IN MEMORIAM
517 IN MEMORIAM DS. JACOB VAN NIEUWKOOP 17 april 1913 - 7 januari 2011 Het einde raakt aan het begin Het begin: Geboren in en genoten van het bloemenland in Rijnsburg, Het einde: Hij had vrijwel de mooiste bloementuin in Wezep. Gods werk bewonderde hij daarin. En zo is heel zijn ambtswerk te typeren.
Bij de begrafenis van ds. Van Nieuwkoop wees zijn zoon op de 'ex libris' die zijn vader in zijn boeken aanbracht. En daarin ligt een bepaalde symboliek, zoals een ex libris iets wezenlijks van de persoon moet uitdrukken. Uitgebeeld wordt "Het smalle silhouet van een man, die bewogen en met kennelijke inspanning een groot en zwaar gordijn openschuift, waardoor het zonlicht helder naar binnen kan stromen in een grote zaal en gevangen kan worden door een zich naar het licht wendende grote bloem. In die symboliek heeft mijn vader zijn leven geleid." Ds. K. F. Dwarshuis, de wijkpredikant, verduidelijkte dit in zijn begrafenistoespraak: "Het zonlicht dat binnen moest komen, was voor ds. Van Nieuwkoop het licht van Gods Woord, het evangelie, waarvan hij dienaar mocht zijn: Verbi Divini Minister, vreugdebode, net zoals Jesaja zegt. Als het gordijn opengaat, straalt het licht uit Gods Woord, zo kennen wij Hem, en zo zien we Zijn grootheid in Zijn werken: de natuur, de bloemen, de vogels. Eindeloze bewondering had hij hiervoor: "Mij spreekt de blomme een tale" (Guido Gezelle) De eerste ontmoeting Het is zaterdag 11 augustus 1945. Met een hoofd vol herinneringen aan de 11e augustus in het jaar daarvoor (de zogenaamde Vrijmakingsvergadering) was ik op weg naar Zaandam, waar ik de volgende dag mijn eerste stichtelijk woord zou spreken. De reisgelegenheid daarheen droeg nog de sporen van de nog maar kort geleden beëindigde bezetting van ons vaderland: met een vrachtboot varen naar Zaandam. Gelogeerd bij de weduwe van Jan Zwart, enkele jongens waren nog thuis: een muzikaal gebeuren. Na afloop van het middagmaal gewandeld naar Amsterdam. In de Waalse zendingskerk aan de Keizersgracht preekt ds. Jac. Van Nieuwkoop van Ulrum, over de tekst 'Groet niemand op de weg': het koninkrijk Gods heeft haast (Lukas 10:4). In de nacht van de Vrijmaking - 31 juli 1945 - slonk de kerk van Amsterdam van 12000 leden naar 200 leden. In plaats van de 8 grote gebouwen, voor ieder lid op loopafstand, nu op 1 plaats in het Centrum. Een 'in memoriam' is geen biografie. Het gaat om flitsen van herinnering en herken-
518
IN MEMORIAM
ning, opdat wij niet vergeten. Levensloop Geboren 17 april 1913 groeide hij op in Rijnsburg, waar zijn vader een handel in fruit dreef, het betere soort. Van zijn vader moet hij een soort discipline hebben meegekregen. Zo overzichtelijk de vruchten waren gegroepeerd, zo structureel zaten zijn preken later in elkaar: een dienst van op de minuut af anderhalf uur met een inzichtelijk thema en overzichtelijke verdeling. Hij volgde onderwijs in Rijnsburg en later aan het Gymnasium in Leiden, waar hij op 10 juni 1933 eindexamen deed. Hij ging studeren in Kampen, bij de hoogleraren dr. S. Greijdanus, dr. J. Ridderbos, dr. A.G. Honig, dr. T. Hoekstra, dr. H. Bouwman en lector dr. R.J. Dam. Tijdens zijn studententijd maakte hij de inauguraties mee van dr. K. Schilder, dr. G. M. Den Hartog, en dr. K. Dijk. Van Nieuwkoop en zijn gymnasiumvriend L. Doekes waren de eersten die examen deden bij prof. dr. K. Schilder. Na zijn kandidaatsexamen in Kampen trouwde hij met Betje Gerber, dochter van de in 1933 overleden dominee Tjalling Gerber. Het huwelijk werd in Ermelo op 24 november 1938 bevestigd door ds. Jan van Herksen met de trouwtekst: 1 Johannes 1:6 en 7. Het huwelijk werd gezegend met 5 kinderen, 8 kleinkinderen en 12 achterkleinkinderen. De oudste zoon, Tjalling, overleed in 2003 en de tweede zoon , Ulfert, in 2007: zware verliezen. Zijn in 1992 overleden vrouw heeft dat niet hoeven meemaken, het is haar bespaard, maar hij moest het zonder haar steun verwerken. Anna Paulowna Polder Op 4 december 1938 werd hij bevestigd. Hij was de opvolger van ds. E. Jansen (1909), die in 1935 de opvolger was van de latere professor dr. S.U. Zuidema, maar op 1 februari 1938 vanwege overspanning met vervroegd emeritaat moest gaan.1 Door de toestand van die dominee waren er spanningen in de gemeente ontstaan, maar de jonge predikant wist die zo te behandelen dat er op dit punt vrede tot stand kwam. Financieel waren er wel moeiten. In de economische crisis werd duidelijk dat de goede jaren voor de bollenkwekers voorbij waren. Broeder H. Bouwers vertelde mij dat hij bij het afscheid van de kerk van Rotterdam-Delfshaven dit op een ludieke, maar niet minder ernstige manier ter sprake bracht. Als honorarium werd 2000 gulden per jaar uitbetaald. Nu bood hij een puzzel van 2000 stukjes aan. In de emeritaatsperiode kon deze puzzel worden gemaakt als herinnering aan het puzzelen van toen. Landelijk kerkelijke moeiten gingen aan Anna Paulowna niet voorbij. Op de synode van Amsterdam 1936 was een besluit genomen om door een commissie leergeschillen te laten onderzoeken. De volgende synode zou dan daarover oordelen. Die synode kwam in 1939 samen in Sneek, maar kon niet tot behandeling overgaan, omdat de benodigde rapporten niet klaar waren. Verzoeken om in het geheel niet tot behandeling over te gaan werden afgewezen. Inmiddels was op 10 mei 1940 de oorlog uitgebroken, waarop de bezetting volgde. Uiteindelijk nam de synode in 1942, na zichzelf onkerkrechtelijk te hebben gecontinueerd, de leerbeslissing waarop een bindende Toelichting volgde. Wat dat voor ds. Van Nieuwkoop betekende zou in zijn volgende gemeente blijken. Omdat de kerk in 1865 geïnstitueerd was als afgescheiden gemeente, werd in 1940
IN MEMORIAM
519
herdacht dat dit toen 75 jaar daarvoor gebeurd was. Ter gelegenheid daarvan schreef ds. Van Nieuwkoop een boekje over de geschiedenis van die kerk. Ulrum Op 21 januari 1943 begon hij zijn arbeid in Ulrum, de 'bakermat der Afscheiding in 1834'. De bezettingstijd was zwaar. Zijn zoon zei bij de begrafenis: "Zijn houding in woord en daad tijdens de bezetting vormde de grondslag om hem jaren later in Wezep het ridderschap toe te kennen in de orde van Oranje Nassau." In dit verband valt op te merken dat ds. Van Nieuwkoop samen met de scriba van Ulrum in oktober 1943 ontboden werd op het General Kommissariat fur Verwaltung und Justiz te Apeldoorn. De kerkenraad had namelijk geweigerd het huwelijk te bevestigen van een gemeentelid dat vrijwillig in Duitsland was gaan werken. Toen de beide broeders hun standpunt handhaafden, werd de ondervrager boos, met name op de jongere gereformeerde predikanten die nog altijd weigerden zich met de Duitse nationaal socialistische ideologie te verzoenen. Die boosheid gold nog meer degene die hij 'op de achtergrond zag staan', prof. dr. K. Schilder. Getoond werd een brief van Seyss-Inquart, de rijkscommissaris voor ons bezette vaderland. Daarin stond dat Schilder vogelvrij was en dat iedere Duitse soldaat die hem voor de loop van zijn geweer kreeg, het recht had hem dood te schieten. Eind 1943 heeft ds. Van Nieuwkoop dit aan de huisgenoten van Schilder meegedeeld. Dit verklaart dan ook dat Schilder niet ter synode verscheen. Juist in deze tijd bracht prof. dr. K. Dijk een zondag in Ulrum door. Hij logeerde in de pastorie en kreeg van ds. Van Nieuwkoop dit verhaal te horen. Hij reageerde: " Dus het is toch waar". Hij had zoiets ook al van anderen gehoord. Het was de bedoeling van ds. Van Nieuwkoop dat prof. Dijk dit aan de synode zou doorgeven, omdat het gerucht verspreid werd dat het met de noodzaak van de onderduiking van prof. Schilder wel wat meeviel. Ds. Van Nieuwkoop vernam later van ds. Douwe van Dijk - lid van de synode - dat deze mededeling de vergadering nooit bereikt heeft.2 Had ds. Van Nieuwkoop de eer van het ridderschap verkregen, geheel anders ging het in de kerk, waar de eer van Dienaar des Woords hem werd ontnomen. Hij is gestorven als de laatste predikant,die de schorsing heeft moeten ondergaan. Wat Hendrik de Cock overkwam, trof ook Jacob van Nieuwkoop. De ontreddering daarover kan alleen hij aanvoelen die dit heeft ondervonden. De eerste zondag na de schorsing kon hij daar niet overheen komen. Maar de Heere gaf de genade en de kracht van de Vrijmaking. Daaraan was veel voorafgegaan. 25 kerkenraadsvergaderingen zijn gewijd aan de moeiten die ontstaan waren na de leerbeslissingen van de synode. In april 1943 is ter tafel van de kerkenraad een bezwaarschrift van Pprof. Schilder tegen de houding en zelfcontinuering van de synode. In juni 1943 heeft de classis Warffum aan de synode geschreven in gelijke zin als prof. Schilder. In november 1943 deelt ds. Van Nieuwkoop mee tot de bezwaarden te behoren. In januari 1944 is ter tafel een brief van de synode dat door de predikant niets mag worden geleerd dat in strijd is met de leerbeslissing. Als prof. Schilder geschorst is
520
IN MEMORIAM
