05
Jaargang 46 • Maandblad • verschijnt niet in juli en augustus Afgiftekantoor 2099 Antwerpen X - P509707 • Afzendadres: Guimardstraat 1 • 1040 Brussel
V l a a m s s e c r e ta r i a at va n h e t k at h o l i e k o n d e r w i j s
MEI 2015
in dit nummer De bomen en het BOS/ Katholiek onderwijs in Brussel , interview met Paul Yperman / Studiegeld tussen heilige koe en melkkoe / nieuwe www.gidsvoorbesturen.be
forum nr. 5 • mei 2015
Hoofdartikel De bomen en het BOS
In de kern Onderweg met en naar de andere … In dialoog met de grootstad Katholiek onderwijs in Brussel ‘Het is de logica zelf dat onze scholen in Brussel verbrusselen’ - Interview met Paul Yperman Vernieuwde mogelijkheden www.gidsvoorbesturen.be Diocesane jaarvergaderingen voor besturen 2015 Diocesane colloquia basisonderwijs Directiedagen 2014-2015 Wiskundedidactiek voor de basisschool Zuid-Afrika - Verslag werkbezoek VVOB Verlies en rouw Zin in onderwijs Het studiegeld tussen heilige koe en melkkoe Bij het huidig mutisme en immobilisme heeft niemand baat Rechtspositie hogeschoolpersoneel
Is verschenen
3 4 5 8 12 15 16 20 22 25 27 31
© Rob Stevens
l e k i t r a d f Hoo De bomen en het BOS
Sinds de goedkeuring door de raad van bestuur van het VSKO van de nota over bestuurlijke optimalisering en schaalvergroting (BOS) heb ik het genoegen gehad om hierover in gesprek te gaan met heel wat bestuurders en directeurs, uit basis- en secundair, gewoon en buitengewoon onderwijs. Dit deed ik vaak samen met secretaris-generaal Chris Smits tijdens diocesane bijeenkomsten voor bestuurders, of met directeurs op congressen, speciaal georganiseerde overlegmomenten of zomaar op een vergadering te Brussel of ergens te lande. Daarnaast kreeg ik via mail of brief heel wat feedback of werden vragen voor bijkomende informatie of beleidsvorming gesteld. Onze ronde van informatiedeling en gesprek is nog niet afgelopen, maar toch wil ik op basis van de vele reacties enkele krachtlijnen herhalen. Ze maken duidelijk waar het ons werkelijk om te doen is (ook al staat in de krant soms iets anders), zodat we door de bomen het BOS blijven zien. Vooreerst is ons belangrijkste oogmerk bestuurlijke optimalisering, het verhogen van de beleidskracht van onze besturen en hun scholen. Schaalvergroting staat in functie hiervan. Ook in de toekomst, in een sterk veranderde context, gaan we immers voor een krachtig aanbod van katholiek onderwijs. Ten tweede gaat het om bestuurlijke schaalvergroting, géén schoolvergroting. We streven helemaal geen mastodontscholen na, waar besturen vervreemd raken van hun personeel en leerlingen, en scholen van hun streek of buurt. De lokale school, met de directeur en zijn/haar team, blijft het centrum van ons onderwijs. Wel willen we de omstandigheden creëren waarin deze directeurs en hun team zich het meest optimaal kunnen kwijten van hun pedagogische kerntaak en niet te veel afgeleid worden door administratieve en niet-onderwijsgebonden beslommeringen – laat staan als loodgieter moeten tussenkomen in hun school. Naast het vastleggen van de krijtlijnen van het opvoedingsproject, neemt een beleidskrachtig bestuur verantwoordelijkheid op voor een passende bestuurlijk-beheersmatige en organisatorisch-logistieke ondersteuning van al hun scholen. Basisscholen en secundaire scholen worden hierbij op voet van gelijkheid behandeld. Voorts is het toekomstbeeld dat we voorhouden, niet helemaal nieuw. In een aantal plaatsen bestaat het schaalvergrote, geoptimaliseerde schoolbestuur reeds, en dit in een grote variëteit. Wanneer we verdere stappen zetten, is het daarom noodzakelijk om te leren, zowel van de good practices, als de bad practices (want die zijn er ook!). Een belangrijke les uit schaalvergroting in andere landen en sectoren, is bijvoorbeeld dat hoe groter de schaal is, des te meer er intern gedifferentieerd moet worden, om de betrokkenheid van eenieder te garanderen – een les die we zeker niet zullen vergeten. Laat er verder geen misverstanden bestaan over de betaalde bestuurders. Zij zullen de vrijwillige bestuurders helemaal niet wegdrummen, maar zullen onder hun verantwoordelijkheid, als gedelegeerd bestuurders de operationele en technische kant van het bestuurswerk op zich nemen, zodat de andere bestuurders zich met de grote lijnen van het bestuurswerk kunnen inlaten. Het gaat dan ook slechts over één à twee mandaten per bestuur, te benoemen en herbenoemen door ditzelfde bestuur. Eerder dan een bedreiging voor vrijwillige bestuurders zijn ze de garantie dat vrijwilligers ook in de toekomst met meer comfort beleidsmatig met scholen bezig kunnen zijn. Want onze scholen zullen altijd vooral vrijwillige bestuurders tellen. Ook financieel dient dit niet al te zwaar te vallen: een aantal middelen van de scholengemeenschappen kunnen hiervoor geheroriënteerd worden. Tenslotte zullen we een code van goed bestuur voor het geheel van het katholiek onderwijs uitwerken, aan te nemen door alle besturen die deel uitmaken van onze koepel. Naast krijtlijnen over checks and balances in het komen tot besluitvorming (onder meer ook over de rol van de gedelegeerd bestuurder), betreft dit onder meer taakafspraken over de wederzijdse betrokkenheid en verantwoordelijkheid van bestuurders en directeurs bij het beleid. Ook garanties voor een gelijke bestuurlijk-beheersmatige en organisatorisch-logistieke ondersteuning van alle scholen, die onder een bestuur ressorteren, mag niet ontbreken, ongeacht het feit of dit basis- of secundaire scholen zijn, gewoon of buitengewoon onderwijs. Uiteindelijk is het aan de besturen zelf om door de bomen het BOS te zoeken. We wensen hen hierbij heel wat beleidsvoerend vermogen toe. Vanuit het VSKO en de vicariaten staan we klaar om van dienst te zijn waar ondersteuning gewenst is, en werken we ondertussen verder aan enkele opvolgnota’s, om bijkomend richting te geven in de periode van overleg en besluitvorming die ons wacht. Lieven Boeve Directeur-generaal VSKO
IN DE KERN
onderweg met en naar de andere…
M
ei 2015. De meimaand wordt ook al eens de Mariamaand genoemd. Naar aloude Vlaamse gewoonte wordt de moeder van Jezus in deze maand vereerd aan allerlei (veld)kapellen en in verschillende bedevaartsoorden. Ook vele scholen kennen de traditie om in mei de figuur van Maria in de schijnwerpers te zetten, als patroonheilige van de school, of om andere redenen. Ze doen dit door een Mariabeeld centraal te plaatsen in de inkomhal of door op stap te gaan naar een of ander Mariaoord in de buurt. Sommige scholen gaan zelfs verder: ik ken er die met geëngageerde leerlingen (al of niet in de meimaand) naar Compostella of naar Lourdes trekken. Of de tocht naar een plaats dichtbij of veraf gaat, telkens blijft het een mooie uitdaging: niet alleen op het sportieve maar ook op het menselijke vlak. Men leert er elkaar op een andere wijze kennen en waarderen. Men vertelt onderweg aan elkaar dingen, die op andere momenten van het schooljaar een geheim blijven. Samen de pijn van blaren en van niet-meer-kunnen verbijten, blijft voor altijd in het geheugen geprent. Elk jaar ga ik zelf tijdens een weekend in de grote vakantie als begeleider naar Lourdes. Telkens ben ik er vanaf het eerste uur opnieuw onder de indruk van het gebeuren. Ik word er alvast getroffen door de bonte mix van jong en oud, die het heiligdom overspoelt. Maar meer nog inspireren mij de vele enthousiaste tieners en twintigers, die er van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat rolstoelen en ziekenbedden voortduwen, of er ander vrijwilligerswerk voor armen en minderbedeelden doen. Jonge mensen die een deel van hun vakantie opofferen om dienstbaar te zijn voor armen en zieken, dat vind ik meer dan bewonderenswaardig! Ze komen niet alleen uit Frankrijk. Geregeld ontmoet ik er ook Vlaamse jongeren, die er al of niet in schoolverband enkele dagen verblijven. Ik ben zeer dankbaar voor hun inzet en engagement. Voor hen is Lourdes geen verzamelplaats van bejaarden en extreme gelovigen op zoek naar onmogelijke mirakels. Neen, het is voor hen een realiteit, die zij in de school nooit echt kunnen ervaren, tenzij tijdens sociale stages of inzetdagen: de aanwezigheid van de gekwetste en kwetsbare mens. Tijdens deze dagen in Lourdes leren zij met een andere blik naar de werkelijkheid kijken: ja zelfs met de blik van Jezus.
In het evangelie ontmoette Jezus blinden, doven, lammen, kreupelen en zondaars. Jezus herleidde deze mensen nooit tot hun beperkingen. Hij zag telkens in de eerste plaats een mens die verlangde naar aandacht en vergeving en die riep: “Zie me staan! Hou van mij! Laat mij leven!” In Lourdes en de vele andere bedevaartplaatsen zoeken mensen niet naar onmogelijke mirakels, maar gebeuren er wel. Jong en oud worden er uitgedaagd om anders naar en voorbij de werkelijkheid te kijken. Men wordt er opgeroepen om naar Jezus te kijken en zich te laten raken door zijn manier van leven. Men hoort er als het ware de oproep: “Kijk naar elkaar en ontdek hoe iedere medemens een schreeuw is om liefde, een schreeuw om leven.” Iedere mens is kwetsbaar: of hij nu jong of oud is, ziek of gezond. Iedereen heeft nood aan de andere om voluit te kunnen leven. De jongeren in Lourdes laten de bejaarden en zieken leven door hun dienstbaarheid. Ze duwen de rolstoelen vooruit, terwijl ze met een glimlach luisteren naar het verhaal van de mensen in de rolwagen. De ouderen en zieken laten op hun beurt de jongeren voluit leven door het goede in hen naar boven te laten komen, door hen de kans te geven om heel concreet lief te hebben. ‘Kijken met de blik van Jezus’ doet hen een andere werkelijkheid zien dan deze die zij vaak alleen maar kennen via de media en het internet. In Lourdes wordt ons een blik op de hemel gegund doorheen de eenvoudige dienstbaarheid en aandacht van jonge mensen voor armen en zieken en doorheen de dankbare genegenheid die zij hiervoor mogen ontvangen. Deze ervaringen dagen hen daarna uit om in het leven van elke dag ogen en oren, hart en handen te openen voor het wonder van de concrete liefde. Door samen op weg te gaan, dichtbij of veraf, ontstaan wonderen van geloof, hoop en liefde. Geven wij in onze scholen jongeren voldoende kansen om deze wonderen te beleven? Het is een uitdaging, niet alleen in de meimaand of in vakantiemaanden, maar altijd weer opnieuw. Ik wens u van harte een fijne mei- en Mariamaand. Jan Vander Velpen VSKO-pastor
contactblad voor schoolbesturen, pedagogisch begeleiders directies en personeelsleden van het katholiek onderwijs
MAANDBLAD Verschijnt niet in juli en augustus VERANTWOORDELIJKE UITGEVER Lieven Boeve, directeur-generaal VSKO Guimardstraat 1 - 1040 Brussel EINDCOÖRDINATIE: Willy Bombeek EINDREDACTIE: Rita Herdies REDACTIELEDEN: Lieven Boeve, Willy Bombeek, Jan-Baptist De Smet, Isabelle Dobbelaere, Rita Herdies, André Janssens, Janwillem Ravyst, Chris Smits, Dimitri Vandekerkove, Marijke Van Bogaert
4
mei 2015
REDACTIEADRES: VSKO - Forum - Guimardstraat 1 - 1040 Brussel Tel.: 02 507 06 19 • Fax: 02 513 36 45 E-mail:
[email protected] - Website: www.vsko.be ABONNEMENT Jaarabonnement: 23,10 euro (inclusief BTW) 38,10 euro: buitenland. Te storten op rekeningnr. BE234-3502968-3191 van LICAP cvba, 1040 Brussel PRE-PRESS EN DRUK: Licap cvba, tel. 02 509 96 83 COVER: © VSKO/Maîtrise
in dialoog met de grootstad Katholiek onderwijs in Brussel
B
russel neemt een unieke plaats in binnen België, ook op het vlak van onderwijs. Tegelijk is het een laboratorium waarin voor het eerst de uitdagingen van de verstedelijking, die ook in andere steden opduiken, duidelijk werden. Brussel biedt dus ook lessen voor scholen in heel Vlaanderen. In een eerste artikel gaan we in de op de evoluties in het Brusselse onderwijs. Vervolgens hebben we een uitvoerig gesprek met Paul Yperman (CAIM Brussel) over de toekomstige uitdagingen. Brussel (de 19 gemeenten samen) is een groeiende stad. In 2020 zal het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (BHG) 1.230.636 inwoners tellen. Dat is een stijging met meer dan 15% ten opzichte van 2009. Brussel is ook een superdiverse stad: de meerderheid bestaat er uit allemaal minderheden. Die diversiteit neemt nog toe en vertaalt zich uiteraard naar de leerlingenpopulatie.
Uit die gegevens blijkt dat de Brusselse leerling in de loop van de jaren echt een Brusselaar geworden is. In het schooljaar 19901991 woonde de grote meerderheid van de Brusselse leerlingen buiten de stad, sprak ze thuis Nederlands en had ze een westerse achtergrond. Vandaag woont de overgrote meerderheid in de stad, spreekt ze thuis een andere taal dan het Nederlands en heeft ze een niet-westerse achtergrond.
het netto minder goed dan het Nederlandstalig onderwijs (zie o.a. de PISA-onderzoeken).1
Op school worden jongeren, leraren, ouders ten volle en voor het eerst geconfronteerd met een superdiverse omgeving.
100
Deze situatie zorgt voor een grote uitdaging ten aanzien van het Brussels onderwijs: een nijpend capaciteitstekort tegen 2020. De Franse en Vlaamse Gemeenschap vinden elkaar niet om aan deze situatie tegemoet te komen. De Franse Gemeenschap bespaart al jaren op onderwijs en de Vlaamse Gemeenschap voldoet niet aan de zogenaamde Brusselnorm die bepaalt dat de Vlaamse overheid instaat voor dertig procent van de gemeenschapskosten in de hoofdstad. Nochtans is onlangs door de OESO aangetoond dat investeren in onderwijs de gehele natie ten goede komt. Ongelijkheid fnuikt de economische groei van een land. Hoe ongelijker een land, hoe moeilijker het is voor de armste inwoners een diploma of vaardigheden te verwerven. Daardoor missen ongelijke landen economische groei. Voor België loopt de factuur op tot 3,3 procent van het bruto binnenlands product (13 miljard euro!).
80
Capaciteit en studieaanbod
De Vlaamse Gemeenschapscommissie (www. vgc.be) verzamelt al jaren de gegevens van de scholen en maakt bij de leerlingen een onderscheid tussen: • herkomst naargelang de woonplaats (binnen of buiten het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) • herkomst naargelang de culturele achtergrond (westers of niet-westers) • herkomst naargelang de gebruikelijke gezinstaal.
