IN MEMORIAM
505 IN MEMORIAM DS. DANIËL JILLES ZANDBERGEN 25 mei 1947 - 24 november 2011
Een maatje onderweg Daan Zandbergen groeit op in het hectische Rijnsburg van de jaren zestig. Midden tussen de hardwerkende gereformeerde bloementelers die met hun vrachtauto’s diep in het buitenland hun producten verkopen. Een booming business met lokkende perspectieven. De vaart en dynamiek die dat uitstraalt, wordt een kenmerk van Daans leven. Dingen moeten gewoon kunnen, vooral technisch. Al moest je stad en land afreizen om het nodige materiaal en knowhow te verzamelen of organisatorische procedures af te lopen. Al werd het ook diep, zeer diep in de nacht. In de vakantietijd is Daan dan ook een schooljongen die de beide grote handen uit de mouw steekt als vakantiewerker in de bloemen of bij het vervoer. Meerijden met de vrachtauto’s met bloemen - wat is er mooier? Die jongen is Daan altijd gebleven: stoer, aanpakken, regelen, motorisch geweld en vernuft, genieten van contacten, vreugde over een geslaagde klus of missie. Jeugd en studie Daan is de tweede van de acht kinderen van het vrijgemaakt-gereformeerde gezin Zandbergen, waar het kerkelijk leven een sturende rol speelt. Vader is in dienst bij vervoersbedrijf Van Gend & Loos. Van hem leert Daan dat hard en trouw werken, met ijver en discipline, nodig zijn om rond te komen. Met het smalle budget moest onder andere ook gewoekerd worden om Daan naar het Gereformeerd Lyceum in Rotterdam, nu de GSR, te sturen. Zo’n voorrecht is niet voor alle kinderen Zandbergen weggelegd. Daan slaagt in 1966 voor zijn HBS-B. Wie dan vermoedt dat hij een technische opleiding zal zoeken, of iets in bedrijfskunde komt bedrogen uit. Daan wil dominee worden, theologie studeren. Dat komt ook weer niet als donderslag bij heldere hemel. In die turbulente tijd van vóór de Open Brief is Jochem Douma (nu emeritus hoogleraar) zijn dominee en catecheet, die een heldere koers uitzet en veel indruk op Daan heeft gemaakt met zijn liefde voor Gods Woord en de kerk. Dat sluit naadloos aan bij de hartelijke vrijgemaakte sfeer die het gezin Zandbergen kenmerkt. Aan interesse voor bijbel, kerk en theologie heeft het daar nooit ontbroken. Daan zal dus naar Kampen. Echter, Kampen laat vooralsnog alleen afgestudeerde gymnasiasten toe. Of studenten met een gelijkwaardig diploma Grieks en Latijn. Het betekent dat Daan een vol jaar lang zit te blokken op de klassieke talen. Omdat er in huis geen kamertje meer vrij is, wordt de kerkenraadskamer van de kerk zijn studeervertrek. Dat die plek hemelsbreed slechts enkele meters van de pastorie afligt, is een open uitnodiging om daar vaak koffie te drinken en te ‘klessen’. Bovendien is de talige hulp en stimulans van de predikant ook welkom. In de zomer van 1967 slaagt Daan voor zijn staatsexamen klassieke talen en gaat de deur naar Kampen open.
506
IN MEMORIAM
Kampen is voor Daan genieten. Ook al is de pijn om de kerkelijke scheuring van die dagen tot in het studentencorps tastbaar, er ontstaat ook iets van nieuwe samenhorigheid onder de studenten die blijven. Universiteit en kerkgemeenschap zijn hecht met elkaar verbonden. De studenten zijn welkom bij de gemeenteleden en delen volop mee in de kerkelijke activiteiten. Het betekent ook meehelpen tot diep in de nacht om de tenten voor de Schooldag te bewaken. Dan loopt Daan voorop in de organisatie en voorzieningen. Ook het dispuut H.E.R.O.S. weet zijn organisatie- en technisch vermogen buitengewoon goed te benutten. Begin jaren zeventig komt een omslag. Een zendingscongres in Groningen voor theologiestudenten is het startschot, een indringende ontmoeting met zendeling Jouk Kruidhof geeft de doorslag. Vanaf nu staat Daan voorgesorteerd voor zendingswerk op Papua (destijds: Irian Jaya). Nog tijdens zijn studieperiode trouwt Daan met Heleen Bomas, die al vanaf de GSR zijn geliefde was. Zij zullen zes kinderen ontvangen. Dat ‘vroeg’ trouwen, trouwen voor dat je afgestudeerd was, is in die tijd not done. Deputaten voor ondersteuning van theologische studenten stoppen met de subsidie en Heleen zorgt voor het inkomen als onderwijzeres op een basisschool in IJsselmuiden. Na zijn afstuderen in Kampen neemt Daan het beroep van Spakenburg-Zuid naar de zending op Papua aan. Na een vervolgstudie missiologie aan het Hendrik Kraemer Instituut te Oegstgeest en een cursus missiologie onder auspiciën van de gezamenlijke zendende kerken van de GKv wordt hij in 1973 bevestigd als missionair dienaar des Woord met standplaats Kawagit, gelegen aan de Noord-Digul rivier in Zuid-Papua. Tijdens de dienst speelt de brassband ’Roept uit aan alle stranden./ verbreidt van oord tot oord / verkondigt alle landen / het evangeliewoord / het evangeliewoord’. De intredepreek over 1Thessalonicenzen 3:1-3 over de ‘snelle voortgang van het woord des Heren’ slaat zo aan dat een kerkganger zich hardop afvraagt waarom men zulke goede dominees nu naar Papua laat gaan… Periode Papua, 1974-1987 Kawagit In 1974 arriveert het gezin Zandbergen in het dorp Kawagit. Daar was door het werk van voorganger zendeling J. Klamer een gemeente geïnstitueerd. Daan heeft de taak deze gemeente met haar ouderlingen en evangelisten verder te begeleiden, leiding te geven aan het zendingswerk in de omliggende dorpen en onderwijs en training aan te bieden aan de evangelisten in dat gebied. Het is ook de tijd dat op diverse andere plekken in de regio waar de Zending van de Gereformeerde Kerken werkt, groepen gelovigen en kerken ontstaan. Daardoor komt het verlangen op deze kerken in oecumenisch verband met elkaar in contact te brengen. Het zouden de eerste stappen zijn op weg naar een kerkverband van Gereformeerde Kerken op Papua, Gereja-gereja Reformasi di Indonesia, Irian Jaya, GGRI-IrJa, nu: GGRI-P. Daan zet zich in voor de eerste vergaderingen en er wordt gesproken over een classis. Als dat woord in Nederland bij het thuisfront verkeerd valt, kan Daan naar hartenlust zijn kerkrechtelijke inzichten kenbaar maken. Hij verdedigt het goed recht van een classis met afgevaardigden van niet-geïnstitueerde kerken met beroep op de kerkrechtelijke ontwikkelingen in de geschiedenis van de Nederlandse kerken. Daan schrijft met heilige passie, ter wille van het bestaansrecht van de jonge kerken. De aarzelingen en ook wel kritiek in deze zaak maken dat hij loyaler wordt naar de
IN MEMORIAM
507
GGRI en haar toekomst dan naar Nederland. In zijn aanpak van praktische zaken is Daan volop de Rijnsburger die overal wel een gat in ziet of reden om de zaken groter en voortvarender op te pakken. Zo organiseert hij bijvoorbeeld een zaagmachine die Kawagit tot een industrieel centrum van houtverwerking moest maken, probeert hij uit alle macht het vliegveld te verbeteren tot de voorgeschreven lengte, ontwerpt hij een prauw met ingebouwde motor en waterstraalaandrijving. In een latere fase, in Bomakia, introduceert Daan de eerste computer met printer op accu-aandrijving, helpt hij mee met installeren van fotokopieerapparatuur, verbetering van elektriciteits- en telefoonnet, staat hij officieus als eerste reserve voor onderhoud van de generator, buitenboordmotoren, waterleidingsysteem en tig andere bouwklussen. In het schuurtje achter het huis is een scala aan moderne gereedschappen te vinden. Daan heeft daar vele uren doorgebracht. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat niet elk ter hand genomen klus of project een geslaagd resultaat te zien gaf. Hoe doordacht ook de plannen van Daan zijn, het is vaak net een tandje te veel om die technisch te realiseren in de binnenlanden van Papua. Bomakia In 1981 verhuist Daan met Heleen en hun zes kinderen vanuit Kawagit naar Bomakia. Daar wordt hij docent aan de in 1978 opgerichte Middelbaar Theologische School (Indon.: STM) voor de opleiding van nationale predikanten. Zijn vakken zijn kerkgeschiedenis, kerkrecht, ethiek (hij vertaalt - hoe kan het ook anders - Douma’s Verantwoord handelen) en onderdelen van de praktische theologie, met name homiletiek, en exegese Oude Testament. Op de deur van zijn studeerkamer is door de kinderen een sticker geplakt. Daarop is een bibberend mannetje te zien met de uitspraak: ‘Soms krijg ik een aanval van werklust…, dan kruip ik snel in een hoekje en wacht tot het over is…’ Wie Daan kent, weet dat zo’n typering juist van het tegendeel getuigt. Zijn omgang met de studenten is joviaal en hartelijk, bereid ook om eens met ze rond te kijken in de wereld van uitvindingen en techniek! Zijn hart gaat echter uit naar het kerkrecht. Van zijn hand-outs bij de lessen weet hij prachtige boekjes te maken, uitgegeven in eigen beheer van de STM. Zijn (toch wel goed verzorgde) gefotokopieerde uitgave van Kanonik Alkitab krijgt een waardige heruitgave in Jemaat yang Mengenal Kitab-kitab dat door heel Indonesië te koop en in gebruik is. Na zijn repatriëring in 1988 heeft Daan nog gewerkt aan een verbeterde en (bijna) volmaakte uitgave van zijn Hukum Gereja (Kerkrecht). Daan is naast zijn docentschap ook secretaris van het driekoppig bestuur van de STM. Door zijn accuratesse in het notuleren en bijhouden van de uitstaande opdrachten heeft hij de ontwikkeling van de STM grote dienst bewezen. Wat geregeld of georganiseerd moet worden kun je gerust aan Daan overlaten. Dat betreft ook de technische kant van veel zaken: organiseren van de stencilkamer die overging tot kopieerbureau met snijapparaat en papierverwarming, de ver-boek-ing van allerlei losse stencils en fotokopieën, maar vooral het gebruik van de computer waardoor heel veel dubbel werk wordt voorkomen. Om zijn technische voorliefde is Daan meer dan eens bekritiseerd, ook omdat zijn plannen vaak te groots waren. Echter, in een situatie waar veel dingen half of helemaal niet werken, heeft Daan een warm plekje gekregen bij medewerkers, stu-
508
IN MEMORIAM
denten en postwerkers die juist door die technische mankementen gefrustreerd raakten, maar nooit tevergeefs een beroep op hem deden. Daans analytisch vermogen is een uitkomst in de beoordeling van de studenten die moeite hadden met alle elementen van de exegese of de leer van de Schrift. Vooral tijdens de vele uurtjes preeklessen en preekbeoordelingen kon hij uiteenzetten waar een preekvoorstel te kort door de bocht was gegaan. Het uitbrengen van commentaar op een werkstuk, juist zo’n preek waarmee men de mensen aanvuurde om God te dienen, ligt heel gevoelig. Terwijl Daan in andere contexten wel eens bruusk uit de hoek kon komen, is hij hier een en al pastor die de studenten begeleidt op de weg naar verantwoord preken. Zijn joviale en open houding, ook in het toegeven van blunders en fouten, neemt doorgaans alle argwaan bij de betreffende personen en omstanders weg. Vooral in het proces van kerkelijke registratie bij de overheid heeft Daan zijn beste beentje voorgezet. Er moeten lijsten worden opgesteld, de kerkelijke identiteit moet correct worden geformuleerd, een minimale kerkorde moet worden gepresenteerd, en dat in een tijd dat de classes maar met moeite bijeen kunnen komen. In de race tegen de klok en onder grote druk weet Daan de stukken keurig en wel voor elkaar te krijgen. Om door een ringetje te halen. Op de conferenties over de wijziging van de statuten in verband met de erkenning van de Pancasila als fundament voor de kerken is Daan er als geen ander in geslaagd het belang van deze wijziging aan de kerkleiders duidelijk te maken. Mee daardoor is er een kerkelijke garde van de eerste orde ontstaan die de GGRI-P door de branding van de zelfstandigheid heen kan helpen. Periode Nederland, 1987-2005 De repatriëring naar Nederland in 1988 betekent niet dat Daan ‘los’ is van Papua. In de verlof- en beroepingstijd maakt hij diverse lessen van de STM klaar voor de druk. Dan volgt de tijd dat hij voor het eerst in Nederland de gemeente als predikant gaat dienen, in Dokkum. Dat is een omschakeling, maar de preek- en lesstijl die hij in Papua heeft opgedaan blijkt ook goed te passen in een veranderend kerkelijk leven in Nederland. In 1989 begint hij zijn werk in Dokkum, met een kwinkslag naar Bonifatius die het er minder goed afbracht. Met dankbaarheid vermeldt hij de ondersteuning van ouderling en scriba br. G.J. (dokter) Oosterhuis. De toch wel wat onstuimige Daan wordt daarmee als door een zachte hand in het juiste gareel gehouden. Over zijn omgang met de gemeente en ook de jeugd vooral wordt getuigd dat zijn hartelijkheid en goedlachs humeur hem goed van pas kwamen. Getuige zijn goed voorziene werkplaats annex garage heeft hij zijn passie voor techniek niet in Papua achtergelaten. Het is voor hem als een gezonde boswandeling voor een ander. Op de kerkelijke vergaderingen is Daan helemaal in zijn element. Dan kan hij naar hartenlust ervoor zorgen dat inderdaad het kerkelijk leven ‘in goede orde’ gebeurt. Net als op Papua gaat het hem daarbij om de ontwikkeling en toekomst van de kerk in Nederland. Recht en waarheid moeten hand in hand gaan. Zijn administratieve accuratesse blijft niet verborgen en al spoedig is hij de schrijver van menige notulen, verslagen en beleidsstukken. Als afgevaardigde naar de Generale Synode doet hij zijn best elke morgen een nieuwe limerick te debiteren en staat met verve bovenaan de sprekerslijst met de meeste inbreng. Huize Zandbergen wordt voor de
IN MEMORIAM
509
Friese classispredikanten, ook de ‘naburigen’, al snel een honk waar het gezellig koffie drinken en bijpraten is. In 1994 wordt hij predikant in Zwolle, eerst Zwolle-Centrum, na de splitsing in 2002 in (het dan ontstane) Zwolle-Noord. In de turbulente stadsgemeente met veel jeugd, waaronder ook studenten uit ander kerken in Nederland, vindt Daan zijn plek tussen zijn collega’s Luiten en Folkerts, en later, als bekende uit Papua, Kruidhof. De collegiale bijbelstudies, het opzetten van gezamenlijk preekrooster, het opstellen van beleid voor een kerk in verandering, ook met de verleiding van opkomende nieuwe kerkelijke groeperingen, het is Daan een vreugde om zo met elkaar de Heer van de kerk te mogen dienen, met gaven en tekorten, door veel harmonie en soms botsingen heen. En intussen ligt er in zijn tuin die half afgewerkte sloep waarin de jetmotor gemonteerd moet worden. Eén keer is hij er mee op de IJssel geweest, met dochter Marit aan het stuur. Het gaat hem niet snel genoeg. Dus opnieuw in de tuin, ter reparatie en verbetering. Dat die daar is blijven liggen, betekent dat Daan zijn roeping als predikant een hogere en diepere prioriteit geeft dan zijn passie voor techniek. Laatste periode, 2005-2011 Wel gaat de gezondheid van Daan sinds begin van de 21e eeuw achteruit. Hartklachten konden langere tijd worden voorkomen door medische apparatuur. Een enkele keer op het nippertje. Zijn werkkracht gaat achteruit en per begin 2005 gaat hij met vervroegd emeritaat. Dan blijft hij zich wel helemaal inzetten voor diverse deputaatschappen. Vooral het Deputaatschap ad artikel 11 van de KO (GS11), over de verzorging van predikanten in gemeenten die dat financieel niet volledig kunnen dragen, heeft veel aan hem te danken. Ook als Deputaat voor Administratieve Ondersteuning (DAO) kon de PS Overijssel volop op hem rekenen. Daans perfectionistische inslag krijgt gezicht in de vormgeving en formulering van de stukken. In het Deputaatschap Dienst en Recht zet hij zich in voor collega’s en gemeenten in vastgelopen verhoudingen. Via deze deputaatschappen krijgt Daan meer en meer zicht op het geheel van de Vrijgemaakte Kerken, heeft ze meer dan ooit lief en zet zich met zijn overgebleven krachten in voor haar vrede en heil, naar Psalm 122. Sinds 2010 nemen de klachten echter toe. Daan komt in het ziekenhuis terecht. Hij wordt niet meer de oude. Het blijft een heen en weer van huis naar ziekenhuis. Wat leeft hij op als een vroegere Indonesische student aan zijn bed krijgt. Al pratende komt de bahasa Indonesia weer boven bij het gesprek over de kerkelijke situatie in Indonesië. Aan de familie en een selecte groep gemeenteleden en vrienden vertelt hij enerzijds met grote interesse over de medische hoogstandjes die ze op hem toepassen, maar anderzijds komt er meer ruimte dan vroeger om meer persoonlijk over geloof, verlangen en verwachting te spreken. De stoere Daan weet zich een geborgen kind bij zijn hemelse vader. Hij raakt meer betrokken op het gezin en intussen ook de kleinkinderen. Helemaal trots is hij als hij bij zijn bed in het ziekenhuis een metersgrote poster van kleindochter Wanda laat ophangen. Ze is door Johan Cruijff uitgekozen om op topniveau mee te doen aan de Paralympics. En dat naast haar studie geneeskunde… Alle bezoekers en patiënten genieten met Daan mee. In november 2011 gaat het zienderogen achteruit. Hij sterft op 24 november, goed 64 jaar oud, jong. We gedenken hem in dankbaarheid als een jongensachtige, soms
510
IN MEMORIAM
impulsieve, maar uiterst trouwe en oprechte knecht van zijn Heer. Met heel die passie voor snelheid, motoren, technisch vernuft, en vooral geobsedeerd door de razendsnelle ontwikkeling van de ICT, telkens met de vraag hoe het beter, gemakkelijker, aangenamer zou kunnen - maar dan wel ingezet in en als het ware geclaimd voor de dienst aan de Heer. Die ondernemende, bijna ontembare drang naar grotere effectiviteit, aangenamere arbeidscondities, gepaard met een sterk gevoel voor rechtvaardigheid, erkenning van het recht van iedere partij, soms met een ietwat formele aanpak van de dingen maken Daan tot een bewogen en transparante werker en voorganger in Christus’ kerk. Zijn preken getuigen van een goed inzicht in de samenhang van de Schrift, de eigen kleur van de diverse boeken van de bijbel, maar vooral het centrum van ieder boek: Christus. Een enkel iemand die naast Heleen samen met hem optrekt en in zijn ogen veel voor hem betekent, noemt hij kortweg zijn ‘maatje’. Die eer viel ook mij te beurt. Met anderen mochten wij als maatjes naast Daan optrekken, met zijn liefde voor de kerk als het zichtbare werk van Christus op aarde, steeds onderweg. Daan ontving graag de bijstand van anderen, hijzelf was ook voor velen een maatje - maatje onderweg, op weg… Kampen, Kees Haak
IN MEMORIAM
511 IN MEMORIAM PROF. DS. JACOB KAMPHUIS 20 december 1921 - 13 december 2011
