ze? Het belang van zelfdiscipline neem toe. Je moet je kunnen concentreren wil je aan je huiswerk toekomen. Op je laptop, tablet en smartphone zijn allerlei afleidingen, van Netflix tot Facebook en WhatsApp. Dat wisten we al. Maar we zien nu dat je Facebook soms ook nodig hebt om te communiceren over huiswerk met je klasgenoten. Facebook is niet alleen afleiding, maar soms ook bittere noodzaak. Hetzelfde geldt voor WhatsApp. Hoe doen leerlingen dat op een manier die werkt voor ze? 13. Wat mogen jongeren zelf of van hun ouders? Mogen ze zelf programma’s en apps installeren? Zo niet, bij wie moeten ze toestemming krijgen? Zitten er filters op apparaten? Welke apparaten zijn populair bij welke leeftijdsgroep? Missen ze programma’s en apps die ze wel zouden willen gebruiken? 14. Wat doen kinderen en jongeren met digitale media? Wat zijn de belangrijkste redenen dat zij de verschillende digitale media gebruiken?
Tot slot Om een goed beeld te krijgen is het gewenst om zowel kwalitatief als kwantitatief onderzoek uit te voeren. Dit biedt verdieping en cijfermateriaal voor nieuwe inzichten voor het ‘nieuwe leren van de 21e-eeuwse vaardigheden.’
Vooronderzoek Jeugd en Media Monitor
Literatuurlijst • • • • • •
•
•
•
•
•
• • •
•
•
•
•
Centraal Bureau voor de Statistiek (2013). Jaarrapport 2013. Landelijke Jeugdmonitor. Verkregen via: Jeugdmonitor.cbs.nl/media/164999/2013-g93-pub.pdf. Centraal Bureau voor de Statistiek (2013). Jaarrapport 2014. Landelijke Jeugdmonitor. Verkregen via: jeugdmonitor.cbs.nl/nl-nl/indicatoren/publicaties/2014/jaarrapport-2014. Clark, L.S. (2012). The Parent App: Understanding families in the digital age. New York: Oxford University Press. Duimel, M. (2007). Verbinding maken. Senioren en ict. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Fraillon, J., Schulz W, & Ainley, J. (2013). International Computer and Information Literacy Study: Assessment Framework. Amsterdam: IEA. Fraillon, J., Ainley, J., Schulz, W., Friedman, T. & Gebhardt, E. (2014). Preparing for Life in a Digital Age. The IEA International Computer and Information Literacy Study International Report. Springer, Cham. GfK (2014). Trends in Digitale Media & Entertainment. Verkregen via: www.gfk.com/ nl/news-and-events/press-room/Documents/Persbericht_Digitale_trends_en-Media_26062014.pdf. Haan, J. de, en N. Sonck (2013). Mediagebruik en sociale contacten. In: M. Cloïn (red.), Met het oog op de tijd; een blik op de tijdsbesteding van Nederlanders (p.8199). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Haddon, L. and Vincent, J. (eds.) (2014). European children and their carers’ understanding of use, risks and safety issues relating to convergent mobile media. Report D4.1. Milano: Unicatt. ICILS, International Computer and Information Literacy Study 2013. Digitale geletterdheid van leerlingen in het tweede leerjaar van het voortgezet onderwijs. Nederlandse resultaten van ICILS 2013. Verkregen via: kennisnet.nl/uploads/tx_kncontentelements/ rapport- icils2013nederland.pdf. Inspectie van het Onderwijs. (2013). De staat van het onderwijs; Onderwijsverslag 2011/2012. Verkregen via onderwijsinspectie.nl: www.onderwijsinspectie. nl/actueel/ publicaties. Jeugdjournaal en No Ties (2014). Kinderen willen meer tablets in de klas. Verkregen via: www.jeugdjournaal.nl/item/690700-kinderen-willen-meer-tablets-in-de-klas.html. Kennisnet (2013). Vier in balans monitor 2013: de laatste stand van zaken van ict en onderwijs. Verkregen via: www.kennisnet.nl/onderzoek/vier-in-balans-monitor. Kennisnet (2013). Samen leren, het onderwijs volgens generatie Z. Verkregen via: www. kennisnet.nl/fileadmin/contentelementen/kennisnet/Leerlingfeedback/NIOT_Onder zoeksrapport_lr.pdf. Kennisnet, Onderwijs Informatie Groep (2014). Onderwijs met een eigen device. Opvallende resultaten uit het onderzoek naar de inzet van tablets en laptops. Verkregen via: http://www.kennisnet.nl/fileadmin/contentelementen/kennisnet/Dossier_Laptops/ augu stus_2014_Opvallende_resultaten_Onderwijs_met_eigen_device.pdf. Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) (2013). Digitale geletterdheid in het voortgezet onderwijs: vaardigheden en attitudes voor de 21ste eeuw. Verkregen via: http://www.knaw.nl/nl/adviezen. Mediawijzer.net & YoungWorks (2014). Ouder& kind Quiz. Mediamasters 27 november 2014. Verkregen via: www.mediawijzer.net/wp-content/uploads/YoungWorks-enMediawijzer-rapport-Recht-op-Mediawijsheid.pdf. Meelissen, M. R. M. & Drent, M. (2008). Gender differences in computer attitudes: does the school matter? Computers in Human Behavior. 24(3), 969-985.
doi:10.1016/ j.chb.2007.03.001.