Investeren in Brussels onderwijs? Meer dan één uitdaging! Wat Brussel tot een kluwen maakt, is dat het op één grondgebied twee onderwijssystemen kent. Het overgrote deel van de jongeren zit immers niet in het Nederlandstalig onderwijs, maar in het Franstalig onderwijs (zie schema hieronder) en dat Franstalig onderwijs doet
60
40
78% 20
nederlands
frans
Het Agentschap voor Territoriale Ontwikkeling voorzag een toename van 45.000 jongeren voor de periode 2010-2020. Meer dan 9.500 plaatsen in het kleuteronderwijs, meer dan 20.000 plaatsen in het lager en 12.500 plaatsen in het secundair onderwijs. In elk geval is het zo dat het kleuteronderwijs de voorbije 25 jaar met 280% gegroeid is. Vandaag is er een tekort in het kleuter- en lager onderwijs. Van meer dan 1.500 kinderen was begin dit schooljaar niet geweten of ze nu in een school ingeschreven waren of niet. Van sommigen
0 Aandeel leerlingen in het Nederlands- en Franstalig onderwijs in Brussel
1 Benjamin Wayens, Rudi Janssens, Joost Vaesen, Het onderwijs in Brussel: een complex crisisbeheer, BSI-synthesenota, Brussels Studies 70, 2013
mei 2015
5
wordt vermoed dat ze ook vorig schooljaar geen school vonden. In het Nederlandstalig onderwijs waren ze alvast niet terug te vinden en het departement Onderwijs slaagt er vandaag niet in om de databanken van het Nederlandstalig onderwijs te toetsen aan die van het Franstalig onderwijs. Intussen hebben de ministers van Onderwijs van de beide gemeenschappen afspraken gemaakt om eindelijk werk te maken van de uitwisseling van administratieve gegevens. Als capaciteit in het basisonderwijs een acuut probleem is, dan stelt zich in het secundair onderwijs een probleem van geheel andere aard. Begin jaren negentig van de vorige eeuw kwam twee derde van de leerlingen secundair onderwijs van buiten de stad. Dat had te maken met de reputatie van het secundair onderwijs in de grootstad, een fenomeen dat zich ook in andere steden heeft voorgedaan en voordoet. Die leerlingen volgden meestal ook aso. Om die reden is twee derde van het studieaanbod algemeen secundair. Dat is niet altijd zo geweest, maar door de jaren heen is het tso en bso in Brussel in de verdrukking gekomen. (Gemiddeld volgt slechts ongeveer 45% van de leerlingen in Vlaanderen aso.)
6
mei 2015
Intussen echter is de verhouding totaal omgekeerd: twee derde van de leerlingen in het Brussels secundair onderwijs woont vandaag in Brussel zelf. Zijn dat allemaal aso-leerlingen? De kans is klein. De eigenlijke capaciteitsvraag stelt zich op twee niveaus: • Nog steeds komt één derde van de leerlingen secundair onderwijs van buiten de stad. Blijven zij voor het Brussels onderwijs kiezen? • Op welke manier slaagt het Brussels secundair onderwijs erin om een breder studieaanbod (ook tso-bso) aan te bieden aan de Brusselse leerling?
Werken in diversiteit stelt eisen aan leraren, opvoeders en directies en aan al wie op Brusselse scholen werkt.
Afhankelijk van hoe deze vragen in de toekomst beantwoord worden, zal zich voor het Brussels secundair onderwijs al dan niet een capaciteitsprobleem stellen.
De relatie met de Vlaamse en Brusselse overheden De focus die de gewestelijke beleidsverklaring voor de huidige legislatuur legt op onderwijs is opvallend. Letterlijk staat er te lezen2: “Het onderwijs is één van de doorslaggevende factoren in de maatschappelijke en economische ontwikkeling van een Gewest. Maar uiteraard is het onderwijs een gemeenschapsbevoegdheid en moet het dat ook blijven. Toch is het aangewezen dat het Brussels Gewest en de gemeenschapsoverheden samen nadenken over de toekomst van het onderwijs en de vorming door specifiek naar mogelijke nauwe samenwerkingsverbanden en synergieën toe te werken ten voordele van de inwoners van Brussel.” Het is niet de eerste maal dat het Brussel Hoofdstedelijk Gewest (BHG) zich op ‘gemeenschapspaden’ begeeft. Een eerste keer gebeurde dat toen minister Jean-Luc Vanraes 9 miljoen van de begroting 2011 wou uittrekken om in het basisonderwijs 3500 nieuwe plaatsen te creëren. Nu is de aanleiding de hoge werkloosheid die het BHG teistert: rond 2 http://www.parlbruparl.irisnet.be/wp-content/uploads/2014/07/regeerakkoord150714.pdf(blz. 5)
de 30% procent bij jonge mensen en ‘een niet-aflatende discriminatie bij aanwerving’. Het is vooral op dit laatste vlak dat minister Vanhengel, Voorzitter van het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC), belast met Onderwijs, Vorming, Begroting en Communicatie, actie verwacht van de aanbieders van onderwijs. Onderwijs is een noodzakelijke hefboom om ‘werk te maken van werk’. Het onderwijs en de Brusselse gewestelijke overheid zullen elkaar een eind tegemoet moeten treden om deze uitdaging adequaat aan te pakken. Dit laatste zal hand in hand moeten gaan met een beëindiging van de
voor de aso-leerling uit de Vlaamse Rand die kiest voor de hoofdstad?
Identiteit, diversiteit en personeelsbeleid De vraag naar identiteit in diversiteit weerklinkt dagelijks in het Brussels onderwijs. De katholieke dialoogschool is een oefenplaats voor samenleven in een wereld die ten voeten uit gekenmerkt is door veelheid, diversiteit en verschil. Onderwijs is tegelijkertijd een frontliniesector. Op school worden jongeren,
Enkele cijfers In Brussel leven 1.163.4861 mensen (01/01/2014). Er lopen meer dan 230.000 jongeren school in kleuter-, basis- en secundair onderwijs. 42.473 onder hen zaten op 1 februari 2014 in het Nederlandstalig onderwijs. Dat aantal vertegenwoordigt ongeveer 18% van het totaal aantal leerlingen. Dat zijn 12.317 kleuters, 15.791 lagere schoolleerlingen, 12.945 secundaire schoolleerlingen. In het buitengewoon onderwijs vinden we daarenboven 130 kleuters, 620 leerlingen in de lagere school en 670 in de secundaire school. Het katholiek Nederlandstalig onderwijs telt 5.445 kleuters, 7.534 lagere schoolkinderen en 7.452 secundaire schoolleerlingen. In de basisschool vertegenwoordigt dit een marktaandeel van een kleine 40% en in de secundaire school een kleine 57%.2 1 Zie http://www.briobrussel.be/ned/webpage.asp?WebpageId=306 2 Zie www.vgc.be
programmatiestop en de voor Brussel broodnodige hervorming van het secundair onderwijs. Maar ook de bestuurlijke schaalvergroting kan op dit vlak een aantal openingen creëren die de Brusselse leerling uiteindelijk ten goede zullen/kunnen komen. In elk geval stellen heel wat scholen zich vragen bij hoe hun toekomst er zal uitzien: moeten zij voluit kiezen voor de Brusselse leerling en zodoende ook het eigen studieaanbod fundamenteel in vraag stellen en/of moeten zij blijven gaan
leraren, ouders ten volle en voor het eerst geconfronteerd met een superdiverse omgeving. Het is een hele uitdaging jongeren daarbinnen kritisch-creatief te leren omgaan met wat eigen en met wat anders is, met wat verbindt en wat onderscheidt. Scholen en leraren hebben het niet onder de markt met die situatie. Hun identiteit is er één onder velen. Zij zijn niet langer dé norm, diversiteit is de norm. Die diversiteit brengt stevige uitdagingen met
zich mee. Het talenbeleid in Brusselse scholen is een klassieker. Het vraagt een grote spreidstand en een flexibele aanpak van de school en de leraren. Er is niet alleen de positie van het Nederlands als ‘schooltaal’ – in de betekenis van ‘taal die alleen op school wordt gebruikt’ – maar evenzeer de vaak taalarme omgeving waarin jongeren opgroeien. Daarnaast zorgen de verschillende kaders waarin leraren en leerlingen leven, denken en handelen regelmatig voor conflicten. Die conflicten monden dikwijls uit in tuchtprocedures. In het BHG werden in het Nederlandstalig secundair onderwijs in het schooljaar 2012-2013 175 leerlingen definitief uitgesloten. Dat is 1.9% van de totale schoolpopulatie. Dat percentage ligt fors boven het Vlaams gemiddelde van 0.6% en is met voorsprong het hoogste percentage in het gehele Vlaamse onderwijsveld. In het Franstalig Brussels onderwijs werden in het schooljaar 2011-2012 575 jongeren uitgesloten. Samengeteld gaat het om aanzienlijke aantallen en hopelijk betreft het hier niet de top van de ijsberg. Werken in diversiteit stelt eisen aan leraren, opvoeders en directies en aan al wie op Brusselse scholen werkt. Tegelijkertijd voelt slechts een beperkt aantal (jonge) leraren zich geroepen om in Brussel aan de slag te gaan en te blijven. De meeste leraren moeten overigens ‘geïmporteerd’ worden uit andere regio’s. De keuze voor het Brussels onderwijs is op die manier dikwijls een verplichte keuze, geen keuze van het hart. Het mag dan ook niet verbazen dat het verloop van leraren in Brusselse scholen groot is en dat legt een hypotheek op elk doelgericht personeelsbeleid. Bovendien is het Brussels lerarenkorps nog zeer weinig divers samengesteld.
Van Brussel naar Vlaanderen De komende jaren moet blijken of het Brussels katholiek onderwijs de dialoog met de grootstad wil aangaan. De verstedelijking van onze leefwereld laat vermoeden dat de uitdagingen waarmee we vandaag in Brussel - en ook al in andere Vlaamse steden - worden geconfronteerd, niet beperkt zullen blijven tot Brussel. De rand rond Brussel verstedelijkt verder en breidt zich in één stedelijke agglomeratie over Vilvoorde en Mechelen uit tot Antwerpen. Dezelfde beweging komt op gang over Ninove en Aalst richting Gent. Een hart voor Brussel is daarom meer en meer een hart voor Vlaanderen. Chris Wyns, stafmedewerker VVKSO
mei 2015
7
“het is de logica zelf dat onze scholen in brussel verbrusselen” interview over Brussel met Paul Yperman
P
aul Yperman is sinds 2014 voorzitter van het Comité van Afgevaardigden van de Inrichtende Machten (CAIM) in Brussel.
Het profiel van de Brusselse leerling is grondig veranderd op 20 jaar tijd. Wat zijn de gevolgen van dat veranderd profiel voor het Brussels onderwijs in het algemeen en voor het Nederlandstalig katholiek onderwijs in het bijzonder? Paul Yperman: Dat profiel is inderdaad fel veranderd en we lopen op dat vlak als katholiek onderwijs achter op het GO! Op dit moment neemt onze instroom vanuit de Vlaamse Rand sterk af. In het GO! is dat al veel langer zo. De statistieken van de VGC tonen dat ook aan. Er zijn twee gelijktijdige bewegingen: de instroom uit de Vlaamse Rand loopt spectaculair terug –de laatste vijf jaar gaat dat over 500 leerlingen minder die uit de Rand naar Brussel komen – en tegelijkertijd
zitten nu eenmaal in die context, verankerd in Brussel. Het is dus de logica zelf dat onze scholen in Brussel ‘verbrusselen’. Men kan betreuren dat jongeren niet meer van de Rand naar Brussel komen, maar we moeten er ons op instellen dat die beweging de komende decennia onomkeerbaar is. We moeten geen heimwee hebben, maar ons voorbereiden op de nieuwe situatie. Dat heeft natuurlijk veel effecten: de diversiteit van de leerlingenpopulatie, weinig van huize uit Nederlandstalige leerlingen, relatief weinig leerlingen die geen SES-leerlingen1 zijn. Als je naar Brussel-stad kijkt en naar de populatie, is dat de realiteit. Dat betekent dat wij onze manier van werken moeten aanpassen.
‘Er zijn zeer veel mensen in ons Brussels onderwijs die schitterend werk leveren, die fantastische ideeën hebben, maar die soms weinig draagvlak ervaren en daarmee aan de slag gaan.’
niet op een andere manier kunnen aanpakken. Er was het experiment van het Brussels curriculum: de eerste graad in drie jaar aanbieden i.p.v. in twee jaar. Het was daarbij de filosofie dat als 70% van de leerlingen hun zes jaar in zeven jaar of meer doen, het zinvol is om te zeggen: voor wie het wil, maken we er onmiddellijk zeven jaar van. Minder faalervaringen, een meer aangepast tempo, we halen onze eindtermen in zeven en niet in zes jaar ... Dat is geen succesverhaal geworden en dat heeft te maken met verschillende factoren. De weigerachtigheid van scholen om het te organiseren, bv. omdat de redenering is: als we dat doen, erkennen we dat we moeite hebben om de eindtermen te halen. Maar even goed het idee van ouders en leerlingen dat dit niet voor hen is en dat ze het wel in zes jaar zullen klaren. Dat is een typisch voorbeeld dat toont dat we in Brussel met ons katholiek onderwijs in het algemeen meer op één lijn moeten zien te geraken. Het blijkt zeer moeilijk om via overleg naar consensus te streven. Er wordt altijd gewerkt met een compromismodel, iedereen vanuit zijn eigen oplossing, en niet met een consensusmodel waarin samen naar één oplossing wordt gewerkt. Nochtans is het nodig om in de huidige omstandigheden meer in een consensusmodel te werken. We zouden daar sterker van worden. Is het ook niet zo dat leraren en scholen uitgaan van de veronderstelling dat de problematieken die zich stellen in het secundair onderwijs moeten opgelost zijn tegen het einde van de eerste graad?
zijn er 500 leerlingen meer die uit Brussel naar de Vlaamse Rand gaan. De Vlaamse Rand bekijken wij in verschillende schillen. Dat is in eerste instantie Dilbeek, Zaventem, Vilvoorde. In tweede instantie is dat, bv. ten westen van Brussel ook Asse, Aalst, Denderleeuw. Omdat de migratie van de Brusselse leerling tot daar gaat. Dat is een beweging die ongelooflijk snel gaat. Wie vroeger vanuit de Vlaamse Rand naar Brussel kwam, koos vooral voor de goede naam van het Brussels onderwijs in de aso-scholen. Vandaar het onevenredig grote aandeel aso. Dat is ook in andere grootsteden als Antwerpen en Gent te zien.
Sommigen durven al eens pleiten voor een Brussels onderwijs, met eigen eindtermen?
We moeten wel creatief nadenken of we dat
Kan het gevoel van niet te falen op andere manieren gerealiseerd worden in het Brussels onderwijs zonder af te stappen van de eindtermen?
Op zich is er niets mis mee dat Brusselse scholen Brusselse leerlingen bedienen. We
1 (nvdr) Socio-economische status (SES) geeft een indicatie van de economische en sociale positie van een individu of gezin in de samenleving.
Paul Yperman: Daar bestaat geen pasklare oplossing voor. We moeten wel rond de tafel gaan zitten om daar op een creatieve manier
8
mei 2015
Paul Yperman: Ik ben ervan overtuigd dat wij de eindtermen zoals ze vandaag in Vlaanderen bestaan op dezelfde manier voor Brussel moeten behouden. Ik ben absoluut geen voorstander van een soort Brusselse eindtermen. Dat zou nefast zijn voor het Brussels onderwijs. Een, dan loopt het helemaal leeg. Dan krijg je een ware uittocht uit Brussel naar Vlaanderen. En twee, kwalitatief zou dat rampzalig zijn.