In het opschrift van dit ‘In memoriam’ staan de ambtstitels van Jacob Kamphuis - die van dienaar van het Woord en die van kerkelijk hoogleraar. Academisch was en bleef hij kandidaat in de theologie. In de tijd dat hij afstudeerde om beroepbaar gesteld te worden als predikant zetten sommigen door: zij zetten een studieplan om het doctoraal examen af te leggen en om in die weg een proefschrift te schrijven en de doctorstitel te verwerven. Sommigen van zijn generatie deden het. Ook Jaap Kamphuis was het van plan. Tot drie keer toe verlegde hij de koers - van algemene kerkgeschiedenis naar dogmengeschiedenis naar filosofie - en koos onder druk van omstandigheden voor andere prioriteiten.1 Eerst was het overlijden van K. Schilder reden om zijn plan te wijzigen. Toen koos hij in het kader van zijn confrontatie met de Wijsbegeerte der Wetsidee voor een filosofisch onderwerp bij prof. J.P.A. Mekkes in Leiden. Al gauw liet hij ook dat plan varen en gaf voorrang aan wat hij als taak zag in het schrijven in het kerkelijk weekblad De Reformatie. Bij zijn inauguratie als hoogleraar te Kampen sprak hij vrijmoedig over die taak als het ‘kerkelijk doctoren-ambt’.2 Daarmee greep Kamphuis terug op het zgn. vierde ambt van de reformatie: degene die leraar (Latijn: doctor) in de kerk is. Daaruit is de afzondering van sommige dienaren van het Woord voor de opleiding tot de dienst van het Woord ontstaan. Weggeroepen uit de pastorie in Rotterdam Delfshaven en geroepen om kerkgeschiedenis en kerkrecht in Kampen te ‘doceren’ was hij zich van deze achtergronden sterk bewust. Daarom sprak hij zijn collega’s uit Delfshaven ook toe: ‘Wie erkent, dat het kerkelijk doctoren-ambt niet wezenlijk verschilt van het ambt van dienaar des Woords, zoals ik doe… ’ Toen begon een loopbaan als kerkelijk hoogleraar die ook een zekere academisch allure zou hebben. Maar vooral was die loopbaan verbonden met de loopgraven van kerkelijke tegenstellingen en het zoeken naar verbindingen. De jaren zestig De interview-bundel Met open vizier geeft het boeiende gesprek weer dat twee journalisten voerden met professor J. Kamphuis op de grens van professoraat en emeritaat (Peter Bergwerff en Tjerk S. de Vries; Barneveld, 1987). Dit autobiografisch verhaal verscheen in de reeks De eerste generatie. Kamphuis is een van de meest prominente namen in de geschiedenis van de Gereformeerde Kerken in Nederland van de Vrijmaking tot het einde van de twintigste eeuw. Als van iemand de biografie geschreven moet worden om zijn rol in de naoorlogse gereformeerde wereld te begrijpen, is het J. Kamphuis. Bij het schrijven van dit ‘In memoriam’ liggen de persreacties op het bericht van Kamphuis’ overlijden nog vers in het geheugen.3 Zowel in Nederlands Gereformeerde als in vrijgemaakte kring vragen mensen zich af hoe hij terugkeek op eigen
512
IN MEMORIAM
optreden in de zestiger jaren. Nu moeten we het doen met een opmerking in het Nederlands Dagblad van 4 november 2006 dat de NGK toch niet vrijzinnig en oecumenistisch geworden zijn. Wie het onkies vindt dat deze zaken worden opgehaald, moet eens lezen wat zijn vriend Kees Trimp schreef in de bundel die aan Kamphuis bij diens vijfenzeventigste verjaardag werd aangeboden. ‘Hoe zal 'J.K.' de geschiedenis ingaan?’, luidt zijn eerste zin. Als de man van de eindeloze polemieken? Trimp vervolgde: ‘Wij weten het natuurlijk niet. Wat wij wel weten is dat diverse indicaties in die richting wijzen. Talrijk zijn nog altijd de zwarte-verhalencircuits rondom J.K. Wie zich daaraan heeft verkocht, weet veel dingen niet, maar één ding wel: J.K. is een ruziemaker, een vechtjas, een vuurvreter. Hoe men het ook wendt of keert: het kerkelijk drama van de jaren zestig wordt door velen op zijn debetnota gesteld’.4 Het is gezonder die omstandigheden te benoemen dan uit piëteit te vermijden. Dit ‘In memoriam’ is geschreven met een verlangen om te begrijpen, zowel de betekenis van het kerkelijk verleden als de persoon van de leermeester. Het is heilzaam latere indrukken los te laten en te bezien wat er over het kind en de jongeman, over de student en de dominee, de professor en emeritus te vertellen valt. In de bloemen Op 20 december 1921 werd Jacob (Jaap) Kamphuis als jongste zoon geboren in het gezin van Barend Kamphuis (1888-1967) en Francina Eppinga (1886-1982). De oudere kinderen waren Hendrik (Henk, 1917), Gonda (Alagonda Francina, 1919) en Alida (1920).5 Twee kindertjes die na Jaap kwamen, zijn doodgeboren. Zijn grootouders van vaderskant, Hendrik Kamphuis (1861-1944) en Alida Nieuwenhuis (1855-1943), kwamen beiden uit Epe en gingen in Apeldoorn wonen. Grootvader Kamphuis had er een schoenmakerij. Zoon Barend, die maagpatiënt was, kreeg het advies in de buitenlucht werk te zoeken en kwam zo in de orchideeënkweek. In opleiding in Harlingen ontmoette hij, bij de weduwe Eppinga in de kost, haar dochter Francina. Na zijn opleiding onderhield hij de tuinen van Huize Vanenburg in Putten en bij Sonnevanck in Harderwijk. Barend en Francina trouwden op 1 september 1916. De eerste foto in Met open vizier laat links vader en moeder Kamphuis op hun trouwdag zien: een boomlange man met snor en sik naast een kleine vrouw. Ze woonden aanvankelijk bij de Rudolfstichting in Achterveld en vanaf 1922 in Nieuw-Loosdrecht. Daar kochten zij een kwekerij. Zoon Jaap zal in de oorlogsjaren het briefpapier gebruiken met voorgedrukt briefhoofd: ‘B. Kamphuis Nieuw-Loosdrecht Bloemist, Nootweg no. 150. Tuin-aanleg, Tuin-onderhoud - levering van losse bloemen en planten.’ Een belangrijke klant was Jonkheer Van Sypesteyn, want het landgoed van kasteel De Sypesteijn werd door Kamphuis onderhouden. Daar kwamen ook Barends ouders wonen. Grootvader Kamphuis hielp mee in het tuinonderhoud en begon een kippenfokkerij met broedmachine. Zoon Henk volgde de landbouwschool, Gonda werd coupeuse. Jaap werd als jongste in de gelegenheid gesteld het gymnasium te bezoeken en theologie te studeren. In zijn herinneringen hechtte Jaap Kamphuis eraan te benoemen dat zijn grootouders van vaders kant uit de Afscheiding waren. Grootmoeder Kamphuis-Nieuwen-
IN MEMORIAM
513
huis zelfs specifiek uit De Gereformeerde Kerken onder het Kruis van vóór 1869 (die geen overheidserkenning hadden gevraagd). Opa en oma Kamphuis zijn in de oorlogsjaren overleden. Jaap Kamphuis’ moeder was, vertelde hij, uit de Doleantie, van Fries-patricische afkomst. Wie hem hierover hoort vertellen, realiseert zich hoe dichtbij Afscheiding en Doleantie, niet als geschiedenis maar in werkelijkheid, in zijn grootouders voor hem waren. Thuis werd het blad De Wachter dat vooral steun aan de Theologische School in Kampen bood, gelezen. Daarnaast ook De Bazuin, maar beslist niet De Heraut van Abraham Kuyper Jaap Kamphuis typeert het Nieuw-Loosdrecht van zijn jeugd, ook de plaatselijke Gereformeerde Kerk (met ds. E. Vonk, later J. Versteegt), als ‘door en door mystiek’, voortgekomen uit een zgn. gezelschap. ‘De mystiek heb ik dus van kind af aan gekend en gevreesd’. Toen hij in september 1942 in Kampen theologie ging studeren (adres Broederweg 15, toen nog hospitium), werden de colleges al spoedig onderbroken. De eerste studiejaren bracht hij thuis, in Loosdrecht, door. Daar kwam hij in aanraking met de poëzie van H. Marsman en via hem bij de wijsbegeerte van Friedrich Nietzsche. De dichter en de filosoof zouden hem heel zijn leven bezig houden. Nog in 1987 schreef hij het cahier Nietzsche in Nederland, vijfendertig jaar nadat hij als tweeëntwintigjarige een eerste werk uit diens pen gekocht en gelezen had. Op het Christelijk Lyceum las hij van K. Schilder al Wat is de hel? (3e druk, 1934). Het was vader Barend Kamphuis, die zelf graag was gaan studeren, die geestelijk grote invloed op zijn jongste zoon had. Buiten de faculteit studerend behield Jaap zelfstandigheid ten opzichte van theologische leermeesters. Misschien is het uit de lange jeugd in het ouderlijk huis te verklaren dat hij zelf zei geen ‘grote voorbeelden’ te hebben gehad. ‘Schilder en Greijdanus hebben normatief op mij ingewerkt. Mijn vader, zei ik al, is een voorbeeld. Daar maak ik duidelijk verschil in’.6 Jaap Kamphuis’ jeugdherinneringen in Met open vizier laten zien hoe hecht de familie Kamphuis was en hoe groot de invloed van zijn vader. Wat heeft het voor de zoon betekent dat zijn vader in het jaar 1967 overleed? In de Loosdrechtse tijd is de persoonlijkheid gevormd die enerzijds benauwd was voor strijd, voor een moeilijk gesprek met medestudenten die hij als zijn vrienden beschouwde, en bij wie anderzijds alles duidelijk werd in de strijd voor de waarheid. ‘Waarheid is waarheid; daar heb ik nooit moeite mee gehad. Ik heb met mezelf meer moeite gehad dan met de waarheid. Ben ik waardig om een ridder van Christus te zijn?’7 Die zelfstandigheid maakte dat hij alleen kon staan, ook in de later jaren toen hij naar Kampen terugkeerde. Vrijmaking in ’45 Na opschorting van de colleges aan de Theologische Hogeschool te Kampen, najaar 1942, hadden de studenten zich in kringen georganiseerd. Herman Amelink, die in De Bilt woonde, en Jaap Kamphuis (seceretaris) te Loosdrecht gaven samen leiding aan de kring Utrecht. Zij organiseerden samenkomsten van studenten en nodigden docenten uit in plaats van reguliere colleges een lezing te komen geven. De briefwisseling tussen beiden geeft af en toe inzicht in wat student Kamphuis bezighield. Zo schreef hij in juni 1944 aan Amelink: ‘Dezer dagen heb ik van Janse Van Dordt tot ´34 gelezen.8 En nu heb ik zo´n sterke verwachting gekregen dat de Heere in de 20e eeuw een zoveel groter reformatie zal werken dan in de 19e. Wij worstelen om bij het Woord te blijven, de
514
IN MEMORIAM
Hervormden worstelen om het Woord weer heerschappij te doen krijgen (wat doet het onze oren tot nu toe goed!). Wellicht is God bezig de grenzen zuiverder te trekken dan ze tot nu toe lagen. Maar willen wij dan meewerken, dan is het enige aan te sluiten bij 'daar is geschreven', dan kan er iets groots geschieden! Meer dan een eeuw dichter bij Christus´ wederkomst. Alles is grootser. Tt Jaap’9. Het lijkt alsof de mystiek van Loosdrecht een zekere aansluiting vond bij het visionaire en dichterlijke in de jonge Kamphuis. Om Arbeitseinsatz te ontlopen, dook hij onder en ontmoette in Winterswijk het meisje met wie hij trouwen zou, Gezina (‘Geesje’) Gijsbers. Hij zou later zeggen nauwelijks academisch onderwijs gehad te hebben. Studie was boeken lezen. Als vierdejaars keerde hij later in Kampen terug. In de marge van de correspondentie met Herman Amelink worden ervaringen en nieuwsberichten uit de oorlog gedeeld. - Op 31 augustus 1944 schrijft Jaap: ‘Amiens gevallen!’ - Op 29 december 1944: ‘P.S. Gistermiddag schijnt het bevolkingsregister van Loosdrecht gestolen te zijn’. - Op 5 maart 1945: ‘Ik zit zelf zonder shag!’ - Ook in 1945: ‘Vanuit de dyftherie-barak van het Kamper ziekenhuis schrijf ik je even. Je begrijpt: dit wordt een questie van weken. ‘k Voel me kerngezond, maar moet plat liggen’. De bewoners van de kwekerij sprongen in op de boerderij van A. Doets aan de overkant. Bij het waken over de koeien dacht Jaap na over zijn eerste preek (die hij na de vrijmaking in Hilversum zou houden). In de buurt van Utrecht wonend was Jaap in 1943-1944 in de gelegenheid regelmatig zittingen van de generale synode Sneek-Utrecht mee te maken. Een brief die vader en zoon Kamphuis in 1945 aan de kerkenraad te Nieuw-Loosdrecht schrijven (te lezen op www.handboekgkv.nl onder ‘Jaaroverzichten) laat zien hoezeer zij het eens zijn. Samen vragen zij om gesprek, samen vragen zij de raad voor te gaan in vrijmaking. Wie de brief geschreven heeft, vader Barend of zoon Jaap? In elk geval horen we er de stem van de vader die als eerste tekende in. Het gezin Kamphuis verhuisde in die tijd naar Hilversum en voegde zich er bij de vrijgemaakte Gereformeerde kerk (waar de Vrijmaking op 15 april 1945 gedateerd wordt). Praetor van de senaat-Kamphuis Na de oorlog kon Jaap zijn studie in Kampen voortzetten. Als vierdejaars woont hij op Okmastraat 21, met Kees van Leeuwen. Herman Amelink was van april 1944 tot juli 1945 praetor van Fides QuaeritIntellectum, het studentencorps in Kampen die grotendeels achter K. Schilder en geëmeriteerde S. Greijdanus bleef staan. Na de Vrijmaking was er de tussen-senaat Zwart. Vanaf 2 oktober 1945 Jaap Kamphuis praetor (met J. van Dijk als ab-actis, J. van der Haar als quaestor, C. van Leeuwen als assessor I en A.H. Algra als assessor II; vaardrig is C. Trimp). In de lustrumrede (het 16e lustrum had eigenlijk in 1943 gevierd moeten worden) staat hij stil bij ‘de catastrophale ontwikkeling in de kerken, waar God ons in geplaatst heeft’.10 Hij overziet een periode van zeven jaren, 1939-1945. Bij 1939 noteert hij het begin van de Tweede Wereldoorlog. ‘Dus is het geschiedenisbeeld: een wereld die zichzelf
IN MEMORIAM
515
verteert, overweldigd en geboeid door de tijdgeest, de geest van Satan’. De verterende krachten waren hoogmoed en heerszucht. Of scherper, mystiek en machtswellust. 1939 is ook het jaar waarin de zittingen van de synode Sneek-Utrecht begonnen. Ook daar ziet hij mystiek en machtswellust als de wortelzonden. ‘Het negeren van den sprekenden God en het onttronen van den Koning der Kerk, daarvan spreekt de periode vanaf 1939’. Kamphuis zal hier doelen op het Woord van belofte en Christus’ regering over de gemeente met de kerkenraad als hoogste gezag. De recente geschiedenis is een fragment van de strijd tussen God en Satan. ‘Maar dat mensen zich in die strijd hebben laten recruteren - welbehagen Gods zovaak een mens zich voor Zijn legers werven laat, maar schuld en zonde voor den recruut van Satan! - heeft hen nooit hun karakter - liever: hun ambt - van mens ontnomen’. En dus zijn mensen daders, in oorlogstijd en kerkstrijd. Hij ziet overwinning van de tijdgeest in het weggaan van docenten en in het verlies van corpsleden. Zij gingen weg, want zij maakten zich niet vrij. Student-voorzitter Kamphuis vraagt: Is er wel reden voor de studenten om feest te vieren? Wat mensen gedaan hebben in verzet tegen het nationaal-socialisme en in volharding in de kerkstrijd? Mensenwerk kan nooit een reden zijn om feest te vieren. Alleen om God ervoor te danken. ‘Hij heeft mensen gebonden aan het woord van den levenden God en daarom is het mogelijk dat wij nu het lustrum vieren van Fides QuaeritIntellectum en zo het doortrekken van de oude lijn beleven en belijden. Het is naar Calvijn het Verkiezing noemen dat hier in Nederland en hier in Kampen de strijd is aangebonden om de Kerk en dus de School trouw te doen blijven aan eigen verleden en de verworven catholiciteit te behouden; en dat wij als studentengemeenschap ons dus mogen weten in de oude lijn, daarin is het wonder van Gods genadige Verkiezing’. Vandaar dat de senaat-Kamphuis ook de gang naar de burgerlijke rechter maakte om de pretentie voortzetting van Fides Quaerit Intellectum te zijn te claimen. Kamphuis brengt de twee lijnen uit die zeven jaar van oorlogstijd en kerkstrijd ook samen als hij Dr. R.J. Dam, lector in de klassieke talen, in herinnering brengt. Deze had tegen de mystiek gewaarschuwd en zijn leven in het verzet verloren. Kamphuis schrijft: ‘Daarom: de terugkeer naar het Woord, naar het gebod en de belofte, de wederbrengende daad Gods is de oorsprong van de Vrijmaking én van de gehoorzame illegaliteit’. In deze geladen lustrumrede klinken de grondtonen van het denken van Jaap Kamphuis, als student op weg naar de preekstoel. Naast de interview-bundel Met open vizier leer je Kamphuis goed kennen uit zijn boek over de dogmatische kern van de Vrijmaking: Een eeuwig verbond (1984). In twee delen: I. Om het recht van het verbond. II. Leven in het verbond. Hij schrijft dat het ‘helemaal is geboren uit mijn omgang met mijn studenten. In die omgang ligt de zin van het hoogleraarschap’. Ik denk dat je in dit boek de Vrijmaking op z’n mooist ziet. Terwijl de kerkhistorische weging van gebeurtenissen en keuzes ingewikkelder is. De uitdaging vandaag is: hoe vertel je het verhaal zo dat de kerkhistorische details en de weging van keuzes niet het verhaal over verbond en belofte dooddrukken? Schilderiaan? Hoe thuiswonend student Kamphuis gestempeld is door het tijdvak van de Vrijmaking en het professoraat van K. Schilder, is fraai gedocumenteerd in de uitgave Zien
516
IN MEMORIAM
in de toekomst. Een 'college ethiek' van prof. dr. K. Schilder in oorlogstijd en kerkstrijd. Januari 1943. Daarin wordt een brief gepubliceerd die Schilder vanuit de onderduik aan zijn studenten schreef - in antwoord op hun vragen. Dit boekje, ‘verzorgd door J. Kamphuis, hoogleraar kerkgeschiedenis’, uit 1979 lijkt zijn afscheid van die leerstoel te markeren. Zo vertelde hij een theologisch verhaal uit de Vrijmakingstijd die toen al weer ‘een generatie geleden’ plaatsvond. Een beeld van een bewonderd en geliefd leermeester. In 1954 zou het twintig jaar geleden zijn dat Schilder als hoogleraar inaugureerde. In de aanloop daar naartoe namen J. Kamphuis en D. Deddens in 1951 het initiatief om hun leermeester ‘een 'Festschrift' aan te bieden, waarin een aantal van zijn vrienden en leerlingen door een opstel blijk geven van hun dankbaarheid voor de gaven, die de Heere in Schilders professorale arbeid geschonken heeft’. Het tweetal vroeg advies aan prof. B. Holwerda en kreeg zo de steun van de andere hoogleraren. Door het onverwachte overlijden van Schilder in 1952 (én van Holwerda) kwam het niet tot uitvoering.11 Kamphuis gebruikte het materiaal voor zijn bijdrage (‘een wetenschappelijk opstel van theologische of philosophische inhoud’) toen vervolgens voor een reeks artikelen over het mensvormige spreken over God in De Reformatie. Hij richtte zich tegen wat G. Visee op dit punt in een lezing voor de vereniging van predikanten gezegd had. Toen Kamphuis’ artikelen vanwege de kritische toon geweigerd werden, presenteerde hij zijn materiaal in een lezing voor de Mannenbond en werkte het later uit tot zijn eerste boek, Katholieke vastheid. Enkele opmerkingen met betrekking tot de leer der onveranderlijkheid Gods (1955). Discipel van Schilder wilde hij zich niet noemen. Geen onkritisch volger, wel leerling. Hij was het die in de Almanak van het studentencorps Fides Quadrat Intellectum van 1953, na het onverwachte overlijden van prof. dr. K. Schilder en prof. B. Holwerda, een eerste analyse van Schilders dogmatisch werk gaf onder de titel ‘Critische sympathie (over den dogmatischen arbeid van dr. K. Schilder)’. De titel was een knipoog naar Schilders definitie van dogmatiek die ‘in sympathetisch-kritische reproductie’ bezig is met de inhoud der in de lijn van de oecumenische symbolen vastgestelde dogmata. Dus, sympathie en kritiek sluiten elkaar niet uit. Hij noemde Schilder eens ‘de Maradona van de theologie’ (let wel, vóór de jaren van Diego Maradona’s verval)’. Kamphuis hechtte eraan aan de hand van zijn eigen publicaties te laten zien dat hij geen onkritisch volgeling van Schilder was. Tot in zijn afscheidsoratie bleef hij met diens dogmatisch denken bezig en corrigeerde de gedachte dat er voor Christus als Middelaar geen functie meer zou zijn in het nieuwe Jeruzalem. Op de kansel Op 5 augustus 1947 slaagde Kamphuis voor het kandidaatsexamen. Op 28 januari 1948 werd hij in het ambt bevestigd in de twee Friese gemeentes Ferwerd en Hallum. In 1951 ging hij naar de grote gemeente te Spakenburg. In 1955 volgde Rotterdam Delfshaven (de gemeente die, voor de Vrijmaking, ook K. Schilder gediend had). Over zijn jaren in de pastorie vertelde Kamphuis uitvoerig in Met open vizier. In Delfshaven diende hij samen met Hermannus Knoop. Slechts een jaar jonger dan Schilder was het Knoop, die in de oorlog in Dachau gevangen gezeten had, die na zijn vrijlating de Vrijmakingsvergadering te ’s-Gravenhage op 11 augustus 1944 voorzat. Toen hij geëmeriteerd werd, gaf de kerkenraad het door J. Kamphuis ge-
IN MEMORIAM
517