E 35
36
F Vooronderzoek Jeugd en Media Monitor
•
• • •
• • •
• • • • •
• • • • • • •
• •
• •
•
Mijn Kind Online en Kennisnet (2013). Samen Leren. Tieners en Sociale Media. Verkregen via: mijnkindonline.nl/publicaties/onderzoeksrapporten/ makkelijker-leren-met-sociale-media. Newcom Research & Consultancy (2014). Social Media Jongeren Onderzoek 2014. Verkregen via: www.newcomresearch.nl: www.newcomresearch.nl/socialmedia. Nikken. P. & Markx, I. (2014). Opvoeden met Media. Een verkennend onderzoek naar ‘lastige opvoedsituaties’ en het gebruik van opvoedingsondersteuning bij ouders met kinderen tot en met 12 jaar. Verkregen via: http://www.nji.nl/nl/Opvoeden-met-media.pdf. Pariser, E. (2011). The filter bubble; what the internet is hiding from you. Londen: Penguin Books. Sandberg, J. & Maris, M. (2013). De toegevoegde waarde van een spelcontext en intelligente aanpassingen voor een mobiele leerapplicatie. Amsterdam: UVA. SLO, nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling (2014). 21e eeuwse vaardigheden in het curriculum van het funderend onderwijs. Verkregen via: www.slo.nl/downloads/2014/ 21e-eeuwse-vaardigheden-in-het-curriculum-van-het-funderend-onderwijs.pdf. SCP/publicatie 2015/2 - Media:Tijd in beeld; dagelijkse tijdsbesteding aan media en communicatie. Nathalie Sonck en Jos de Haan. Sociaal en Cultureel Planbureau (2014). Verschil in Nederland. Sociaal en Cultureel rapport 2014. Verkregen via: www.scp.nl/ Publicaties/Alle_publicaties/Publicaties_2014/ Verschil_in_Nederland. Sociaal en Cultureel Planbureau, Universiteit van Utrecht en Trimbos Instituut (2014). Health Behaviour Scan 2013. Gezondheid, welzijn en opvoeding van jongeren in Nederland. Utrecht: Universiteit van Utrecht, Trimbos Instituut en SCP. Sonck, N., S. Pennekamp en F. Kok (2014). Media: Tijd 2014. Verkregen via: www.mediatijd.nl/images/pdf/MediaTijd_Brochure_WEB.pdf. Spruijt, E., Kormos, H. (2010). Handboek scheiden en de kinderen: voor de beroepskracht die met scheidingskinderen te maken heeft. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Unicef & Verwey-Jonker instituut (2014). Kinderen in Tel 2014. Verkregen via: www.kinderenintel.nl/2014/databoek2014.html. Van Deursen, A., & Van Dijk, J. (2011). Internet skills and the digital divide. New Media & Society, 13(6), 893-911. doi: 10.1177/1461444810386774. Valkenburg, P.M. (2002). Beeldschermkinderen. Theorieën over kind en media. Amsterdam: Boom. Valkenburg, P.M. (2014). Schermgaande jeugd. Over jeugd en Media. Amsterdam: Prometheus/ Bert Bakker. Vanderlinde. R. & Van Braak, J. (2013). Wat maakt een ict-beleidsplan zo effectief ? Verkregen via: 4w.kennisnet.nl/artikelen/2013/03/08/ wat-maakt-een-ict-beleidsplan-zo-effectief. Viacom International Media Networks (2014). My Media My Ads. Verkregen via: www. vimn.nl/nieuws/62080-televisie-is-het-favoriete-medium-van-kinderen. Voogt, J., & Brummelhuis, A., ten (2014). Information Literacy in the Netherlands: Rise, Fall and Revival. In A. Tatnall & B. Davey (Eds.) History of Computers in education. IFIP AICT 424. (pp. 83-93).: Prometheus. VPRO 2Doc (2014). : Puck en het raadsel van de codes (documentaire). Te bekijken via: http://www.npo.nl/2doc/06-10-2014/VPWON_1168487. Walraven, A., Brand-Gruwel, S. & Boshuizen, H. P. A. (2009). How students evaluate information and sources when searching the World Wide Web for information. Computers & Education 52(1), 234-246. doi: 10.1016/j.compedu.2008.08.003. YoungWorks (2013).Whitepaper: Onderwijstrends 2013. Verkregen via: blog.youngworks. nl/whitepapers/youngworks-voorspelt-de-onderwijstrends-van-2013.
tensinneK nav thcardpo nI
keozrednorooV aideM ne dgueJ rotinoM