Paul Yperman: Ja, maar dat is omdat de eerste graad finaal een soort hakbijl wordt. Zoals onderwijzers ervan overtuigd zijn dat ze op het einde van het eerste jaar moeten kunnen lezen en schrijven en optellen en aftrekken. Dat is een cesuur die we onszelf opleggen en die voor sommige leerlingen nefast is.
over na te denken. Wij zijn gewoon van anderstaligheid of meertaligheid als een nadeel te zien in ons onderwijs. Wij zeggen eigenlijk dat dat een ‘uitkomsten vertragende factor’ is. Ik ben ervan overtuigd dat dat ook een ‘uitkomsten bevorderende factor’ kan zijn. Wij zetten in Brussel gigantisch veel in op talenbeleid, daar zit veel expertise. Maar wij zijn ervan overtuigd dat wij eerst en vooral - en uitsluitend - moeten inzetten op het Nederlands. Dat is overigens niet alleen in Brussel zo, dat is een typisch Vlaams fenomeen: wie geen Nederlands kent, kan niet mee. Er zijn onderwijssystemen in Europa, ik denk aan Oostenrijk bv., waar eerst wordt ingezet op een zeer goede beheersing van de moedertaal. Dat is belangrijk om in de hersenen verbindingen te leggen en om een goede grip op de werkelijkheid te krijgen. Daar is taal belangrijk voor. Eigenlijk is dat stap 1 en pas als we zien dat dat goed zit, zetten we in op stap 2, de tweede taal, of zoals in ons geval dikwijls de derde taal, het Nederlands. Daar worden absoluut geen slechte resultaten mee geboekt. Dat betekent natuurlijk dat je je cesuur zet op het einde van de rit terwijl wij al een cesuur op het einde van het basisonderwijs zetten: een getuigschrift of niet. We zien dat er zo al een gigantische schoolachterstand wordt opgebouwd in het basisonderwijs. Hoe pakken we dat aan? We botsen daar wel op een stevige muur in onze regelgeving. En in de huidige politieke constellatie ziet het er niet naar uit dat we daar snel verandering in kunnen brengen. In elk geval zouden we het best eens volledig out of the
box denken. In andere landen pakken ze meertaligheid op geheel andere manier aan. Het is vreemd dat we al jaren met talenbeleid bezig zijn in Brussel en dat het pas sinds een paar jaar is dat die ideeën over het belang van de moedertaal weer een plaats krijgen, na de stille dood van OETC (Onderwijs in eigen taal en cultuur). Paul Yperman: OETC is tijdens de vorige legislatuur volledig afgeschaft. Er waren nog twee scholen in Brussel. St.-Jan Berghmans en één in het GO!. Er is te weinig onderzoek gebeurd naar de effecten ervan. Bovendien migreert de Brusselse populatie ook binnen Brussel. In St.-Jan is men met OETC begonnen omdat er een grote Spaanse populatie rond de school woonde. Dat zat ingebed in de buurt. Die mensen zijn daar verdwenen, maar OETC in het Spaans is gebleven met als gevolg dat leerlingen van over heel Brussel naar St.Jan kwamen voor dat onderwijs. We zijn daar nooit flexibel mee omgesprongen. Want dat is één van de uitdagingen natuurlijk, Brussel is een superdiverse stad maar binnen die diversiteit groeit ook de diversiteit. Dat maakt het moeilijk om in onderwijs de moedertaal te valoriseren. Er zijn veel verschillende talen. Paul Yperman: Plus de band met de thuisomgeving. In die zin moeten we meer uit onze schoolomgeving komen dan we dat vandaag doen.
U bedoelt dan de brede school. Paul Yperman: Ja, en ook rond huiswerkbegeleiding werken. Want eigenlijk is er in veel gezinnen geen schoolcultuur zoals wij verwachten. Ons onderwijssysteem gaat ervan uit dat kinderen nog veel thuis doen. Het is duidelijk dat onze schooldag niet eindigt als de school stopt. De doorsnee leraar vindt niet dat het dan gedaan is. Dan begint er een nieuwe schooldag die zich thuis afspeelt. Vele gezinnen – uit andere culturen – die dat niet kennen, kunnen dat niet inschatten, laat staan dat ze het kunnen valoriseren. Dus ofwel draaien wij in Brussel een schooldag niet tot halfvier of vier maar tot vijf uur of later, maar dan is het ook gedaan; ofwel blijven wij bij de huidige indeling, maar dan zetten we wel in op de huiswerkbegeleiding van bepaalde leerlingenpopulaties. Hoe moeten ze daarmee omgaan? De leerling in kwestie, maar ook de ouders. Dat zijn dingen waar we moeten over nadenken. Lk Niet het zoveelste experiment maar echt massaal en en bloc inzetten op oplossingen die hun deugdelijkheid reeds bewezen hebben. Hebben Brusselse scholen daar de middelen voor? Paul Yperman: Aan middelen ontbreekt het niet in Brussel. Soms heb ik het gevoel dat men in Brussel met die middelen steeds meer van hetzelfde doet. Men kiest bijvoorbeeld altijd weer voor kleinere groepen maar men doet binnen die kleinere klassen hetzelfde, dezelfde problematieken maar in een kleiner aantal zonder de verhoopte resultaten. Terzelfdertijd toont onderzoek aan dat klasgrootte een marginaal effect heeft op leeruitkomsten. Op een bepaald moment bereik je een verzadigingspunt - en dat is bereikt - en dan verbetert de uitkomst niet meer. Wat huiswerk betreft, valt op dat overal in Brussel de begeleidende initiatieven boomen en dan nog kunnen ze de toevloed van kinderen niet aan die naschools in huiswerkgroepen worden opgevangen. Weinigen stellen zich daar vragen bij. De vraag naar huiswerkbeleid wordt niet gesteld. Paul Yperman: Dat is waar. Huiswerk geven zit erin van oudsher, maar is dat nodig? Ik heb daar geen antwoord op. Dat is één van die dingen die we in vraag moeten durven stellen. Want eigenlijk kunnen we nu bezwaarlijk stellen dat we schitterende resultaten boeken, gelet op de doorlichtingsresultaten van onze Brusselse scholen. We zitten met een moeilijke problematiek, maar is dat geen reden te meer - als je ziet dat de klassieke
mei 2015
9
recepten onvoldoende werken - om na te denken over andere recepten? Maar dan altijd samen! Er zijn zeer veel mensen in ons Brussels onderwijs die schitterend werk leveren, die fantastische ideeën hebben, maar die soms weinig draagvlak ervaren om daarmee aan de slag te gaan. Ik denk dat we daarin moeten investeren. Brussel blijft ook groeien. Welke uitdagingen brengt dat met zich mee voor onze scholen, basis en secundair, gewoon en buitengewoon? Paul Yperman: Dat is echt een tikkende tijdbom. Als je het toenemend aantal leerlingen bekijkt zoals dat vandaag opschuift van kleuter naar lager onderwijs en dat tegen 2017 ongeveer in het eerste jaar secundair zal aanbelanden, kan je bezwaarlijk zeggen dat we dat tot nu netjes aangepakt hebben. We hebben wat capaciteit verhoogd, maar tegelijkertijd hebben we er geen flauw benul van waar leerlingen die finaal niet ingeschreven raken, terechtkomen. Gaan die naar het Franstalig onderwijs? Dat weten we niet. We weten wel dat ze niet in de Vlaamse Rand zitten. We weten ook dat sommigen wellicht thuis zitten want die komen zich het jaar daarop nog eens inschrijven. Dan geraken ze dikwijls weer niet binnen. Wij vinden het blijkbaar normaal dat we in een beschaafd land onderwijs als een basisrecht niet kunnen garanderen. Ik vind dat erg. Dan spelen we als katholiek onderwijs een zwakke partij. Dat heeft natuurlijk ook te maken met het grote aantal, vooral ook kleine, schoolbesturen. We zitten met een systeem waarin het katholiek onderwijs veel geld krijgt van de overheid, zeker in vergelijking met het buitenland. Maar wie capaciteit wil uitbreiden, zit altijd met het eigen aandeel in die investering. Voor sommige schoolbesturen is dat niet haalbaar. Bovendien vragen sommigen zich af , een oeverloze discussie tijdens de vorige legislatuur, of het wel aan het Nederlandstalig onderwijs is om alle inspanningen te doen? Moet dat niet gecoördineerd met het Franstalig onderwijs? Wat is ons percentage? Is dat 30% of maar 5 à 10% omdat er niet meer Nederlandstaligen zijn? Dat laatste zou echt een verarming zijn, want dan zeggen wij dat Nederlandstalige scholen alleen bestaan voor Nederlandstaligen. Dan ga je uit van de veronderstelling dat die 90 à 95% dan Franstaligen zijn. Paul Yperman: Wat in Brussel absoluut niet zo is. Als je kijkt naar de thuistalen dan is dat gemengd, met het Engels in volle opmars. Op den duur voelen zelfs de Franstaligen zich
10
mei 2015
geminoriseerd. We leven in een zeer diverse stad en we moeten dat aanvaarden en ermee aan de slag. We kunnen het niet maken dat wij alleen Nederlandstalige scholen voor Nederlandstaligen maken, dat is een ontkenning van wat Brussel is en een ontkenning van onze opdracht als katholiek onderwijs in een stad als Brussel. Dat maakt het allemaal zo complex. Ik hou mijn hart vast als wij capaciteit moeten bijleveren in het secundair onderwijs en hoe we dat gaan aanpakken. Ik hoop dat dat in een iets geslotener slagorde zal zijn dan dat we dat in het basisonderwijs hebben gedaan. We hebben het voordeel dat we daar met minder schoolbesturen zitten. Ik vind in alle geval niet dat we ons kunnen permitteren niets te doen. Zal de bestuurlijke schaalvergroting zelf dat dan vergemakkelijken? Waar zal het van afhangen? Paul Yperman: Ik denk niet dat dat in Brussel een grote rol zal spelen. We zitten in het secundair onderwijs eigenlijk al op één of twee na met grote schoolbesturen. St. Goedele is een bestuur dat op het vlak van capaciteitsuitbreiding reeds performantie getoond heeft. Daarnaast een aantal grote congregaties: de zusters van Vorselaar, de Annunciaten, de Salesianen, de Jezuïeten, Scheppers,… dat zijn geen kleine besturen. Eigenlijk moet je daar niet veel heil verwachten van bestuurlijke schaalvergroting. Die is de facto gerealiseerd. En de samenwerking dan? Paul Yperman: Dat is de uitdaging. In het regeerakkoord van de VGC staat dat ze geld vrijmaken voor twee nieuwe secundaire scholen. Een voor het officiële net en één voor het vrije net. Voor het vrije net zou dat bij voorkeur in de gemeente Schaarbeek zijn. De vraag is of we niet met verschillende besturen samen dat initiatief kunnen nemen. Een nieuwe secundaire school opstarten is immers van een andere orde dan een nieuwe basisschool beginnen: de normen liggen hoger, de investeringskost is groter. Het zou een unicum zijn in Vlaanderen, maar het zou onze draagkracht ernstig vergroten. Een ander aspect is ons studieaanbod. Als onze populatie verbrusselt, moeten we ons studieaanbod daaraan aanpassen. Dan moeten we samen met Actiris en werkgevers kijken waar de knelpunten zitten. Indien nodig moeten we de omslag maken van al dat aso naast elkaar naar een veel evenwichtiger gespreid aanbod.
Brussel is ook zeer uitgestrekt. Maakt dat het niet moeilijk om verbinding en betrokkenheid te krijgen tussen de verschillende scholen? Paul Yperman: Vandaar dat we in al onze denkoefeningen Brussel opsplitsen in verschillende polen. De leerlingenmobiliteit in het secundair onderwijs is binnen Brussel niet klein. Wanneer we inplanten en aanbod herschikken, moeten we rekening houden met de grote assen van het openbaar vervoer, met de metro… Dan is de Verheydenstraat aan het Weststation bv. een schitterende locatie aan één van de metroknooppunten van Brussel. Is het belangrijk dat wij ons blijven richten op de aso-leerling van buiten de stad en, als wij ons aanbod uitbreiden, op de tso-bso leerling van buiten de stad? Paul Yperman: Ik denk niet dat we ons daar in de eerste plaats moeten op focussen. Leerlingen gaan van de Vlaamse Rand niet meer massaal naar Brussel komen. Om te beginnen zijn er in de brede rand rond Brussel veel scholen die vroeger alleen een lagere cyclus hadden, uitgebouwd tot volwaardige zesjarige scholen. Die trekken veel leerlingen aan en mensen uit Vlaanderen hebben nu eenmaal de neiging niet voor Brussel te kiezen als ze niet in Brussel moeten zijn. We moeten ons dus niet al te veel illusies maken dat we die mensen nog naar de stad zullen krijgen. De beleidsbrief van de Brusselse Gewestregering hecht veel belang aan onderwijs. Het Gewest waagt zich daarmee op het terrein van onderwijs, een gemeenschapsmaterie. Voor wie in Brussel woont of met Brussel vertrouwd is, wekt dat geen verbazing. Hun bekommernis vertrekt bij de grote groep jonge werklozen. Hoe kunnen wij aan dat gesprek deelnemen? Paul Yperman: Wij hebben de morele plicht om daaraan deel te nemen. De Brusselse populatie is een jonge populatie. Dat brengt heel wat uitdagingen met zich mee en als katholiek onderwijs kunnen wij daar niet onverschillig tegenover staan. Dat moet! Als je dat doet, moeten wij ons niet meer de vraag stellen of wij nog inspanningen moeten leveren om jongeren uit de Vlaamse Rand naar de stad te halen. Dan gaat je natuurlijk engagement naar de context waarin je je bevindt. En dat betekent voor sommige van onze scholen een gigantische omslag in hun manier van denken. Je moet niet onoordeelkundig het roer omgooien, maar je moet natuurlijk wel het schip van richting veranderen. Anders ben je gedoemd om te verdwijnen. Je kan dan wel zeggen dat je strijdend
ten onder bent gegaan, je kan je evengoed afvragen waarvoor je dan gestreden hebt? We hebben hier al een voorbeeldschool die ten onder gegaan is omdat ze veel te laat geprobeerd heeft om een omslag te maken. Ik denk dat we uit die geschiedenis onze lessen moeten leren. Ik heb dikwijls het gevoel dat de Brusselse politiek het katholiek onderwijs verwijt dat we ons daarin te weinig engageren. Dat wij die maatschappelijk dwingende opdracht onvoldoende ter harte nemen. Misschien hebben ze wel gelijk.
‘De Brusselse populatie is een jonge populatie. Dat brengt heel wat uitdagingen met zich en als katholiek onderwijs kunnen wij daar niet onverschillig tegenover staan.’ Wat mogen wij dan verwachten? Paul Yperman: Wij moeten als gelijkwaardige partners in alle openheid en transparantie met mekaar aan tafel kunnen zitten en minder binnenskamers regelen. De openheid moet dan van alle kanten komen. Dat is een kwestie van vertrouwen. Het vertrouwen tussen onze scholen onderling is ook niet zo groot. Ik denk dat het een eerste opdracht is om dat te proberen herstellen en op te bouwen, met name tussen de school, de mensen die het doen, en de bestuurders, de mensen die het mee mogelijk moeten maken,. De identiteit van onze scholen staat onder druk, schoolbesturen en directies maken zich daar zorgen over. Kan het concept katholieke dialoogschool daarop een antwoord bieden? Paul Yperman: Ik denk dat je in Brussel de facto niets anders kan zijn dan een dialoogschool. Met de populatie die er op de schoolbanken zit, lukt het niet op een andere manier. Katholieke godsdienst geven kan alleen in dialoog met andere godsdiensten, door de diversiteit van de leerlingen. Dan heb ik het over dialoogschool zijn. Een katholieke dialoogschool zijn, betekent dat je nog een kern van mensen hebt die vanuit die eigen identiteit en dat katholiek zijn kunnen spreken. De vraag is of we die kernen nog in vol-
doende mate hebben in onze scholen, bij onze leraars, directeurs en bestuurders? Want als die er niet is, is het de vraag of je in staat bent om de dynamiek van de katholieke dialoogschool te realiseren. Dan kan je een dialoogschool zijn maar of je ook een katholieke dialoogschool zal zijn, dat weet ik niet. Het grote gevaar is dat je daarop kapot loopt. Ik kijk dan naar de populaties van leraren en directeurs in onze scholen en dat is geen verwijt maar een realiteit. Zeker omdat in het concept van de katholieke dialoogschool je eigen identiteit wordt bevraagd. Een grote uitdaging. Over het personeel. Katholiek of niet, ze zijn moeilijk te vinden. De meeste leraren worden geïmporteerd, zijn ‘migrant’. Hoe kunnen we aan deze uitdaging tegemoet komen? Paul Yperman: Niet door ze meer te betalen, zoals ooit werd geopperd. Daarmee kan je geen mensen aantrekken en hier houden, of toch zeker niet diegenen die je hier wil houden. Ik denk wel dat we veel jonge en beginnende leraren onvoorbereid voor de klas gooien. Die leraren weten wel dat het anders wordt, maar zij zijn niet voorbereid op die dagelijkse realiteit. De praktijkschok is voor andere leraren elders al moeilijk, in Brussel stelt zich een veelvoud aan uitdagingen en mensen voelen zich daar machteloos tegenover, alleen gelaten soms. Eigenlijk moeten we meer inzetten op ondersteuning en hen op weg helpen en ervoor zorgen dat ze zich daar goed in voelen. Al te vaak wordt over Brussels onderwijs gedacht vanuit een soort ‘verliesscenario’: er is niets meer, wat heb ik hier nu aan potentieel in mijn klassen zitten? Men kijkt veel te veel vanuit die bril en te weinig vanuit de kansen die er zijn. Denken in termen van deficit? Paul Yperman: Inderdaad. Wanneer je terechtkomt in een school die zo denkt, die zegt ‘we verliezen onze leerlingen uit de Vlaamse Rand, de ‘goeden’ komen niet meer’, hoe wil je dan dat een beginnende leraar zich anders instelt? Die wordt in dezelfde retoriek en manier van denken gevat en dan is een vertrek voor zo’n leraar een reële optie. Het gaat over het aanvaardingsproces dat Brussel Brussel is. Zoals we dat nodig hebben voor onze scholen, hebben we dat ook nodig voor onze leraren. En als onze scholen het niet hebben, moeten we niet verwachten dat onze leraren het hebben.