op 23 maart 1944 is op de meivergadering een brief van de synode met het verzoek om gebed, nodig om de tuchtoefening met de gewenste vrucht te bekronen. Deze zin roept bezwaar op met als gevolg: de brief wordt niet voorgelezen aan de gemeente. In september 1944 heeft de kerk van Pieterburen aan de classis voorgesteld, de synodebesluiten af te wijzen. Dan verklaart ds. Van Nieuwkoop, dat de binding het beslissende punt is. De kerkenraad kan niet tot een eensluidend besluit komen, waardoor besloten wordt dat hij ter classis zich van stemming zal onthouden. In november 1944 blijkt dat in Pieterburen en Roodeschool reeds een Vrijmaking heeft plaatsgevonden. Dit brengt verschil van standpunt in de kerkenraad. Die onenigheid zet zich voort in 1945. Tegenstellingen in de kerkenraad leiden ertoe dat visitatoren worden uitgenodigd die ter vergadering van 15 mei stellen, dat steun aan acties van de vrijgemaakte kerken, veroordeeld moet worden. In de vergadering van 1 juni blijkt dat 10 leden het met de visitatoren eens zijn, 6 niet. Voorgesteld wordt aan de gemeente mee te delen dat het financieel steunen van vrijgemaakte kerken afkeurenswaardig is. Ds. Van Nieuwkoop stelt dat het voor hem ondoenlijk is om deze afkondiging voor te lezen. Daarom zal de kerk van Zoutkamp om advies gevraagd worden. De vergadering van 18 juni wordt voorgezeten door ds. Lankhuizen van Zoutkamp. De bezwaarden spreken uit zich niet meer te kunnen schikken in de synodale besluiten, hoezeer zij dat ter wille van de eenheid wilden proberen. Ds. Van Nieuwkoop stelt dat Ulrum zal moeten beslissen: de synodebesluiten te eerbiedigen of niet. Daarbij verwijst hij naar art. 31 KO . Hij zegt in zijn prediking niet meer te kunnen zwijgen en openlijk zal laten blijken waar hij staat. Op voorstel van ds. Lankhuizen wordt besloten de classisvergadering af te wachten. Op 5 juli wordt dan een vergadering gehouden met de 4 kerkvisitatoren. Er ontstaat een broederlijke en hoogstaande bespreking die 3,5 uur duurt. De bezwaarde broeders ds. E. Modderman, G.J. Til, E. van der Veen, J. Kruiger en R. Venema worden niet overtuigd door hetgeen van de kant van de visitatoren wordt gezegd. Dan adviseren de visitatoren deze 6 broeders te schorsen op grond van de artikelen 79 en 80 KO omdat zij zich schuldig maken aan scheurmaking. Op 6 juli 1945 vergaderen Ulrum en Zoutkamp samen. Ulrum spreekt de schorsing uit. Ds. Van Nieuwkoop geeft ten antwoord op het dringend beroep zich te bezinnen en terug te keren tot de Gereformeerde Kerk en zegt: "Onze wegen gaan uiteen. Doch wat er ook verder gebeurt, het wederzijds respect zal blijven". Zondagmorgen 7 juli wordt het schorsingsbesluit voorgelezen. Slechts enkele bezwaarden zijn aanwezig, die na de voorlezing van het besluit de bijeenkomst verlaten. Een Vrijmakingsbesluit dd. 9 juli 1945 wordt gezonden naar de nu synodaal geworden kerkenraad. Daarin presenteren de geschorste broeders zich met de pretentie de wettige voortzetting van de kerkenraad te zijn, gebonden aan alleen de Heilige Schrift, de drie formulieren van Enigheid en de regels in de KO. Aan de gemeente wordt een uitgebreide verantwoording gegeven in de brochure: 'Breken en Scheuren'. Daarin wordt Schriftuurlijk de binding bestreden aan de toelichting dat de sacramenten verzegelen de aanwezige inwendige genade der wedergeboorte en het pre-advies dat de doop van mensen die later blijken niet uitverkoren te zijn, niet ten volle als Doop kon worden beschouwd. Benadrukt wordt dat zo de betrouwbaarheid van de Heere onze God geloochend wordt. In elke bediening van de heilige doop spreekt Hij immers dezelfde woorden. Voorts wordt de betekenis
IN MEMORIAM
521
van art. 31 KO uiteengezet en ook art. 79 KO wordt toegelicht. Conclusie: het is ten onrechte gebruikt in de tuchtprocedure. Aan het slot wordt gewezen op Openbaring 22:18 en 19. "Naar dat woord zullen bezwaarden en synodalen geoordeeld worden". In de daarop volgende maanden moeten vele zakelijke aangelegenheden afgewerkt worden en dan komt het beroep van Amsterdam-Centrum. Dat wordt aangenomen. Amsterdam-Centrum Op 12 mei 1946 wordt ds. Van Nieuwkoop bevestigd door zijn vriend ds. L. Doekes en verbindt hij zich aan de gemeente. Hij is kennelijk onthutst door de verstorende drukte in Amsterdam ten gevolge van een voetbalwedstrijd in het Olympisch stadion. Huisvesting was een groot probleem. Het gezin kon niet direct naar Amsterdam verhuizen. Ds. Van Nieuwkoop verbleef in een oud huis achter het Koninklijk paleis. Een oude dame die 'verliefd' was op de trappetjes in dat historische pand verliet haar woning in de Den Texstraat, dat nu als pastorie kon dienen. ’s Zondagsavonds was de jeugd daar hartelijk welkom. De dominee kon dan zeer ontspannen en ook humoristisch zijn. Door groei van de gemeente groeiden ook de plaatsen van samenkomst. Begonnen in de Weteringstraat, bekend uit de geschiedenis van de Afscheiding van ds. Smitt, kwamen de Arend in het Spaarndammerkwartier, later vervangen door een gebouw aan de De Wittenkade en de Lutherse Rogatekapel, achter het Muiderpoortstation erbij. De diensten in de Weteringkerk werden verplaatst naar het gymnastieklokaal van een HBS in de Pieter Lodewijk Takstraat. Dat betekende 4 maal per zondag voorgaan. Verplaatsing per zware Fongers, later als een der eersten per Solex. Hij leefde mee met het leven van de gereformeerde studentenvereniging. Ik heb hem een lezing horen houden over de betrouwbaarheid van Gods Openbaring, de duidelijkheid van de Heilige Schrift. Hij deed dit uit het hoofd, waarin de stof lag opgeslagen. Zo was het ook met zijn preken. Exegese had de liefde van zijn hart: uiterste concentratie totdat zaterdagavond laat enkele geheugensteuntjes werden opgeschreven. Dit kwam de levendigheid op de preekstoel ten goede: het was boeiend en direct. Zo deed hij soms wel even schrikken. Hij eindigde eens het gebed met de woorden: "Verzoen de zware schuld die ons vaak veel te weinig met schrik vervult". Of in een preek over de Opstanding: "Op de jongste dag worden maar niet wat botjes bij elkaar geschraapt, maar dan komt er een verheerlijkt lichaam". Weloverwogen formuleerde hij zijn thema en verdelingen. Bijvoorbeeld in zijn afscheidspreek op 14 december 1955 over Deuteronomium 30:19 en 20: Het slotwoord van Mozes’ verantwoording over zijn dienst onder Israël. Die verantwoording houdt in: 1. Een roep over het laatste dienstbetoon van zichzelf, 2. Een roep tot de dienstvolharding voor God de Heere en 3. Een roep om de dienstvervulling van Jezus Christus. Zulke formuleringen dienen het opnemen en onthouden. Kerkelijke moeiten zijn hem ook in Amsterdam niet bespaard. Toen de synodale synode in 1946 de Vervangingsformule publiceerde, meende ds. B.A. Bos dat de weg
522
IN MEMORIAM
naar de synodale gemeenschap open lag. Ook in Amsterdam waren aanhangers van deze gedachte en zij voegden zich bij de synodale kerk. Aan de rustige en besliste leiding van ds. Van Nieuwkoop - na ervaring in Ulrum - is het te danken dat het geen uitslaande brand werd. Ook het kerkverband deed een beroep op hem: afgevaardigd was hij naar de synode van Enschede 1955; hij was daar voorzitter van Commissie I en rapporteur inzake de bezwaarschriften van de kerkenraden van Rotterdam-Kralingen en RotterdamCentrum. Door ziekte kon hij het synodewerk niet langer voortzetten. Ook na herstel kon hij op medisch advies zijn werk ter synode niet hervatten.3 De onenigheden die hij had te behandelen, hadden hem zeer aangegrepen. Tijdens zijn ambtsdienst heeft hij ruim een half jaar op Curacao en in Grand Rapids gediend. Hij was in Amerika getroffen door een bepaalde oppervlakkigheid in de levensstijl. Met een buitenproportionele belangstelling voor dollar en car. Zondag 23 maart 1952: tijdens het voorspel voor de slotzang fluisterde de beheerder van het schoolgebouw ds. Van Nieuwkoop in dat prof. Schilder gestorven was. Een zwager van de professor, broeder Walter van Halfweg had dit telefonisch meegedeeld. Voor de zegen maakte ds. Van Nieuwkoop dit bekend: grote ontroering. Samen terugreizend na de begrafenis zei hij mij: "Wat wonderlijk: Schilder heeft nu Hem gezien over wie hij zo diepgaand geschreven heeft in zijn trilogie 'Christus in Zijn lijden'". Als leerlingen van KS voelden wij elkaar aan. In de laatste jaren kreeg hij assistentie van ds. J.P. van der Stoel, die helaas in 1967 na de Open Brief-affaire synodaal werd. Scheveningen Op 28 december 1955 verbindt hij zich aan de gemeente van Scheveningen. Als hij op 23 februari 1971 aan de kerkenraad meedeelt een beroep naar de kerk van Rotterdam- Delfshaven te hebben aanvaard, wordt van de kant van de kerkenraad gereageerd dat uiteraard de beslissing zal worden erkend, maar dat dit wel met verslagenheid gepaard gaat. Dat typeert hoe sterk de band is geweest tussen kerk en predikant. Die band was juist ontstaan door de prediking en persoonlijke omgang. In die periode valt ook de datum 31 oktober 1966: de Open Brief aan de 'Tehuis gemeente' in Groningen. Hoeveel beroering heeft die brief teweeggebracht! Mede aan de rustige en besliste leiding van de predikant mag het te danken zijn dat het aantal onttrekkingen gering geweest is. Er is in Scheveningen dan ook geen NGK ontstaan. In het regionale kerkblad van de classis ’s Gravenhage schreef hij vele duidelijke en opbouwende artikelen. Ook in die tijd deed het kerkverband een beroep op hem. Als afgevaardigde naar de Particuliere Synode van Zuid Holland 1960 heb ik hem meegemaakt als praeses. Ik herkende zijn gave om leiding te geven aan de besprekingen en besluitvorming. Op 9 mei 1971 nam hij afscheid van de gemeente. Hij preekte over 2 Timotheus 2:19: Paulus’ laatste pastorale vertroosting door het evangelie. En daarin werd verkondigd: 1. De onwankelbaarheid van de Christus des Heren, 2. De onuitwisbaar-