schreven boekje uit Ds. Herm. Knoop. Pastor evangelicus. Wat hij daarin schreef, is ook op een ‘In memoriam’ als dit van toepassing. ‘Het is goed en nuttig voor een mens zich naar de maat van zijn mogelijkheden bezig te houden met de hoofdsom van het leven van een ander; zeker wanneer er een nauwe samengang geweest is, bron van blijdschap, tussen de één en de ander’. Zo nauw wist ds. Jaap Kamphuis zich verbonden met zijn oudere collega, die een schakel vormde met de generatie voorgangers in de Vrijmaking. Toen immers werd het fundament gelegd van de overtuigingen en keuzes die het leven van Kamphuis zelf kenmerken. Naar de katheder Nog geen jaar later benoemde de generale synode van 1958 Kamphuis tot opvolger van de canonicus P. Deddens en nam hij afscheid van Delfshaven. Zijn afscheidspreek, in druk uitgegeven onder de titel De eenvoudige regel der kerkvergadering, gaat over het korte en laatste briefje van de apostel Johannes, concreet over het slotvers aan gemeentelid Gajus (3 Joh.:11). K. Schilders leer over de kerk had dit bijzondere en dynamische accent: Christus is voortdurend bezig zijn kerk te vergaderen en wij mogen ons laten bijeenbrengen in de ene kerk. Dat gaf de vrijgemaakte kerken een taalkleed waarin het natuurlijk was om 3 Johannes te lezen thematisch zo te lezen: ‘Johannes spreekt tot het gemeentelid over de eenvoudige regel der kerkvergadering’. Gewone gemeenteleden worden door de apostel aangesproken als geliefde. Zo is de kerk een gemeenschap van geliefden. Daar is geen plaats voor hiërarchisch gedrag als van Diotrefes. Wel voor een band tussen de ene en de ander kerk, want ook daarover gaat het briefje. Gajus ‘wist dat de Christus wandelt tussen de zeven kandelaren en dat alle gemeenten sámen verbonden zijn, niet door één of andere uitwendige organisatie die dwingend van bóven af op het leven van de vrije kerken van Christus ingrijpt en dat leven aan banden legt, maar in de enigheid van het ware geloof’. In zijn afscheidspreek spreekt ds. Kamphuis zo heel concreet over gezond kerkverband. In zijn inaugurele oratie in Kampen knoopte hij fraai daarbij aan. Hij gaat in op in de pers geuite waarschuwingen tegen dominocratie - dominees die de baas spelen in de vrijgemaakte kerken. Hij kiest een academisch onderwerp: hoe de Remonstranten na de synode te Dordrecht 1619 zich organiseren. Naast kerkgeschiedenis ging hij immers ook het kerkrecht doceren. Dus maakt hij ‘Enkele opmerkingen over de kerkrechtelijke structuur van De Remonstrantse Broederschap’ onder de titel Een fragment uit de strijd van dominocratie contra Dominocratie. De hoofdletter D is belangrijk, want de Dominus, de Heer van de kerk is Christus. Met deze rede liet Kamphuis zien zich grondig ingewerkt te hebben in de 17e-eeuwse bronnen waarin pro of contra teruggekeken wordt op de synode te Dordrecht 1618-1619. Zijn behandeling van het onderwerp is academisch, de themakeuze op de actualiteit gericht. Hij schuwt het niet de lijnen door te trekken en ziet ‘de Vrijgemaakt-Gereformeerden de weg van de verlossende Dominocratie opgeleid door de opperste Herder der Schapen’.12 Is het een open deur te stellen dat Christus alleen Heer van zijn kerk is? Hij probeerde het in de geschiedenis en het recht van de kerk voortdurend te doordenken. Na twintig jaar in de ecclesiologie maakt Kamphuis laat in zijn leven de zwenking naar de dogmatiek om zijn collega L. Doekes op te volgen. Ik leerde prof. J. Kamphuis als hoogleraar kerkgeschiedenis kennen. Tegen het einde van mijn derde stu-
518
IN MEMORIAM
diejaar werd hij gevraagd naar de dogmatiek over te stappen. Een verrassende benoeming in april 1979. Hij was toen 58 jaar. Had hij gemeend te kunnen oogsten op de vakgebieden kerkrecht en kerkgeschiedenis, het werd hard werken om zich de nieuwere dogmatiek eigen te maken. Het tweeluik van zijn leeropdrachten is nog zichtbaar in Oriëntatie in de theologie, 2e druk, waarin hij het hoofdstuk over de dogmatologie schreef, terwijl zijn opvolger D. Deddens uit de 1e druk Kamphuis’ hoofdstuk over ecclesiologie overnam. Ik greep de kans dogmatiek als hoofdvak te kiezen. Hij zei: ‘Nu moet ik opnieuw hard werken om het vakgebied mij eigen te maken’. Aantekeningen bij de dogmatiek van J.A. Heijns documenteert hoe hij een nieuw handboek introduceerde en daar zijn kanttekeningen bij maakte. Opnieuw verscheen geen groter, omvattend werk van zijn hand. Maar wat zijn er veel afgeronde kleinere studies van zijn hand verschenen! Hopelijk worden die nog eens in een bio-bibliografie bijeen gebracht en voor nieuwe generaties ontsloten. J.K. was een bevlogen docent. Als een glimlach om zijn mondhoeken speelde, ging je rechtop zitten. Als zijn ogen bliksemden, gedroeg je je zo onopvallend mogelijk. Hij was docent in een tijd zonder leerdoelen, laat staan module-evaluatie. Eén vormingsdoel stond voorop: vorming met het oog op het ambt. Om het Woord te préken. Om de kerkgeschiedenis te vertéllen. Om het geloof te léren. Over zijn leermeesters Schilder en Greijdanus zei Kamphuis: zij hebben ‘normatief op me ingewerkt’.13 Van Kamphuis zeg ik: hij had een sterk moreel gezag over je. Met als keerzijde dat hij niet zo toegankelijk was voor wie zich tegen zijn overtuigingen verzette. In een tijd dat volksdelen leiders hadden was hij een sterk leider in de naoorlogse Gereformeerde Kerken vrijgemaakt. Psalmen en dichters Een opvallend facet aan de persoonlijkheid van Kamphuis was zijn betrokkenheid op de cultuur. Hoe hij de moderne schrijvers en in de dichtvorm de ziel van de cultuur schouwde. Over zichzelf zei hij: ‘Ik ben geen dichter. Ik ben consument’.14 Genieter, analist en criticus van literatuur. Verschillende Kamper Bijdragen zijn aan dichters gewijd. Eén boekje verscheen buiten die reeks en heet: Martinus Nijhoff. Dichter van een nieuwe Psalm 150 (1977). Ik noem juist dit boekje omdat tijdens de begrafenissamenkomst de betekenis van deze lofzang in het gezin speelde waarin J. Kamphuis opgroeide. In het voorwoord schreef hij dat het boekje de tekst bevat ‘van een lezing door mij gehouden voor een gezelschap van theologische studenten te Kampen’. Heel kies laat Kamphuis de naam van het dispuut ongenoemd (omdat andere disputen zich gepasseerd konden voelen nu hij voor het meest strijdbare dispuut Ph.A.L.A.N.X. gesproken had). Het was in mijn propaedeuse, in een kraakpand aan de Marktsteeg. Het zegt iets over het niveau van de studenten en de benaderbaarheid van de professor: dat deze een lezing voor een tiental studenten voorbereidde, in een duister pand zonder toilet hield, en de tekst ook nog in boekvorm uitgaf! Ik herinner mij vooral de regels die Nijhoff zo dichtte: ‘Citer, cimbel, tamboerijn / laat uw maat de maatslag zijn / van Gods ongemeten wezen’. Ik begreep toen vooral dat het zó toch echt niet kan. En dat J.K. zijn dichters kende! Kamphuis gebruikt deze regels en de berijming van Psalm 150 ‘als een uitzichttoren’: om te laten zien hoe de invloed van Nijhoff op de psalmberijming in het Liedboek voor de Kerken was. Het was toen: alles of niets. Als je één Psalm uit de berijming afwijst, kan je
IN MEMORIAM
519
niet de andere 149 gebruiken. Toen werd het - wat de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt betreft - geen keuze voor het Liedboek. Dit boekje van J. Kamphuis is een ‘uitzichttoren’ op zijn werkwijze. Hij leest de Verzamelde werken van Martinus Nijhoff, bespreekt een eeuw discussie over de Psalmberijming (en dus komt K. Schilder aan het woord!), de geschiedenis van het Liedboek door H. Schroten, gaat het werk van H. Hasper in dezen na. Dat alles besprak hij met ons, zijn studenten. Zo’n leermeester vergeet je niet. Omzien? Zoals de jonge Kamphuis verweven was met de Vrijmaking, zo ook de man die de kerkstrijd zich in de jaren zestig zag voortzetten. Ook daarin koos hij positie. Hierin gaf hij richting. De leerstoel voor het kerkrecht verleende hem gezag. Hij koos voor de kerkelijke journalistiek boven voortzetting van academische studie. Het redacteurschap van het weekblad De Reformatie gaf hem grote invloed. Er kwam een moment waarop hij ervan overtuigd was dat het kerkverband niet meer volgens afspraak functioneerde. Bij het schrijven van dit ‘In memoriam’ was het niet mogelijk Kamphuis’ artikelen in de pers uit de vijftiger en zestiger jaren te lezen. Ik koos ervoor enkele brochures op een rij te zetten. Voor het eerst las ik het kleine boekje Zo vonden wij elkaar. Het begin van het Nederlandse gereformeerde kerkverband, de synode van Emden, 1571. Het kerkhistorisch jubileum in 1971 deed Kamphuis deze studie schrijven. Zoals hij in 1968 in De Reformatie een paar artikelen aan het convent van Wesel (ca. 1568) gewijd had. Iedereen snapt waarom J.K. vier jaar na de breuk over het onderwerp ‘kerkverband’ schrijft. Maar net als bij zijn inauguratie raakt hij wel de actualiteit aan, maar dwingt zijn onderwerp niet in een schema. Hij raakt de actualiteit aan: ‘De laatste tijd wordt in de rubriek 'kerknieuws' in de dag- en weekbladen regelmatig gesproken van kerken buiten verband. Die hebben om het op z’n rond-hollands te zeggen - de brui gegeven aan het kerkverband, dat vierhonderd jaar geleden in Nederland werd aangegaan door de tot reformatie gebrachte kerken’.15 Dit naar aanleiding van zijn vraag of het kerkverband ons nog wel interesseert. Zo’n oneliner afgeven (‘de brui gegeven aan het kerkverband), zo was Kamphuis. Tegelijk is de hele brochure een eenvoudig verhaal over hoe zorgvuldig men in Emden waakte tegen het overwicht van dominees (geen dominocratie), over de zelfstandigheid van de plaatselijke kerken (niet: autonomie) en over de zin van belijdenis en regionale synode. ‘Zó vonden wij elkaar’, zeggen gemeenteleden in de ene gemeente en gemeenten in de classis. En onder het opschrift ‘Eén is uw Meester’ komt het herderschap van Christus opnieuw ter sprake. Wie wil weten hoe Kamphuis in later jaren terugkeek op de breuk van de jaren zestig kan terecht in het artikel ‘De korte zin van het lange verhaal: de breuken ontmaskerd’ dat in 1987 in De Reformatie gepubliceerd werd.16 Het staat in een themanummer dat de titel ‘De Nederlands Gereformeerden en wij’ draagt. Twee auteurs geven hun kijk op het ontstaan van de breuk, dhr. J. Kooiman uit Doorn en prof. J. Kamphuis. Het was niet de bedoeling dat zij op elkaar zouden ingaan, maar lijken elkaars verhaal wel gelezen te hebben. Is in Kamphuis’ terugblik iets van bijstelling te vinden? Hij begint met een principiële notitie: ‘Beslissend is bij ieder kerkhistorisch conflict de vraag, wáár men - ondanks alle gebrek - bij de punten die in geding waren trouw is gebleven aan de norm van de Heilige Schrift en aan de kerkelijke norm van de be-
520
IN MEMORIAM
lijdenis in Nederland, nl. de Drie formulieren van eenheid, alsook aan de Kerkorde, waar de regels van het kerkelijk samenleven in zijn samengebracht. Alleen zó is een normatieve beoordeling mogelijk …’ (accenten en cursivering van J.K.). De Gereformeerde Kerken vinden haar eenheid in de drie formulieren. Die zijn mensenwerk en daarom is er de kerkelijke weg waarop eventuele kritiek kan worden ingebracht. Maar het kerkverband gaat stuk als iemand zich wel kritiek op de confessie permitteert en tegelijk dat niet op kerkelijke wijze in gesprek brengt. In Kamphuis’ ogen was het verband al gebroken voordat kerkelijke vergaderingen vanaf 1967 uitspraken deden. Daarom gaf hij zijn terugblik het opschrift ‘De breuken ontmaskerd’. Daarom kon hij vier jaar na 1971 een eenvoudig kerkhistorisch verhaal vertellen onder de titel Zo vonden wij elkaar. Hij wist dat het verhaal langer was, maar de slotsom was voor hem eenvoudig. Nader onderzoek is nodig van het perswerk van Kamphuis: hoe hij leiding meende te moeten geven in het bredere kerkelijk leven. Van zijn kerkrechtelijke adviezen in concrete situaties in de zestiger jaren. Van zijn aanwezigheid op meerdere vergaderingen. Van zijn optreden in Kampen, eerst in de kerkelijke gemeente en vervolgens in de verhoudingen aan de Hogeschool. Dat is waarop hij doelde toen hij zei: over mijn optreden moeten anderen later maar oordelen. Consensus Als theoloog heeft Kamphuis op inhoudelijke en hartelijke wijze over de belijdenissen gesproken. Het mogen dan oude documenten zijn, het is de kerk van vandáág die ermee haar geloof in de God van de Schriften belijdt. De rede die op mij persoonlijk veel indruk maakte is In dienst van de vrede. De kerkelijke consensus als dogmatische factor (1979). Het was zijn inaugurele rede als dogmaticus. De consensus of overeenstemming begint bij de bijbelschrijvers, in dienst van de ene Geest. Die consensus leidt tot overeenstemming in geloof dat in een belijdenis wordt uitgedrukt. De consensus van de belijdenis reflecteert dus die van de Schriften. Die overeenstemming wordt geboren in de kerk en geeft samenhang aan de kerk. En zo voedt de consensus het dogmatisch verder denken. Citaat: ‘Iedere consensus [op een concreet punt waarin geschil overbrugd wordt] draagt bij aan de samenstemming van heel de christelijke kerk, de harmonie van de confessies, de samenstemming in belijdenis èn in doxologie’.17 Deze toonzetting van belijden werd zo in de zestiger jaren niet gehoord. De dissensus, gebrek aan overeenstemming voerde de boventoon. Strijd over binding aan concrete passages in de belijdenis, strijd rondom voorgangers, partijvorming rond bladen en kopstukken. Kamphuis was minder eenzaam dan in zijn eerste Kamper jaren, want hij kreeg steun - naast Lettinga - van Trimp, Van Bruggen, later Douma. Na zijn afscheid werd aan Kamphuis in een Wittewierum-interview gevraagd of hij in terugblik anders oordeelde. Als er broederschap mag zijn met ‘reformed baptists’ in Engeland, kan dat ook bij verschil van inzicht rond de confessie dichtbij. En of hij anders zou zijn opgetreden. Ik meen mij te herinneren dat Kamphuis op een dergelijke vraag antwoordde: daar moeten anderen dan ik over oordelen. In de vijfentwintig jaar van het hem geschonken emeritaat heeft hij zich niet publiek zelfkritisch uitgelaten. Zijn overlijden in 2011 roept in de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt en in de Nederlands Gereformeerde Kerken botsende gevoelens wakker. Professor J. Kamphuis laat de generaties na hem materiaal en gelegenheid na
IN MEMORIAM
521
om terug te zien op de gebeurtenissen van de zestiger jaren. Om onderzoek naar te doen. In historisch en theologisch opzicht recht te doen. Moge er consensus, in de zin als Kamphuis het in 1979 zei, groeien. Bijvoorbeeld door sámen dat verleden onder ogen te zien. Wie dankzegt voor het leven van een voorganger prijst diens Heer. Ook daarvoor dat J. Kamphuis zijn leerlingen uitdaagde tot kritische sympathie. Om goed van God te spreken. En dus ook zonden en zwakheden van voorgangers te benoemen. Gebeden als van Daniël en Nehemia laten zien dat wij verantwoordelijkheid zullen nemen om, verbonden aan wie ons voorgingen, schuld te belijden voor God en mensen. Lofprijzing Het citaat van zo even liep uit op ‘de samenstemming in belijdenis èn in doxologie’. Na de emeritering vloeiden geen dogmatische studies uit Kamphuis’ pen. Ik wil mijn opvolger niet in de weg zitten, was het argument. Hij schreef wel in drie jaar tijd een trilogie over de lofzang: Juda’s hallel, Het hallel van de kinderen en Een eeuwig hallel (1993-95). In het laatste deel, gewijd aan de lofprijzingen van het Bijbelboek Openbaring, herleest hij de dichters H. Marsman en J.C. Bloem. Verrassend hoe hij het gedicht Messalina legt naast het beeld van de hoer uit Openbaring 18. ‘Dit is uw beeld, o stad!’ Hier komen wonderlijke lijnen uit het leven van Jacob Kamphuis bij elkaar: hij luisterde naar stem en tegenstem in kerk en cultuur. Tot aan zijn levenseinde verkoos hij in te stemmen met de koren van de kerk. Tot aan het einde verdedigde hij - tegenover de zielenslaap - dat de liturgie van de hemel voor het Lam bestemd is en dat lofprijzing om mensenstemmen vraagt. De Theologische Universiteit herdacht tijdens een samenkomst in de aula deze voorganger en leermeester die tussen 1960 en 1990 velen vormde en die een zo groot stempel op het kerkelijk leven gedrukt heeft. Illustratief voor zijn theologisch werk en literaire interesse is de trilogie die hij na het emeritaat schreef over het Hallel, de lofzang van de christelijke kerk (1993-95). De lofzang, op aarde geleerd, zet zich voort voor de troon van God en het lam. Bij de begrafenis werd in de samenkomst als laatste lied Psalm 150 gezongen. In de herdenking aan de Theologische Universiteit zongen we de Engelse berijming van Calvin Seerveld, hoogleraar esthetica aan het Institute for Christian Studies in Toronto. Kamphuis schreef zijn laatste trilogie over het Hallel, Seervelds berijming loopt uit op een drievoudig ‘Hallelu’. Waarbij de lofzang van Openbaring in Psalm 150 ingevlochten wordt: Hallelu the great I AM! Hallelu the worthy Lamb! Hallelu the LORD our Saviour’. Kamphuis’ afscheidsoratie ging over ‘Het Lam in het nieuw Jeruzalem. De plaats van Christus in het rijk van Gods vervulde heerlijkheid’ (1987). Een sprankelend gesprek met de oude Kamphuis over deze Psalm en deze berijming - het moet wachten tot het Lam ons gehoed heeft en, als een herder, ons sámen naar de waterbronnen van het leven zal leiden (Openbaring 7:17). Kampen, Erik de Boer,
522
IN MEMORIAM
Noten: 1 2
3
4
5
6 7 8
9 10 11
12
13 14 15 16 17
Met open vizier. Peter Bergwerff en Tjerk S. de Vries in gesprek met prof. J. Kamphuis [reeks: De eerste generatie] (Barneveld: De Vuurbaak, 1987), 57. J. Kamphuis, Een fragment uit de strijd van dominocratie contra Dominocratie. Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar aan de Theologische Hogeschool van de Gereformeerde Kerken in Nederland te Kampen, op donderdag 9 april 1959 (Goes: Oosterbaan & Le Cointre, 1959), 49. In Opbouw schreven drs. Henk de Jong en drs. Roel Venderbos artikelen waarin zij hun ontmoetingen met J. Kamphuis vertelden. Op de website Protestant.nl riep historicus Wim Berkelaar emeritus-hoogleraar J. Douma op tot bezinning over ‘het vrijgemaakte verleden vol van psychisch geweld, karaktermoord en gewetensdwang, waarin zijn collega Kamphuis zo'n dubieuze rol speelde http://www.protestant.nu/ Actueel/ActueelDetail/tabid/360/IndexID/187496/Default.aspx (geraadpleegd op 15 januari 2013). C. Trimp, ‘De leer, die afweert en beschut’, in: Begrensde ruimte. Een keuze uit artikelen en lezingen van prof. J. Kamphuis ter gelegenheid van zijn 75e verjaardag , red. H.J. Boiten - J.J.C. Dee (Goes: Oosterbaan & Le Cointre, 1996), 15. Biografische gegevens onder meer uit Gonda Feenstra-Kamphuis, ‘Een stukje familiegeschiedenis: de familie Kamphuis’, in Historische Kring Loosdrecht 26 (1999), nr. 123, pp. 92-100. Met open vizier, 34. Met open vizier, 34. Vgl. Met open vizier op de vraag naar grote voorbeelden in Kamphuis’ leven: ‘Heel veel heb ik geleerd van A. Janse, de Schoolmeester van Biggekerke, die gewoon uit Gods Woord de moeilijke dingen doorzichtig kon maken. Maar: geen voorbeeld’ (34). ADC (Kampen), NGK-archief 225 (H. Amelink), doos 3 (onder meer brieven van J. Kamphuis aan H. Amelink uit de jaren veertig). [J. Kamphuis], ‘Lustrum-rede van den praetor’, in Almanak van het studentencorps 'Fides QuaeritIntellectum' 1946, 52e jaargang (Kampen: Ph. Zalsman, [1946], 41-46. Brief van J. Kamphuis d.d. 20 augustus 1951 aan R.H. Bremmer (uit ADC, archief R.H. Bremmer). Dit is de achtergrond van wat Kamphuis vertelt in Met open vizier, 71. Zie over het Festschrift voor Schilder ook mijn opstel ‘Huiswerk van Holwerda. B. Zijn invloed inzake de verkiezingsleer in kaart gebracht, in: Holwerda herdacht, red. George Harinck [Ad Chartas-reeks 10] (Barneveld: De Vuurbaak, 2005), 234238 (227-263). J. Kamphuis, Een fragment uit de strijd van dominocratie contra Dominocratie. Enkele opmerkingen over de kerkrechtelijke structuur van De Remonstrantse Broederschap (Goes: Oosterbaan & Le Cointre, 1959), 46. Met open vizier, 34. Met open vizier, 107. J. Kamphuis, Zo vonden wij elkaar. Het begin van het Nederlandse gereformeerde kerkverband, de synode van Emden, 1571 (Groningen: De Vuurbaak, [1971]), 9-10. J. Kamphuis, ‘De korte zin van het lange verhaal: de breuken ontmaskerd’, De Reformatie 63/6 (7 november 1987), 122-126. J. Kamphuis, In dienst van de vrede. De kerkelijke consensus als dogmatische factor (Barneveld, De Vuurbaak, 1979), 77.