Nergens worden zoveel leerlingen definitief uitgesloten als in Brussel. 1.9% van de leerlingen. 56% onder hen hebben een laagopgeleide moeder. Een steeds groter wordend probleem. Hoe moeten we dat aanpakken? Paul Yperman: Dat heeft te maken met al het voorgaande. Als de school en de leraren zich niet goed voelen bij wie daar op de schoolbanken zit, dan kom je uit bij wat onderzoek overal aantoont. Lage verwachtingen leiden tot lage resultaten en hoge verwachtingen tot hoge resultaten. Als je voor de klas staat zoals wij eerder schetsten, dan zijn de verwachtingen ten aanzien van de leerlingen soms te laag. Zo voed je de frustratie. Op de duur zit je in een vicieuze cirkel. Als een puber zich niet geapprecieerd voelt en inhoudelijk tegen de muur loopt ,ontploft de ketel. En als de context in zijn totaliteit al moeilijk is, grijpt de school sneller naar het middel van de definitieve uitsluiting. Als je een leerbedreigende en moeilijke klas hebt, dan haal je er de meest bedreigende leerling uit. Er zullen steeds redenen zijn voor een uitsluiting, maar de vraag is: waarom komen zoveel leerlingen op dat punt? Onze eigen kijk als school en leraar kan dit proces versterken. Als afronding. Wat kan of moet Vlaanderen doen voor Brussel en op welke manier heeft Brussel een signaalfunctie voor Vlaanderen? Paul Yperman: Ik denk dat Vlaanderen aan Brussel reeds veel middelen geeft. Daar mogen wij niet over klagen. Ik zou ook niet graag hebben dat het wordt teruggeschroefd. Maar ik vind wel dat we er moeten in slagen met de middelen die we krijgen, betere resultaten te boeken. Dat we niet nog eens extra moeten vragen. We krijgen ruim en daarmee moeten we het doen. We moeten fair zijn. De return die wij aan Vlaanderen kunnen geven, is dat we onze expertise, opgebouwd in moeilijke omstandigheden, delen met Vlaanderen. Want allicht komt de dag dat ze die daar ook meer dan nodig zullen hebben, we worden met dezelfde problemen in almaar meer regio’s geconfronteerd. Dat zou een mooie deal zijn. Dan moeten wij er in Brussel werk van maken om out of the box te denken. Om onderwijsvernieuwend te werken, hebben we geen nieuwe regelgeving nodig. Er wordt veel geklaagd over onze regelgeving dat ze veel te detaillistisch zou zijn, maar eigenlijk laat ze veel toe. We moeten dus de uitdaging aanpakken en niet langs de kant zitten klagen. Interview Chris Wyns
mei 2015
11
vernieuwde mogelijkheden www.gidsvoorbesturen.be
I
n april 2013 verscheen de Gids voor besturen, een basisnaslagwerk voor elke bestuurder. Complementair kon vanaf dan elke bestuurder ook de digitale E-gids raadplegen. Vanaf april 2015 verschijnt de digitale E-gids in een nieuw kleedje, geactualiseerd en gestroomlijnd met de website besturen.vsko.be. Ontdek in dit artikel de vernieuwde mogelijkheden. Menig bestuurder is reeds in het bezit van de gids voor besturen. Dit handig boekje kan nog steeds aangekocht worden. Voor 17,50 euro krijgt u als bestuurder een kernachtige bundeling van alle beleidsdomeinen bij het bestuurswerk voor scholen en/of internaten. Voor veel bestuurders is dit boek dan ook hét naslagwerk dat ze steeds bij de hand hebben. De digitale versie ‘de e-gids of de elektronische gids’ wijst de weg naar actuele en meer uitgebreide informatie op de websites van o.a. het VSKO, zijn Verbonden en Diensten alsook naar de reglementering rechtstreeks gelinkt via de website van departement Onderwijs en Vorming. Deze e-gids is ondertussen grondig geactualiseerd en vernieuwd. De toegankelijkheid werd vergroot en de indeling geoptimaliseerd. Op deze website besturen.vsko.be kan u ook de Gids voor besturen online raadplegen via de rechtstreekse link op de openingspagina van de website. Dringend tijd voor een grondige verkenning!
toets bevindt zich onderaan links op uw klavier, de toets F5 bevindt zich helemaal bovenaan op uw klavier)
Hoe de e-gids consulteren?
Het topmenu
Vanuit de website besturen.vsko.be klikt u in de rechtermarge in de rubriek “Snelmenu” het eerste punt “E-gids” aan. Het Snelmenu bevindt zich onder de vormingskalender.
De rode balk (zie afbeelding links onder) die het hoofdmenu of de menubalk is verwijst je door naar de vijf delen van de website. Deze vijf delen vallen samen met de indeling van het boek, Gids voor besturen.
Een tweede mogelijkheid is rechtstreeks in de adresbalk van de browser van uw computer www. gidsvoorbesturen.be intypen of nog korter gewoon gidsvoorbesturen.be De derde mogelijkheid is in een zoekmachine “gids voor besturen” intypen en uit de lijst van voorgestelde links meteen de juiste link kiezen. Zo komt u op de startpagina terecht. Wie tot op heden de e-gids al regelmatig gebruikte, kan bij het surfen naar www.gidsvoorbesturen.be mogelijk nog op de oude (blauwe) schermen terechtkomen. Om naar de vernieuwde e-gids over te gaan dient u dan eenmalig het cache-bestand van uw internetbrowser te vernieuwen. Dit doet u door TEGELIJKERTIJD op de toetsencombinatie CTRL + F5 te drukken. (De CTRL
Via het topmenu ( de bovenste grijze zone) kunt u meteen doorklikken naar de website van de Dienst besturen of naar de VSKO gerelateerde Verbonden en Diensten. Via bestellen komt u op de bestelpagina terecht, waar de publicaties van de Dienst besturen in de etalage staan.
Enkele nuttige tips Op nevenstaand scherm markeerden we vier aandachtspunten. 1. Inloggen doet u met uw persoonlijke inlogcode als bestuurder. Mocht u deze nog niet hebben of vergeten zijn dan kan u via
[email protected] deze aanvragen.
Het topmenu. De rode balk die het hoofdmenu of de menubalk is verwijst je door naar de vijf delen van de website.
12
mei 2015
2. Via deze menubalk surft u snel door naar een van de vijf delen van de website die samen gaan met de vijf hoofdstukken van de Gids voor besturen. Dezelfde indeling vindt u ook in het submenu onder deze menubalk. Door op een van de vijf woorden te klikken gaat u meteen naar de juiste webpagina.
Daar kunt u verder dit deel van de e-gids stap voor stap verkennen. (zie verder) 3. Hier kunt u een zoekterm ingeven. Dan verschijnen alle gelinkte artikels en pagina’s op het scherm. Mochten de zoekresultaten niet aan uw verwachting beantwoorden, geef dan een kortere of een langere zoekterm in. Probeer bijvoorbeeld eens na elkaar “functie” en dan “functiebeschrijving” of “bestuur” en daarna “deugdelijk bestuur”. In de nabije toekomst integreren we ook een geïndexeerde zoekfunctie met vooraf gedefinieerde begrippen. Er is ook verschil tussen het aangemeld of afgemeld zoeken. U zult geen toegang hebben tot afgeschermde zoekresultaten wanneer u niet bent aangemeld. Daarom logt u best altijd in bij het bezoeken van de website. 4. Via dit snelmenu kan u vlug naar andere toepassingen. Hier merkt u ook de vlotte integratie van deze website met de website van de Dienst besturen en de nieuwsitems en nieuwsbrieven die specifiek voor bestuurders opgemaakt worden. Ook het vormingsaanbod kan u vlot via deze snelrubriek raadplegen. Deze rubriek heeft ook op alle webpagina’s een vaste plaats in de rechtermarge. Hebt u een vraag, zag u een link die niet meer werkt of een document dat niet meer recent is, klik dan op “Vragen”. Zo meldt u dit meteen aan de medewerkers van de Dienst Besturen die dit kunnen oplossen.
De vlotte integratie van beide websites kan u soms ook wel eens parten spelen en u misschien het gevoel geven dat u niets meer terugvindt. Kijk in dat geval even naar het topmenu waar naast het VSKO-embleem staat aangegeven op welke website u zich bevindt: hetzij de website van de Dienst besturen; hetzij de website van de e-gids.
rubriek “bijkomende informatie”. Door het aanklikken van een dergelijke rubriek krijgt u alle aan deze rubriek gebonden documenten. Neem dus zeker de tijd om de rubrieken van uw voorkeur grondig te verkennen! Deze manier van werken is op meerdere pagina’s van de website toegepast.
Alle info over één beleidsdomein De bestuurder die een specifiek beleidsdomein volgt, zoekt wellicht op een ander manier zijn weg op de website. Stel dat u als bestuurder vooral het financieel beleid volgt. Op de e-gids surft u dan via de rode horizontale balk naar “beleid”. Na het aanklikken verschijnen de acht vertrouwde beleidsdomeinen. Aansluitend klikt u op financieel en materieel beleid. Onderstaand scherm verschijnt. Naast vijf subrubrieken in het snelmenu daagt ook nog het woord financieel beleid onder het kader op.(zie rode pijl in bovenstaande afbeelding) Door verder te klikken op “financieel beleid” krijgt u aanvullende documenten te zien in de rubriek “Bijkomende informatie” die niet gekoppeld zijn aan de vijf rubrieken of bij meerdere rubrieken passen. De vijf rubrieken uit het snelmenu verschijnen ook onder de
TIP… Bent u even de weg kwijt? Ga dan via de browser (pijltjes links naast de adresbalk) terug naar de vorige pagina’s tot u weer op de pagina van uw keuze terecht komt! Of kijk even na op welke website u zich bevindt (Dienst besturen of de E-gids)
Meer informatie dan verwacht? Het kruimelpad helpt! Surf even mee via volgende stappen: Klik op beleid, aansluitend financieel en materieel beleid en kies nu voor materieel beleid. Dan verschijnt bovenaan onder de rode balk volgend kruimelpad: U bent hier: Home»Beleid»Financieel en materieel beleid»Materieel beleid Dergelijk kruimelpad knippen en plakken in een browser of document geeft meteen voor de bestemmeling de juiste locatie weer en maakt het extra handig om uw medebestuurders vlot de juiste link te bezorgen. U kan ook het kruimelpad gebruiken om naar een vorige pagina terug te keren. Probeer dit bijvoorbeeld door in opgegeven kruimelpad te klikken op “Financieel en materieel beleid” of op “beleid”. Klikt u op “Home” dan komt u terecht op de startpagina van de E-gids.
mei 2015
13
Documenten in preview
Overal raadpleegbaar?
Door op de link materieel beleid te klikken en vervolgens naar beneden te scrollen maakt u kennis met een volgende verbetering op de website.
De vernieuwde e-gids is net zoals de andere websites van het VSKO geoptimaliseerd zodat hij op verschillende devices of bronnen vlot raadpleegbaar is . Naast de klassieke pc of laptop is de website ook zeer vlot bruikbaar via i-pad of tablet en smartphone. Een positieve wending, want zo kan u steeds raadplegen en opzoeken wat u nodig heeft!
Met een zogenoemde preview verschijnen verschillende gerelateerde documenten zoals bijvoorbeeld “model erfpachtovereenkomst”. Met een klik op deze preview (en na aanmelding) ziet u meteen of de inhoud van het document beantwoordt aan uw verwachtingen. Telkens verschijnt de eerste pagina als schermafdruk. Dit maakt nodeloos downloaden overbodig en helpt u vlot de juiste documenten raadplegen.
Alles op één plaats? Op de website gidsvoorbesturen.be vindt u ook op de openingspagina steeds het recentste FORUM-nummer en de recentste versie van Leeftocht. Door op de afbeelding ervan te klikken kan je deze meteen downloaden. Even handig is de link om oudere nummers te raadplegen. Met de links in het Snelmenu naar de vormingskalender, de nieuwsitems en de nieuwsbrieven lijkt het dat praktisch alle informatie voor bestuurders vanuit deze website kan geraadpleegd worden. De moeite waard dus om de website als startpagina in te stellen of toe te voegen aan uw “favorieten” of als “bladwijzer”.
14
mei 2015
Van boven naar onder ? Van links naar rechts… Tot slot willen we nog even het onderste deel van de website de zogenaamde “footer” in de kijker plaatsen. Daartoe dienen we volledig naar beneden te scrollen vanuit elke willekeurig pagina. De footer is het onderste blok van de website die voor alle pagina’s gelijk is. Daar vindt u meteen de weg naar de hoofdstukken van de Gids voor Besturen en de onderverdelingen ervan. Ook deze weg is superhandig om op de zoekplaats van uw keuze terecht te komen. Bent u benieuwd, maar is de computertaal u wat vreemd? Graag wat extra hulp bij deze nieuwe website? Via www.nascholing.be kan u een ondersteuning op maat van uw bestuur aanvragen. Kies voor de module 0/14/05-M06 Besturen op de digitale snelweg of contacteer
[email protected]. De vormingsmedewerkers van de Dienst besturen komen dan ter plaatse alle mogelijkheden van de website uitleggen. Dominiek Olivier, vormingsmedewerker Dienst Besturen, VSKO m.m.v. Kim Maesen, Dienst Informatica,VSKO
diocesane jaarvergaderingen voor besturen 2015
N
aar jaarlijks gebruik vinden in juni de diocesane jaarvergaderingen voor besturen plaats. De besturen van het katholiek onderwijs zijn er per bisdom uitgenodigd. Alle bestuursleden zijn welkom.
In ieder bisdom zal Lieven Boeve, directeur-generaal van het VSKO, met de bestuurders in gesprek gaan over de actuele ontwikkelingen in het Vlaamse katholieke onderwijs. Daarnaast voorziet het programma ook een luik met toelichting bij de diocesane werking. Een uitnodiging met gedetailleerder programma wordt bezorgd vanuit het eigen bisdom. De uitnodigingsbrieven van de verschillende bisdommen zijn - zodra voorhanden tevens te vinden in de rubriek Diocesaan Nieuws op de website besturen.vsko.be.
Op de diocesane jaarvergaderingen voor besturen in juni behandelt Lieven Boeve de vraag:
wat kunnen schoolbesturen verwachten van de hervorming van het VSKO?
Data en locaties van deze avondvergaderingen Bisdom Gent
Aartsbisdom Mechelen-Brussel
Bisdom Antwerpen
Bisdom Hasselt
Bisdom Brugge
Maandag 1 juni 2015
Diocesaan Onderwijsbureau – DOB
Onthaal 18.30 u.
Marialand 31
Start 19.00 u.
9000 Gent
Dinsdag 2 juni 2015
Provinciehuis van Vlaams-Brabant
Onthaal 18.00 u.
Provincieplein 1
Start 19.00 u.
3010 Leuven
Donderdag 4 juni 2015
Diocesaan Secretariaat van het Katholiek Onderwijs – DSKO
Onthaal 19.00 u.
Noorderlaan 108
Start 19.30 u.