IN MEMORIAM
523
heid van het Woord des Heren, 3. De onverbreekbaarheid van de eis des Heren. In het slot van de preek zei hij tegen de gemeente: " Er gaat alleen een mens van vlees en bloed afscheid nemen, maar het evangelie blijft bij u en onder u. Daarin is uw leven dagelijks en tot in eeuwigheid". Typisch Van Nieuwkoop! Rotterdam-Delfshaven Op 23 mei 1971 werd hij daar bevestigd door ds. J Blokland, de predikant voor de varenden. Destijds (30 mei 1943) zijn opvolger in Anna Paulownapolder en samen gingen zij op 23 april 1978 met emeritaat. De afscheidstekst was Hebreeën 13:20 en 21. Het waren jaren van rustige opbouw van de gemeente en het rijpen van de vruchten van het werk van de dienaar van het Woord. De dankbaarheid daarvoor was de grondtoon van de afscheidsbijeenkomst. Dominee en mevrouw samen reageerden daarop in het kerkblad. Het emeritaat Was het in het verleden, vaak zo geweest - zei zijn zoon bij zijn begrafenis - dat elk dubbeltje drie keer moest worden omgekeerd, nu was er de gelegenheid een eigen huis te betrekken. Het werd de tijd van lezen en tuinieren. In deze periode had hij de gelegenheid tot het schrijven van het boek 'Van herders en schapen'. Ter gelegenheid van de herdenking van de Afscheiding in Rijnsburg (18 december 1839) en het leven van de kerk in die 150 jaar. Brede aandacht werd gegeven aan de Vrijmaking. Waren de eerste 100 jaren rustig verlopen, "Maar na die 100 jaar komt er over de hele linie storm opzetten, die uitloopt op een pijnlijke breuk, en dat nog wel door het handelen van generale synoden: de meeste - niet de hoogste - vergaderingen van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Die tragedie verdient aparte aandacht". En dan volgen de feiten en de achtergronden. Het boek brengt ook nieuwe gegevens aan het licht en is verlucht met meer dan 100 foto’s. Trouwens ook in voorgaande jaren publiceerde ds. Van Nieuwkoop: Schetsen over het boek Ruth (uitgave Bond van Gereformeerde Meisjesverenigingen), puntig geschreven en prikkelend tot zelfstudie. Ook ziekenhoekjes in het Gereformeerd Gezinsblad (ND) en radiotoespraken voor de EO. Bij zijn 50-jarig jubileum mocht ik hem feliciteren namens de kerk van AmsterdamCentrum en enkele mooie herinneringen ophalen. Tijdens die bijeenkomst dirigeerde de jubilaris het ouderenkoor van Wezep. Zijn kunstzinnige uitingen bleken uit het drogen van bloemen om daarvan kaarten te maken. In zijn emeritaat heeft hij ook kerken gediend in het voorgaan. Na het overlijden van zijn vrouw in 1992 ging dat niet meer. Toen hij mij belde na het sterven van mijn vrouw zei hij: "Chris, denk niet dat het gemis minder wordt, het wordt erger". Weer voelden wij elkaar aan. Zijn sterven heb ik als een persoonlijk gemis ervaren. Ik waardeer zijn begeleiding bij mijn kerkelijke examina, zijn handtekening staat op de stukken die daarvoor nodig waren. Zo leeft hij voort in mijn herinnering.
524
IN MEMORIAM Ook dit sterven spreekt van de vergankelijkheid van het leven op aarde. Al leefde hij bijna een eeuw… Op de steen op het graf van hem en zijn vrouw staat: ’k Zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheen...
Drachten, Chris Breen Noten: 1: Medio 1945 kwam hij weer in dienst 2: Ik ontleen deze gegevens aan: bijlagen handboek van de Gereformeerde Kerken in Nederland 1946, blz. 5 en 6, waar professor Schilder zeer summier en sober deze situatie beschrijft. Verder: art. van professor J. Kamphuis in De Reformatie; jaargang 48, nr 11, 16-12-1972 blz 86 die uitgebreider ingaat op wat ds. Van Nieuwkoop hem meedeelde. Dr. L. de Jong maakte van dit artikel gebruik in zijn 'Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog', deel 9 tweede helft 1979 blz. 1159v. Aangezien de brief van Seyss-Inquart in het desbetreffende archief niet gevonden is, al zegt dat niet alles, veronderstelt de Jong dat dit een stuk was, dat ter intimidatie gefantaseerd was. 3: Akta art. 347.
IN MEMORIAM
525 IN MEMORIAM DS. HENDRIK SCHOLTE 8 september 1921 - 13 juni 2011
De in Winschoten geboren Hendrik Scholte was het oudste kind van Albert Scholte en Hillegonda Olofsen. Hij bezocht de lagere school in Heiligerlee (Gr.) en later in Assen, waarheen het gezin Scholte in 1928 verhuisde. Zijn vader was vertegenwoordiger van een wijnhandel te Winschoten. Breed hadden zijn ouders het niet, maar wel stimuleerden zij Henk predikant te worden. Henk groeide op in een meelevend gereformeerd gezin. Zijn gymnasiale studie volgde hij aan een niet-christelijk gymnasium in Assen. In aantekeningen over zijn eigen leven vermeldt hij dat niemand hem daar op afstand hield omdat hij tot de ‘kleine burgerij’ behoorde. De studietijd was overigens heel moeilijk voor hem, o.a. door ziekte van zijn moeder en door de beruchte crisistijd, die pijnlijke gevolgen had voor het levensonderhoud van het gezin Scholte. In alle vakanties moest hij werken om wat te verdienen. Op een bepaald ogenblik was hij zelfs van plan met de gymnasiumstudie op te houden. Het waren zijn ouders die hem aanmoedigden vol te houden. En hij hield vol. Na zijn eindexamen volgde hij bij rabbi De Lange in de Oranjestraat te Assen lessen Hebreeuws om de overstap naar Kampen te kunnen maken. In zijn studietijd te Kampen vanaf zijn inschrijving in juni 1942 volgde hij slechts drie maanden colleges van de hoogleraren, omdat de Duitsers in de bezettingstijd (1940-1945) ook de theologische opleiding te Kampen aan banden legde. Wel zorgden de hoogleraren ervoor dat de studenten her en der tentamens konden afleggen op hun thuis- of onderduikadressen. Zo legde Henk een aantal tentamens schriftelijk af op de studeerkamer van de in Assen bekende ds. B.A. Bos. Andere tentamens kon hij afleggen op adressen die een hoogleraar hem aanwees. Met een vervalst persoonsbewijs op zak, waarop stond dat hij predikant was, kwam hij door de controles heen. We kunnen aan de tentamenbriefjes zien dat het allemaal uitzonderlijk toeging. Colleges voor een bepaald vak konden immers niet worden gevolgd, maar boeken bestuderen over de vereiste stof ging nog wel. Zo vermeldt o.a. prof. dr. H.N. Ridderbos op een tentamenbriefje d.d. 30 augustus 1944, dat de heer H. Scholte, theol. student, met vrucht de Historia Sacra van het N.T. heeft bestudeerd, waarbij de hoogleraar de woorden ‘het college heeft gevolgd’, had doorgestreept. De inschrijvingsbul, die elk jaar door de student ter tekening diende te worden overgelegd, weerspiegelt duidelijk de tijd. In het jaar 1944 was er geen ondertekening op de bul van Henk. Maar in het daarop volgende jaar ondertekende prof. dr. S. Greijdanus. De Vrijmaking was een feit en de theologische opleiding kreeg als adres: Broederweg 15. Ook Henk had duidelijk voor de Vrijmaking gekozen, waaraan de namen van de reeds geëmeriteerde S. Greijdanus en van K. Schilder onverbrekelijk verbonden zijn. Wel meldt hij in zijn levensverhaal dat hij de breuk als zeer verdrie-
526
IN MEMORIAM
tig ervaren heeft. Hij zou later hetzelfde zeggen van de breuk in en na 1967. Na voltooiing van zijn studie in 1948 te Kampen en na zijn kerkelijk examen kreeg Henk vijf beroepen. Veel kerken kenden hem inmiddels, omdat hij reeds als student toestemming had ontvangen voor het spreken van een stichtelijk woord in de gemeenten. Inmiddels had Henk Willy Sikkema leren kennen. Zij kwam uit Groningen, waar haar vader een papierhandel had. Willy was voor haar huwelijk verpleegster geweest. Voordat Henk zijn intrede deed in Nieuwleusen, werd het huwelijk kerkelijk bevestigd door prof. B. Holwerda, die in 1946 als docent in het Oude Testament was aangetreden in Kampen, maar reeds in 1952 zou overlijden. De preek bij de bevestiging van het huwelijk tussen Henk en Willy ging over Mal. 2,15 en is terug te vinden in Holwerda’s prekenbundel Tot de dag aanlicht (1950,208vv). Prof. Holwerda bevestigde hem ook als predikant op 12 februari 1949 als predikant in Nieuwleusen. Opvallend zijn de twee beweegredenen die Henk noemde om het beroep naar Nieuwleusen aan te nemen. De eerste beweegreden was ‘de arglistige wijze waarop men de gelovigen sinds de Vrijmaking van de gehoorzaamheid tracht terug te houden’. We snuiven hier nog de kruitdampen op van de Vrijmaking. De tweede beweegreden is wat simpeler. Het is de ‘beuheid in de gemeente’ van Nieuwleusen door de talrijke bedankjes na vorige beroepen! Wat we kort over Henks gang door de kerken vermelden, kan in jaartallen uitgedrukt worden. Vanaf 1949 bleef hij tot 1959 in Nieuwleusen. ‘Ik was zeer honkvast’, schrijft hij. Over een beroep naar een buitenlandse gemeente (Canada) heeft hij in 1955 lang nagedacht, maar er toch voor bedankt. Vanaf april 1959 was hij (weer) ruim tien jaar predikant in Alphen aan den Rijn en Bodegraven. Daarna was hij vanaf augustus 1969 tot september 1977 predikant in Rotterdam-Zuid, om vervolgens tot aan zijn emeritaat de gemeente van Rouveen te dienen, vanaf eind 1977 tot 14 september 1986. Hoe was Henk Scholte als predikant? Ik leerde hem en zijn vrouw kennen in de tijd dat hij in Bodegraven woonde. De spanningen in de kerken namen in die jaren toe. De predikant die Henk had bevestigd in Alphen en Bodegraven, was ds. J.J. Verleur uit Lisse. Wij hadden en hielden hem hoog, ook toen hij met een groot aantal afgevaardigden de generale synode van Rotterdam-Delfshaven in 1964 verliet, na de beslissing die daar in de zaak van de Groninger predikant ds. A. van der Ziel genomen was. Een paar jaar later kwamen we in nog grotere ellende terecht door de zgn. ‘Open Brief’, die o.a. door onze classicale collega R. Brands, destijds predikant in Oegstgeest, ondertekend was. Veel classisvergaderingen waren daarvan het gevolg. De kerkelijke spanningen zouden leiden tot een breuk, ook binnen onze classis. Henk had evenals ik, geen goed woord over voor de ‘Open Brief’. Maar uit de weinige artikelen die hij geschreven heeft, herken ik hem als een man die van het drijven in uiterste consequenties niets moest hebben. Van bepaalde artikelen in de pers schreef hij: ‘Ze kunnen gebruikt worden niet om de waarheid en gerechtigheid tegenover anderen te verdedigen, maar om zichzelf tegenover anderen te verdedigen’. Men gebruikt ze dan niet om ‘hen die zich van ons verwijderd hebben tot terugkeer te bewegen, maar om de onmogelijkheid van terugkeer maar goed te laten uitkomen’ (Geref. Kerkblad Zuid-Holland etc. van 4-2-1967).