IN MEMORIAM
523 IN MEMORIAM PROF. DR. CORNELIS TRIMP 18 januari 1926 -9 maart 2012 Een leven in het teken van de bediening der verzoening
Terugkijkend mag je zo het leven van Cornelis Trimp typeren: Het stond in het teken van de bediening der verzoening. Eerst als dienaar van het Woord midden in de gemeente. Later als hoogleraar in de opleiding tot de dienst van het Woord. Dat zijn de twee fasen geweest die zijn leven hebben getekend. Met daartussen een overgang die echt ook een breukvlak betekende. Maar dieper is wat die twee fasen aan elkaar verbindt. Hij leefde in het besef van de roeping van zijn Zender. Wij zijn gezanten van Christus. Als hij dan tot spreken geroepen werd, of dat nu op de kansel was of op de katheder, dan stond het in dat teken. Het was alsof God door zijn mond ons aansprak: Laat u met Christus verzoenen. Een In Memoriam is kort in vergelijking met het leven dat we gedenken. Hooguit kunnen we enkele hoofdlijnen trekken. Ik probeer die lijnen iets van de kleur van Trimps eigen optreden te geven met zijn eigen woorden (tussen aanhalingstekens), uit zijn geschriften en vanuit de herinnering aan persoonlijke gesprekken. Aan de studie Je studententijd is die periode na de middelbare school, als je je voorbereidt op je werkzame leven. Een gouden tijd in de luwte wanneer veel dingen nog niet echt moeten. Student-zijn kan zelfs een positie op zich worden. Studeren kan daarbij dan wel eens bijzaak lijken. Bij Trimp moet echt dat studeren voorop. Dat zat natuurlijk in zijn eigen instelling: graven, ontdekken, nieuwsgierig vragen stellen, niet tevreden zijn met het herhalen van bekende antwoorden. Maar tegelijk lag dat ook in de omstandigheden. Het was oorlog toen hij zijn studie begon, dus van een gewoon studieprogramma was geen sprake ("Wat Hebreeuws betreft ben ik echt een oorlogsslachtoffer.") Bovendien had net de Vrijmaking plaatsgevonden. Veel tijd voor spel was er dus niet. En wat liet hij zich inspireren door de docenten die hij in Kampen leerde kennen. Op zich was dat al opvallend, dat hij, als Amsterdammer in Kampen ging studeren. De VU had eigenlijk meer voor de hand gelegen. Maar samen met zijn Amsterdamse vrienden Jelier Wiskerke, Jelle Faber en Chris Breen begon hij aan de opleiding in Kampen. ("Het was K. Schilder met zijn machtige inspiratie die ons daar naar toe trok".) En wat heeft hij zijn tijd daar uitgekocht door zich op de studie te werpen. "Doorgaans studeerde ik samen met Jelle Faber. Toen een van ons een keer niet lezen kon omdat zijn bril kapot was, las de ander hem een hele middag voor, waar hij mee bezig was." Vanuit die gezamenlijke studie groeide een theologische vriendschap die ook echt gezamenlijke vruchten opleverde. Liefde
524
IN MEMORIAM
Na zoveel jaren studie komt dan de tijd dat je uit preken gaat. In menig ‘kandidatengemeente’ ging hij voor. En lang hoefde men doorgaans niet na te denken of men in deze kandidaat een toekomstige eigen herder en leraar zag. In een van die gemeenten leerde hij Jantie Holwerda kennen ("Zo doe je dat, eerst studeren, dan verkeren"). Zij werd zijn gezellin voor het leven. Zonder haar kon Trimp zijn leven eigenlijk niet denken. Nu geldt dat in elk goed huwelijk en zij mochten ruim zestig jaar getrouwd zijn. Toch gold het voor hen wel op een bijzondere manier. Wat heeft zij altijd de ruimte gecreëerd die hij nodig had om zijn eigen dienst te vervullen. Trimp was er de man niet naar daar uitvoerig over te spreken. Maar wie goed luisterde en las, voelde dat zij vaak in zijn gedachten was. De ring, de trouwdag, de bloemen, de trouwbelofte, het zijn de beelden die steeds terugkwamen in de preek, in de catechese, in zijn nadenken over de sacramenten. De liefde en de omgang in de liefde, dat was de toonhoogte waarop hij sprak over het wonder van Gods verbondenheid aan ons leven. De werkelijkheid daarvan werd in zijn huis tastbaar weerspiegeld. Dominee Trimp Vier gemeenten heeft hij gediend. Terugkijkend vormen ze samen een bijzondere staalkaart die iets toont van wat er leefde in de Vrijgemaakte kerken. Twijzel: de gemeente waar hij begon. Week na week twee preken maken. De jeugd catechiseren. Het pastorale werk leren kennen. Maar door dat alles heen: zijn theologische kennis uitbouwen en verdiepen. Studeren voor het doctoraal. Daarna volgde Middelburg. Vanuit het Noorden naar het diepe Zuiden. Zijn kerkelijke actieradius groeide hier zienderogen en het kerkverband profiteerde er van. In 1961 kwam het beroep naar Voorburg. "Ik voelde dat ik daar mijn vleugels zou kunnen uitslaan", zei hij. Hier kreeg hij de babyboomgeneratie op catechisatie. En hij was er niet alleen voor de gemeente. Hier werd hij ook de dienaar die midden in het grotere verband van de kerken richtinggevend optrad. Zijn laatste gemeente werd Groningen-Noord. Een lastige overstap was dat voor hem. Zo’n massale kerkgemeenschap, paste hij daar wel bij? Hij ging er heen uit hoog roepingsbesef. En wat heeft hij er een enthousiasme gekweekt voor verdergaande gemeentesplitsing en kerkbouw. Die vier gemeenten hebben hem leren kennen als dominee Trimp, de dienaar die namens zijn zender het evangelie bracht. Om te troosten en te vermanen. Om de weg van God te wijzen en op die weg voor te gaan in de omgang van Gods verbond. Pastor Trimp Het ‘in naam van Christus’ was diep in zijn hart gezonken. Dat betekende voor hem ook dat Christus voorop ging. ("Dus zal het een kenmerk van het ambt zijn dat het zich profileert in toewijding aan en navolging van de Heer".) De mens Trimp wilde daaraan dienstbaar zijn. Dat tekende hem in een wijze bescheidenheid. Bescheiden, want nooit profileerde hij zichzelf. Wijs, want zo was je dus nooit aangewezen op de persoon van Trimp. ("Er is sprake van een volstrekte onderworpenheid van de persoon aan de opdracht van Hem, die is de Majesteit van Pasen, de Schenker van de Geest en de Eigenaar van de kerk.") Hij leidde je naar de bron waar wijsheid woont. Dat was typerend voor zijn pastoraal optreden. Het persoonlijke altijd dienstbaar aan het herderlijke. Maar zo kreeg zijn pastoraat glans. Veel daarvan was verborgen, omdat het een
IN MEMORIAM
525
plaats had in het gewone leven van alledag. In grote trouw en zonder ophef zag hij om naar wie dat nodig had. En soms kwam zijn pastorale kracht breder naar buiten. Twee voorbeelden: Als pas begonnen predikant maakte hij in Twijzel een hartverscheurende ramp mee, toen een bus met bruiloftsgangers op een trein botste: vijf doden en veel gewonden. Wie heeft woorden voor zo veel pijn op een dag die blij moet zijn? In een tijd waarin slachtofferhulp een onbekend begrip was vond hij die woorden door zich nederig te buigen onder de slaande hand van God. ("Hoe zou een mens nog één woord kunnen uitbrengen bij allerlei moeite en leed, bij doodsnood en rouw? Maar hij heeft het Woord bij zich - het Woord van Hem die wél kan zeggen dat Hij door alle menselijke moeiten en angsten is heengegaan.") Iedereen die in de zestiger jaren in Voorburg woonde herinnert zich hoe Trimp preekte over Marcus 7 het slot. Het doveninstituut Effatha stond toen in Voorburg en de gemeente kende dus van dichtbij het verdriet van kinderen die doof waren vanaf hun geboorte. Je zag de gemeente rechtop in de bank gaan zitten, toen het verhaal van de genezing van de doofstomme werd gelezen. En hij bracht de blijde boodschap van het Woord dat krachtig het hart van mensen openbreekt als een evangelie voor ons allemaal. "Zij zullen straks de pronkstukken zijn van Gods nieuwe schepping". Hij bracht het evangelie midden in het leven, waar we door de dood omvangen zijn. Herder in Christus’ naam. Theoloog Trimp Een theoloog is letterlijk een God-geleerde. Dat is een typering die vragen kan oproepen. Maar je kunt er ook een aanduiding in horen die echt de kern raakt. Geleerd was Trimp zeker. Wat voerde hij het gesprek met theologen van vroeger en nu op een hoog zelfstandig niveau. Maar daar onder werd altijd iets anders voelbaar: hij wilde echt door-God-geleerd zijn. Staande in de gereformeerde traditie legde hij altijd weer zijn oor te luisteren bij de Schrift. En bracht er nieuwe en oude dingen uit tevoorschijn. Dat is de rode draad door alle jaren heen. Er was in Kampen iets bijzonders gaan opbloeien vlak na de Vrijmaking. In een nieuwe setting kon een theologisch klimaat tot ontwikkeling komen dat voor studenten inspirerend werkte. Wat was Trimp dankbaar voor de theologische vorming die hij zo meekreeg. Aansluiting aan de gereformeerde traditie en hernieuwde aandacht voor de Schrift gingen hand in hand. ("Gereformeerd, dat is: de Bijbel open!") Zo komt echte theologie tot ontwikkeling en kun je voorbij ‘gangbare meningen’ komen. Vanuit die scholing zie je van meet af Trimp bezig in zijn theologisch werk. Het plan was om samen met J. Kamphuis en J.R. Wiskerke een studie rond de verkiezingsleer te schrijven. Maar alle drie auteurs hadden meer ruimte nodig en zo verschenen hun studies afzonderlijk. Zo schrijft hij zijn studie over Gods uitverkiezing ‘Tot een levendige troost Zijns Volks’. Een echt theologische studie die midden in de pastorale praktijk van het gemeenteleven gesitueerd is. Tintelend van bijbelse frisheid. Lees de verkondigende passage over Mattheus 22. Een paar jaar later volgt een studie naar de Dordtse Leerregels (De schat van Christus’ bruid), samen met J. Faber, H.J. Meijerink en G. Zomer, die ook nog in een verkorte schetsvorm verscheen voor het verenigingswerk. In deze Twijzeler jaren werkte hij bovendien aan
526
IN MEMORIAM
de voorbereiding van zijn doctoraal examen, dat hij na de overstap naar Middelburg aflegde. En daar in Middelburg werkte hij gestaag aan zijn dissertatie. Een geleerde analyse van de idee van de heilsgeschiedenis in het grote werk van Karl Barth. ‘En passant’ peilde hij ter zakee het denken van grote eigentijdse theologen als Bultmann en Von Rad. En zo promoveert hij in 1961 als eerste leerling van de vrijgemaakte Theologische Hogeschool. Terugkijkend valt op hoe gestaag hij doorwerkte aan verbreding en verdieping van zijn theologische kennis. Het werk in de gemeente was daarvoor eerder uitdaging dan belemmering. De gemeente, Gods volk, de bruid, ze is tot in de titels in beeld. Theoloog voor de kerk Het is prachtig om theologie te studeren. Afdalen in de mijnen van de Schrift. Verkennen hoe de kerk van alle eeuwen daarin haar weg heeft gezocht en gangen en schachten heeft gegraven om de schatten van het evangelie naar boven te halen. Vragen stellen bij wat vorige generaties hebben overdacht en de antwoorden die zij hebben geformuleerd. In debat gaan met de groten van vroeger en nu. Maar theologie is er niet om de theologie. Ten diepste is theologie kennis van God. En daarom staat ze in dienst van de kerk. Zo was het ook echt voor Trimp. Met recht kun je hem een kerkelijk theoloog noemen. Zie hoe hij als eerstejaarsstudent (19 jaar) al een stichtelijk woord spreekt in Amstelveen, midden in de verwarring rond de Vrijmaking. Merk ook op hoe hij in het geweer komt in zijn eerste pastoriejaren, wanneer er bezwaren worden geformuleerd tegen de gereformeerde leer van Gods uitverkiezing. Noteer hoe hij in de zestiger jaren opkomt voor de waarde van de gereformeerde belijdenis en theologie. Hij schrijft er zijn brochure 'Wat is gereformeerd?' met een zichtbaar focus op de toekomst van de kerken. En wat heeft hij juist in deze jaren van kerkelijke onrust en verwarring als redacteur van ‘De Reformatie’ de voorlichting en kerkelijke gesprekken gevoed met theologische bijdragen, gesneden op de maat van de actualiteit. In het signaleren van aanvallen op de kerk en haar belijdenis kon hij dan ferme taal hanteren (zijn analyse van de ‘Open Brief’). Maar bij alle beslistheid in zijn spreken bleef de inzet bescheiden in het besef van de menselijke gebrokenheid die we juist in de kerk zo vaak ontmoeten. Als Trimp bij de vijfentwintigjarige herdenking van de Vrijmaking spreekt (‘Twist met de winden’), is de rode draad in zijn toespraak nederigheid en ootmoed. "Wij zijn als een geschonden gemeenschap in dit jaar 1969 gearriveerd". Op een heel nieuwe manier gaat zijn kerkelijke dienstbaarheid leven tijdens zijn docentschap. Wat voelde hij zich echt leraar van de kerk. "Als ik preekcollege geeft, dan voel ik dat ik bezig ben met de toekomst van de kerk". Leraar van de kerk "De roeping blijft (…) om in exegese en dogmatiek voort te arbeiden aan de ontvouwing van de rijkdom van Gods normatieve en presente openbaring omtrent zijn werk en welbehagen, ten dienste van de prediking en het geloof der kerk en tot lof van Hem die Zijn Naam verbond aan de geschiedenis van Zijn werk en in de historie Zichzelf heeft gerechtvaardigd als de levende God." Met deze woorden sloot Trimp zijn proefschrift af in 1961. In feite sluit hij daar negen jaar later naadloos bij aan, als hij zijn hoogleraarschap aanvaardt met een rede over ‘De volmacht tot be-
IN MEMORIAM
527
diening der verzoening’. Dat is niet minder dan een programma voor zijn werk in Kampen. Tegelijk is het een lofzang op de uitdeling van de vrede met God, zoals die in de prediking plaatsvindt. Hij houdt een krachtig pleidooi voor een theologische homiletiek die recht doet aan de Schrift als Woord van God en het ambt als door God gegeven. Zo bezien is zijn inauguratie een moment waarin de betekenis van zijn leven helder oplicht. Van dominee naar hoogleraar. En dat alles in een doorgaande theologische ontwikkeling. Het lijkt dus een logische stap die de kerken zetten toen ze hem benoemden als hoogleraar in de Ambtelijke Vakken. Inderdaad hij was ook in zijn theologisch nadenken bezig geweest met de aandachtsvelden die de ambtelijke vakken bestrijken. Het meest met de prediking. En ook het diaconaat is een permanent aandachtsveld geweest voor hem. Toen in de zestiger jaren de Algemene Bijstandswet tot stand kwam, was dat voor hem reden genoeg in een aparte brochure op te komen voor het unieke van de diaconale zorg. Toch was ondanks al die ervaring in het ambt en alle ambtelijk gerichte theologie zijn eigenlijke vak de Dogmatiek. Daar lag altijd zijn hart. Er heeft daarom naar mijn indruk in zijn hoogleraarschap ook wel een element van een offer gezeten. Er was al het gemis van de eigen gemeente ("Als ze je in Kampen neerzetten, kom je toch een beetje op sterk water te staan".) Maar zwaarder telde dat hij de dogmatiek moest loslaten. In de loop van de zestiger jaren was hij er steeds meer van onder de indruk geraakt hoe het Schriftgezag ‘betwist’ werd. En wat wilde hij graag zijn bijdrage leveren aan het debat daarover. Daarom schreef hij bij voorbeeld een brochure bij de terzijdestelling van de leeruitspraak van Assen-1926 (‘Om de klaarheid der waarheid’). Naar zijn overtuiging zouden rond deze thematiek grote beslissingen vallen, o.a. in de confrontatie met de theologische ontwikkelingen aan de VU. Maar dat alles moest hij loslaten toen hij benoemd werd op deze leerstoel. En in grote trouw wijdde hij zich aan de theologie van de Ambtelijke Vakken. Maar natuurlijk bleef ook hier het dogmatische bloed kruipen. In al zijn publicaties valt dat op. Hij stootte door naar de fundamentele vragen. Daar vallen namelijk de beslissingen, daar was hij heilig van overtuigd. "Goede theologie structureert het ambtelijke werk." Ambtelijke Vakken of Praktische Theologie Met dat element is natuurlijk een belangrijk thema aangeroerd in Trimps taakopvatting. Het vak was inmiddels vrijwel overal ontwikkeld tot de discipline van de Praktische Theologie. Een ontwikkeling die gepaard ging met een sterke inbreng van sociaal-wetenschappelijke kennis. Vakken als psychologie en sociologie kregen steeds meer ruimte binnen het vakgebied. En dat was hem een doorn in het oog. Natuurlijk zijn er belangrijke inzichten te winnen uit die vakgebieden. Dat was al langer bekend. Maar wat was hij bang dat het theologisch karakter van het vak zou verwateren. Er kon dan een zekere felheid over hem komen als hij dat aan de kaak stelde. ("Wat ‘schuld’ heette, blijkt ‘existentiële angst’ te zijn. Wat de bijbel ‘rechtvaardiging’ noemt, wordt ver-taald als ‘aanvaarding’.") In veel Praktische Theologie wordt het eerstgeboorterecht van de gereformeerde theologie verkwanseld voor een schotel psycho-sociale linzenmoes. "Midden in het leven hebben wij het evangelie nodig." We leiden de studenten niet op tot religieuze ceremoniemeester. Ze moeten dienaar van het Woord willen zijn. Dat stempelde zijn houding in het onder-