2030 Antwerpen
Maandag 8 juni 2015
Diocesane Onderwijsdiensten – DOd
Onthaal 18.30 u.
Tulpinstraat 75
Start 19.00 u.
3500 Hasselt
Woensdag 10 juni 2015
d’Abdij
Start 19.00 u.
Baron Ruzettelaan 435 8310 Assebroek
mei 2015
15
diocesane colloquia basisonderwijs Directiedagen 2014-2015
D
e diocesane colloquia voor het basisonderwijs 2014-2015 zijn achter de rug. In volgende vijf bijdragen brengen deelnemers aan die directiedagen verslag uit.
Bisdom Antwerpen - ‘Breek in jezelf’
V
an 18 tot en met 20 maart 2015 waren de directeurs basisonderwijs van het bisdom Antwerpen voor het directiecongres te gast in de Floreal in Blankenberge. De opkomst was heel talrijk. We telden maar liefst 234 aanwezigen.
Tijd voor jezelf, om dicht bij jezelf te komen in een ‘wereld van verandering’. Het thema biedt hier ruimte en tijd voor. Een break in drukke schooldagen, even op de brake gaan staan om in jezelf te kunnen breken … Wat doet verandering met mezelf, mijn team, de school? Woensdag was in handen van profes-
sor Dolf van den Berg die met een referaat in de voormiddag en een tweede referaat in de namiddag de groep al behoorlijk aan het denken en reflecteren zette. Je mag en je kunt ook jezelf zijn in het omgaan met veranderingen. Vanuit je krachtig zelf-zijn heb je ook de plicht de ander te accepteren en te respecteren. Dat staat of valt bij het vertrouwen en de ruimte die we elkaar bieden. Een scheppings- en wordingsproces is het centrale thema van onze onderwijsprofessie en meteen een loopbaanlange opdracht! Na het openingsreferaat werden ‘breeklichtjes’ uitgedeeld. Elke aanwezige werd uitgedaagd om zijn lichtje pas te breken en om de pols te doen op het moment dat hij/zij geraakt werd door iets of iemand. We werden gestimuleerd om elkaar aan te spreken over de reden van het ‘lichtpunt’. Een boeiend ontmoetingsmoment! Onze bisschoppelijk gedelegeerde Dirk Van Rossem sloot de eerste dag af.
© Els De Maeyer
Donderdag was de werkwinkeldag. Zowel professoren, begeleiders, als directeurs zelf inspireerden de deelnemers met hun knowhow. De animatie werd tiptop verzorgd door ons muziekgroepje. Heel wat directeurs gooiden hun benen los op de dansvloer en genoten van deze ontspannende avond! In de loop van de nacht is directeur Thekla Meskens in Knokke bevallen van een flinke dochter, Nisse. Proficiat! In een geanimeerd interview gaf Lieven Boeve aan hoe de herprofilering van het opvoedingsproject in termen van katholieke dialoogschool, de nood aan bestuurlijke optimalisering en de reorganisatie van het VSKO zowel kansen als bedreigingen met zich zal meebrengen. DCAnt stelde op een ludieke manier haar werking voor alvorens het congres werd afgesloten met een vleugje cultuur. FEESTOOG presenteerde ons de voorstelling Koortzz. De visuele, muzikale en verbale humor zorgden voor een lach, wat nieuwsgierigheid en verwondering in de zaal.
© Jef Stappaerts
Na een krachtig vierend moment konden we afsluiten met een rugzakje vol inspiratie om er weer tegenaan te gaan in ons eigen werk. An Van Rompaey, Ria Schoonvliet
16
mei 2015
Bisdom Brugge – Leren, onderwijzen, organiseren p 5 en 6 maart 2015 hielden 290 (coördinerende) directeurs en de pedagogisch begeleiders van het basisonderwijs van het bisdom Brugge hun jaarlijks congres in Duinse Polders (Blankenberge). Leren, onderwijzen, organiseren was het thema van deze 13de editie. Daarmee wordt op de kernopdracht van het basisonderwijs gefocust: Van elke leerling een betere leerder maken. Dat leren – ons leren – heeft te maken met strategieën van kennisopbouw en probleemoplossend denken; kennis over hoe geleerd wordt; het inzicht en de overtuiging van zelfsturing van het leerproces; en attitudes en competenties. Om de leer-kracht uit de leerlingen te halen, is een basisschool dé plaats om te onderwijzen. De klemtonen liggen in het geïntegreerd aanbod, een stimulerende en uitdagende leer- en leefomgeving en een zorgzame nabijheid van leraren. Die leerplek wordt doeltreffend en didactisch sterk georganiseerd.
De drie-eenheid van Leren, Onderwijzen en Organiseren kreeg vanuit verschillende invalshoeken inhoud. ‘Leren’ werd belicht vanuit neuropsychologische hoek door prof. dr. Christophe Lafosse. Zijn referaat gaf ons inzicht in de mogelijkheden, de leerbaarheid, de kneedbaarheid én de broosheid van ons eigen brein. Lieven Coppens gaf een inkijk in de onderzoeken van John Hattie. Diens leermodel brengt leren en onderwijzen zichtbaar (en bijna tastbaar) dichterbij. Om onderwijs vorm te geven, is er ook een structuur nodig. Drie voorbeelden uit de praktijk schetsen een breed beeld op het organiseren van een basisschool. Sprekers uit ‘Het Ooievaarsnest’ (Assenede), ‘Kindercampus Tuinwijk’ (Hasselt), en Rosmalen (Nederland) Wittering getuigden over hun organisatiemodel. In het slotreferaat gaf prof. dr. Roger Standaert zijn eminente kijk op de meetbare en niet-meetbare (cijfer)kwaliteiten van een school.
© Ludo Boey
O
Bisschop Jozef De Kesel sprak een bemoedigende zendingsgedachte voor de directeurs uit. Uit zijn woorden bleek het respect en de waardering voor het engagement van de schoolteams die het elke dag met overgave in de klas realiseren. Op het congres was er ook tijd om te vieren. Het is een traditie om samen eucharistie te houden. De verbondenheid krijgt telkens weer een warme gloed door de samenzang met een gelegenheidskoor van directeurs en begeleiders. Dit moment werd ook aangegrepen om de directeurs die dit schooljaar met verdiende rust gingen, in de bloemen te zetten. Een aandenken en heel veel waarderende lof viel hen oprecht te beurt. Samen met hun partners sloten ze bij de feestdis aan.
© Ludo Boey
En, we konden het niet laten: ons centrale thema LOO werd ook ludiek vertaald in kaas en bier van het West-Vlaamse … Loo! Ludo Boey
Bisdom Gent – ‘Adem–halen’
V
an 4 maart tot en met 6 maart 2015 organiseerde het vicariaat onderwijs het jaarlijks colloquium voor directies van het katholiek basisonderwijs uit het bisdom Gent. Voor het eerst vond dit colloquium plaats in de Kinkhoorn/Ravelingen te Oostende. Iets meer dan 300 deelnemers vonden het thema ‘Adem – halen’ de moeite waard om drie dagen uit hun drukke agenda te plukken en te wijden aan de eigen professionalisering. In een basisschool is en blijft de directeur de
spilfiguur. Hij heeft dan ook verschillende rollen. Hij is leider, coach, begeleider, pedagoog, organisator, administrator, communicator, inspirator … noem maar op. Het is een hele opdracht om een goede verhouding te vinden tussen die verschillende rollen. Elke directeur vindt dat het pedagogisch beleid van de school zijn kerntaak is. Maar die rol wordt sterk bedreigd door de vele administratieve verplichtingen die er op de school afkomen, en het gebrek aan voldoen-
de omkadering om die opdracht te kunnen delegeren. In vele gevallen worden directies ‘ongewild afhankelijk’ gemaakt van vele belanghebbenden die verwachtingen formuleren ten aanzien van de basisschool. Die ‘ongewilde afhankelijkheid’ maakt de directeur tot speelbal van andermans belangen. Hoe gaat een directeur daarmee om? Hoe authentiek kan de directeur daarbij blijven? Krijgt de directeur de kans om de eigen talenten in te zetten en hoe gaat hij of zij om met rollen die hem of haar minder goed liggen? En vooral hoe houdt de directeur dat allemaal vol?
mei 2015
17
Om een antwoord te vinden op die vragen luisterden de directies op de eerste dag van het colloquium naar Dolf van den Bergh, professor emeritus aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. In zijn referaat had hij het over de menselijke tegenwoordigheid. Als directeur mag en moet men in de eigen kracht komen
Op donderdag werd het thema verder uitgewerkt in 17 werkwinkels waaruit de directies een keuze konden maken. ’s Avonds werden ze verrast door het optreden van de ‘colloquiumband’, een gelegenheidsorkestje van directeurs en pedagogisch begeleiders.
Directies, leerkrachten en leerlingen kwamen zelf ook aan het woord. In een montage werden een aantal voorbeelden van goede praktijk aan de deelnemers voorgesteld. Het colloquium werd afgesloten met een eucharistieviering, voorgegaan door Monseigneur Luc Van Looy, in het stemmige kerkje naast het hotel. Gedurende drie dagen kregen directies ademruimte en konden ze op adem komen. Dat met de bedoeling om geïnspireerd terug naar hun scholen te keren om ook daar ruimte te geven voor nieuwe adem, voor nieuw leven. Peter Steyaert
om voor de ander beschikbaar te zijn voor het ‘wordingsproces van mensen’ wat de kern is van de onderwijspedagogische opdracht van elke school.
Op vrijdag konden de directies kennis maken met Lieven Boeve die een toelichting gaf over de wijze waarop hij de opdrachten die hij kreeg bij zijn aanstelling als nieuwe directeurgeneraal van het VSKO, gestalte wil geven.
Bisdom Hasselt – ‘Schoolslag ~ Vrije slag’
V
an 11 tot 13 maart 2015 had in Vayamundo Oostende het congres plaats voor directeurs basisonderwijs van het bisdom Hasselt. Een honderdvijftigtal schoolleiders waren samen rond de vraag: Is het niet de eerste opdracht van een school te onderwijzen, aan kinderen iets te leren? Nadat in 2013 de focus van het directiecongres lag op het kind (‘Een kind, wat is dat?’) en in 2014 op ‘verbinding’, op de rol van de directeur als ‘The Connector’ in schoolopbouw, werd nu gefocust op de inhoud van het onderwijs zelf. Het ging om de essentie van het onderwijsaanbod. Wat is de moeite waard om te leren? De centrale vraag daarbij is niet ‘doen we de dingen goed?’, maar wel ‘doen we de goede dingen?’ Het moet de essentie zijn van onderwijs leerlingen in te leiden tot het ware, het goede, het schone … kortom te leren voor het leven. Waarom en waartoe zijn twee pedagogische sleutelvragen. Dat veronderstelt een ándere lezing van leerplannen, met oog voor de essentie. Leerkrachten krijgen ademruimte om de zin van het onderwijzen te (her)ontdekken. En ook de kinderen krijgen zin voor … en zin
18
mei 2015
in … en zin om … Tijdens het congres werden we als schoolleider op weg gezet om in die richting het onderwijs in onze school aan te sturen. Dat is een kwestie van willen, van durven én van kunnen … We reflecteerden kritisch op de wijze waarop
we met onderwijs bezig zijn. We herontdekten de essentie van (vak)inhouden: wat is de moeite waard om aan te leren aan kinderen? We voelden hoe belangrijk persoonlijke passie en betrokkenheid op inhoud zijn voor goed onderwijs. We vonden ‘tools’ en taal om met meer eigenaarschap het onderwijs in onze school aan te sturen, om leerkrachten te stimuleren om de juiste dingen te doen.
Op de eerste dag werd de reflectie geopend met een referaat van prof. dr. Dolf van den Berg en de documentaire Alphabet, een aanklacht tegen een op sociaal-economische competitie en op kwantificeerbare resultaten gericht onderwijs en een ode aan het vrije leervermogen van kinderen.
rond doelgericht pedagogisch klimaat, didactische efficiëntie en (her)ontdekking van (vak) inhouden. Op vrijdag verduidelijkte inspecteurgeneraal Lieven Viaene de visie van de onderwijsinspectie en sloot prof. dr. Maarten Vansteenkiste af met een spervuur van motiverende goesting.
Op donderdag verdiepte Marc Peersman die onderwijsvisie in het licht van christelijk geloven. Verder werd er in keuzegroepen gewerkt
Paul Nijs
Bisdom Mechelen-Brussel – ‘Over pluimen geven en vleugels krijgen. De kracht van een coachende directie’
R
uim 300 directeurs, pedagogisch begeleiders en genodigden namen van 26 tot 28 november 2014 deel aan het 14de colloquium basisonderwijs van het aartsbisdom Mechelen-Brussel. Dat vond plaats in Oostende.
en hen ‘goesting’ te geven. Pluimen geven hoort daarbij. Ook lichaamstaal is belangrijk in de communicatie, zoals ook luistervaardigheid dat is. Luisteren is etymologisch verwant met ‘verlichten’. Je kunt verlichten door te begrijpen en te verbinden, te bevragen uit
toe. Tweede spreker van de avond was Fons Uytterhoeven. Hij benadrukte dat we binnen onderwijs de moed moeten hebben om te veranderen, zodat we kunnen behouden wat we hebben. Wij moeten de paradigmawijzigingen die zich hebben voorgedaan, leren zien. Onze trektocht moet ons leiden naar het beloofde land waar het katholiek onderwijs zijn specifieke en unieke rol kan vervullen. Laatste spreker van de avond was kersvers directeur-generaal Lieven Boeve. Hij gaf toelichting bij de prioriteiten en werven van het VSKO: een duidelijk, toekomstgericht inhoudelijk project; een herpositionering van het katholiek onderwijs naar bestuursvaardige scholen met een organisatie; en een optimalisering van de dienstverlening van het VSKO en de Vicariaten.
© Guido François
Op de laatste dag volgden de directies hun derde werkwinkel. Het slotreferaat kwam van Erik Burke. Hij bracht een heel humoristische, poëtische maar inhoudelijk ook zeer waardevolle conference over ‘tijd’. Een dikke pluim voor de hele ploeg pedagogisch begeleiders en enkele vrijwilligers voor de puike organisatie en een inhoudelijk goed gestoffeerd colloquium. Het openingsreferaat was voor Marleen Borzée. Zij ging ten volle in op het thema van het jaar en van dit colloquium: ‘Over pluimen geven en vleugels krijgen. De kracht van een coachende directie’. Ze lichtte toe wat mensen ‘bevlogen’ maakt en wat een ‘pluimcompetente’ directeur concreet doet. Bevlogenheid is zich gewaardeerd voelen in zijn eigenheid. Als directeur kun je bevlogen zijn als je je bekwaam en authentiek voelt in je rol, als je kunt omgaan met zichtbaarheid en kwetsbaarheid. Bevlogenheid is een uitdaging die je ook moet combineren met rust. Zoals met vele dingen moet je een goed evenwicht of ‘het midden’ vinden. Wie zorg verleent, heeft ook zelf zorg nodig. Als coach dient de directeur zijn personeelsleden te versterken in hun eigenheid, ze in hun kracht te bevestigen
Guido François
interesse, een compliment te geven. In je verbale communicatie gebruik je het best coachingtaal (je beschrijft een gedrag, geeft weer welk gevoel dat bij je oproept en welke gevolgen dat bij jou heeft). Na het openingsreferaat, startten de werkwinkels. De directeurs konden drie werkwinkels kiezen uit een totaal van 28. Na de namiddagwerkwinkels stond nog een gebedsviering op de agenda in het naburige, stemmige Duinenkerkje. De tweede dag startte eveneens met verschillende werkwinkels. In de namiddag brachten de aanwezigen gezamenlijk een bezoek aan het domein Raversijde, met bunkers en loopgraven uit de wereldoorlogen. ’s Avonds stonden nog drie avondreferaten op het programma: Peter Nauwelaerts lichtte de initiatieven van DCBaO
mei 2015
19
wiskundedidactiek voor de basisschool - zuid-afrika Verslag werkbezoek VVOB
I
n februari 2015 trok ik voor de tweede keer naar Afrika op uitnodiging van de Vlaamse Vereniging voor Ontwikkelingssamenwerking en Technische Bijstand (VVOB). Mijn eerste bezoek in oktober 2014 ging richting Zambia waar ik kleuterscholen en de hogescholen voor kleuteronderwijzers bezocht. Mijn verslag daarover verscheen eerder in Forum. Dit keer verwachtte men me in Vrijstaat in Zuid-Afrika om mijn collega’s adviseurs wiskunde een week onder te dompelen in wiskundedidactiek voor de basisschool. De ‘math workshop’ was de derde van vier workshops georganiseerd door VVOB voor Intermediate Phase en Foundation Phase subject advisors Math. Die adviseurs ondersteunen leerkrachten vanaf de derde kleuterklas (Grade R) tot het zesde leerjaar (Grade 6). Wat waren mijn ervaringen? Het peil van het wiskundeonderwijs in ZuidAfrika is dramatisch slecht. En natuurlijk wil de Zuid-Afrikaanse regering daar graag verandering in brengen. Het Jaarlijkse National Assessment (Annual National Assessment, ANA) is een assessmentinstrument dat in 2011 geïntroduceerd werd door het Zuid-Afrikaanse ministerie van het Basisonderwijs. Met ANA wil men een evaluatie op systeemniveau mogelijk maken met als doel de leerlingenprestaties te verbeteren. De test wordt in elk leerjaar van 1 tot 6 en ook in het negende leerjaar afgenomen. Het streefdoel van ZuidAfrika is dat ten minste 60 procent van de Zuid–Afrikaanse leerlingen een aanvaardbaar niveau bereikt in zowel literacy (taal) als in numeracy (wiskunde). Na de test volgt een diagnostisch rapport dat uit drie documenten bestaat: foundation phase (van 3de kleuterklas tot 3de leerjaar), intermediate phase (van 4de tot 6de leerjaar) en senior phase (9de leerjaar). Het doel van het diagnostisch rapport is om de tekorten op te sporen en passende interventies te beschrijven. Het assessment toetst de doelen die in de CAPS (Curriculum Assessment Policy Statements of de leerplannen) per trimester en per leerjaar opgelijst staan.