IN MEMORIAM
527
Henk was ‘goed vrijgemaakt’ vanaf Nieuwleusen tot aan zijn dood toe. Maar hij was afkerig van alle onmenselijkheid, die in de kerk niet ontbreekt. Hij heeft nachten gekend dat hij slaappillen nodig had. Ik kreeg groot respect voor hem, toen hij in zijn Rotterdamse tijd het opnam voor een dominee, die de ‘Open Brief’ niet ondertekend had, maar wél ruimte wenste voor zijn kritiek op de manier waarop tegen die ondertekenaars was opgetreden. Zonder dergelijke Hendrik Scholtes, die niet alleen de letters lazen van ‘verdachte’ dominees, maar ook naar hen en hun gezinnen keken als mensen, waren er nog meer slachtoffers gevallen dan destijds het geval werd. Het kan even lijken dat ik Henk als pastor alleen maar ken via kerkelijke vergaderingen. Maar zijn hoofdwerk heeft bestaan uit wat een dominee moet doen: herder en leraar zijn voor de mensen die aan hem toevertrouwd waren, of ook voor mensen die als buitenstaanders op zijn weg werden geplaatst. Pastor en leraar is hij geweest in al de gemeenten. Hij bleef het ook tijdens zijn emeritaat. Zowel in Harderwijk waar hij met zijn vrouw ging wonen, als ook tijdens zijn laatste jaren in de Amandelboom te Bilthoven. Altijd actief en altijd bereid extra uren te maken. Hoeveel catechisaties heeft hij niet gegeven aan bijzondere gevallen, die hem veel voorbereiding kostten! Zo gaf hij in zijn emeritaatstijd catechisaties aan een jonge vrouw, die zich toch uiteindelijk onttrok aan de gereformeerde kerk. Henk schreef haar dat hij het idee had tegenover haar tekort te zijn geschoten. Zij antwoordde: ‘Allereerst wil ik u zeggen dat u niet tekortgeschoten bent. Ik ben nog steeds dankbaar voor de catechisatie die u gegeven hebt, waarop u mij de weg naar God gewezen hebt. De dag van mijn doop en belijdenis was en is ook voor mij een dag van grote blijdschap en dankbaarheid’. Henk was een predikant die het evangelie bracht aan hen die ‘binnen’, maar ook aan hen die ‘buiten’ waren. In Rotterdam confronteerden stickies rokende hangjongeren in het portiek van zijn kerk hem met de wereld buiten de kerk en de studeerkamer. Op een dag vroeg een van die jongeren wat hij toch in dat kerkgebouw deed. ‘Ik antwoordde hem’, vertelde Henk tegenover een verslaggever, ‘dat ik daar catechisatie, eh... onderwijs gaf. Jullie mogen er wel eens bij komen zitten’. Dat gebeurde en die hasjjongeren bleven trouwe bezoekers van de lessen. ‘Kom op een zondag ook eens in de kerk, nodigde Henk de jongeren uit. En inderdaad, ze kwamen, gingen wel wat onwennig zitten en… staken een sigaret op! De afkeurende blikken van de reguliere kerkgangers deden de jongeren zo schrikken, dat ze als één man opstonden en de kerk uit marcheerden. ‘Maar het zaad was gezaaid’, meldde Henk aan het slot van dit verhaal! Ik zou veel verhalen over Henk kunnen vertellen die met wat ik tot nu toe geschreven heb, niet veel te maken hebben. We hebben als twee families veel dingen samen gedaan. Het bleek of het leek dat Henk van alles en nog wat kon. Hij informeerde ons tot en met over de aanschaf van een auto en over het bestrijden van muizen. Hij wist van hypotheken en verzekeringen, kon haarknippen en de moestuin verzorgen, gaf medische adviezen en wat niet al. Hij wilde graag geïnformeerd worden over de laatste nieuwtjes op kerkelijk terrein, waarvan hij verwachtte dat ik ervan wist. Henk was niet nieuwsgierig, zeiden we dan, maar wil wel graag alles weten. Wij hebben als families vakanties gevierd in Zuid-Engeland en contacten op zondag gehad met Reformed Baptists in Cuckfield. De zondag was zondag, ook in Engeland
528
IN MEMORIAM
en ook in onze contacten met medegelovigen die ons begrepen en wij hen. Discussie hoefden we niet te vermijden. Ik vermeld hier ook de grote steun die Henk aan zijn vrouw heeft gehad, heel de lange periode van hun huwelijk. Het is te begrijpen dat het hem moeite kostte om te aanvaarden dat zijn geliefde vrouw ging dementeren. Laat ik besluiten met wat mij getroffen heeft wat zijn kinderen zeiden op Henks begrafenis. Zij spaarden als kritische kinderen hun vader niet. Dat had Henk mij al jaren geleden verteld. Maar zij en wij wisten ook hoeveel hij van hen hield en hoe trots hij op hen was. Hij was vader in het gezin en pater familias in de brede familie Scholte. Henk was tot op het laatste ogenblik helder van geest. Hij liet alle kinderen en kleinkinderen nog aan zijn bed komen. Dat was met de zes kinderen die zij hadden gekregen, een hele schare geworden. Hij kende hen allen bij naam, sprak hen toe en liet ook een woord van vermaan niet achterwege als hij vond dat zij dat nodig hadden. Een van zijn zoons zei dat tot op die laatste dag de liefde en betrokkenheid steeds voelbaar bleven. Maar ook dat door zijn manier van aanspreken en preken de (klein-)kinderen wel door de woorden heen moesten kijken om de persoon van hun vader en opa te zien. Ook het gezin van Henk en Wil is door decennia van secularisatie, kerkelijke belijndheid en onbelijndheid heengegaan. Niet ieder begrijpt meer z’n stervende vader die zijn kinderen op het geloof en op de kerk wijst. Maar zij zullen zich een vader en opa herinneren, die niet alleen een pastor voor anderen, maar ook voor zijn gezin en zijn familie wilde zijn. Zijn korte levensverhaal, waaruit ik enkele passages heb geciteerd, sloot Henk zo af: ‘Wij beleven veel vreugde aan onze kinderen en kleinkinderen. Al met al, op hoogten en in diepten heb ik met mijn vrouw Gods goede hand in ons leven ondervonden. Soli Deo gloria’. Hardenberg, dr. Jochem Douma
IN MEMORIAM
529 IN MEMORIAM DS. JACOB KLAMER 18 maart 1925 - 21 september 2011
Warffum en Roodeschool Jaap Klamer zag het levenslicht op een boerderij in het Groningse Warffum. In 2009 schrijft hij in een uitgebreid biografisch overzicht van de eerste 50 jaren van zijn leven zelf daarover: "Ik kreeg de naam van mijn grootvader van moeders kant: Jacob. Hoe het toeging bij mijn geboorte is mij nooit verteld. Mijn vader was niet spraakzaam, en moeder is overleden toen ik 6 jaar oud was. Het was een gemengde boerderij met 25 hectare grond, en we hadden 45 koeien. Maar vader was geen boer in hart en nieren heb ik wel gehoord. Het was toen crisistijd voor de boeren. Het ging dus niet goed en daarom was in mei 1928 een boeldag op de boerderij en we vertrokken naar Roodeschool. Vader begon (daar) een makelaars/ administratiekantoor. Ik denk niet dat er veel huizen verkocht zijn. Daarvoor is Roodeschool maar een klein dorp. De administratie bestond uit boekhoudingen bijhouden van kleine bedrijven en boeren." Daar groeit Jaap op, de derde van uiteindelijk 10 kinderen. Het overlijden van zijn moeder als hij 6 is, is een grote schok. Je voelt de pijn nog, als hij schrijft: "Ze is aan een longontsteking overleden. Dat heeft vader ons dus nooit verteld. Maar hij praatte ook nooit met ons over haar. Ik kan me ook over andere zaken niet echt gesprekken met vader herinneren. Dat was denk ik in die tijd vaak zo. Maar ik ben ook veel vergeten van vroeger. Van moeder herinner ik me dat ze altijd heel lief was. Toen ze gestorven was heb ik soms op een hoekje van de zolder zitten huilen om haar. Ook weet ik nog een paar gebeurtenissen. Dat ik naast haar in de kerk zat in één van de zijbanken achterin…" Jaap krijgt een liefdevolle tweede moeder wanneer zijn vader hertrouwt met Hilje Bolhuis: "Op 4 nov. 1932 trouwden ze. Elk jaar vierden we '4 nov.' met chocoladepudding. Ds. J. Schelhaas preekte bij de trouwerij over Ps. 31:16a: 'Mijn tijden zijn in Uw hand'. Moeder zorgde heel goed voor ons. Toen ik ouder werd zei men eens tegen mij: Jullie hebben wel geboft met zo'n moeder." Het zijn economisch moeilijke tijden en zijn vader moet regelmatig naar Groningen om bij te verdienen in de winkel van oom Dirk. Wat doen ze als kinderen? "We speelden met elkaar, in huis of in de tuin. Bijvoorbeeld: kerkje spelen. Ik was dominee. George was een kerkzanger die zong. 'U alleen, u loven wij, Jaap, wij loven U o Heer!' In de zomervakantie gingen we wel eens uit logeren op de boerderij van oom Knot in Bedum. Dan gingen we met de bodewagen van Voorzee mee, achterin tussen de bagage. Dat was goedkoper dan de bus, maar mocht officieel niet."