528
IN MEMORIAM
wijs dat hij gaf. Nadenken over het wezen en de oorsprong van het ambt vond hij daarbij belangrijker dan methodische aanwijzingen voor de praktijk van het ambt. Die tegenstelling kwam rond de preekcolleges misschien wel het sterkst tot uitdrukking. Als student zit je vaak met de vraag: Hoe maak ik nou een preek? Wat voor stappen zet ik vanaf de tekstkeuze tot aan de preek op de kansel? Maar voor Trimp was eigenlijk veel belangrijker: Wat doe je in de uitleg van de tekst die je hebt gekozen? Maak je verantwoorde keuzes in de theologische verwerking van het gevonden materiaal? Exegese en dogmatiek, dat waren niet voor niets kernwoorden in die slotzin van zijn proefschrift. Dat was de kern van zijn preekcollege. Daar ging zijn hart open in de "ontvouwing van de rijkdom van God openbaring". En wat was er dan veel te genieten, vooral als hij zijn eigen schets gaf bij de betreffende tekst. Natuurlijk was er wel eens vraag naar methodiek. En soms werd die vraag ook wel eens vanuit de kerken gesteld. Maar eigenlijk ging die vraag toch min of meer langs hem heen. Dit was zijn methode: leg de Schrift uit en bouw theologiserend voort op de kerkelijke erfenis van zoveel eeuwen. Wat een zelfstandige, haast jaloersmakende omgang met de Schrift had hij. Toen in 1985 de eerste Jesajacommentaar van Koole verscheen zei hij: "Nou kan ik over Jesaja 45 preken." Dat was Trimp ten voeten uit. Met de Bijbel en een goede commentaar op zijn bureau. ("Wat heb je meer nodig?") En in zijn hart rees de vreugde om met dit woord de gemeente te bereiken. En eigenlijk dacht hij dat een student dat zo ook wel zou kunnen. De persoon Trimp Natuurlijk staat dit alles niet los van de mens die Trimp was. Een bij uitstek praktisch mens kon je hem niet noemen. Hij vond het ook heerlijk als hij sores op het praktische vlak aan anderen kon overlaten (of uitbesteden!). Maar zijn relatie tot de praxis was vaak wel verrassend. Die liep meestal via de theologische en filosofische literatuur. Maar zo ontwikkelde hij een intense feeling voor de geest van de tijd en wat we in dat verband nodig hadden. Trimp was niet een man die je direct zou associëren met gemeente-opbouw en zeker niet met de ‘technische’ kant daarvan. Een gemeenteplan schrijven, dienstgroepen organiseren enz. dat waren dingen die ver buiten zijn horizon lagen. Maar halverwege de tachtiger jaren schrijft hij een intern stuk voor senaat en curatoren waarin hij trefzeker onderbouwt dat wij eindelijk wel eens wat aan gemeente-opbouw mogen gaan doen. Ook op een dieper niveau kon Trimp verrassend bij-de-tijd zijn. Dat bleek in zijn aandacht voor ervaring als theologische categorie. In de tachtiger jaren wordt dat langzaam een belangrijk element in zijn aandacht. Uiteindelijk is dat uitgemond in ‘Klank en Weerklank’, een parel in zijn oeuvre. Hij ontdekte hoe belangrijk ervaring voor de hedendaagse mens geworden was. En daar wilde hij mee aan de slag. Natuurlijk lag het voor de hand naar Calvijn te grijpen. Over experientia. Maar dat was niet genoeg. Want Kuitert en Berkhof hadden de spanning tussen ervaring en openbaring ook al gethematiseerd. En dan is duidelijk dat de preek niet buiten beeld blijft. Een van de eerste keren dat Trimp daarover sprak was op de predikantenconferentie in 1983. Vanuit zijn voorstudie had hij wel wat blinde vlekken ontdekt in de gereformeerde prediking. Dus hij zei dat daar ook: "Mensen, wij moeten eens gaan inzien dat we vaak lijden aan een wat objectivistische prediking." Dat was wel wat te-
IN MEMORIAM
529
gen het zere been van diverse predikers daar tegenwoordig. Vooral van de oudere garde. Dus in de bespreking dreigde even een wat confronterende sfeer. Nou moest professor Trimp ook maar eens man en paard noemen. Over wie gaat dat eigenlijk? En toen gaf Trimp dat vorstelijke antwoord: "Nou laat ik dan in de eerste plaats mijn eigen preken maar eens noemen..." Zo brak hij het ijs. En dan kon het gesprek ook echt gevoerd worden op theologisch niveau. Kerkpolitieke strategie of persoonlijke belangen mochten de doorgaande bezinning niet belasten. Het ging om de zaak van Jezus Christus alleen. Trimp had dus feeling voor wat er speelde in de tijdgeest en wat er toe deed in het theologisch gesprek. In de manier waarop hij vervolgens dat gesprek aan ging, bleek hoe fijn afgesteld die antenne was op degenen die hij bereiken wilde. Op meer dan een manier komt dat aan het licht in ‘Klank en weerklank’. Het is eigenlijk een soort theologisch mozaïek en daardoor een boek met veel facetten. Een centraal element is dat hij het theologisch gesprek in rapport brengt met de tijd. Daarvoor kiest hij als invalshoek, heel vernieuwend, de leer van de Heilige Geest. Zijn christelijke gereformeerde broeders hadden hem de ogen geopend voor die kerndraad in de reformatorische theologie, die in onze GKv-traditie niet echt tot ontwikkeling was gekomen. Dat levert bijzondere resultaten op. Zo werpt het boek ook nieuw licht op de erfenis van de Vrijmaking. Zonder dat hij nu uitvoerig de theologische thematiek van die tijd behandelt, weet hij toch kernachtig aan te geven wat achteraf gezien een groot gemis was in de discussies over de belofte van Gods verbond. Dat is geen afrekening geworden, maar juist een respectvolle en zelfstandige bijdrage aan de theologische bezinning die echt verder helpt. In een ander boek dat niet voor niets in deze zelfde tijd groeit werkt hij dat uit in de voortzetting van het gesprek rond heilsgeschiedenis en prediking. ‘Omgang’ is daarbij het trefwoord waarmee hij de bezinning verder helpt. Lerend van zijn christelijke gereformeerde broeders slaat hij een brug in hun richting. ("Deze omgang wordt iedere dag mogelijk gemaakt door de Geest van Christus.") Tegelijkertijd dient hij de prediking in eigen traditie door onvruchtbare tegenstellingen rond objectieve en subjectieve prediking te doorbreken. ("Het verbondswoord gaat van hart tot hart.") Het brede spectrum van het ambt Niet voor niets werd de naam van zijn discipline in meervoud gespeld: Ambtelijke vakken. Want wat een breed spectrum wordt er onder die naamgeving samengevat. Onder die overkoepelende aanduiding stonden ze (naast de preekcolleges) bij zijn komst in Kampen trouwens ook op het rooster. Maar meteen bij de start van zijn docentschap voerde hij de roostervernieuwing door dat alle vakken afzonderlijk gegeven werden. Een programmatische keus, waar hij zwaar aan getild heeft. Zo kon het eigene van elk vak ook tot zijn recht komen. En zo kwamen de publicaties los. Hij ging werkelijk door heel het spectrum heen. Natuurlijk nam hij de ruimte om ze theologisch door te rekenen tot op de fundamenten van de reformatie in de zestiende eeuw. Maar zo wilde hij perspectief bieden op de actuele vragen die aan en in de kerk gesteld werden. Het meest indrukwekkend is zijn boek over ambtsleer zelf: ‘Ministerium’. Door hem bedoeld als tekstboek bij de bestudering van de vragen rondom het ambt. "Deze werkwijze is gebaseerd op de overtuiging dat de theoloog, die de vele prakti-
530
IN MEMORIAM
sche vragen van de zgn. Ambtelijke Vakken bestudeert, zich allereerst een duidelijk inzicht in het karakter van het ambt-als-zodanig dient te verwerven." Vervolgens wordt de lezer met grote deskundigheid rondgeleid door het brongebied van de gereformeerde ambtsleer. Die daarbij overigens behoorlijk wat kennis van het Latijn moet hebben om het te kunnen blijven volgen. Behalve de ambtsleer was er nog een vak dat zijn bijzondere liefde had. Trimp heeft in Kampen de liturgiek leren kennen. Natuurlijk was hij voorganger in hart en nieren. En wat had hij ook werkelijk de attitude van een echte voor-ganger, die anderen nodigt om mee te doen in de aanbidding van God. Maar tijdens zijn docentschap leerde hij pas echt de rijkdom en reikwijdte van het vak kennen. ("Wij hebben in de aardse eredienst gemeenschap met de engelen en met de kerk uit alle tijden en landen - het is een onvoorstelbare zaak!") En hij geeft het de eerste plaats onder de Ambtelijke Vakken. Als het spectrum zo breed is, kan niet alles even nadrukkelijk aan de orde komen. Het meest heeft hem dat dwars gezeten met betrekking tot de catechetiek. Als predikant was Trimp catecheet in hart en nieren. Een leraar die brandde van verlangen om je iets mee te geven dat je gewoon niet missen kunt. Voor menig catechisant is hij een geestelijk vader geworden in het doorgeven van de gereformeerde belijdenis en in het trekkende voorbeeld van gelovige omgang met God. Hier gaf hij graag zijn krachten aan (hoewel dat zeker in zijn laatste predikantsjaren wat overschaduwd werd als het lastig was om de orde te bewaren). Maar in Kampen kwam er nauwelijks van op dit terrein ook theologisch een spa in de grond te zetten ("Om de zoveel tijd geef ik dan mijn dictaat en dat moet het dan maar zijn, helaas.") Misschien hing dat ook wel samen met het feit dat de catechese door de eeuwen heen een wisselend theologisch profiel heeft gekend. In de eerste eeuwen lag dit onderwijs dicht tegen de verkondiging aan, terwijl het in de Middeleeuwen sterk met de biecht verbonden was. Hoewel Trimp geen publicatie op dit vakgebied heeft nagelaten, heeft hij in het interne predikantsorgaan zich wel heel voorzichtig uitgelaten over het vak. Een van de verrassende elementen is daarbij dat hij aandacht vraagt voor de pastorale dimensie die bij de catechese hoort. Als je overweegt hoezeer Trimp dat hele ambtelijke spectrum bestreek, merk je hoe all-round hij bezig was met de ambtelijke vakken. Meedenken en meehelpen In een kleine kerkgemeenschap weten ze docenten goed te vinden als er hulp nodig is. En wat was dat vaak het geval. Denkhulp was zeer welkom bij het ontwikkelen van zorgorganisaties. Advies en voorlichting werd veel gevraagd bij kerkelijke ontwikkelingen en vergaderingen. Stimulans was nodig in artikelen en gemeente-avonden. Om raad klopten de diakenen bij hem aan rond hun conferenties. Wijsheid tot bemiddeling was soms dringend gewenst wanneer conflicten zich voordeden die de voortgang van het werk in organisaties in gevaar brachten. En zijn verantwoordelijkheidsbesef bracht hem er doorgaans toe zulke verzoeken niet naast zich neer te leggen. Zo dacht hij structureel of incidenteel mee met heel wat instellingen en organisaties die binnen het vrijgemaakte erf tot ontwikkeling kwamen. Zo diende hij gemeenten en kerkelijke vergaderingen met raad en advies. Het was geen wonder dat hij tijdens zijn docentschap zo verschillende malen tegen de grenzen van zijn mogelijkheden aanliep. Wat hem daarbij het meest verdriet deed
IN MEMORIAM
531
was, dat hij daardoor uiteindelijk weinig ruimte over hield om regelmatig nieuwe preken te maken. ("En wat is er nou mooier dan dat?") Uitgediend!? In 1992 gaat hij met emeritaat. Het is dan letterlijk mooi geweest. Een mooi leven in dienst van zijn Heer. Als je emeritus heet, betekent dat letterlijk dat je uit-gediend bent. Die kant zat er ongetwijfeld aan zijn leven vanaf dat moment. Hoewel hij het een voorrecht vond dat hij in de gemeente van Kampen nog een roeping als ouderling ontving. ("Wie had dat gedacht dat ik nog eens actief in het ambt terug zou keren?") Trimp was niet iemand die de behoefte had om zich na zijn terugtreden alsnog in allerlei kwesties te laten horen of zich te mengen in kerkelijke en theologische discussies. De rust van de luwte paste heel goed bij hem ("Een bruin leven"). Wat heeft hij er van genoten om echt contact te hebben met zijn nageslacht ("Het is zo leuk om met je kleinkinderen te praten.") Maar er zat ook een andere kant aan. Nu kwam er veel ruimte. Als je agenda niet meer door anderen geschreven wordt, ontstaat er grote vrijheid. En wat heeft hij daarvan genoten ("Ik kan nu eindelijk weer naar hartelust lezen!"). En reken maar dat hij daar structuur in aanbracht. Elke morgen na het ontbijt naar de studeerkamer. En dan programmatisch aan de slag. Eindelijk weer de kans om af te dalen in de goudmijn van de dogmatiek. Het kon niet missen dat hij opnieuw de leer van de Heilige Schrift ter hand nam. En zo kwam samen met anderen het project ‘Woord op Schrift’ tot stand. Ook toen hij verhuisd was naar Leusden was hij iedere ochtend minstens tot de lunch aan de studie. En als je dan langskwam lag er een stapeltje boeken, waar hij graag eens even over door wou praten. Jammer dat daar nog steeds niet genoeg tijd voor was. En toen kwam helemaal aan het eind de periode dat ook dat gesprek niet meer ging. ("Ik krijg het niet meer allemaal bij elkaar.") Voor hem en zijn geliefden een zware weg. Want soms was er nog wel de herkenning, maar niet altijd de bijpassende namen of de bijbehorende conversatie. Dat is vervreemding die ook bij het geslagen leven hoort. Maar wie van jongsaf aan zich bij God thuis genodigd weet, heeft een machtig, eeuwig geleide. God nam Cornelis Trimp op 9 maart 2012 in Zijn veilige hoede. Kampen, Kees de Ruijter
532
IN MEMORIAM IN MEMORIAM DS. REIN TIEMENS URBAN 30 november 1940 - 6 mei 2012 Bij deze bijdrage staat een gebroken ster afgebeeld. Rein Urban heeft hem getekend, een tijdje nadat hij in 2004 getroffen werd door een ernstig herseninfarct. De ster was niet compleet, maar Rein zag dat niet meer. Hij dacht dat hij een volledige ster getekend had, maar zijn getroffen hersenen registreerden niet alles meer. Gerda, zijn vrouw, heeft die ster een plek gegeven in het bericht van Reins overlijden en in het liturgieboekje voor de samenkomst bij zijn begrafenis. Zij schreef daarover:
‘Deze ster heeft mij erg verdrietig gemaakt. Een gebroken ster als symbool van zijn gebroken geest. Ik moest bij het zien ervan meteen denken aan het formulier voor de bevestiging van dienaren van het Woord, waar staat: Zij worden de sterren genoemd in de rechterhand van Christus, die verblijft tussen de gouden lampenstandaards, zijn gemeenten. Rein geloofde in Jezus Christus, zijn verlosser. De Davidsster die opgegaan is ook voor hem. In Efeze 3 staat: Van dat evangelie ben ik een dienaar geworden door de gave van Gods genade die ik ontvangen heb door zijn kracht die in mij werkt. (…) Rein preekte graag over het licht dat schijnt in het duister. Zo ook in zijn afscheidspreek uit 2 Petrus 1:19, waarin Petrus het Woord van God vergelijkt met een lamp die schijnt in een donkere wereld. Rein eindigt zijn preek met: 'Blijf kijken naar die lamp. Net zo lang tot de morgenster opgaat in ons hart. Dan schijnt er altijd licht in je leven. Dan kunnen we altijd hoopvol verdergaan op weg naar de eeuwige dag in het koninkrijk van onze Here Jezus Christus.' Daar is Rein nu aangekomen. Zijn gebroken ster is weer heel. Hij mag nu als stralende ster zijn Vader in de hemel eer bewijzen. Rein Tiemens Urban werd geboren in een gereformeerd gezin in Kampen. Zijn vader was daar bakker. Het was oorlogstijd. Zijn vader moest vroeg op om brood te bakken. Rein wist zich van die tijd nog verschillende dingen te herinneren. Er kwamen Joden bij hen in huis. Toen dat verraden werd, kwam zijn vader daarvoor korte tijd in de gevangenis. Vader Urban was een meelevend lid van de kerk. Hij en zijn vrouw kozen voor de Vrijmaking. Na de oorlog, in 1949, verhuisde het gezin naar Emmeloord. Daar werd vader Urban weer bakker. Ze hoorden daar bij de pioniers van de polder. Rein hielp zijn vader op zaterdag met het brood bezorgen. Dat ging toen nog met een zware handkar over de rechte wegen van de polder. Rein en zijn
IN MEMORIAM
533