Zoals je kunt merken in de bijgaande tabellen uit het diagnostisch rapport is dat aanvaardbaar niveau allerminst bereikt. Een recente Zuid-Afrikaanse studie Starting behind and staying behind in South Africa. The case of insurmountable learning deficits in mathematics van Nicholas Spaull en Janeli Kotze komt tot twee belangrijke bevindingen. Alleen de top 16 procent van de Zuid -Afrikaanse Grade 3 kinderen presteren op een passend Grade 3-niveau (ons derde leerjaar). De kloof tussen de armste 60 procent van de leerlingen en de rijkste 20 procent van de leerlingen loopt in het derde leerjaar al op tot een achterstand van 3 leerjaren en groeit tot vier leerjaren door in Grade 9. De studie besluit dat hoe langer men wacht om die tekorten weg te werken hoe moeilijker en duurder die remediëring wordt. Er is dus dringend werk aan de winkel en het is nog maar de vraag of het met de huidige bezetting mogelijk is om de noodzakelijke verandering in gang te zetten. Ik beschrijf mijn meest confronterende ervaring op dat vlak. Bekijken we een vraag voor het zesde leerjaar in het Afrikaans. (Zie hieronder)
grade
mathematics average percentage mark
2012
2013
2014
1
68
60
68
2
57
59
62
3
41
53
56
4
37
37
37
5
30
33
37
6
27
39
43
9
13
14
11
grade
percentage of learners achieving 50% or more
2012
2013
2014
3
36
59
65
6
11
27
35
9
2
2
3
Bij de bespreking van de vraag hierboven vroeg ik terloops: “Wat is eigenlijk het verschil?” En tot mijn grote verbazing kreeg ik als antwoord: “0,2”, want vervolgde de dame, “5 – 7 gaat niet, dus doe ik 7 – 5, dat is 2. Om dat te kunnen doen, ben ik gaan lenen bij 9, dus die 9 wordt 8 en 8 – 8 = 0.” Daar bleef het niet bij. Ik vroeg haar een getallenlijn te tekenen zodat we konden nagaan hoe ver beide getallen van elkaar liggen. Ze begon met 0. Toen ik voorstelde om met 8,5 te starten, werden haar ogen groot van verbazing.
20
mei 2015
Ik tekende dan maar zelf een getallenlijn met 8,5 gevolgd door 8,6; 8,7… Waarop een man rechtstond en zei: “Marleen, in Zuid-Afrika hebben we geen getallenlijn met kommagetallen, enkel met gehele getallen.” Hoewel ik aantoonde dat het verschil 0,8 is, zei dezelfde dame me: “En toch is het 0,2.” “Hoe kunnen we het nog noteren?”, vroeg ik. “Onder elkaar”, was haar antwoord. Ze schreef onder elkaar op het bord 9,5 – 8,7. “Ik moet gaan lenen,” zei ze toen, “dus dat wordt bij de eenheden 12.” Toen was het mijn beurt om grote ogen te trekken. “12?”, vroeg ik, “er staat een 5, dat wordt 15.” “Oh, ja, dat is waar.” waarop ik een high five kreeg. Maar dan moest er van 15 nog 7 afgetrokken worden. Dat kon toch niet zo moeilijk zijn. Ze bleef me het antwoord schuldig. “Zou je graag 15 bolletjes tekenen en er dan 7 doorstrepen?”, probeerde ik. “Ja”, knikte ze opgelucht. Het gaat hier wel degelijk om adviseurs wiskunde …
En wat denkt u van de volgende oefening ‘489–256’ voor het derde leerjaar?
Hier wordt het advies gegeven om ‘489 – 256’ op te lossen met de breaking down methode, namelijk ‘400 – 200 = 200’; ‘80 – 50 = 30’ en ‘9 – 6 = 3’. Gelukkig komt er geen enkele brug voor zodat het probleem van de eerste oefening zich niet stelt. Dat hardnekkig blijven tellen, herkennen we ook in een laatste voorbeeld. Het toont eveneens aan dat er weinig tot geen aandacht is om snel en handig te leren rekenen.
De suggestie die de lezer hier krijgt, is om door te tellen van 34 naar 75. Wat ik geprobeerd heb tijdens de workshop, was om naar de onderliggende kennis en vaardigheden te leren kijken die leerlingen nodig hebben om de gegeven opdrachten tot een goed einde te brengen. In Vlaanderen gebruik ik daar de ijsbergmetafoor voor. Aangepast aan Zuid-Afrika werd dat de ‘hippo’-metafoor. De oefeningen die je in de klas maakt, vormen het stukje boven water. We moeten afdalen in de ijsberg of naar de stevige poten van de hippo kijken om de leerlijn te ontdekken die nodig is om de oefening te kunnen maken.
VVOB interviewde één van de deelnemers Wat is jouw eerste indruk van de workshop? Sindi Mvambi: “Het helpt ons om onszelf te ontwikkelen als leraren en om te kijken naar de wiskunde door de ogen van een kind. Verder zal het ons helpen om de juiste strategieën te gebruiken om leraren te volgen in de scholen van Zuid-Afrika.”
Wanneer je de presentatie van Marleen Duerloo gehoord hebt, wat waren je eerste indrukken van het Vlaamse onderwijssysteem? Sindi Mvambi: “We waren erg onder de indruk van de presentatie van Marleen. Het Vlaamse onderwijssysteem is goed en vooruitstrevend. Wat we leren van Marleen zijn praktische strategieën, wat goed is voor de basis van de wiskunde voor kinderen. Ze leren meer als de lessen concreet zijn. Dus, we moeten focussen op die kwestie.”
Ik hoop uit de grond van mijn hart dat mijn inspanningen, maar uiteraard vooral die van VVOB echt verandering kunnen brengen in de Zuid-Afrikaanse wiskundelessen. Het is absoluut nodig. Marleen Duerloo, pedagogisch begeleider VVKBaO
Bron www.education.gov.za/AnnualNationalAssessments2014/tabid/636/Default.aspx www.education.gov.za/Curriculum/NCSGradesR12/CAPSFoundation/tabid/571/Default.aspx
mei 2015
21
verlies en rouw Zin in onderwijs
V
erlieservaringen en de donkere kant van het rouwen, je hoopt het nooit tegen te komen, maar niemand blijft ervan gespaard. Je weet niet goed hoe een gesprek te beginnen, je stelt het uit tot een geschikter moment, dat helaas niet komt. Met als gevolg dat het je overvalt en zeer confronterend wordt, als je ermee te maken krijgt. En als het dan een keertje lukt om met elkaar in gesprek te gaan dan zou je, volgens de visietekst over rouw en verlies, ook nog een verbinding moeten maken met de christelijke inspiratie. Een ongelooflijke drempel, niet alleen omdat je gevoel op dat moment aangeeft dat God je in de steek laat, maar ook omdat die inspiratie voor velen onder ons niet evident is. Dit artikel reikt je enkele gedachten aan, die inspirerend kunnen zijn om verlies en rouw ter sprake te brengen, waardoor je collega’s beter en anders leert kennen, de kans krijgt om je in het onderwerp te verdiepen en het aanbod in de school doeltreffender op elkaar kunt afstemmen en ook zichtbaar maken op specifieke momenten. Wie het thema verlies en rouw ruim benadert, vindt volgende aspecten op zijn of haar pad: dood, sterven, pijn, lijden, zelfdoding, afscheid nemen, naar een andere school gaan, zittenblijven, uit de echt scheiden, verhuizen, een andere job, eenzaam zijn, onbegrip ervaren … Iedereen wordt er door geraakt en zelfs zij die er niet onmiddellijk bij betrokken zijn, merken dat ervaringen uit het verleden misschien niet zo goed verwerkt zijn. Ons hoofd, ons hart, onze handen hebben het op dat moment heel moeilijk. Deze ervaringen horen bij het (school)leven. Het is goed dat dit, veeleer gevoelige, thema aan bod komt in de katholieke dialoogschool. Het is meer dan de moeite waard om samen, vanuit de eigen identiteit en met een grote openheid voor de diversiteit, op zoek te gaan naar wat mensen nodig hebben om existentiële ervaringen een zinvolle plaats te geven in het eigen leven. Ook al is het een dooddoener dat situaties rond rouw en verlies ons telkens ‘overvallen’, toch kan een team zich vooraf voorbereiden, een gesprek voeren, materialen kiezen … om er voor te zorgen dat in de school een stevige basis aanwezig is waarop men kan terugvallen in tijden van een acute nood. Immers, als we voor kinderen en jongeren hopen en wensen dat zij in het omgaan met rouw en verlies groeien, dan is het noodzakelijk dat leerkrachten met elkaar in gesprek
22
mei 2015
gaan, zelf groeien, woorden zoeken om er klank aan te geven, in overleg afspraken maken, hebben nagedacht over manieren waarop zij hun woorden voel- en tastbaar kunnen maken in het hele schoolleven en zich daar voortdurend in oefenen en bekwamen.
Beginnen met een gesprek omdat elk verdriet uniek is Het is belangrijk dat we mooie teksten bijeen brengen, een rijke bibliotheek voorzien, Youtubefilmpjes en muziek verzamelen. En toch … het zijn slechts middelen om vooral aandacht te kunnen geven aan het allerbelangrijkste: nabij zijn, tijd maken … ‘Ik wil er zijn voor jou’ … Het gaat in de eerste plaats om zorg voor mensen. De materialen die we wensen te gebruiken worden steeds gekozen in functie van wat mensen echt nodig hebben om de rouw- of verlieservaring een plaats te geven in het leven. Daar bestaan geen echte handleidingen voor. Mensen gaan immers op heel eigen, persoonlijke manier om met hartverscheurende situaties. Tips kunnen daarbij een hulp zijn. Maar iedereen rouwt op een unieke manier. Daarom zijn initiatieven die voor iedereen en voor elk moment goed zijn, helaas niet te vinden. De vier sleutels, die Manu Keirse aanreikt, vormen een duidelijk kader en helpen bij het kiezen van de nodige materialen. Daarbij staan de ‘betrokkenen’ centraal en geven zij aan wat nodig is om tot gesprek te kunnen komen. Vier sleutels van Manu Keirse als belangrijke aandachtspunten voor een zinvolle verwerking
Luisteren (naar kinderen)
Juiste informatie geven
Omringen met genegenheid
Herinnering levendig bewaren
De visietekst als oefening voor een gesprek Verlies en rouw op school Een katholieke school wil aandacht besteden aan alle existentiële ervaringen, ook van verlies, verdriet en rouw. Deze zijn onlosmakelijk met het leven verbonden en raken de hele mens. Daarom laat een katholieke school de spirituele ontwikkeling en vorming van leerkrachten en leerlingen aan bod komen in het dagelijkse schoolleven.
Precies omdat existentiële ervaringen van pijn, afscheid, verdriet, verlies, eenzaamheid en onbegrip allesbehalve evident en behoorlijk complex zijn, is het belangrijk dat er kansen geboden worden om zich te oefenen in het verwerken van dergelijke ervaringen. Hoe benader je iemand die innerlijk verscheurd is door pijn? Welke taal hanteer je als iemand overvallen wordt door een voor hem of haar extreme verlieservaring? Welk materiaal bied je aan? Welke keuze maak je in dit materiaal, aangepast aan de persoon of de groep die je voor je hebt? Geldt in deze situaties de oneliner: “problemen lossen we op als ze zich stellen”, of is hier niet veeleer van toepassing dat een geoefend mens er twee waard is? Iemand die zich goed voorbereidt, komt sneller tot oplossingen en gaat vlotter om met moeilijkheden. Niemand hoeft overigens alleen te worden (over)gelaten aan zijn of haar verdriet. We zijn er samen voor elkaar.
Materialen gebruiken om een gesprek op gang te brengen Wie op zoek gaat naar bruikbare materialen om rouw en verlies bespreekbaar te maken, ontdekt dat er een heel groot aanbod te vinden is: rouwkoffers, prentenboeken, filmpjes, liedjes, symbolen, draaiboeken, (Bijbel)verhalen, voorbeeldbrieven … Ze worden vaak oordeelkundig bijeengebracht en getuigen doorgaans van een grote deskundigheid. Daarom is het verkennen van het bestaande aanbod een heel nuttige stap alvorens met elkaar in gesprek te gaan. Een inventaris opmaken kan een volgende stap zijn. Ten slotte: meningen uitwisselen, noden van leerkrachten en leerlingen ontdekken en een pakket samenstellen dat bruikbaar is voor de school. Ondanks de grote diversiteit aan meningen en levensbeschouwingen is het meer dan de moeite waard om na te gaan wat de christelijke stem hierover te zeggen heeft. De christelijke traditie is, in alle openheid, een relevante speler in het debat.
We hoeven niet altijd opnieuw het warme water uit te vinden. En toch, daarnaast blijven we er ons van bewust dat in vele gevallen niet alles ‘gesneden brood’ is en er nog wat gesleuteld dient te worden aan wat de school kan gebruiken.
Een gesprek kan uitgaan van een voorbeeld uit de praktijk
Er is zoveel te doen … het onderwerp is niet evident … en toch … Het is mogelijk verlies en rouw te thematiseren alvorens er sprake is van een acute situatie. Tijdens deze minder ‘geladen’ momenten kunnen er zinvolle linken gelegd worden met andere vakken. Via taal, kunst, muziek, godsdienst, beweging, relationele vorming … wordt het onderwerp ruimer bekeken en ontstaan ook andere gesprekken. Op die manier krijgen kinderen en jongeren meer kansen om het onderwerp een plaats te geven in het eigen leven. Rekening houdend met de tijd die men beschikbaar heeft en de openheid tot het thema is het belangrijk daarbij een werkvorm te kiezen die past binnen het schoolverhaal. Een eerste en zeer belangrijke stap is mensen in gesprek brengen. Daarvoor is een veilige, respectvolle omgeving nodig zodat ervaringen en gevoelens kunnen gedeeld worden. Een artikel, enkele gespreksvragen, een draaiboek opstellen, zelf materialen ontwikkelen … het zijn manieren om elkaar rond dit thema beter te leren kennen en afspraken te maken zodat kinderen en jongeren op die momenten de best mogelijke begeleiding krijgen. Een werkgroep, op zoek naar een initiatief om het team dichter bij elkaar te brengen, koos er voor om dit te doen via het thema rouw en verlies.
mei 2015
23
Bij het thema ‘Ik wil er zijn voor jou’ werden volgende doelen gekozen: • ervaringen uitwisselen, • stil worden rond het thema, • achtergrondinformatie aanreiken, • zoeken naar en uitwerken van creatieve initiatieven, • kansen ontdekken om de christelijke inspiratie te integreren, • talenten en kwaliteiten van teamleden gebruiken. Een schooleigen rouwkoffer maken, werd daarbij de rode draad doorheen de studievoormiddag.