530
IN MEMORIAM
Jaap kan goed leren. Na de basisschool gaat hij vanaf april 1937, in de voetstappen van zijn oudere broer Joh, naar de Christelijke MULO in Uithuizermeeden. "In juli 1941 slaagde ik voor Mulo b examen, met een goede cijferlijst. Joh deed in dat jaar een goed examen voor de HBS. Wij wilden allebei graag verder studeren. Joh naar de universiteit en ik naar de HBS. Maar door de oorlog werd het reizen per trein moeilijker. Vader zei: als de oorlog afgelopen is kunnen jullie wel verder studeren. Ga mij eerst helpen maar op kantoor. En dat deden we." De oorlogsjaren zijn donker. In 1943 wordt het voor Jaap spannend. "In het voorjaar van 1943 kreeg ik van de Duitse bezetter een oproep voor de arbeidsdienst. Dat kreeg je als je 18 jaar werd. Dan moest je gaan werken in een soort trainingskamp van padvinders. Ik moest naar een kamp in Vosseveld ergens in de Achterhoek. Werk dat door de Duitse bezetters verplicht werd gesteld. Geen militaire dienst maar wel als steun voor de Duitsers. Wij hadden daar principiële bezwaren tegen en daarom moest ik onderduiken. Toen de politie bij ons aan de deur kwam om mij te halen, was ik er niet. Vader en moeder zeiden dat ze van niets wisten." Groningen Het is levensgevaarlijk voor hem tijdens zijn onderduikperiode van 1943 tot 1945. Hij blijft verborgen bij verschillende ooms in Groningen. "Oom Dirk had achter de winkel een opslagplaats van de winkelvoorraad, die een rechtstreekse verbinding met het bovenhuis had. Daar was een kamertje gemaakt, waar je kon slapen, onvindbaar voor de Duitsers. Toen ik daar verstopt was is er een paar keer een huiszoeking geweest. Je kon alleen via de winkel in het bovenhuis komen. Als oom Dirk in de winkel Duitsers zag komen, waarschuwde hij door onder aan de trap te roepen, 'Carolien, is de koffie klaar?'" Elk nadeel heeft z'n voordeel, weet iedereen in Nederland, zelfs in oorlogstijd. Dat is ook zo voor Jaap in zijn schuilplaats. Hij is een lezer, en nu heeft hij zeeën van tijd. "Elke nacht sliep ik in de schuilplaats. Ik heb vele uren liggen lezen. Vaak boeken uit de universiteitsbibliotheek, die Guusje, de oudste dochter van oom Dirk, voor mij leende. Bij het licht van een knijpkat; een zaklantaarn waarvoor je de stroom moest opwekken door hem tussen duim en vinger te knijpen. Ik las overdag veel en en studeerde wat Engels en een beetje Maleis." Heeft Jaap al een voorgevoel dat hij iets met zijn Maleis zal kunnen doen in de toekomst? De onrustige kerkelijke situatie in de Gereformeerde Kerken is ook te merken in Groningen in die jaren. "Ik ging natuurlijk niet naar de kerk. Maar ik ben wel een keer een avond naar Prof. Schilder wezen luisteren. Herfst 1944. In een zaal bij de Noorderkerk. Over de kerkelijke moeiten, die uitliepen op de vrijmaking." De Vrijmaking is al een feit vanaf augustus van dat jaar. Maar de consequenties voor de kerken en kerkleden zijn nog niet duidelijk. Vergeleken met anderen heeft Jaap het niet moeilijk. "We leden gelukkig geen honger. Maar mijn wereld was erg klein. Ik kon niet naar buiten, ook niet in de winkel om andere mensen te spreken. Ik kreeg een hekel aan het dagelijks afstoffen van alle plinten en spijlen. Want tante Aurelia had de gewoonte om daar regelmatig met de vingers bij langs te gaan en mij op alle stofjes te wijzen." De bevrijding in Groningen vindt plaats in maart 1945. Het is een tijd van nieuwe
IN MEMORIAM
531
hoop, de toekomst gloort. Jaap kan gebruik maken van zijn gaven en kennis. Hij helpt het Canadese leger als tolk, eerst incidenteel, later officieel en in uniform (dat Engels studeren in de schuilplaats draagt onverwachte vrucht). Hij gaat naar de H.B.S. en in 1946 slaagt hij met goede cijfers. Zijn ambities zijn hoog. Hij wil graag economie studeren aan de Universiteit van Harvard in Amerika. Helaas gaan die plannen niet door. "Harvard schreef dat ik de eerste jaren niet in aanmerking kwam. Hun eigen gedemobiliseerde soldaten hadden voorrang." (Een van die soldaten is mijn vader, Dwight Wayne Batteau. J.M.B.). Jaap zoekt en vindt een kantoorbaan. Hij is actief in de (vrijgemaakte) kerk bij de JV (jongelingsvereniging) en in het kampwerk voor de jeugd. Een vriend zegt tegen hem: "Jij zou best dominee kunnen worden. Waarom wil je eigenlijk economie gaan studeren? De gesprekken met hem lieten me niet los." Hij krijgt steun van zijn ouders om theologie te gaan studeren, en begint Latijn en Grieks te leren. Hij slaagt voor het staatsexamen in 1950 en gaat naar Kampen. Kampen De studie op de Theologische Hogeschool vindt hij boeiend. "Eerst was er de groentijd en moest je kennismaken met alle ouderejaars studenten die nog in Kampen waren, ik denk ongeveer 60. Dan pas kon je lid worden van het studenten corps Fides Quadrat Intellectum ('het geloof vormt de wetenschap'). We liepen college bij prof. dr. K. Schilder (dogmatiek), prof. B. Holwerda (Oude Testament), prof. dr. H.J. Jager (Nieuwe Testament), prof. C. Veenhof (Preekkunde) en prof. P. Deddens (Kerkgeschiedenis). Ook waren er een paar lectoren: D.J. Buwalda (Latijn), H. Mulders (Grieks) en ds. D.K. Wielenga (zending)." Hij maakt goede vrienden onder de studenten, vooral Hans Vonkeman, Henk de Jong, Kees Smit, en Otto Mooiweer. "Alle vier werden ze later Nederlands Gereformeerd. We hebben samen een fijne tijd in Kampen gehad. Vooral de colleges van prof. Holwerda konden we bijzonder waarderen. Hij gaf ons een frisse kijk op het Oude Testament. Prof. K. Schilder vonden we ook boeiend maar wel wat ingewikkelder soms met filosofie." Het is een schok als Schilder onverwacht overlijdt in 1952. "Hij was 62 jaar. Nog een zwaarder schok was het, toen een maand later, ook plotseling, prof. Holwerda overleed. Nog maar 42 jaar. We waren allemaal verslagen. Een paar dagen later was ik één van de studenten die de kist het laatste stuk naar het graf mochten dragen. Terwijl we bij het graf Ps. 84:4-6 zongen, waren er een paar zware donderslagen. Dat was heel indrukwekkend." Hij verhuist in 1954 naar het ouderlijke huis in Roodeschool om af te studeren. In juni 1957 slaagt Jaap voor zijn kandidaatsexamen. Hij kan een beroep krijgen om dominee te worden. En iemand anders is in beeld gekomen: Coby Rietkerk, een verpleegster uit Lisse. In 1955 al. Hij ontmoet haar en wil met haar corresponderen. "Nadat ze er een weekje over had nagedacht kwam het antwoord: 'dat is goed'. En zo is het begonnen!" In 1956 zijn ze verloofd. In juli 1957 krijgt Jaap een beroep om zendeling te worden op Borneo in Indonesië namens de Utrechtse kerken. Jaap en Coby hebben al over de mogelijkheid gesproken om naar het zendingsveld te gaan, en ze komen samen in augustus tot een besluit: Ja. En dan hun bruiloft nog! Ds. J.J. Verleur leidt de kerkdienst op 17 september. Hij preekt over Lucas 9:62: "Jezus zeide, niemand die de hand aan de ploeg
532
IN MEMORIAM
slaat en ziet naar hetgeen achter hem ligt, is geschikt voor het koninkrijk Gods." Kawagit Jaap en Coby bereiden zich voor op hun vertrek naar Indonesië. In oktober wordt Jaap bevestigd als zendingspredikant in Spakenburg door ds. Zomer met de tekst 2 Kor. 6:2b: 'Zie nu is de tijd van het welbehagen'. Jaap preekt zijn intrede preek over Psalm 117: 'Looft de HERE alle volken'. Hun terrein wordt niet Borneo, maar, vanwege moeilijkheden met het krijgen van visa, Nieuw Guinea (toen Nederlands Nieuw Guinea, vanaf 1962 onder Indonesisch bestuur, en genoemd Irian Jaya). In juli 1958 vertrekken ze. Ze vliegen via Rome, Beirut, Karachi, Rangoon, Bangkok, en Biok en Sentani in Nieuw Guinea. Via Merauke komen ze uiteindelijk op hun bestemming: Tanah-merah aan rivier de Digul, in het binnenlandse oerwoud van Nieuw Guinea. Ds. M.K. Drost met zijn gezin woont al sinds 1957 in Tanah-Merah als zendeling van de Gereformeerde kerken. In deze hele regio wonen verschillende 'primitieve' stammen, Papua's, in de bossen. Mensen die het evangelie nooit hebben gehoord. Na een tijd van verkenning wordt de woonplaats van de Klamers Kawagit, een kleine plaats aan de Digul, waar de Wangom-stam woont, één van de Korowai-stammen. Kawagit is een nieuwe post. Het wordt hun thuis voor de komende 15 