broertje gingen dan de oprijlanen naar de boerderijen op om daar de bestelling te bezorgen. Na de lagere school ging hij naar de Mulo, en in 1956 verhuisde het gezin met vijf kinderen naar Drachten, waar Philips toen een fabriek begon. Reins vader vond het werk als bakker te zwaar worden en koos ervoor om in Drachten bij Philips te gaan werken. Daar deed Rein Mulo-examen en ging daarna naar de HBS. Hij koos de exacte vakken. Geen klassieke talen. Maar op de HBS kwam er, mee gestimuleerd door ds. Heij, hoe langer hoe meer de wens bij hem op om predikant te worden. Maar zijn vooropleiding was dus niet goed. Rein besloot toen om een schriftelijke cursus oude talen te gaan doen. Hij mocht de lessen bijwonen aan de HBS omdat er zo weinig leerlingen waren voor Grieks en Latijn. In 1962 deed hij staatsexamen gymnasium en ging hij naar Kampen. Kampen had in die jaren erg weinig studenten. Maar Rein genoot volop van het studentenleven. Hij kwam in de senaat van het dispuut H.E.R.O.S. en van het corps. Hij genoot ook van de colleges en de studie zelf. In Kampen maakte hij de woelige jaren mee die vooraf gingen aan de kerkscheuring van 1967. Dat bracht veel verdriet met zich mee. Een groot deel van zijn studiegenoten kwam uiteindelijk terecht buiten de vrijgemaakte kerken. Na 4 jaar ging hij thuis afstuderen. In Drachten leerde hij zijn vrouw Gerda Hartog kennen, die daar onderwijzeres was. In 1967 trouwden ze. Rein had preekconsent en preekte vaak in de vacante kerken in de buurt. Rein deed zijn kandidaatsexamen in 1968. In die jaren waren er veel vacatures in de kerken. Tekenend voor het schrijnend tekort aan predikanten en voor de indruk die Rein met z’n preken maakte is dat hij op zijn beroepbaarstellend classisexamen al verscheidene beroepsbrieven overhandigd kreeg. Rein nam het beroep naar Ferwerd-Hallum aan. (Op de avond van 19 juli, voor hij peremptoir examen deed, werd de eerste dochter, Elly, geboren.) In augustus 1968 werd hij daar bevestigd door ds. J.M. Goedhart. Het werk van predikant, met name het preken zelf, had zijn hele hart. Hij heeft met veel plezier gewerkt onder de Friezen. Kenmerkend voor de tijd in Ferwerd-Hallum was wel dat er voortdurend aan hem getrokken werd. Nauwelijks twee jaar na zijn bevestiging kwam er al weer een beroep, en de stroom hield maar aan. Zeer tegen zijn zin, want hij hechtte juist sterk aan het opbouwen van een hechte band met de gemeente. Ten einde raad werd op een gegeven ogenblik in overleg met de kerkenraad een beroepen-stop van een jaar afgesproken. (Toen er op een keer 6 hoorcommissies tegelijk in de kerk zaten, ieder met z’n eigen bandrecorder om de dienst op te nemen, sloegen de stoppen in het kerkgebouw door…) Na 4 jaar nam hij dan toch een beroep aan en ging hij naar Goes en Brouwershaven. Deze combinatie was mogelijk geworden, doordat kort daarvoor de Zeelandbrug was gebouwd, waardoor de gemeente van Brouwershaven uit een situatie van isolement werd bevrijd. Met 4 kinderen gingen Rein en Gerda in Goes wonen. Daar werden nog 4 kinderen geboren. De twee gemeenten verschilden sterk van karakter. ‘Brouw’ een kleine, behoudende, wat bevindelijke gemeente, waar het gebruikelijk was om pas op latere leeftijd belijdenis te doen. Bovendien getraumatiseerd doordat ds. J. Keizer daar met een deel van de gemeente was ‘teruggegaan’ naar de ‘syno-
534
IN MEMORIAM
dale’ kerk. En Goes een groeiende import-gemeente met veel jonge gezinnen (de gemiddelde leeftijd lag er rond de twintig jaar) en het nodige leven in de brouwerij. Overigens heeft Rein daar relatief veel begrafenissen moeten leiden van jonge mensen. Rein heeft heel wat keren over de Zeelandbrug gereden. Op een zondag werd voor eigen gemeenten doorgaans wel 140 km gereden. Maar het waren prachtige jaren. In 1981 was Brouwershaven weer in staat om zelfstandig een predikant te beroepen. Nadat kandidaat E. Meijer het beroep had aangenomen werd de samenwerking met Goes beëindigd. Rein bleef verbonden aan de kerk te Goes. In 1982 vertrok het gezin naar Groningen-Zuid. (De bevestiging moest er worden uitgesteld doordat Rein vanwege een verkeerde aansluiting in de vernieuwde badkamer tijdens het douchen een koolmonoxidevergiftiging had opgelopen.) In Groningen werd de jongste zoon, Tiemen Reins, geboren. Groningen-Zuid was in die tijd enerzijds een vergrijzende gemeente met veel alleenstaande ouderen, en telde anderzijds veel studenten en werkende jongeren. Er woonden gemiddeld nog geen twee personen op één adres. De gemiddelde leeftijd van de gemeenteleden was er 47 jaar. Dat betekende veel adressen en weinig samenhang: op een totaal van 350 adressen vonden jaarlijks zo’n 200 mutaties plaats. Ook in Groningen heeft hij veel begrafenissen moeten leiden, gemiddeld wel 15 per jaar. Rein genoot ook hier van zijn werk. Er was hem nooit iets te veel. In zijn opvatting van z’n werk als predikant voelde hij zich verantwoordelijk voor alles en was hij buitengewoon trouw in z’n bezoekwerk. Hij stond er bij de jongeren bekend als ‘de dominee die bij iedereen op bezoek kwam’ (vrijwel altijd samen met Gerda). Hij had ook gevoel voor humor. Een soort droge humor, met altijd wel een woordgrap klaar. Op spannende vergaderingen kon hij door een humoristische opmerking of een kwinkslag de spanning verminderen. Tegelijk wist hij toch ook tijd vrij te maken voor vrouw en kinderen. Vakanties met het hele gezin waren daarin wel hoogtepunten. Maar ook de zaterdagen waren zoveel mogelijk bestemd voor het gezin, ook al moest daarvoor vrijdags tot diep in de nacht worden doorgewerkt. In1991 nam Rein het beroep aan naar de gemeente van Vollenhove-Kadoelen, van de stad naar het Overijsselse platteland. Na de splitsing in 1996 werd het Sint Jansklooster-Kadoelen. Dit zou Reins laatste gemeente worden. Op een classisvergadering op 25 maart 2004 sloeg de bliksem in in zijn leven: Rein werd getroffen door een ernstig herseninfarct. Hierdoor werd zijn leven radicaal veranderd. Na 7 maanden revalidatie in De Vogellanden in Zwolle, kwam hij in een rolstoel thuis. Hij kon zijn werk waar hij zo van hield, niet meer doen. In het begin ging hij nog naar de kerkenraadsvergaderingen. Maar het kostte hem te veel inspanning. In april 2005 ging hij met vervroegd emeritaat. Dat heeft hem diep geraakt. Hij noemde het zijn ‘ambtelijk doodvonnis’. Rein heeft zelf, toen hij 65 werd, nog zijn afscheidspreek gemaakt en gehouden, in de rolstoel voorin de kerk, over 2 Petrus 1:19: U doet er goed aan uw aandacht altijd daarop (op de woorden van de profeten) gericht te houden, als op een lamp die in een donkere ruimte schijnt, totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in uw hart. Een emotionele dienst. Hij deed het zo graag, preken. Het Woord van de Here doorgeven, eerlijk, met alle kracht van vermaning - maar altijd vol van liefde,
IN MEMORIAM
535
troost, bemoediging, blijdschap, om mensen bij Christus te brengen en te houden. En wat was het bitter voor hem om dat werk te moeten opgeven. Rein heeft het er heel moeilijk mee gehad dat de Here deze weg met hem ging. Hij werd er soms depressief van, maar toch brak de zon ook steeds weer door. Hij bleef zich vastklampen aan Gods beloften en aan Zijn leiding. Voor Gerda is dit ook een ontzaglijk zware weg geweest. Maar ze heeft steeds weer de kracht gekregen om Rein de zorg te geven en de zorg te regelen die hij nodig had. Ze konden in Drachten een woning vinden die geschikt gemaakt kon worden voor hun situatie. In de loop van de jaren ging Reins gezondheid hoe langer hoe meer achteruit. Hij moest steeds meer inleveren. Maar Gerda heeft ervoor gevochten om het mogelijk te maken dat hij niet naar een verpleeghuis zou hoeven, maar thuis kon zijn. En daar hebben Rein en Gerda samen ook nog veel moois mogen ervaren: in de kring van hun gezin, van de familie, van mensen om hen heen die met Rein kwamen schilderen en bijbelstudie doen. Op 6 mei 2012 vond de Here het genoeg. Toen mocht hij thuiskomen bij zijn Vader, om Hem eeuwig te prijzen. Rein is begraven in Sint Jansklooster, vanuit de kerk waar hij de laatste jaren van zijn actieve dienst zondag aan zondag het evangelie mocht doorgeven van Gods liefde, van zijn genade voor zondige mensen. In zijn preken lag altijd een sterk accent op de toekomstverwachting die we mogen hebben als kinderen van God. Waar wij steeds weer aanlopen tegen onze beperkingen, onze machteloosheid, onze schuld - daar blijven toch Gods beloften, de kracht van zijn Woord. Op de vrijdagavond voor de zondag waarop Rein is overleden, was hij al erg verzwakt. Hij probeerde nog wel dingen te zeggen, maar alleen Gerda kon er, soms, nog iets van verstaan. Maar hij wist nog duidelijk te maken dat hij wilde dat er uit de Bijbel gelezen werd: Jesaja 40, over de herder die zijn lammeren bijeenbrengt. En even later kon je merken dat hij gedeelten ervan voor zichzelf herhaalde, ook uit het slot van dat hoofdstuk: ‘Weet je het niet? Heb je het dan niet gehoord?!’ We hebben er bij Reins begrafenis bij stilgestaan. Woorden uit het troostboek van Jesaja, waar God zijn profeet de opdracht geeft zijn volk in de ellende van de ballingschap te troosten: Troost mijn volk! Geef het weer uitzicht, moed, toekomst! Het is de opdracht voor elke verkondiger van het evangelie. Daarmee word je eropuit gestuurd, als ster in de rechterhand van Christus, in een wereld in nood. Naar mensen die als gras zijn, een veldbloem, zo zwak, zo kwetsbaar. Maar die boodschapper is zelf ook maar gras, een veldbloem. Kwetsbaar en zwak. Ook zelf moet je het hebben van Gods Woord dat altijd zijn kracht houdt. ‘Weet je het niet? Heb je het niet gehoord?!’ Rein mocht zelf ook leven van het evangelie dat hij met zoveel liefde heeft doorgegeven, zo lang hij kon. Het licht van de lamp die schijnt in een donkere ruimte: ‘Blijf kijken naar die lamp. Net zo lang tot de morgenster opgaat in ons hart. Dan schijnt er altijd licht in je leven. Dan kunnen we altijd hoopvol verder gaan op weg naar de eeuwige dag in het koninkrijk van onze Here Jezus Christus.’ Nijkerk, Dick Vreugdenhil (De gegevens voor deze bijdrage dank ik aan Gerda Urban en kinderen)
536
IN MEMORIAM IN MEMORIAM DS. KLAAS SIMON WINTER 6 juni 1946 - 9 mei 2012 Ineens zijn we stilgezet door de HEER. Hij heeft op de pier van Delfzijl, een plek waar Klaas zich zo thuis voelde, hem thuisgehaald in de hemel. Totaal onverwacht, zo midden in het leven wat hij volop aan het invullen is met tijd voor Anneke, tijd voor kinderen en kleinkinderen, tijd voor werk in de kerk, ook na zijn emeritaat, tijd voor ontspanning en interesses. ‘Hij mocht naar Huis. Zijn diensttijd was voorbij’.
Klaas Winter, een man van het hoge Noorden. Man van de ruimte van de akkers van Spijk en Oudeschip, man van de zee en het wad. Hij is het oudste kind in een boerengezin. Binnen is er genoeg om mee te spelen en buiten leert hij om mee te helpen op de boerderij. Van de ‘Reigershoeve’ in Spijk verplaatst het gezin Winter zich naar de polder van Oudeschip, nog meer naar de rand van Groningen. Daar valt nog veel meer te ontdekken: de kwelders, het wad en de zee. Regelmatig gaat Klaas met zijn vader het wad op. Hij staat vaak op een ladder in de kapschuur met een verrekijker naar de schepen te kijken; is het een groot schip, dan stapt hij op zijn fiets en gaat hij met een flinke snelheid op naar Delfzijl om te proberen op zo’n schip te komen. De zee trekt Klaas sterk, maar vader en moeder zijn het niet met die keus eens; Klaas ziet dat ook wel in. Toch is de zee altijd blijven trekken; in die zin is Appingedam voor hem ook een thuiskomen geweest: op korte afstand van dijk, haven, zee en schepen. Klaas wordt, net als zijn vader, akkerbouwer. Hij vindt het prachtig om op tractoren of op een combine te rijden en mee te werken op het land. Dieren, daar heeft Klaas weinig mee. Akkerbouw heeft zijn hart: zaaien en oogsten op de tijd die God geeft. Toch verandert er iets in het leven van Klaas door het lezen van boeken van prof. dr. Klaas Schilder. Hij gaat in gesprek met ds. Douwe van Dijk om te vragen hoe het allemaal moet als hij nog naar Kampen wil om predikant te worden. Klaas maakt de keuze en haalt zijn gymnasiumdiploma via een avondopleiding. Daarna gaat Klaas theologie studeren en combineert hij dat met zijn werk op de boerderij van zijn vader. In Kampen zingt Klaas in een koor en daar ontmoet hij Anneke. Thuis vertelt hij dat Anneke gauw eens komt logeren in Oudeschip. Anneke kijkt haar ogen uit; voor haar is het bijzonder om te ontdekken dat je ook op de rand van Nederland kunt wonen en werken. Klaas en Anneke trouwen en gaan wonen aan de IJssel in Kampen. Froukje, Simon en Ida worden daar geboren. Vervolgens vertrekken ze naar Nagele, waar ze Geertje kort na haar geboorte moeten teruggeven aan de HEER. Zij ligt in Oosteinde, ook in het hoge Noorden, begraven. Dat verlies blijft altijd voelbaar. De studie wordt afgerond en Klaas en Anneke komen met hun jonge gezin in Dro-
IN MEMORIAM
537
geham terecht. Wie had ooit gedacht dat een rasechte Groninger in Friesland als predikant aan het werk zou gaan? Het is een goede tijd geweest waarin Klaas veel heeft meegemaakt. Mooie en moeilijke ervaringen in een voor een kandidaat vrij omvangrijke gemeente van zo’n 300 leden. Klaas had zich voorgenomen om geen Fries te spreken. Toch heeft hij op de kerkenraad één keer een ingekomen stuk, dat in het Fries geschreven was, voorgelezen. Daar had hij thuis wel eerst flink op geoefend. Van 1985 tot 1991 heeft Klaas daar voor de HEER het Woord van het leven door Jezus gezaaid. Zijn HEER zal daar effect aan geven. Het gezin groeit door de geboorte van Frits, die daar door zijn vader gedoopt wordt. Een prachtige ervaring voor het gezin. In 1991 wordt het Noorden ingeruild voor de Veluwe: de kerken van Heerde en Wapenveld worden nu de plek waar Klaas zijn predikantswerk mag doen. Twee gemeenten van Christus met elk zo’n 200 gemeenteleden in die tijd. Zo’n combinatie van verschillende kerken is toch een andere manier van werken. Het is ook niet altijd eenvoudig geweest, al zijn er ook veel mooie ervaringen te noemen. Vanaf 2000 werkt Klaas alleen in de gemeente van Wapenveld, waar het gezin vanaf 1991 ook woont. Bijzonder is dat in 2005 een terugkeer naar het Groninger platteland mogelijk wordt. Er komt een ruiling van predikanten tot stand, waardoor Klaas naar Appingedam kan gaan. Blij en dankbaar trekt het gezin naar het hoge Noorden, wat voor Klaas thuiskomen is en voor Anneke nieuw. Dit zijn rijke jaren geworden tot aan het emeritaat in juni 2011. Rijk voor de gemeente van Christus in Appingedam en rijk voor het gezin Winter zelf. Klaas en Anneke hebben samen vele bezoeken gebracht in de gemeente en ook in de kerk van Schildwolde, waar hij consulent is geweest. Het gezin is uitgegroeid door huwelijken, verkering en door geboorten van kleinkinderen. Bijzondere geschenken van God waar Klaas en Anneke volop van genieten. Klaas is blij met de aankoop van de Gereformeerde Kerk, een prachtig gebouw van Egbert Reitsma in de stijl van de Amsterdamse School. Na een restauratie zal de gemeente vanuit de te kleine Joodse Synagoge aan de Broerstraat naar dat ruimere gebouw verhuizen en daar ziet Klaas naar uit. Klaas heeft mij op 11 maart 2012 mogen bevestigen als zijn opvolger in de gemeente van Appingedam. Twee keer ben ik de volgende predikant in de gemeente waar Klaas gewerkt heeft; dat gold voor Drogeham en dat geldt nu voor Appingedam. Bijzonder hoe de Heer van de kerk, Jezus Christus, zorgt voor zijn gemeenten door op zijn tijd voor voorgangers te zorgen. Zelf zou ik graag langer samengewerkt hebben met mijn voorganger, die in Appingedam was blijven wonen. We hebben voor een deel dezelfde interesses, onder andere rond oude kerkgebouwen in het Noorden. We zijn beide Groningers die het ook in Friesland goed hebben gehad. De HEER heeft het anders bepaald, waarbij we als gemeente er samen wel voor Anneke en haar gezin kunnen zijn. En dat leven met houvast heeft een basis in deze zekerheid, die ook in de samenkomst voor de begrafenis leidend is geweest: Hetzij wij dan leven, hetzij wij sterven, wij zijn des Heren. (Romeinen 14:8 NBG). In dit bijbelgedeelte gaat het over het aanvaarden van elkaar als christenen rond verschillend gedrag. Maak van niet-kern-
538
IN MEMORIAM