Een website als inspiratie voor een gesprek Het is de bedoeling om op de website van de Dienst Opvoedingsproject en Pastoraal suggesties en inspiratie bijeen te brengen die mogelijke kansen bieden om met elkaar in gesprek te gaan. We hopen dat dit een ‘groeiend’ project mag worden en dat er ook initiatieven van scholen een plaats kunnen krijgen. Hierbij willen we aandacht hebben voor wat al bestaat, door voldoende verbanden via hyperlinks (visietekst, rouwkoffers, prentenboeken, filmpjes, liedjes, symbolen, draaiboeken, (Bijbel)verhalen, voorbeeldbrieven …) te voorzien, om scholen verder te helpen in hun zoektocht naar wat zinvol is voor het eigen schoolverhaal. Op de site is ook een inventaris te vinden van contactpersonen die bereid zijn om hulp te bieden waar nodig. De visietekst ‘verlies en rouw op school’ is te vinden via pastoraal.vsko.be/visie/pastoraal. Bekijk de groeiwebsite via pastoraal.vsko.be/thema’s/verlies en rouw. Ludwig Lybeert Medewerker Dienst Opvoedingsproject en Pastoraal VSKO
Op www.nascholing.be staat vanaf 1 mei het aanbod voor 2015-2016 open voor vrije consultatie en inschrijvingen.
24
mei 2015
het studiegeld tussen heilige koe en melkkoe
kort relaas van een studienamiddag
W
ie praat over het studiegeld, praat al snel over de toegang tot en de kwaliteit van het hoger onderwijs. De studiegeldverhoging die vanaf volgend academiejaar van kracht wordt, wordt door de rectoren en algemeen directeuren beschouwd als een onvermijdelijke maatregel om de onderwijskwaliteit te blijven garanderen. Anderen, waaronder de studenten, vrezen dat het duurdere toegangskaartje leidt tot minder inschrijvingen. De studiedag die het VVKHO op 20 maart organiseerde, ging bijgevolg over veel meer dan het studiegeld. Het korte relaas van een boeiende en beklijvende studienamiddag.
Een netelige zaak Spreken en nadenken over de eigen bijdrage aan het hoger onderwijs blijft in Vlaanderen een hachelijke onderneming. Dat blijkt enerzijds uit het lange tijd doodzwijgen van het onderwerp. De laatste wapenfeiten dateren alweer van de jaren negentig van de vorige eeuw. Daarna bleef het stil, ook als de OESO en Europa voorzichtige hints in die richting gaven. De huidige studiegeldverhoging maakte deel uit van regeringsonderhandelingen en ontlokte enig protest. Meer in de media, minder op straat weliswaar. Nu de beslissing is gevallen en de rook is opgetrokken, lijkt nog niemand, en al zeker geen heilige koe, ernaar te kraaien. Tot een volgende regering de begroting kloppend moet krijgen? Een bijdrage van 619,90 euro dit academiejaar en 890 euro volgend academiejaar maakt dat studenten (en hun ouders) een aardige duit in het zakje doen. Studenten wegzetten als loutere kaskoeien zou echter de waarheid geweld aandoen. Het leeuwendeel van de rekening van het hoger onderwijs wordt immers betaald uit de algemene middelen van de overheid. Daarvoor bestaan trouwens goede redenen want de hele samenleving profiteert van het menselijk kapitaal van hoger opgeleiden. Kortom, dit debat vraagt om openheid en zin voor nuance. Het VVKHO bood daarvoor onlangs de mogelijkheid. Verschillende binnen- en buitenlandse experten en wetenschappers waren uitgenodigd om hun licht te laten schijnen over alles wat te maken heeft met het inschrijvingsgeld.
Kaskoe of toekomstig burger? Vanuit de Universiteit Gent was Martina Vukasovic (Center for Higher Education Governance Ghent) gevraagd om dieper in te gaan op de achterliggende denkbeelden en ideeën die tegenwoordig bestaan over studenten. De postdoc-onderzoekster wees eerst op een aantal fundamentele ontwikkelingen die het hoger onderwijs hebben getransformeerd. Ten eerste heeft er zich sinds de jaren zestig een massificatie van het hoger onderwijs voorgedaan waardoor de publieke kosten (enorm) zijn gestegen. Vanaf de jaren tachtig van de 20e eeuw deed het denken over het hoger onderwijs als een dienst opgang. De managementfilosofie van het New Public Management maakte dat de efficiëntie en effectiviteit van de overheidsinvesteringen in het vizier kwamen. Discussies over de private studentenbijdrage konden als gevolg daarvan niet uitblijven. Weinig verwonderlijk is het dat in diezelfde jaren tachtig in universitaire bestuurskamers het beeld van studenten als kaskoeien her en der opdook. De veelal studentgedreven financieringssystemen gaven daar ook alle aanleiding toe: meer studenten betekende meer geld. In het Verenigd Koninkrijk werden daarbij nog eens de poorten voor buitenlandse studenten wijd opengezet omdat die meer moesten betalen dan Engelse studenten. Deze opvatting van de student als kaskoe brengt met zich mee dat studenten zich opstellen als loutere cliënten en zich niet betrokken voelen bij hun eigen onderwijs(instelling). De tot dan toe financierende en aanwezige
Postdoc-onderzoekster Martina Vukasovic (Universiteit Gent)
overheid moest in een dergelijk scenario ook plaatsmaken voor de voorkeuren en grilligheden van de almaar meer betalende student. Een eindeloze spiraal lijkt zodoende in gang te worden gezet zoals dat in de Verenigde Staten op sommige plaatsen het geval lijkt. Een heel ander studentenbeeld plaatste Vukasovic daar tegenover, namelijk dat van studenten als (toekomstige) burgers. Dat beeld vertrekt vanuit de idee dat het hoger onderwijs op de eerste plaats studenten moet opleiden tot actieve burgers in democratische samenlevingen. De focus wordt in dat geval gericht op de behoefte van de samenleving, kritisch denken en empowerment. Studenten engageren zich dan wel in het bestuur en de medezeggenschap van hun universiteiten en hogescholen. In zijn meest doorgedreven vorm betekent dit dat hoger onderwijs gelijk wordt gesteld met een mensenrecht en dat studiegelden onmogelijk kunnen worden gevraagd. Verschillende studentenbeelden worden in de beleidsarena gebruikt om de standpunten van de verschillende spelers kracht bij te zetten. Volgens de Gentse gaat de discussie daarom niet in de eerste plaats over de studiegelden maar over wat voor een hogeschool of universiteit de maatschappij wenst.
mei 2015
25
moeten zich wel bewegen binnen de marges die de decreetgever hen geboden heeft. Zo bepaalt de Grondwet bijvoorbeeld dat het minimum- en maximumbedrag in het decreet moet worden vermeld.
Studiegeld en studentengedrag
Prof. Frank Verboven (KU Leuven)
Hoger!? Lager!? Grondwettelijk kader Vervolgens was het de beurt aan Brecht Steen, auditeur bij de Raad van State. Zijn voordracht hing hij op aan vier cruciale vragen. Kon hij op de eerste vraag – Mag er een studiegeld zijn in het hoger onderwijs?’ – nog een relatief gemakkelijk bevestigend antwoord geven dan was dat een heel stuk lastiger bij de tweede vraag: hoe hoog mag/moet het studiegeld zijn? Vlaanderen is er namelijk toe gehouden om een aantal internationaal rechtelijke bepalingen te eerbiedigen waardoor het gevraagde studiegeld in principe niet hoger mag zijn dan dat van wat in 1983 bestond. Door indexering en ‘dwingende motieven van algemeen belang’ zijn aanpassingen mogelijk, maar het is op voorhand onmogelijk aan te geven waar de exacte grens ligt. Op de derde vraag of het studiegeld voor iedereen gelijk moet zijn, betoogde Steen dat een verschillend studiegeld verlangd kan worden op basis van inkomen, studieloopbaan of studietraject. Sowieso is het mogelijk om studenten die van buiten de Europese Unie afkomstig zijn een hoger tarief aan te rekenen. Wie de bevoegdheid kan hebben tot het vaststellen van de hoogte van het studiegeld, de vierde vraag, laat heel wat ruimte aan het Vlaams Parlement. Want de volksvertegenwoordigers kunnen die bevoegdheid bij een keur aan instanties leggen: de regering, de minister, maar ook bij de VLIR, VLHORA of VLUHR en zelfs de associaties. Die instanties
26
mei 2015
Na de pauze nam Dominic Orr van het Deutsches Zentrum für Hochschul- und Wissenschaftsforschung (DZHW) het woord over zijn internationaal vergelijkend onderzoek waaraan Vlaanderen helaas niet had geparticipeerd. De resultaten van zijn onderzoek waren daarom niet minder interessant want zo bleek dat het verhogen van studiegeld doorgaans niet gepaard gaat met het verlagen van de overheidsbijdrage aan universiteiten en hogescholen (Vlaanderen vormt hierop een uitzondering). Ook blijken hogeronderwijsinstellingen door een verhoogd inschrijvingsgeld niet echt geneigd de wensen van de student meer in rekening te nemen. Het was voor zijn onderzoeksteam bijna onmogelijk vast te stellen of verhoogde private bijdragen de deelname aan het hoger onderwijs fnuiken. De afgelopen decennia is het hoger onderwijs continu gegroeid (denk ook aan de massificatie) waaruit voorzichtig kan worden afgeleid dat de impact van verhoogde tarieven miniem lijkt. Beleidsmakers mogen daarentegen niet uit het oog verliezen dat sleutelen aan de hoogte van het studiegeld ook repercussies heeft voor de (sociale) ondersteuningsmaatregelen. Een geïntegreerde aanpak dringt zich derhalve op, aldus de Brit in Duitse dienst.
Inspirerende simulaties KU Leuven-professor Frank Verboven greep de studiedag aan om nieuw simulatieonderzoek te presenteren. Aan de hand van een econometrisch model had hij berekend welk gevolg de Vlaamse studiegeldverhoging zal hebben op de inschrijvingscijfers. De verhoging tot 890 euro zou volgens zijn calculaties moeten uitdraaien op een verlaging van 0,44 % van de studentenaantallen. Eigenaardig genoeg heeft het gewijzigde tarief een grotere impact (-0,47 %) op studenten met een hoge sociaaleconomische status (SES) dan studenten met een lage SES-score (-0,34 %). Het invoeren van het Nederlandse ‘collegegeld’ in Vlaanderen (1951 euro – iets meer dan een verdriedubbeling) resulteert in een hoger negatief percentage, namelijk
-2,15 %. In dit scenario zijn het wederom de hoge SES-studenten die eerder afhaken dan die met lage score (-2,43 vs. -1,66 %). Zeer opvallend was de simulatie waarbij studenten met een hoge SES het Nederlandse studiegeld moeten betalen (1951 euro) en studenten met een lage SES een premie krijgen om te gaan studeren. Dat model geeft een globale stijging van de participatie aan het hoger onderwijs met 0,42 %, zij het dat dit nadelig is voor hoge SES-studenten (-2,57 %) terwijl lage SES-studenten er zeer veel profijt bij hebben (+5,35 %). Inspirerende cijfers die aanzetten tot contemplatie.
Asociaal? Is een verhoging van het studiegeld asociaal, was de centrale vraag die algemeen directeur van UC Leuven-Limburg, Toon Martens, zich tot slot van de studiedag stelde. Op basis van cijfers uit 2010 concludeerde hij dat de overheid ongeveer 12.000 euro in elke student steekt terwijl de laatste daar maar 3 à 4 % moet bijleggen. Bovendien moet ook gekeken worden naar wie het meest profiteert van een diploma hoger onderwijs en die er daarom middels de progressieve fiscaliteit ook de zwaarste lasten voor draagt. Het berekenen van het rendement van een diploma hoger onderwijs blijft echter een lastige zaak. Het HIVA van de KU Leuven houdt het op 8,9 %. Als een echte man uit de praktijk besloot hij zijn uiteenzetting met een aantal actiepunten voor de instellingen, de overheid en de studenten. Hogescholen en universiteiten moeten volgens Martens zoveel mogelijk studenten in een zo kort mogelijk periode een diploma laten behalen, zonder dat de onderwijskwaliteit daarbij in het gedrang komt, zodat de publieke en private studiekost beperkt blijft. De overheid zou dan haar deel moeten doen door studenten aan te moedigen zich in te schrijven voor een volledig jaar aan studiepunten (dat is 60 studiepunten – er is een trend van uitstelgedrag bij studenten). Studenten moeten op hun beurt zich dan toeleggen op een goede studiekeuze en hard studeren. Zoveel is er dus nog niet veranderd in het Vlaamse hoger onderwijs! (de presentaties kunnen worden opgevraagd bij het VVKHO) Ton Van Weel Stafmedewerker VVKHO
[email protected]
bij het huidig mutisme en immobilisme heeft niemand baat1 Rechtspositieregeling personeel gesubsidieerde vrije hogescholen
D
e rechtspositie van het hogeschoolpersoneel werd in 1994 vastgesteld in titel III van het oude decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap (hierna Hogeschooldecreet).2 Voor 1994 was de rechtspositie van het betrokken personeel “vrij confuus”3 geregeld, onder meer omdat het hogeschoolniveau toen nog niet als afzonderlijk onderwijsniveau (h)erkend werd. Met de rechtspositieregeling van 1994 wilde de decreetgever de vereenvoudiging en harmonisering van de toenmalige diffuse regelgeving bewerkstelligen, los van de regelgeving van het secundair onderwijs.4 1 2 3 4
Merkwaardig is dat de decreetgever er in 1994 voor gekozen heeft om één rechtspositieregeling uit te werken die alle hogeschoolpersoneelsleden vatte, ongeacht de juridische aard van hun instellingsbestuur. Toenmalig onderwijsminister Luc Van den Bossche verklaarde daarover trots in de Vlaamse Raad dat door de invoering van een dergelijk eenheidsstatuut, voor de eerste maal in de onderwijsgeschiedenis in Vlaanderen alle personeelsleden - “onder welke inrichtende macht zij ook ressorteren, publiek- of privaatrechtelijk, tot welk ‘net’ zij ook behoren” - een identieke rechtspositie zouden genieten. Wegens de fundamenteel verschillende juridische aard van de inrichtende machten had de decreetgever enkele jaren tevoren er nog voor gekozen om de rechtspositie van het personeel van het leerplichtonderwijs en van de CLB’s in twee afzonderlijke decreten vast te leggen, een voor het personeel van het gemeenschapsonderwijs en een voor het personeel van het gesubsidieerd onderwijs.5 De vraag is of de keuze van de decreetgever wel de juiste geweest is. Enkele divergente recente gerechtelijke uitspraken bewijzen in ieder geval dat de gemaakte keuze niet evident was en rechtsonzekerheid tot gevolg heeft.