jaar. Maar voordat ze in Kagawit gaan wonen, wordt hun eerste kind geboren: Betteco, in maart 1959. Er volgen in de komende jaren nog vijf: Hilde, René, Jaco, Marian, en Judith. En in 1971 een jongen die tragisch, vlak na zijn geboorte, overlijdt. Ze noemen hem Namio Fiaru in het Wangoms. Het betekent 'Ons kind met de nieuwe naam". Hun 'inlands huisje' in Kawagit is klaar in mei 1959. Jaap schrijft hierover: "Met zijn drieën betrokken we ons inlands huisje. De vloer en de wanden waren van boomschors en het dak van bladeren van de sagopalm. Het was een éénkamer huisje van 6 x 6 m2. Wij hadden een grof getimmerde verhoging in de hoek van de kamer. Dat was ons bed en aan het voeteneind zetten we de reiswieg van Bettecootje. Zij had haar eigen klamboe (muskietennet). Maar toen we in de loop van de dagen merkten dat er niet alleen muskieten waren om je tegen te verdedigen, maar ook ratten of muizen die hun intrek in ons huis namen, hebben we haar ook maar onder onze klamboe gezet." Zo beginnen ze. En Jaap begint met het werk van contact leggen met de mensen in Kawagit en omgeving. Hij kan Indonesisch (Maleis) spreken, maar zij niet. Daarom is een tolk nodig in de kerkdiensten en bij catechisaties. Papua medewerkers zoals Martinus en Mozes zijn onmisbaar. Jaap gaat ook regelmatig op tournee, op zoek naar stammen die nog bereikt moeten worden. Het is heet, intensief, en gevaarlijk werk. Hij en de kinderen hebben vaak last van malaria, hoewel, wonderlijk, Coby niet! Coby als verpleegkundige begint haar werk in Kawagit. Een polikliniek. Elke dag meer mensen die behandelingen nodig hebben: voor bepaalde ziektes die goed behandelbaar zijn door penicilline, andere niet. De Wangoms zijn blij met de familie Klamer, en de Klamers beginnen te houden van de Wangoms. Later komt er versterking in Kawagit: ds. Henk en Lineke Knigge, gezonden door de Canadian Reformed Churches. In de omgeving werken verschillende zendelingen en zendingswerkers, ook voor het onderwijs. Om de zoveel jaren gaan Jaap en Coby terug met hun kinderen naar Nederland voor verlofperioden. Dat is op zich
IN MEMORIAM
533
leuk, vinden de kinderen, maar Nederland is wel erg koud, en ze vinden het altijd fijn om terug in Kawagit te zijn. Jaap schrijft over 1964: "Het zendingswerk in Kawagit heeft zich goed ontwikkeld. De preken in de morgensamenkomsten volgen de lijn van Schepping tot Wederkomst. Het aantal kerkgangers groeide. Waren er de eerste maand 100 aanwezigen, halverwege dat jaar waren dat 150 en op de laatste zondag in dec. 1964 waren dat 215 kerkgangers. Het dorp telde in 1964 225 inwoners. Een andere belangrijke ontwikkeling was de uitbreiding van de dorpsschool. Mozes trad op als guru (onderwijzer)". 1967 is het 'begin van de oogst': "12 jonge mannen die onderzocht worden, konden toegelaten worden om belijdenis van hun geloof te doen. 10 daarvan zouden gedoopt worden. Op zondag 24 september heeft dat plaatsgevonden. In aanwezigheid van 270 kerkgangers. Dick van Stelten preekte over het zendingsbevel in Matt. 28 en ik heb 5 vragen gesteld, waarop alle 12 vijf keer ja hebben gezegd. 4 vragen zakelijk gelijk aan het belijdenisformulier in de kerk in Nederland. De 5e vraag is extra. 'Ben je van harte bereid dit Evangelie ook door te geven aan je volksgenoten?' Na de belijdenis gingen we gezamenlijk naar de rivier de Digul en daar zijn de 10 jonge mannen door mij gedoopt door onderdompeling." Daarna vieren ze het avondmaal. "Het was een feestelijke dag. De eerste oogst uit de bevolking van Kawagit!" Daarna volgen jaren van verdere oogsten. In juli 1973 vindt het definitieve afscheid plaats. "16 juli hadden we een hartroerend afscheid van een huilende gemeente aan de oever van de Digul toen we opstegen met het watervliegtuig naar Sentani.'' Terug in Nederland, weten ze het zeker, na de verhuizing naar Jaaps eerste gemeente in Nederland, in Zaandam. "Daarmee was de zendingsperiode op Nieuw Guinea afgesloten! Het is voor ons een onvergetelijke tijd geweest. Met veel mooie dingen. Maar ook met moeiten en tekorten, maar als we erop terugzien overheerst de dankbaarheid voor de Here. Door zijn leiding hebben we geen gebrek gehad. Zijn goedertierenheid was machtig over ons, zijn trouw is tot in eeuwigheid!" Nederland en Sumba Dankbaarheid aan de Here blijft in de jaren die volgen, die ik nu heel kort beschrijf (jammer dat er geen deel 2 is van zijn autobiografische levensverhaal!). Jaap is dominee in Zaandam van 1973 tot 1978, in Meppel van 1978 tot 1984, en zendeling docent van de Gereformeerde kerken op Sumba/Savu, in Indonesië, in de perioden 1984 tot zijn emeritering in 1990. Hij woont daarna in Zwolle met Coby, en geniet van zijn kinderen en kleinkinderen. Hij blijft betrokken bij het kerkelijk leven op Nieuw Guinea, en bij de internationale contacten tussen de Nederlandse kerken en andere kerken in de wereld. Jaap Wie was Jaap Klamer? Zijn kinderen beschrijven hem als iemand met een stellige geloofsovertuiging, maar met een open houding, en zeer internationaal georiënteerd. Hij preekte graag, schreef z'n preken altijd uit, en vond het vreemd dat veel mensen in Nederland niet geloofden zoals hij. Zijn relatie met zijn kinderen was goed, maar soms was er ook wrijving. Zijn kinderen waren in het algemeen minder stellig dan hij. Hij vond het jammer dat verschillenden van hen een andere kerkkeus
534
IN MEMORIAM
maakten dan hij, maar hij was er niet bitter over. Jaap was volgens zijn kinderen behoorlijk eigenwijs, en soms afstandelijk. Hij schreef boze brieven aan kerkenraden. Hij had geen hobby's behalve theologie en zending, en op dat gebied meer praktisch geïnteresseerd dan theoretisch. Hij was een uitstekende secretaris en een goede organisator. Mijn vrouw Margreet en ik leerden Jaap en Coby persoonlijk kennen toen ik uitgezonden werd als zendeling-docent naar Zuid Korea in 1980. Jaap zorgde ervoor dat de kerk van Meppel, waar hij predikant was, onze 'zendende' gemeente werd. Jaap heeft me daar bevestigd, onze zoon Lukas is door hem gedoopt, en hij bleef nauw betrokken bij ons leven in Korea. Het was altijd fijn om Jaap en Coby te zien wanneer we op verlof in Nederland waren. Jaap Klamer was nuchter over het leven. Zijn opinie over de wereld was dat we 'van na de zondeval zijn". Hij bleef in contact met de kerk in Kawagit via brieven, maar op den duur verwaterde dat contact. De broeders en zusters daar, en ook op Sumba, stimuleerde hij om zelfstandig en zelfredzaam te zijn, volop kerken van Christus in de wereld. Zijn contact met collega's, zoals Ben van de Lugt, leraar op de bijbelschool in Kawagit, en ds. Knigge, collega in het Korowai-gebied, was warm. De tijd op Sumba vond hij, met Coby, heel mooi. Ze vonden het jammer dat zij terug naar Nederland moesten keren toen hij 65 werd. De laatste dagen en zijn heengaan Jaaps jongste dochter, Judith, schrijft ontroerend over Jaaps laatste dagen. Een uittreksel: Eindelijk los, het verhaal van de ziekte en dood van mijn vader ...In het ziekenhuis knapte hij na enige tijd weer wat op. Hij greep het leven weer vast. Gezwicht voor de rollator werd de rollator zijn grootste vriend. Hij nam de looplessen met ‘dat rare ding’ met vuur en verve op zich en zei al snel; toch wel heel handig hoor, zo’n loophulpje. Hij droeg met charme zijn steunkousen; natuurlijk onder een korte broek als het warm was, liefst met Indonesisch batikhemd erboven. In bed had hij een hekel aan pyjama's ; hij lag het liefst in zijn blote bast. De verpleging liet het oogluikend toe. Af en toe zwichtte hij voor de druk en droeg iets passends. … Hij had weer kleur op zijn wangen en wat vet aan zijn botten en voelde zich weer sterk. Hij wilde naar huis. Dat kon prima dacht hij. Verzet toen hij hoorde dat hij ongeneeslijk ziek was en nog maar een paar maanden te leven had. De ernst van zijn ziekte wilde hij niet accepteren. Oh ja, bang om dood te gaan was hij niet (zei hij), maar ieder gesprek over de toekomst ging hij aan alsof hij nog jaren zou leven. Hij wilde naar huis, maar ook hierin moest hij capituleren. Iedereen vertelde hem dat dat niet kon, met mama zo in de war, en het steeds slechter worden van zijn gezondheid. Na een paar heftige momenten van tegenstand nam hij zijn verlies. Een verpleeghuis moest dan maar; ach hij kon overal met zijn krantje en een kopje koffie wel leven, dat was ook zo… Hij zei: ik ben klaar om te sterven, het is goed. Alleen mijn vrouw, wat moet er met mijn vrouw?... Toen kwam daar opeens het blijde bericht dat er een extra kamer op de afdeling van mama was waar papa naar toe mocht. Op haar verjaardag werd hij