punten geen halszaak. Je hebt je persoonlijk te verantwoorden tegenover je HEER. Je vindt drie trappen die steeds meer de motivatie voor christelijk contact met elkaar verdiepen: (1) Je leeft voor de Heer, je sterft voor de Heer. (2) Of je nu leeft of sterft, je bent van de Heer. (3) Christus is gestorven en weer levend geworden om het te vertellen te hebben over doden en levenden. HC 1 heeft hier een basis in: ik ben altijd en totaal van Jezus Christus, want Hij is mijn Bevrijder door zijn dood op het kruis. Hij is mijn Beveiliger door zijn Vader en Hij is mijn Vernieuwer door zijn Geest. Ik ben vertegenwoordiger van die Christus, daarom ben ik christen! Dat is de levenstaak van Klaas Winter geweest in alle facetten van zijn leven: van man, vader en opa, van boer in het verleden tot dominee in het heden. Mooi hoe Klaas in het kerkblad na zijn afscheid aandacht geeft aan een gemeentelid dat hem een kort rolletje pepermunt geeft. Waarom? ‘Omdat u altijd uw best hebt gedaan.’ Dat rolletje is alles wat dat gemeentelid kon geven op dat moment. Pepermunten diep uit zijn broekzak, maar vooral diep uit zijn hart. Klaas had hart voor mensen en hart voor het kleine gebaar. Een betrokken man die met zijn gaven van zachtmoedigheid en geduld, van inzicht in wat een ander nodig heeft en van dienstbaar-zijn er was voor de ander. Daarin mist Anneke en het gezin Winter hem en daarin mist de gemeente van Appingedam, waar Klaas en Anneke zijn blijven wonen na het emeritaat, hun voorganger. We houden samen vast dat Jezus Christus ook voor Klaas alles is vanaf de start van zijn leven op 6 juni 1946 tot in eeuwigheid. Klaas Simon Winter, hij die over zichzelf zei, dat hij 25 jaar boer - zaaier op de akkers - en 25 jaar predikant - zaaier van het Woord van God- is geweest. Anneke sluit haar terugblik na het afscheid van Klaas in juni 2011 af met een tekst en een gedicht: Alzo is het Koninkrijk Gods, als een mens, die zaad werpt in de aarde, en slaapt en opstaat, nacht en dag, en het zaad komt op en groeit, zonder dat hij zelf weet hoe (Marcus 4:26+27 NBG). EN HIJ WEET NIET HOE Zoals een zaaier ’t zaad mag zaaien, dat opwast - en hij weet niet hoe, en dat een ander straks zal maaien: zo gaat het in Gods Rijk ook toe. Het kiemt, het wast in het verborgen wij mogen zaaien - maar God geeft de groei. En eenmaal, op Zijn grote morgen, staat alles mateloos in bloei! Appingedam, ds. Jitse van der Wal
IN MEMORIAM
539 IN MEMORIAM DS. OEDS WIETSE BOUWSMA 2 september 1950 - 19 juli 2012
Ongelofelijk.. De laatste kerkdienst waarin Oeds voorging was een aangepaste dienst voor gemeenteleden met een verstandelijke beperking. Op dat moment wist hij nog niet dat het de laatste zou zijn. Achteraf verwonderde hij zich over deze hogere regie. Want het leiden van deze diensten, vanaf de tijd dat hij in Roden stond, vond hij (in het bijzonder) heerlijk om te doen. Hij genoot zichtbaar, met de bekende twinkeling in zijn ogen. Niet alleen de liturgische ruimte die hij kreeg was voor hem een genot, maar vooral ook de spontane reacties en de ongecompliceerde omgang met de doelgroep. Naar hartenlust zingen en blij musiceren, waarbij een grap en een grol tussen de bedrijven door moest kunnen. Daarin kon hij zijn hart ophalen en kwam ook iets naar boven van de onderwijzer in hem. Dit alles in het besef dat eenvoudig geloof goud is en dat de ‘kleinen’ ons voorgaan. Want hij had een aversie tegen gewichtig doen of allerlei dikdoenerij. Als hij vertelde over deze diensten begon hij meteen te glimmen. Het ontlokte bij de terugblik een woord dat hij regelmatig in zijn preken gebruikte: ongelofelijk mooi om dit werk te mogen doen. Overleven en genieten Ik ken maar weinig mensen die met zo’n kwetsbare gezondheid, zoveel doorzettingsvermogen hebben getoond. Verschillende keren is hij in zijn leven bij het ravijn van de dood weggehaald. Als kind had hij al een kwetsbare gezondheid. Op 7 jarige leeftijd kreeg hij roodvonk met tal van bijverschijnselen. En de arts twijfelde of het jongetje het zou gaan redden. Daarna brak de periode aan van vitaliteit en levenslust. Vanaf zijn 40e begon een hart- en vaatziekte hem daadwerkelijk parten te spelen. Dit betekende een leven met de nodige beperkingen. En van tijd tot tijd herstellen van een grote hartoperatie. Hij was er de man niet naar om hier dramatisch over te doen of grote verhalen over te vertellen. Als het maar even kon, pakte hij de draad weer op en krabbelde hij overeind. Het liefst wilde hij dan maar zo gewoon mogelijk doen. Hij straalde dan uit: niet teveel naar vragen aub! (beetje trots) De kwetsbare kant bracht hem juist tot waardering van het leven en een positieve levensinstelling. Als het leven zo broos kan zijn, geniet je des te meer van de schepping, het zonlicht over de uitgestrekte landschappen. En geniet je vooral ook des te meer van de mensen die je lief zijn, met name van Ada (Prediker 9:7-10), de kinderen en de kleinkinderen. De vleug humor die door alles heen speelde, en de zelfspot, paste daarbij. Samen kilometers wandelen en je niet laten kennen. Alhoewel hij zichzelf dan flink tegenkwam, had hij toch intens van de wandeling kunnen genieten. Typerend was het ook dat hij een groot feest gaf toen hij 55 werd. Hij wilde het leven vieren met de hele familie. En trakteerde hen op een boottocht met buffet. Met
540
IN MEMORIAM
een goed glas wijn proosten op het leven. Hoe breekbaar het ook is, misschien juist daarom. Kampen Oeds groeide op in een groot predikantsgezin in Kampen. Ze waren met zijn 9-en. En hij was de 7e op rij, de derde zoon. Een vrolijk ventje was hij dat graag zong, ook in alle vroegte. Stoere verhalen van rondom Burgwal 22 kon hij smeuïg vertellen. Het lyceum werd bepaald geen succes. Geen studiezin?, dan maar naar de MULO. En vervolgens naar de Kweekschool. of de P.A., zoals dat later heette. Wie de geschiedenis van Kampen een beetje kent, weet dat de zestiger jaren die van kerkelijke crisis waren. Het kan niet anders of een voorganger moet onder die kerkelijke spanningen hebben geleden. Toch wees Oeds publiek - bij een recente discussie over die jaren - het plotseling sterven van zijn vader in mei 1968 niet aan als de oorzaak. Zijn vader had al een zwakke gezondheid (‘mogelijk had hij hetzelfde als ik’). En het was wel zo realistisch en nuchter om dat erbij te vermelden. Maar de broeiende conflicten hebben er natuurlijk geen goed aan gedaan. Heel het gezin van destijds heeft onder die druk geleefd en koos kerkelijk naderhand verschillend of uiteenlopend. Voor verschillende familieleden kwam het als verrassing dat Oeds na zijn P.A.-diploma op zak te hebben, koos voor de theologische studie aan de Theologische Hogeschool op de Broederweg. Op de P.A. had hij Ada leren kennen en hij trouwde kort daarna. Er was een roer omgegaan. Het werd vervolgens een hele opgave om de studie te volgen, inclusief het voortraject. En met een opgroeiend gezin was er nog een lange weg te gaan. Maar hij werd gedreven door de passie om het evangelie te brengen als goed nieuws en wilde hij zoeken naar nieuwe vormen om mensen te bereiken. Curaçao Na zijn studie afgerond te hebben ging deze wens in vervulling. Hij kreeg ook een beroep van Rijnsburg voor de missionaire dienst en kerkelijk opbouwwerk op Curaçao. En op 17 september 1981 werd hij bevestigd. Als jong gezin met drie kinderen (Karen, Wietse en Erik) vertrokken zij naar het Overzeese, waar Haitse later werd geboren. Op Curaçao was er de nodige liturgische ruimte en vrijheid die in Nederland nog niet bestaanbaar waren. Die ruimte werd ook benut. En naast de gebruikelijke taken van een predikant en missionair werker, zette Oeds zich ook in voor de vertaling van psalmen en gezangen in het Papiaments. De preken werden ook in het Papiaments gehouden (met taalkundige ondersteuning van Laurina Leshommes). Deze werden daar gekenmerkt als: ‘niet altijd gemakkelijk, maar wel positief, en de luisteraar aan het eind een vredig gevoel bezorgend’. Hij schreef ook verschillende brochures als hulpmiddel voor het evangeliseren. En ook in het onderwijs op Curaçao heeft hij zijn sporen nagelaten door de godsdienstlessen die hij gaf aan de studenten van de Pedagogische Academie. Het was lang niet altijd makkelijk om in die context te werken. Maar hij wilde samen met Ada hartelijkheid tonen en ontvangen. Zijn charme en warme betrokkenheid werd door de gemeenschap gewaardeerd: ‘hij maakte zich aan jou gelijk en stond niet met zijn oordeel klaar’. Zij waren het eerste predikantenechtpaar dat zich
IN MEMORIAM
541
daar bij de voornaam lieten noemen. En dat werkte aanzienlijk drempelverlagend. Bij het werk op Curaçao hoorde ook het consulentschap van de huisgemeente in Paramaribo, die sinds 1980 geen missionair predikant had. Later kwam hier rev. G.W. Donnan (die na zijn bekering theologie was gaan studeren) met wie veel werd samengewerkt. Om de drie maand werkte hij dan 10 dagen volop in Paramaribo en legde de nodige pastorale en missionaire bezoeken af. Hoogtepunten waren Thanksgivingsservices (dank voor dopen, geboortes, verjaardagen, genezing etc.) waarbij veel werd gezongen, de Bijbel gelezen uitgelegd, en uiteraard stevig getafeld. Goede avonden om met elkaar in geloof bijeen te zijn. Bij het vertrek uit Curaçao lieten zij een in hout gesneden schilderij achter. Dat er nog steeds hangt als levende herinnering: ‘Mustra mi tur mainta bo bondat, ta den Bo mi ta buta mi konfiansa. Mustra mi kua kaminda mi por sigui, den bo man mi ta entregá henter mi bida’. Psalm 143:8 (Laat mij in de morgen uw liefde horen, in u stel ik mijn vertrouwen, wijs mij de weg die ik gaan moet, mijn ziel verlangt naar u). Roden Een nieuwe start werd gemaakt in Nederland bij een jonge gemeente die nog maar kort daarvoor was ontstaan. Eerst kerkten ze in een dorpshuis en sporthal. Er moest veel gedaan worden aan kerkelijk opbouwwerk. Dat vergde geestelijk leiderschap. Al hield Oeds niet van die term, hij toonde het wel (en botsing heeft ook functie...). En het liefst moest ook iets van de grond komen met een missionaire uitstraling en bevlogenheid. Ruim 9 jaar heeft hij hier zijn werk als voorganger kunnen doen (12 februari 1989-10 mei 1998). Met inachtneming van de grenzen die hem telkens werden gesteld als hij weer eens teveel van zichzelf had gevergd. Rex de trouwe viervoeter moest hem meer tot ontspanning en beweging leiden. In negen jaar tijd passeert veel de revue. Uit de herinnering van gemeenteleden komen de volgende typeringen naar voren. Groot inlevingsvermogen, een mensenmens, flinke dosis humor, wars van regels om de regels, doorbreken van de vanzelfsprekendheid. En met name: hoog opgeven van God en de verwondering over zijn liefde laten doorklinken in doorleefde preken. Maar wel graag met beide benen op de grond blijven staan. Gouda De overgang naar het westen was behoorlijk groot. Niet het hele gezin verhuisde mee, want de oudsten waren al op kamers. Maar ook het karakter van een meer gevestigde gemeente verschilde. In de Goudse tijd ontstond een intensievere samenwerking tussen de predikanten door een vierhoekruil die werd ingezet (Alphen, Gouda, Bodegraven, Waddinxveen). Deze carrousel gaf een zekere regelmaat en vergrootte de onderlinge betrokkenheid. De samenwerking kreeg ook gestalte in telkens terugkerende ontmoetingen tussen de predikanten waarbij naast inhoudelijke onderwerpen ieders wel en wee werd besproken, van hart tot hart. Hieruit kwam duidelijk naar voren hoezeer Oeds een betrokken pastor wilde zijn. Hij legde zijn hart in zijn preekwerk en het pastorale werk. Hij wilde graag beschikbaar zijn, maar niet in een rol van manager worden geduwd. Graag zoveel mogelijk allround predikant blijven. In deze periode schreef hij bijdragen Wandelen met God die in de Reformatie verschenen. Hij zorgde ervoor dat die ruim op tijd af waren. Als hij er drie moest inleveren, schreef hij die achter elkaar. Want last-minute werk, daar had hij
542
IN MEMORIAM
een hekel aan. De bijdragen zijn kenmerkend: fijngevoelig geschreven, met een pastoraal bewogen hart, en oog voor details in de schepping en mensenlevens. Houten Het kwam echt als een verrassing: een beroep uit Houten. Ik herinner mij nog goed de verwondering waarmee hij mij het nieuws vertelde. Ook al had hij het goed gehad in Gouda, wat heeft hij genoten van de nieuwe gelegenheid die hem werd geboden. In de begintijd voordat zijn collega Vonck kwam, moest hij alle zeilen bij zetten. Maar wonderlijk genoeg kreeg hij ook de energie ervoor en ondervond hij na een geslaagde operatie in Nieuwegein minder last. Het was hem een genoegen om zich in te leven in jonge mensen van deze tijd. Hij probeerde - jong van geest - op allerlei manieren verbindingen te leggen tussen het evangelie en het leven van nu. Het werken in Houten heeft hij als een toegift ervaren. Vooral toen er ook collegiale versterking kwam, ontstond er meer ruimte om aan andere dingen toe te komen (kwalitijd - familietijd). Maar ook de samenwerking met zijn jonge collega Duurt verliep wonderlijk goed. Zij zijn met elkaar opgetrokken als een goed span in dienst van de gemeente. De laatste serie preken over het Oude Testament (want je moet heel Gods raad verkondigen, riep hij dan met de apostel) heeft hij met veel genoegen gemaakt en gehouden. Je verbazen over Gods werk in de lengte en de breedte. Die hoge inzet maakte wel eens dat het gehoor dit ‘te hoogdravend’ vond, maar hij wilde graag het hoge niveau voor God bewaren. Echt wrang was het dat deze werkzame periode zo abrupt werd afgebroken. Niet eens door een hartfalen, maar door de gruwelijke ziekte van de longkanker. Werkelijk onbegrijpelijk en moeilijk te aanvaarden, dat het zo moest. De prognoses waren 8-12 maanden, maar het werden er amper vier. Wat heeft hij geworsteld de laatste maanden. Met zijn God, met zijn ziekte, met het moeten loslaten van zijn werk (bijna van de ene op de andere dag), met onzekerheid (heb ik het wel goed gedaan), met het afscheid nemen van zijn geliefden, die hij niet genoeg zijn liefde kon verklaren. Die worstelingen maakte hij niet zo makkelijk kenbaar. Wie is er dan pastor voor de pastor? (een herkenbare verlegenheid van menig pastor). Die ene verzuchting sprak boekdelen: oh men, oh boy... wat een pijnlijk proces! Gods Geest alleen kon het als geen Ander invoelen. Erfenis.. Tijdens een van mijn afscheidsbezoeken liep ik met hem naar zijn studeerkamer. Alles had hij opgeruimd voor Ada. ‘Ik heb een hekel aan lintjes, maar zij verdient er 10’. Wij keken rond naar al die snuisterijen, beeldjes, kettinkjes, houtsnijwerk, armband van apenklauwen, een stukje zout uit de dode zee. Alles had zo zijn verhaal. Het raam stond op een kier. ‘Kijk, zei hij, de schilder is net geweest. Ik had een gesprekje met hem. Deze vroeg, werkt u hier? Ja, ik ben predikant. Maar niet meer voor zo lang. Hoezo, gaat u verhuizen? Voor een deel. Ik ga sterven...’. Het viel stil. Glimlachend keek hij mij aan: zie je, meteen zit je in een gesprek, over de fundamenten van je bestaan. En breng je het evangelie in een notendop. En wat ga je met al die preken doen, vroeg ik? ‘Wil jij ze soms….? Brede lach, geintje! Die hebben hun tijd gehad. Zo bijzonder waren ze niet om te publiceren.
IN MEMORIAM
543
Het is gezaaid, ik laat het nu los’. De erfenis zag hij o.a. in de brieven die hij persoonlijk schreef aan de kleinkinderen, voor later. Naast de erfenis die hij achterliet zoals door zijn dochter Karen verwoord: - Positief in het leven staan - Doorzetten - Op God vertrouwen - Familie waarderen - Beschikbaar zijn voor anderen - Hard werken - De dingen bij de naam noemen - Kwesties bespreekbaar maken.. Ada kon zich levendig herkennen in een gedicht (Ruth Rimaris) dat zij ontving… voor mijn deel ik ook als mede-dienaar en vriend, tijdens ons laatste afscheid. Scheidslijn We lopen langzaam langs de lijn waar leven in de eeuwigheid verdwijnt in leven zonder eind... de lijn vervaagt God glimlacht tegen mij Hij doet Zijn armen open voor jou en mij Hij neemt ons beiden bij de hand ik aan de ene jij aan de andere kant ds. Egbert Brink (PhD)
544
IN MEMORIAM IN MEMORIAM DS. ERIK JAN OOSTLAND 9 september 1967 - 25 augustus 2012 Zaterdag 25 augustus 2012 in de vroege avond stierf ds. Erik Jan Oostland. Hij was nog geen 45 jaar oud. Nog maar halverwege zijn leven, halverwege zijn huwelijk, halverwege zijn dienst - zouden wij mensen zeggen. Maar God oordeelde dat zijn leven vol was. En jullie weten, zei Erik zelf, toen hij en zijn vrouw Renate en ik een keer diep verslagen bij elkaar zaten, dat zijn hand niet mistast.
Erik Jan Oostland werd geboren op 9 september 1967 in Arnhem. Als tweede kind van Jan Oostland en Will Oostland-Boerman. Familieherinneringen aan de slag om Arnhem wekten bij hem een blijvende belangstelling voor de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. Zijn jeugd verliep, zoals dat ging bij veel gereformeerde jongens in de jaren zeventig. De vrijgemaakte zuil bestond nog volop en Erik profiteerde daarvan. Hij volgde het gereformeerde basisonderwijs aan de Pieter Jongelingschool in Arnhem (1973-1979) en middelbaar onderwijs aan de Gereformeerde Scholengemeenschap in Amersfoort (1979-1986). Hij wilde dominee worden. Dus doorliep hij de toen nog bestaande vooropleiding, om zich de oude talen eigen te maken. En van 1988 tot 1997 volgde hij de theologische opleiding in Kampen. Hij was actief in het studentenleven en zat in het cursusjaar 1991/92 in de Senaat van F.Q.I. In Kampen kwam zijn bijzondere belangstelling voor de dogmatiek in het algemeen en de gereformeerde dogmatiek in het bijzonder al gauw aan de dag. Een belangstelling die tot het einde gebleven is. Nog in de laatste maanden van zijn leven, toen hij al heel goed wist dat hem niet veel tijd meer zou blijven hier op aarde, probeerde hij bij te blijven en schafte hij zich de boeken aan die op dat vakgebied verschenen en die zijn interesse hadden. Hij was met zijn scherpe analytische verstand in staat zich snel in een onderwerp in te lezen en dan ook snel de relevante zaken op een rij te zetten. Uitputtend, soms op het vermoeiende af, kon hij onder elkaar zetten wat bij een bepaald onderwerp ter sprake moest komen en in de doordenking ervan meegewogen moest worden. Het leesrooster bij de Beknopte Gereformeerde Dogmatiek, dat hij als assistent van prof. B. Kamphuis gemaakt heeft, zal door heel wat studenten gebruikt zijn. Toen hij in Ommen in aanraking kwam met het werk van Yachad, het werk van de evangelieverkondiging aan en onder de Joden, was het een kolfje naar zijn hand om door te denken over de verhouding Israël-Kerk. Hij deed het grondig en vormde zijn eigen genuanceerde mening, die hij (samen met ds. Henk Siegers) neerlegde in een uitgebreide nota: Kerk en Israël - ontwerp voor een gereformeerde visie. Genuanceerd denken betekende voor Erik: spreken vanuit alle schriftwoorden. Je verwerkt de ene tekst, maar verwaarloost andere niet. De nota is er een schoolvoorbeeld van. Geen vervangingstheologie als het over Israël gaat (het Joodse volk blijft volk van
IN MEMORIAM
545
Gods keuze, Israël is eerstgeborene); maar ook: geen twee lijnen in Gods werk (gelovige heidenen zijn geen tweederangs gelovigen, maar volop huisgenoten). Het tekent de evenwichtigheid in Eriks manier van werken. Studeren en blijven studeren vond hij noodzakelijk - voor zichzelf, maar ook voor anderen. In de pastorie stimuleerde hij de collega’s binnen de classis om niet alleen maar over het praktische werk te praten, maar om ook samen een boek te lezen en dáárover door te spreken. Dat stímuleren betekende voor hem ook dat hij het órganiseerde. Hij belegde een tijdlang met vasthoudendheid studiecoetussen. Hij zette zich op classicaal niveau in voor toerusting van ambtsdragers en gemeenteleden. Hij hield van de predikantenconferenties en dacht met anderen na over de permanente educatie van zijn collega’s. Toen de Generale Synode van Harderwijk hem een plaats gaf in de raad van toezicht van de TU was hij daar duidelijk mee verguld. En tot op het laatst toe heeft hij geprobeerd de stukken te lezen en als het kon de vergaderingen bij te wonen. Nadat hij in 1997 afgestudeerd was, werd hij predikant in Smilde (1998- 2003). Kort daarvoor had hij Renate van Veen ontmoet en op 22 januari 1998 trad hij met haar in het huwelijk. Het huwelijk werd in Middelharnis, waar Renate toen woonde en als verpleeghuisarts werkte, kerkelijk bevestigd door ds. Gert Meijer. Op 9 november 1998 kregen Erik en Renate hun eerste zoon, Bart. En op 9 februari 2001 werd hun tweede zoon Jelmer geboren. Beiden dus in de Smilder periode. Ik had het genoegen in december 1997 het peremptoir examen van Erik voor de Classis Assen bij te wonen. Ook daar viel hij op door zijn kennis van de gereformeerde leer. Het was niet alleen maar vragen beantwoorden - het werd een dialoog, een discussie op bepaalde momenten tussen hem en zijn examinatoren. Zij die er bij zaten, predikanten en ouderlingen, hoorden het met genoegen aan. Dit was geen examen meer, maar een gedachtewisseling op niveau. Zo begon het werk in de gemeente. Eerst dus in Smilde en later in Ommen (vanaf 2003). Eerst in de ongedeelde gemeente en na de splitsing in 2005 in Ommen-NO. Zijn vermogen om snel dingen op een rij te kunnen zetten, kwam hem niet alleen in het theologisch werk, maar ook in andere opzichten goed van pas. Het maakte hem tot een uitstekend organisator. Hij overzag de dingen die moesten gebeuren wanneer je iets op wilde zetten. Hij was goed in het leiden van vergaderingen en vond het lastig dat aan anderen over te laten. Aan het uitstellen van beslissingen, of wel een beslissing nemen maar niet regelen hoe dat dan uitgevoerd moet worden, had hij een hekel. Toen hij in 2003 het beroep naar Ommen aannam, was één van de bijzondere taken die hij kreeg het opnieuw opzetten van het jeugdwerk. Daar gíng hij voor. Toen ik zijn collega werd in Ommen, was hij bezig met het opzetten van miniwijken en ik werd onverbiddelijk in het proces ingeschakeld. Hoogtepunt in zijn loopbaan als predikant was voor hemzelf dat hij in het najaar van 2010 afgevaardigd werd naar de GS van Harderwijk. Werk dat hem door de mix van theologie en bestuurlijkheid op het lijf geschreven stond. Van week tot week hield hij me op de hoogte van zijn voorbereiding, de zaken die speelden, en zijn ideeën daarover. Ondertussen bleef het uitvoeren van de kerntaken voor hem het belangrijkste. Prediking, catechese, pastoraat. Toen het in de loop van 2012 duidelijk werd, dat hij
546
IN MEMORIAM
niet meer beter zou worden en dat hij ook de kracht niet meer zou hebben om afscheid te preken, schreef hij aan ‘zijn’ gemeente een afscheidsbrief. En daarin zegt hij het zo: Preken heeft altijd mijn hart gehad, vaak ook in de voorbereiding. Ik probeerde er altijd veel werk van te maken. Misschien wel eens te veel. Voorgaan in diensten was altijd heel mooi, maar voor mij ook altijd spannend. U zult het ongetwijfeld wel eens gemerkt hebben tijdens het voorgaan. Het werken met jeugd op catechisatie ben ik steeds leuker gaan vinden. Vooral de openheid en eerlijkheid van de jeugd sprak me steeds meer aan. Om zo samen als het ware God te zoeken en te proberen te ontdekken: wat is geloven eigenlijk? Hoe kan ik God en Jezus liefhebben, als ik Hem niet zie? In het pastoraat probeerde ik altijd te luisteren en zo dichtbij mensen te komen. En de ene keer lukte dat beter dan de andere keer. Toerusting en vergaderen heb ik altijd een leuk onderdeel van het werk gevonden. Voor mij geen straf als het eens later dan 11 uur werd... Toerusting en vergaderen staan achteraan - hoewel ik weet dat hij daarvan erg genoot. Toch: preken, catechese en pastoraat gingen vóór. En in díe drieslag staat de prediking dan weer op nummer 1. Hij spreekt van spanning in dat verband. Voor hem, die graag alle dingen op een rij zette, was het lastig dat je in een preek soms ook dingen weg moet laten en niet alles kunt zeggen. Het noemen van alle dingen die bij een tekst relevant zijn, geeft je preek makkelijk het karakter van een opsomming en maakt dat je hoorders het zicht op het geheel kwijtraken. Daar was Erik zich terdege van bewust en uit de onderlinge preekbesprekingen die we hadden bleek dat hij daarmee worstelde. Maar meer nog worstelde hij met iets anders. Dat had te maken met zijn overtuiging dat preken niet alleen maar moeten zeggen wat er stáát maar ook wat we ermee kúnnen. Dan komt het erop aan iets van jezelf te laten zien: wat het Woord met jóu doet. Erik verlangde ernaar zó te preken. En tegelijk had hij het daar moeilijk mee. In een persoonlijk gesprek of een vergadering, in kleine kring kon hij het: emoties tonen. Voor een grotere kring in een zondagse eredienst vond hij dat veel moeilijker. En als het heel dichtbij kwam, als situaties hem persoonlijk diep raakten, voelde hij zich meer dan eens geblokkeerd. Begrafenissen leiden vond hij moeilijk. Emoties die meekomen met bijvoorbeeld een oudejaarsdienst kon hij soms moeilijk het hoofd bieden. Juist daar bleek dat deze man, die zoveel gaven had op bepaalde punten, ook heel erg onzeker was over zichzelf. Hij die graag alle dingen goed regisseerde en sturen wilde, schaamde zich ervoor dat hij dacht zichzelf soms niet in de hand te hebben. Alsof dat altijd zou moeten… En toen kwam die verdrietige tijd dat de ziekte zich openbaarde. Terugkijkend begon het al in het voorjaar van 2011. Het synodewerk liep af. In september zou er nog weer vergaderd worden en ook nog in het voorjaar van 2012. Maar het gewone werk moest toch ook weer opgepakt worden. Het werk in de sectie Noord van OmmenNO. Erik had er zin in. We maakten plannen. Wilden tijd gaan zoeken, samen, voor meer toerustingswerk in de gemeente. Het jaar ervoor hadden we een cursus voor belijdende leden opgezet en daar hadden we (samen werkend en samen de stof doorsprekend) veel vreugde aan beleefd. Dat smaakte naar meer. Maar in het voorjaar kreeg hij klachten. Onderzoeken volgden. Ziekte van Crohn. We schrokken. Maar het leek mee te vallen. Erik kon ondanks alles en met behulp
IN MEMORIAM
547
van medicatie zijn werk nog gewoon doen. Toen, na de vakantietijd, ging het toch niet goed. Het werd een ziekenhuisopname. Een operatie ten slotte. En veertien dagen later het bericht: er is een tumor gevonden. Nog waren we goedsmoeds: was het niet in een vroeg stadium ontdekt? Het zou vast goed komen. Het mocht niet zo zijn. In oktober 2011 bleek, dat er al uitzaaiingen waren. Kuren zouden kunnen vertragen, maar niet kunnen genezen. Toen moest hij, die met het sterven van een ander vaak zoveel moeite had gehad, zijn eigen stervensgang gaan verwerken. Samen met Renate en Bart en Jelmer. Dat gaat niet zomaar, als je nog maar net 44 jaar bent; en nog zoveel plannen hebt; je kinderen nog jong zijn en je in je huwelijk nog maar net je 12 _ jarig jubileum hebt gevierd. Met die dingen heeft hij geworsteld; hebben hij en Renate samen geworsteld. Het werd een tijd van zoeken naar mogelijkheden om meer tijd samen te krijgen. Maar het werd ook een tijd van steeds maar tegenvallende berichten. Elke maand moest wel een nieuwe teleurstelling verwerkt worden. In de al genoemde afscheidsbrief schrijft hij: God gaat een weg met ons als gezin, met mij, ook als actief predikant, die we niet zelf zouden kiezen en ook nauwelijks voor mogelijk kunnen houden. En tegelijk, midden in dat donkere dal, mogen we meer dan ooit Zijn nabijheid ervaren. Wonderlijk! In die laatste zin zie je, dat hij het in praktijk brengt: niet alleen maar over de weg van de Here spreken, maar je daar ook innerlijk aan overgeven. En nadrukkelijk betrekt hij dan daarin ook (pastor tot op het laatst) de gemeente: We hebben op heel veel manieren gemerkt, dat er juist in de moeilijke periode een gemeente om je heen staat. Dat begint bij de wijk en de miniwijk, maar zeker ook daarbuiten. Meeleven op veel manieren, en ook heel concreet in hulp. Geweldig om te merken! Er is nog wel eens kritiek op de gemeente. Weinig betrokkenheid, allerlei eilandjes, lauwheid soms, en zo kun je nog meer opnoemen. Ik heb gemerkt dat die kritiek soms terecht is, en als kerkenraad probeer je ook daarin zo goed mogelijk leiding te geven en desnoods nieuwe wegen in te slaan. En, toegegeven, dat gaat soms wel eens wat langzaam in de ogen van sommigen. Maar ook weer te hard in de ogen van anderen. Je hebt als gemeente met allerlei verschillende mensen te maken. En mag ik dan ook dit zeggen: dat is maar goed ook! Ik denk dat Christus ons als het ware traint om juist met al die verschillende broeders en zusters, jong en oud, te leren omgaan. Dat houd je zelf bescheiden en nederig, en het laat iets zien van de veelkleurigheid van de gemeente en van wat Christus geeft. Laten we elkaar blijven waarderen en zien in Christus, in Zijn liefde! Vaak spraken we, juist ook in de laatste tijd, over het in Christus zijn. Een tekst uit Kolossenzen kwam steeds terug. Een tekst uit hoofdstuk 3: Ons leven is verborgen met Christus bij God. In een preek over die tekst had Erik ooit gezegd: Onze tekst laat er geen twijfel over bestaan: u, jij leeft. Je bent gestorven, en nu leef je. Dankzij Christus, met Christus heb je dus de dood achter je gelaten. Het is belangrijk om dat steeds opnieuw te zeggen, tegen jezelf en tegen elkaar. We leven, met Christus, dat is de werkelijkheid. Aan die werkelijkheid greep Erik zich zelf ook meer en meer vast. Die werkelijkheid betekent (zei Erik) dat alles wat Christus heeft gedaan - het onze is. Híj is ons leven. En in Hem is dus ook alles volbracht. Hij is onze verzoening. Híj is onze hei-
548
IN MEMORIAM
liging. Zo is alles klaar en af - in Hem. Wij hoeven er niets meer aan toe te voegen. Wij hoeven niets anders te ‘doen’ dan daar op te vertrouwen. Dat houdt ook in (leerde Erik zeggen) dat je al het andere kunt ‘loslaten’. Alles wat nog ‘van jezelf’ is. Alles wat jij als jouw werk kunt aandragen. Alles wat jou dierbaar is. Ja, dat je ten slotte ook jezelf kunt loslaten, om alleen Christus over te houden. Zo ging hij ten slotte op naar zijn Heer. Het laatste wat hij losliet was de hand van Renate, toen ze even naar de keuken ging. Christus werd alles in hem en hij in Christus. De afscheidsbrief aan de gemeente zegt het zo: Ik wil afsluiten met een tekst en een psalmvers. In 1 Joh.4:10 zegt de apostel: het wezenlijke van de liefde is niet dat wij God hebben liefgehad, maar dat Hij ons heeft liefgehad en Zijn Zoon gezonden heeft gezonden om verzoening te brengen voor onze zonden. En Psalm 63:2 (berijmd) zingt: Uw liefde is het hoogste goed dat U, o God mij hebt gegeven, uw trouw is beter dan het leven, U bent het die mij juichen doet. Ommen, Teun Wendt
IN MEMORIAM
549 IN MEMORIAM DS. DIRK LOS 23 oktober 1917 - 3 oktober 2012 Op 3 oktober 2012 overleed mijn vader, ds. D. Los op de leeftijd van 95 jaar, na een gelukkig huwelijk van 63 jaar. Samen met zijn vrouw woonde hij de laatste drie jaar in een bungalow van ’d Amandelboom in Bilthoven. Hoewel de ouderdom met gebreken komt, was hij ook de laatste jaren van zijn leven aardig vitaal, al zei hij op den duur weinig meer. De interesse die altijd heeft gehad voor kerk en samenleving nam de laatste tijd af. Hij zat stil in zijn stoel bij het raam, keek naar buiten en genoot van het uitzicht: het bos en de natuur. Af en toe gaf hij mijn moeder antwoord, dommelde wat verder in zijn stoel of zat voor zich uit te staren.
Mijn vader bloeide op wanneer zijn kinderen, kleinkinderen of achterkleinkinderen langskwamen. Of wanneer ze samen uit logeren gingen bij een van de kinderen. Hij hield zo van de ruimte, de natuur en de gezelligheid. Het is dan ook niet verwonderlijk dat beide ouders tot op hoge leeftijd kampeerden, ook de laatste jaren in hun eigen 2-persoons caravan die een van de kinderen dan op een plaats naar keuze neerzette. Het liefst zagen ze dat we allemaal met elkaar een weekje gingen kamperen en dat hebben we ook een paar keer gedaan. De laatste keer samen met het hele gezin in Zuidwolde (Dr.) toen ze 55 jaar getrouwd waren. Genietend zat hij daar, iets afgezonderd van de grote kring, naast de BBQ… pijpje in de mond, biertje in de hand. Hij was een levensgenieter, zeker, maar leefde dicht bij zijn Schepper, zijn Heer, waardoor hij zich bewust was van de grenzen, waarden en normen die God ook in deze van hem vroeg. Zijn leven getuigde van 'een rijk en gezegend leven als dienaar van de Hemelsche Heer' zoals ook op de rouwkaart was te lezen. Dat is een ware en rake typering. Niet voor niets hebben vrouw en kinderen deze zin op de kaart laten zetten. Het leven van mijn ouders speelde zich af in zeven pastorieën. Ze kregen samen drie kinderen, 13 kleinkinderen en 26 achterkleinkinderen. Hun pastorieleven begon in Smilde en Diever waar mijn vader in 1948 als dominee begon. Ook trouwden ze in deze tijd waardoor het kon gebeuren dat mijn vader tijdens hun huwelijksreis op Ameland nog zat te studeren voor het examen voor de classis. Hier kregen ze hun eerste twee kinderen, een jongen en een meisje. Het werkgebied in het Drentse land was nogal uitgestrekt waardoor de fiets al spoedig werd ingeruild voor een brommer en later voor een motor om zo zijn gemeenteleden te kunnen bezoeken. Na ruim drie jaar kreeg vader een beroep naar Breukelen i.c.m. Mijdrecht. De jongste zoon werd hier geboren. Mijn vader was nooit boos op zijn kinderen. Maar toen een van zijn jonge kinderen ongezien tot de studeerkamer van hun huis aan de Vecht was doorgedrongen en daar zijn prachtige boeken verscheurde, was hij razend. He-
550
IN MEMORIAM
laas kreeg mijn moeder de volle laag. Gelukkig duurde zijn boosheid niet lang want zo was mijn vader. In deze tijd ruilde hij zijn motor in een blauwe 'driewieler' waar hij zondags mee naar Mijdrecht reed om te gaan preken. Ik mocht vaak met hem mee en wanneer we met het hele gezin uit gingen mochten de 3 kinderen op de achterbak/hoedeplank liggen, want eigenlijk was er voor dat autootje maar plaats voor twee. In 1956 vertrok het gezin naar Monte Alegre in de staat Parana, Brazilië. Als dominee voor de Nederlandse kolonie en als missionaris - zendeling voor de Braziliaanse bevolking. Dat was een heel bijzondere periode uit zijn leven want hier kon hij zijn energie op alle fronten kwijt. Zowel kerkelijk als opbouwwerker maar ook thuis. In het timmeren van een bokkenkar of rondrijden in zijn gele jeep of oranje - witte combi bus. Hij was nooit te beroerd om voor iemand te rijden, of het nou een vrouw was die naar het ziekenhuis moest om te bevallen of om varkens en kippen naar de markt te brengen. Hij heeft altijd een grote band gehouden met de mensen uit de kolonie, toen hij 90 werd, toen ze 60 jaar getrouwd waren, bij zijn begrafenis… altijd waren er mensen waar ze zoveel mee hadden meegemaakt in Brasil. Na negen jaar in Brazilië gewerkt te hebben vertrok het gezin naar Nederland, waar ik als oudste al woonde om naar de middelbare school te gaan. Grootegast - Gerkesklooster Strobos waren zijn volgende gemeenten, maar ook was hij tegelijk een tijd consulent van Groningen Zuid. Dit zegt iets over mijn vader. Altijd in de weer, nooit was hem iets teveel. Die man was gewoon ijzersterk! Hij stond maar heel kort in het Groningse want na een paar jaar vertrok hij met zijn gezin naar Den Haag. Vooral mijn moeder zag hier erg tegen op want ze had net alles in huis en tuin op orde en nu moest ze weer van voren af aan beginnen. Maar mijn vader was onverbiddelijk: als God mij roept dan moet ik gaan. Dominee zijn is geen gewoon beroep maar een roeping. In Den Haag-West heeft hij met veel plezier en vreugde zijn werk gedaan totdat opnieuw, eind 1971 een beroep op hem werd gedaan. Kaapstad in Zuid-Afrika riep hem ditmaal. Het beroep werd in het gezin besproken. Dit zou wel een hele grote stap zijn voor hen, de dochter was verloofd en zou in Nederland achterblijven, de twee jongens zouden een opleiding of werk moeten vinden. Zou zijn vrouw, zonder rijbewijs en met zulke grote afstanden naar de winkel, zich kunnen redden. Zouden ze kunnen aarden? Ook hier gaf de roep van de kerk de doorslag. Men had hem daar nodig en God riep hem om dit werk te doen. En na het huwelijk van hun dochter vertrokken ze in 1972 naar Afrika. Achteraf gezien, zoals de vele dia’s laten zien, heeft mijn vader daar volop en met volle teugen genoten van het prachtige leven in Zuid-Afrika. Dit voelde goed, de ruimte, de natuur net als in Brazilië. Later concludeerden we met elkaar dat hij ook wel een ander beroep had kunnen kiezen. Net als zijn overleden tweelingbroer Freerk, de kunstschilder en operazanger. Ook vader was heel creatief en kon enorm goed zingen en was naast zijn heel serieuze en betrouwbare kant eigenlijk ook wel een beetje een avonturier, een vrijbuiter en een levenskunstenaar. Maar nee, hij wilde net als zijn vader dominee worden. En al die creatieve eigenschappen heeft hij goed kunnen gebruiken in zijn ambt als dienaar van God. Toen hij 63 jaar werd, besloten ze om naar Nederland terug te gaan. Samen, want de
IN MEMORIAM
551
jongens die inmiddels getrouwd waren zouden daar nog blijven. Inmiddels wonen beide met hun gezinnen ook weer in Nederland. Vader werd namens de kerk van Zeist geestelijk verzorgen in de Wijngaard en dat heeft hij nog een aantal jaren, zelfs na zijn 65e, mogen doen. In die tijd begon hij met schrijven. Zijn eerste boek was 'Gij hebt mijn rechterhand gevat', over hulp aan terminale patiënten. Daarna schreef hij toen hij met emeritaat was en zij naar Ermelo verhuisden nog de boekjes 'Pastorale pepernoten' en 'Pastorale pastilles' over zijn belevenissen als predikant. Het kinderboek dat hij zijn kleinkinderen beloofde te schrijven is er helaas nooit van gekomen. In Ermelo beleefde het echtpaar nog veel jaren met prachtige, persoonlijke hoogtepunten. Veel kleinkinderen en achterkleinkinderen werden geboren. Opa mocht het huwelijk van veel van zijn kleinkinderen bevestigen, zelf beleefden ze samen, als man en vrouw hier in Ermelo hun 50e, 55e en 60e trouwdag. Ook werd de 90e verjaardag van vader flink gevierd met veel mensen op het feest in de kerk. Bijgaande foto, waar hij zichtbaar en intens geniet, zijn van dat moment. Vader heeft nog heel lang in diverse gemeenten voorgegaan waarvan regelmatig in o.a. Sliedrecht. Totdat hij 83-jarige blaaskanker kreeg en daarvan, na een operatie, gelukkig helemaal genas. Toen was het genoeg geweest met zijn arbeid voor zijn Heer. Op zijn begrafenis, 3 oktober 2012 heeft ds. J. de Wolf gesproken over de tekst die mijn moeder en ik hadden uitgezocht toen mijn vader net een paar uur was overleden. Deze tekst is uit psalm 145: 2 Elke dag opnieuw wil ik U prijzen, Uw naam loven tot in eeuwigheid. Mijn vader, ds. D. Los, zette altijd graag de Here God en zijn werken centraal in zijn eigen leven, in zijn gezin, zijn bezoeken, zijn gemeentewerk en in zijn preken. En daar getuigt deze psalm ook van: een loflied op de grootheid en goedheid van de Here. En met dit getuigenis, waarin de Here God centraal staat en alleen Hem alle eer toekomt wil ik deze gedachtenis aan mijn vader, aan dominee Los, afsluiten. Trudy van der Boom-Los (dochter)