IN MEMORIAM
535
met bed en al daar naar toe gereden. Het was feest. Mama was erg in de war en vaak niet zo feestelijk, maar voor papa was er nu rust; hij was bij haar. Ze lag weer naast hem in bed, ze hadden samen een kamer waar hij als hij wilde kon zitten om zijn krantje te lezen, ook al kon hij al weer een poos nauwelijks zijn bed uit… Ieder bezoek dronk hij in, ieder mens aan zijn bed begroette hij met een lichtheid en een dankbaarheid die ik nauwelijks van hem kende maar die weldadig was. Hoe zwak ook, altijd wilde hij nog weten hoe het met mij was, wat ik had gedaan, hoe het met de kinderen was. Honderden kaartjes die hij ontving werden vol aandacht bestudeert; mama las ze voor, papa zocht net zolang in zijn geheugen tot hij wist wie het waren. En het enige wat hij nog wilde, was naar buiten gaan. Hij kon niet meer lopen, niet meer zitten, niet meer lezen, niet meer plassen, bijna niet meer eten, niet meer bewegen. Maar iedere dag reed de verpleging hem met bed en al naar buiten. En daar lag hij dan uren naar de wolken te kijken. Soms zelfs in de regen; het deerde hem niet. De ruimte, de lucht. Liefst ook in de zon als die er was… Na weer een zware nacht was het voor hem duidelijk dat het einde nu echt nabij was. De zomervakantie was voorbij, alle kinderen waren weer thuis. Hij wilde nog een keer iedereen om zijn bed en afscheid nemen. Op een zaterdag kwamen we bij elkaar in een kamer van het verpleeghuis. Papa in zijn bed, wij er omheen. We hebben samen psalmen gezongen, zijn liefste Bijbelteksten voorgelezen, een lied laten horen. Hij sprak met fluisterende stem zeker een kwartier over het naderende einde. Over zijn pijn en onmacht, over hoe hij soms niet meer kon bidden maar alleen nog in zichzelf twee psalmen zong; een psalm over troost en vertrouwen en een psalm over jubelen en handen klappen in het Nieuwe Jeruzalem. Hij sprak zijn dankbaarheid uit naar ons, zijn liefde voor ons, voor mama, voor het leven. En zijn diepe vertrouwen en verlangen naar de hemel. Naar met God zijn. Het was goed en het was klaar. De nacht voor de trouwdag (van Jaap en Coby) kreeg hij weer een aanval. We waakten die nacht allemaal bij hem, maar hij bleef. En de volgende dag was het toch feest. Ik drukte hem zachtjes het pakje met de ketting voor mama in zijn handen. En hij riep zijn vrouw fluisterend bij zich. Hij kon zijn hand niet meer naar haar toebrengen maar zij pakte hem. En hij zei: Coby, je bent het allermooiste hier op aarde waar ik voor heb geleefd. Wat hebben we het goed gehad he? Nou ja, zei mama, met de nuchterheid die zij zelfs in verwarring niet verloor, we hadden ook wel onze mindere momenten hoor. Ja fluisterde hij, jazeker, maar het was goed, meer dan goed genoeg. Ik hou van je voor altijd. En zo kwam het dat 's avonds om 8 uur René als laatste kind die dag aan zijn bed zat. Om half negen, toen mama net even naar de huiskamer was om koffie te drinken, liet hij zijn laatste zucht en stierf. Eindelijk losgelaten en vrij." IJsselstein, J.M. (Kim) Batteau
536
IN MEMORIAM IN MEMORIAM DS. CORNELIS JOHANNES SMELIK 3 juni 1931 - 27 oktober 2011 Op de dag van Allerheiligen, dinsdag 1 november 2011, is op de Algemene Begraafplaats in Nijkerk Cornelis Johannes Smelik begraven. Voorafgaand was er een samenkomst in de Noorderkerk in Spakenburg. Hij was op 27 oktober gestorven, ruim 80 jaar oud. Zijn weduwe, Maria Smelik-Melles, blijft achter. Kees Smelik was het middelste, het derde kind van ds. Jan Smelik (1899-1960) en Cornelia Wilhelmina ’t Hart, de middelste, de tweede zoon. Toen Kees geboren werd was zijn vader predikant van de Gereformeerde Kerk te Loosduinen. Daar maakte het gezin ook de Vrijmaking mee.
Hij groeide dus op in een domineesgezin. Hij speelde kerkdienstje. Met een zwarte regenjas als toga, een slabbetje als bef en de kinderstoel als preekstoel preekte Kees uit de kinderbijbel van Van der Hulst, vertelt broer Jan. Zo werd de pop diverse keren overgedoopt en trouwden broertje Jan en zusje Miep meer dan eens, stel ik me voor. Als puber zwierf hij daarna met zijn ouders mee naar Apeldoorn (1946-1949) en Groningen (vanaf 1949). Met zijn gymnasium-diploma ging hij, gevolgd door Jan, de broer onder hem, naar de Theologische Hogeschool in Kampen. Behalve de studie en het corps (hij was 1952-1953 ab-actis van FQI) was er de muziek: hij verzorgde met Harry Pool en broer Jan muziekavonden, richtte een studentenkoor op en werd er zelf dirigent van. Hij deed kandidaats op 29 maart 1956, in hetzelfde jaar als o.a. D. Berghuis, H. van Ommen, P. Kingma, H. de Vries, J. Vonkeman en B.J.F. Schoep. Op 7 september trouwden hij en Maria Melles. Op 16 september 1956 bevestigde zijn vader hem in Veenendaal. Kees was toen 25. Hij werd hier de eerste predikant sinds de herinstituering in 1951. Er waren ongeveer 60 leden. Er werden drie dochters geboren: Trudi, Cokki en Marieke. Het gezin verhuisde in 1961 naar Bunschoten-Spakenburg. Dat was een heel andere schaal: alleen de kerkenraad daar had al meer leden dan heel de gemeente van Veenendaal. In dit bijzondere dorp werden drie zonen geboren: Jan, Albert en Kees. Hij werkte er tot 1969 met als collega’s Gerrit Zomer, R. Timmerman, H.J. Nijenhuis, W. van der Lingen en nog even P. van Gurp. Zijn periode in Bunschoten-Spakenburg was ook voor zijn eigen besef achteraf - belangrijk in zijn leven. Hij raakte er met hart en ziel betrokken bij het zendingswerk op Irian Jaya, een beeldbepalend project voor de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) en een jarenlange leerschool, voor de kerken en voor de dominee. In 1957 fietste Kees al met
IN MEMORIAM
537
zijn Veenendaalse catechisanten naar de bevestiging van zendeling J. Klamer - bewijs van zijn vroege betrokkenheid bij de zending. Hij was gemotiveerd om er veel energie en stuurmanskunst in te steken. In Bunschoten was hij voorzitter van de zendingscommissie. In Enschede-Zuid/West bleef hij als voorzitter van het College van Gedeputeerden van de kerken die voor de zending met Enschede-Noord samenwerkten, geboeid door de route van Christus op dat enorme eiland aan de andere kant van de wereld, en door de vraag hoe je Hem als zendelingen, zendende kerken en meewerkende kerken samen volgt. In Bunschoten maakte hij mee hoe de gemeente in 1969 scheurde onder invloed van kwesties in de classis rond de Open Brief in de kerken te Baarn en Loosdrecht. Er kwam een flinke groep ‘buiten het verband’ te staan. Ds. Van der Lingen ging met hen mee. De broeders en zusters hielden vanaf 9 maart 1969 diensten in ‘Het Haantje’. Later werd dit een Nederlands Gereformeerde Kerk, met een nieuw gebouw, de Westerkerk. Een pijnlijk proces! Zeker in Bunschoten en Spakenburg, waar men kerkelijke zaken toen met veel passie behartigde. De kerk, maar ook de scholen en het zendingswerk was in geding. Vriendelijk zijn en correct blijven was in die dagen hard werken voor de mensen aan de leiding! Daardoorheen speelde tussen 1961 en 1972 ook de operatie van de ‘voortgaande instituering’; de kerk van Bunschoten-Spakenburg werd gesplitst in drie kerken: Spakenburg-Noord, Spakenburg-Zuid en Bunschoten. Dat was een type geestelijk organisatiewerk dat ook in Enschede-Zuid/West en in Capelle aan den IJssel terugkwam. De grote lijn vasthouden en meesturen met de koers die Herder Jezus in de kerkelijke realiteit kiest met zijn kudde. Broer Jan was ondertussen met zijn gemeente Overschie in het nieuwe, later Nederlands Gereformeerde, kerkverband beland. Van 1969 tot 1980 werkte Kees in de wijk Zuid van de kerk te Enschede-Zuid/West. L. Douw was daar zijn collega. In de andere Enschedese gemeenten werkten toen o.m. R.H. Bremmer, M.K. Drost en A. Kooij. In huize ‘Sub Rosa’ aan de Haaksbergerstraat werd dochter Inge José geboren. In deze jaren was er de rust, de ruimte en het klimaat om te studeren en te schrijven. Hij schreef studies over de proloog (1,1-18) en het slot (hstt. 20-21) van het Johannes-evangelie, en over de teksten in Johannes 14-16 waar Jezus de Heilige Geest ‘parakleet’ noemt (1975; 1977; 1979). Hij schreef met M.K. Drost en A. Kooij de catechisatieleergang De Weg (1972-1977). Hij raakte via diverse deputaatschappen betrokken bij de herziening van het Kerkboek (pakweg 1971-1993). In 1980 vertrok de familie naar Capelle aan den IJssel. Collega en bloedbroeder Ad Kooij had kwartier gemaakt. Terwijl in de groeikernen Capelle en Nieuwerkerk het gemeentewerk zich geleidelijk ontplooide, braken voor Kees de jaren aan van de generale synodes (Arnhem 1981, scriba I; Heemse 1984-1985, preses), van de redactie van De Reformatie (1983-1991), van het curatorium van de Theologische Universiteit (1985-1999; vanaf 1990 president-curator). Daar in de kerkelijke voorhoede was het soms puzzelen, soms proberen in zwakheid, en altijd elkaar zoeken en samen aankloppen bij God. Welke kant moet het op met de liturgie, met de gezangen, de psalmberijming? Hoe zullen we in deze tijden van opkomende pluraliteit
538
IN MEMORIAM
leiding geven? Hoe geven we praktische vorming een plek in de theologische opleiding? Hoe brengen we de beoefening van de theologie in Kampen op niveau? Hoe wil de Here Jezus ons in Nederland meenemen naar een nieuwe eeuw? In Capelle en Nieuwerkerk braken de 90er jaren aan. Ad en Kees waren een fraaie combinatie op de kansel en in de kopgroep van de kerkenraad. De meer dan 1000 leden tellende gemeente werkte kalm toe naar splitsing in drieën. Een derde predikantsplaats werd ingesteld. Ad zou in de Capelse Zuiderwijk blijven werken, Kees zou predikant worden van de nieuw te institueren gemeente te Nieuwerkerk aan den IJssel. Een beroepingscommissie ging op zoek naar een man voor de Noorderwijk van Capelle. Toen is in het bestek van een paar maanden - het was 1993 - de harteband tussen Ad Kooij en Kees Smelik gescheurd. Die brak zonder dat iemand het kon tegenhouden. Er was niemand die kon repareren. Dat is tot het laatst zeer blijven doen. Hij is na exact 40 dienstjaren met emeritaat gegaan op 16 september 1996. Kees en Maria zijn toen in Gouda gaan wonen. Dat was een mooie tijd, met veel ruimte voor de kinderen en kleinkinderen. Kees en Maria waren tot op het laatst enthousiaste supporters van Inge José en haar werk voor kinderen in Roemenië. De laatste paar jaar was er sprake was van snel erger wordende vasculaire dementie. Vorig jaar ging het echt mis. Kees kwam ook lichamelijk achterop. Maria en hij verhuisden maart 2011 naar Nijkerk, dichter bij kinderen, dichter bij extra zorg. Toen ging het snel. Op 27 oktober is hij overleden in Zilverschoon te Nijkerk. Wat was Kees Smelik voor dominee? Om te beginnen zie ik een man die geweldig blij was met wat de Here Jezus Christus hem gegeven had; zijn liefde, zijn genade, zijn trouw, zijn Geest, zijn vrede met de Vader, zoveel schoonheid, een prachtvrouw, een schitterend boeket kinderen, zo’n rijk verleden, zo’n prachtige toekomst, en een heerlijk evangelie om mee te werken! De praktijk van zijn dankbaarheid betekende dat hij dicht bij die Heer in de buurt wilde blijven, als persoon en ook als hij op een verantwoordelijke post de weg zocht. Dat gaf hem de moed voor dappere momenten als bestuurder. Als hij wist hoe het moest, kon hij dat met overtuiging uitleggen en ter zake blijven. Het motiveerde hem ook tot grote inzet, ook in het gemeentewerk. Hij was zelf van nature behoorlijk precies (hij stelde prijs op een rake formulering, en de goede toon; hij had er duidelijk plezier in als de ‘boekhouding’ klopte, als alles ging zoals het was bedacht), maar was gemoedelijk voorzichtig met anderen. Ik denk omdat hij zichzelf in vergelijking met het evangelie dat hij mocht verkondigen, en met de Heer die hij daarin mocht vertegenwoordigen, ook beperkt voelde. Zoon Jan vertelde dat zijn vader en hij een keer bij de kansel in de St. Andreaskirche in Eisleben stonden waar Luther in februari 1546 zijn laatste preek had gehouden. Kees vertelde daar dat Luther eens kort voordat hij ging preken iets gezegd moet hebben als "Ik wil 25 thaler betalen als ik de kansel maar niet op hoef...". Dat herkende hij en dat moet hem geholpen hebben om te groeien in de overgave aan zijn Redder, hem geleerd hebben zich gewonnen te geven aan de Heilige Geest. Ik heb hem niet heel vaak horen voorgaan, maar zijn besef de kleine dienaar van een
IN MEMORIAM
539
groots evangelie te zijn, verklaart wat me van die diensten is bijgebleven: een zorgvuldige opbouw van de liturgie, een bescheiden en innige toon in de preek, naast hartstocht en lof in het gebed. Zelfs als hij met dat typische timbre in zijn stem het academische formuliergebed bad in Kampen, hoorde ik soms terloops iets van de grootheid van de troon die hij diende. Zo de man was, was de vriend. Toegewijd. Serieus. Attent. Gastvrij. Zwierig. En hij sloeg me altijd hoger aan dan ik verdiende. Ik ben blij dat ik hem zo lang gekend heb, van het door zijn pijp bewolkte catechisatielokaal in de Petrakerk in Bunschoten tot en met het appartement in Gouda-Goverwelle. Ik hoop er bij te zijn op de dag dat de luister van dit kind van God, de gratie van deze dienaar onthuld wordt. Soest, Ruud ter Beek Publicaties (afgezien van De Reformatie) ‘Het Avondmaal’, hoofdstukken VII-IX in: G. Zomer, C.J. Smelik, M.K. Drost, Gesterkt door genade, Groningen: De Vuurbaak, 1966, 113-155. Preken in: C. Trimp (red.), Woorden van leven. Een twaalftal preken, Goes: Oosterbaan & Le Cointre, 1970. M.K. Drost, A. Kooij, C.J. Smelik, De Weg, Groningen: De Vuurbaak, 1972-1977. ‘Het Woord - de exegeet van de Vader’, in: G. Zomer (red.), Komende in de wereld, Goes: Oosterbaan & Le Cointre, 1975, 194-213. ‘De apostelen - de getuigen van het levende Woord’, in: G. Zomer (red.), Komende tot leven, Goes: Oosterbaan & Le Cointre, 1977, 148-172. ‘De Parakleet van de kerk’, in: G. Zomer (red.), Komende in heerlijkheid, Goes: Oosterbaan & Le Cointre, 1979, 66-84. ‘Tot een lof op aarde’, in: P. Kok e.a. (red.), De Gouden Draad. De geschiedenis van de Gereformeerde Kerken te Bunschoten, Spakenburg, Eemdijk 1836-1986, Bunschoten-Spakenburg: De Bunschoter, 1986, 229-274. ‘Het feestmaal in Christus’ gemeente’ (Lezing Tweede Liturgiecongres op 31 maart 1990 in Bunschoten), Orgeldienst 17/3 (juni 1990), 54-61. ‘Een danklied over Gods genadegaven aan zijn gemeente’ (Intree-preek te Veenendaal op 16 september 1956 over Kolossenzen 1:3-6); ‘Elke levensdag in het huis des HEREN’ (Intree-preek te Capelle aan den IJssel op 31 augustus 1980 over Psalm 27:4-6); ‘De HERE bemoedigt ons tot kerkwerk’ (Instituerings-preek te Nieuwerkerk aan den IJssel op 2 januari 1994 over Haggaï 2:2-10) en ‘Een gebed voor de gemeente om te groeien in de kennis van de HERE’ (Afscheidspreek te Nieuwerkerk aan den IJssel op 15 september 1996 over Kolossenzen 1:9-14)’, in: M. van Dongen & N.M. Kramer (red.), Met troffel en zwaard. Bijdragen ter gelegenheid van het afscheid van ds. C.J. Smelik, predikant van de Gereformeerde Kerk te Nieuwerkerk aan den IJssel op 15 september 1996 [Nieuwerkerk / Capelle aan den IJssel, 1996], 130-140; 141-150; 151-162; 163-173. Verantwoording Informatie heb ik van A.A. Basoski, ‘In Memoriam ds. Jan Smelik (10 juni 1899-22
540
IN MEMORIAM
mei 1960)’, in: D. Deddens (red.), Handboek 1961 t.d.v. De Gereformeerde Kerken in Nederland, Goes: Oosterbaan & Le Cointre, 214-222; en uit verschillende bijdragen aan het vriendenboek: M. van Dongen & N.M. Kramer (red.), Met troffel en zwaard. Bijdragen ter gelegenheid van het afscheid van ds. C.J. Smelik, predikant van de Gereformeerde Kerk te Nieuwerkerk aan den IJssel op 15 september 1996 [Nieuwerkerk / Capelle aan den IJssel, 1996]. Ook de Orde van dienst bij de begrafenis van Cornelis Johannes Smelik op de dag van Allerheiligen 2011 bevatte gegevens die ik hier gebruikt heb. Al het andere dank ik aan dr. Jan Smelik te Steenwijk (www.smelik.net).