De rol van de Arbeidsovereenkomstenwet Een cruciale vraag is of de inwerkingtreding van hun rechtspositieregeling, de personeelsleden van de gesubsidieerde vrije hogescholen al dan niet (volledig) onttrokken heeft aan het toepassingsgebied van de Arbeidsovereenkomstenwet van 1978. Over die kwestie is er niet alleen discussie tussen arbeidsgerechten, maar nemen ook de onderscheiden arbeidsgerechten niet steeds een rechtlijnig standpunt in. In een casus waarin een statutair benoemd personeelslid van een gesubsidieerde vrije hogeschool (de heer V.B.) voor de arbeidsrechter zijn ontslag om dringende redenen betwistte, stelde de Antwerpse arbeidsrechtbank in 2011 – helaas zonder motivering - dat dit personeel enkel aan de Arbeidsovereenkomstenwet onttrokken is “voor die materies die volledig statutair geregeld zijn, waaronder de regeling in geval van ontslag om een dringende reden met toepassing van 1 Deze bijdrage is een verkorte versie van het artikel ‘De rechtspositieregeling van het personeel van de gesubsidieerde vrije hogescholen. Het immobilisme van de decreetgever is (al lang) geen optie meer’, dat verschenen is in T.O.R.B. 2014-15, 3, 28-36. 2 Op 1 oktober 2013 is het Hogeschooldecreet uit de rechtsorde verdwenen door het decreet van 20 december 2013 tot bekrachtiging van de decretale bepalingen betreffende het hoger onderwijs in Vlaanderen, gecodificeerd op 11 oktober 2013. De bepalingen ervan zijn opgenomen in de Codex Hoger Onderwijs. De bepalingen van titel III Hogeschooldecreet vormen nu deel 5, titel 2 Codex Hoger Onderwijs. 3 MvT, Parl.St. Vl.R. 1993-94, nr. 546/1, 14. 4 Ibid., 13; Verslag, Parl.St. Vl.R. 1993-94, nr. 546/14-A, 14-15. 5 Voor het personeel van het gemeenschapsonderwijs: Decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, BS 25 mei 1991. Voor het personeel van het gesubsidieerd onderwijs: Rechtspositiedecreet, BS 25 mei 1991.
artikel 94 Hogeschooldecreet, met inbegrip van de beroepsmogelijkheden zoals die bij een tuchtprocedure behoren.”6 In hoger beroep oordeelde het Antwerps arbeidshof echter dat het personeel van vrije onderwijsinstellingen dat het voorwerp uitmaakt van een bijzondere regeling, wel degelijk volledig buiten het toepassingsgebied van de Arbeidsovereenkomstenwet valt, waardoor die wet ook niet als aanvullend recht toegepast kan worden voor arbeidsovereenkomsten die afgesloten zijn in het kader van het Hogeschooldecreet.7 In 2013 was dezelfde arbeidsrechtbank van Antwerpen in een casus over de betwisting van het juridische aard van het gastprofessoraat aan een Vlaamse hogeschool – helaas eveneens ongemotiveerd – dan weer van mening dat de Arbeidsovereenkomstenwet niet als aanvullend recht toegepast kan worden voor arbeidsovereenkomsten die afgesloten zijn in het kader van het Hogeschooldecreet.8 En in 2004 was het Antwerps arbeidshof in een casus over een negatieve evaluatie van een personeelslid van een gesubsidieerde vrije hogeschool van oordeel dat de beperking van de contractuele vrijheid van de partijen door de rechtspositiebepalingen van het Hogeschooldecreet niet tot gevolg heeft “dat (de) partijen ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Arbeidsovereenkomstenwet (van 3 juli 1978) onttrokken zouden worden aan het toepassingsgebied van die wet”.9 Zijn stelling dat het personeel van vrije onderwijsinstellingen dat het voorwerp uitmaakt van een bijzondere regeling, wel degelijk volledig buiten het toepassingsgebied van de Arbeidsovereenkomstenwet valt, staafde het Antwerps arbeidshof in 2012 met de verwijzing naar een Cassatiearrest uit 1979 waarin het Hof van Cassatie betoogd had dat een statutair benoemde kleuterleidster van een vrije onderwijsinstelling, door de inwer6 Arbrb. Antwerpen 15 februari 2011, AR 10/1989/A, 8, onuitg. 7 Arbh. Antwerpen 27 juni 2012, AR 2011/AA/494, nr. 2.1.2., 8, onuitg. 8 Arbrb. Antwerpen 15 oktober 2013, AR 12/6837/A, 7, onuitg. 9 D. Cuypers, “Docentenevaluaties: nieuw personeelsbeleid en nieuw recht” (noot onder Arbh. Antwerpen 13 december 2004), T.O.R.B. 2005-06, 469.
mei 2015
27
© VSKO/Maîtrise
kingtreding van de herziene Schoolpactwet van 11 juli 1973 volledig onttrokken was aan de bepalingen van de Arbeidsovereenkomstenwet bedienden.10 De vraag kan evenwel gesteld worden of de essentiële overweging van het Cassatiearrest van 25 juni 1979 waaraan het Antwerps arbeidshof refereerde, wel onverkort geldt voor de personeelsleden van de gesubsidieerde vrije hogescholen. Het Cassatiearrest verwijst namelijk naar de Schoolpactwetgeving, maar die wetgeving is nooit op alle onderwijsniveaus van toepassing geweest. Alleszins de muziekscholen en het universitair onderwijs zijn er nooit door gevat.11 De verhouding van het hogeschoolonderwijs tot de Schoolpactwetgeving is op zijn minst onduidelijk omdat dit onderwijsniveau voor 1994 en zeker ten tijde van de totstandkoming van de Schoolpactwetgeving niet als afzonderlijk niveau erkend werd met disparate rechtsposities voor het betrokken personeel tot gevolg. 10 Cass. 25 juni 1979, RW 1979-80, 183-201, concl. H. Lenaerts. Het Antwerpse arbeidshof nam de overwegingen van het Cassatiearrest van 25 juni 1979 voor het eerst in 2002 in extenso over in een geschil over de vraag of een vordering ex contractu ingesteld door een benoemd personeelslid van een gesubsidieerde vrije hogeschool onderworpen is aan de verjaringstermijn van artikel 15 Arbeidsovereenkomstenwet, zie Arbh. Antwerpen 24 april 2002, A.R. 200/587, Soc. Kron. 2003, 94-97. 11 Art. 1 Schoolpactwet van 29 mei 1959: “Deze wet is van toepassing op het bewaarschoolonderwijs, het lager, middelbaar, normaal-, technisch, kunst- en buitengewoon onderwijs.” Zie ook R. Verstegen, “Van schoolpact, over Schoolpactwet, naar Schoolpactbeginselen en terug”, T.O.R.B. 2009-10, 6-18.
28
mei 2015
A contrario zou trouwens ingebracht kunnen worden dat de decreetgever zelf toegelicht heeft voor het hogeschoolpersoneel een rechtspositieregeling ontworpen te hebben “los van de regelgeving van het secundair onderwijs”12 maar “in zeer grote mate” afgestemd op de universitaire regelgeving13, die nooit door de Schoolpactwetgeving gevat is. Op die manier wilde hij een eerste stap zetten naar een eengemaakte hogeronderwijsruimte waarbij hij voor het hogeschoolpersoneel “eenheid in relatieve verscheidenheid” ten opzichte van de rechtspositie van het universiteitspersoneel betrachtte.14 Nochtans is het antwoord op de vraag naar de rol van de Arbeidsovereenkomstenwet in de rechtspositie van het hogeschoolpersoneel van de gesubsidieerde vrije hogescholen van groot belang, want geen enkele rechtspositie regelt alle aspecten ervan. Wat met de aansprakelijkheidsregeling of met de regeling met betrekking tot de verjaring van rechtsvorderingen die uit de overeenkomst ontstaan? Moeten voor die kwesties suppletoir de artikels 18 en 15 Arbeidsovereenkomstenwet toegepast worden?15 En wat met de eenzijdige wijziging van het opdrachtvolume van
12 Verslag, Parl.St. Vl.R. 1993-94, nr. 546/14-A, 15. 13 MvT, Parl.St. Vl.R. 1993-1994, nr. 546/1, 6-7. 14 Ibid., 14. 15 Voor het leerplichtonderwijs zie in dit verband W. Rauws, “De rechtspositie van het personeel in het vrij gesubsidieerd onderwijs”, in M. Rigaux (ed.), Actuele problemen van het arbeidsrecht, 4, Maklu, 1993, 378, nr. 537, 538.
het (tijdelijk) onderwijzend personeel16 of van het mandaat van onbepaalde duur en de bijhorende mandaatvergoeding?17 Moeten dergelijke bedingen beoordeeld worden vanuit artikel 25 Arbeidsovereenkomstenwet? Of moeten alle leemtes in de rechtspositie aangevuld worden door de algemene beginselen van het klassieke arbeidsovereenkomstenrecht?
De regeling inzake het ontslag om dringende redenen en inzake de tucht De rechtspositieregeling voorziet dat het benoemde personeelslid van een hogeschool wiens ontslag om dringende redenen door het college van beroep inzake tucht van de hogeschool ongegrond verklaard wordt, terug in de administratieve stand geplaatst wordt waarin het zich bevond op de dag voor het ontslag. Tot eind augustus 2011 besliste het college van beroep inzake tucht in dit geval automatisch tot de preventieve schorsing van het personeelslid met een door de hogeschool te voeren tuchtprocedure tot gevolg.18 Dit scenario heeft zich voorgedaan in de casus 16 Art. 111 Hogeschooldecreet (Art. V.129 Codex hoger Onderwijs). 17 Art. 136, § 1 Hogeschooldecreet (art. V.156, § 1 Codex Hoger Onderwijs). 18 Art. 94 Hogeschooldecreet (Art. V.113 Codex Hoger Onderwijs). Art. V.5 Decreet betreffende het onderwijs XXI (BS 30 augustus 2011) heeft het automatisme doorbroken.
Nood aan duidelijkheid en enkele voorzichtige suggesties tot oplossing
Na uitputting van zijn rechtsmiddelen op hogeschoolniveau, wendde de heer V. zich tot het Antwerpse arbeidsgerecht. Hoewel het dispuut met zijn werkgever begonnen was met een ontslag om dringende redenen, vocht hij voor die rechtbank enkel zijn ontslag als tuchtsanctie aan. In maart 2012 verklaarde de arbeidsrechtbank van Antwerpen de vordering van de heer V. gegrond, maar onontvankelijk.19
De rechtsonzekerheid over de al dan niet suppletoire rol van de Arbeidsovereenkomstenwet in de rechtspositie van het personeel van de gesubsidieerde vrije hogescholen is niet nieuw. Na een Cassatiearrest van 18 december 1997 dat de weg opende voor de contractuele rechtsverhouding van de personeelsleden van de gesubsidieerde vrije (hoge)scholen met hun werkgever, riepen eminente rechtsgeleerden de Vlaamse overheid op om ter zake duidelijkheid te verschaffen.23 Het is dan ook betreurenswaardig dat haast drie quinquennia later, de decreetgever aan die oproepen nog altijd geen gevolg gegeven heeft.
Het lijkt erop dat voor de heer V. en voor de arbeidsrechtbank het ontslag om dringende redenen en het ontslag als tuchtsanctie als een continuüm deel uitmaken van één en dezelfde procedure, quod – voor alle duidelijkheid – non. Nochtans is die verkeerde perceptie enigszins verschoonbaar. De mogelijkheid tot ontslag om dringende redenen van een statutair benoemd personeelslid is eigenlijk een rariteit – misschien zelfs een unicum - in de bestaande rechtspositieregelingen. Door tegen die ontslagvorm bovendien een beroepsmogelijkheid te voorzien bij het tuchtberoepsorgaan – college van beroep inzake tucht - waarbij het college tegen alle arbeidsrechtelijke principes in, het ontslag kan vernietigen en afleiden naar een tuchtprocedure, heeft de decreetgever het ontslag om dringende redenen in hoge mate het uitzicht gegeven van een “tuchtmaatregel genomen bij hoogdringendheid”.20 Hogeschool en arbeidshof hebben in de casusV. beide procedures wel strikt van elkaar onderscheiden. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep vorderde de hogeschool telkens ondergeschikt dat het ontslag om dringende redenen gegrond verklaard zou worden.21 En volgens het Antwerps arbeidshof staat het “buiten kijf dat de arbeidsgerechten een ontslag [om dringende redenen], dat door een hogeschool met toepassing van artikel 94 van het Hogescholendecreet werd betekend, met volle rechtsmacht kunnen beoordelen.”22
19 E. Timbermont, noot onder Arbrb. Antwerpen 20 maart 2012, AR 11/2319/a, T.O.R.B. 2012-13, 276-282. 20 R. Verstegen, “Waarborgen voor de vastheid van betrekking in het vrij onderwijs. De decretale regeling doorgelicht”, T.O.R.B. 2001-02, 420. 21 E. Timbermont, noot onder Arbrb. Antwerpen 20 maart 2012, AR 11/2319/a, T.O.R.B. 2012-13, 276-282; Arbh. Antwerpen 18 oktober 2013, AR 2012/AA/565, 4, onuitg. 22 Arbh. Antwerpen 18 oktober 2013, AR 2012/AA/565, 13, onuitg.
hij meerdere artikels van de Arbeidsovereenkomstenwet over25 of inspireerde hij zich minstens op die wet.26 Door enkel tuchtsancties te voorzien die niet strijdig zijn met de arbeidsrechtelijke principes en door aan de beroepsinstantie (chambre de recours) slechts een adviesbevoegdheid toe te kennen, slaagde hij er ook in om de tuchtrechtelijke principes van de rechtspositie te verzoenen met de essentialia van het arbeidsrecht.27 Hierbij weze ook opgemerkt dat de beroepskamer er niet bevoegd is in het geval van een ontslag om dringende redenen waardoor het ontslagrecht van het instellingsbestuur er ten volle gerespecteerd wordt. In ieder geval hebben de feitenrechters aangetoond dat de decreetgever dringend duidelijkheid moet verschaffen over wat hij met de rechtspositieregeling van het personeel
© VSKO/Maîtrise
van de heer V. wiens ontslag om dringende redenen door het college van beroep inzake tucht van de hogeschool ongegrond verklaard werd, maar die finaal door de hogeschool ontslagen werd als tuchtsanctie.
Nochtans heeft de decreetgever van de Franse Gemeenschap ondertussen bewezen dat het mogelijk is om een rechtspositieregeling voor het personeel van de gesubsidieerde vrije hogescholen op te stellen die in overeenstemming is met het privaatrechtelijke contentieux. In de rechtspositie voor het onderwijzend personeel van de gesubsidieerde vrije hogescholen heeft hij het gebruik van publiekrechtelijke termen en figuren vermeden24, nam 23 W. Rauws, “De rechtspositie van het personeel in het vrije onderwijs in beweging” in R. Verstegen, L. Veny, W. Rauws en D. Deli, Actuele vraagstukken van onderwijsrecht in Cahiers voor arbeidsrecht en onderwijsbeleid, 2), Deurne, Kluwer, 1997, 113; R. Verstegen, “De arbeidsverhoudingen in het vrij gesubsidieerd onderwijs zijn (nog altijd) contractueel van aard”, RW 1998-99, 78, nr. 53. 24 Bij wijze van voorbeeld: er is sprake van ‘les membres du personnel engagés à titre définitif in plaats van ‘les membres du personnel nommés à titre définitif’ (vergelijk artikels 193 en 199 decreet van 24 juli 1997); in meerdere artikels is er sprake van ‘de overeenkomst’ (le contrat) die het (definitief) aangeworven personeelslid en de werkgever bindt, zie o.a. artikels 108, 111, 122, 123, 185, 189, 193 en 194 decreet van 24 juli 1997.
van de gesubsidieerde vrije hogeschoolinstellingen precies voor ogen heeft: een rechtspositie die neigt naar een publiekrechtelijk statuut of een rechtspositie die maximaal recht doet aan de contractuele rechtsverhouding? Bij het huidig mutisme en immobilisme heeft niemand baat. Jan-Baptist De Smet Stafmedewerker VVKHO
[email protected]
25 Vergelijk artikels 104 en 106 decreet van 24 juli 1997 met artikels 18 en 19, en artikel 15, 1ste lid Arbeidsovereenkomstenwet. 26 Bij wijze van voorbeeld: vergelijk de artikels 107 tot 110 decreet van 24 juli 1997 met de artikels 20, 27 en 30 Arbeidsovereenkomstenwet. 27 Art. 150, § 3 decreet van 24 juli 1997.
mei 2015
29
Schoolagenda’s Basisonderwijs
Keuze uit 3 modellen Onze schoolagenda’s basisonderwijs zitten in een FRIS en NIEUW kleedje! Inhoudelijk zijn de agenda’s niet veranderd.
1,99 €
Bestel nu:
uitgeverij Licap - Guimardstraat 1 - 1040 Brussel Tel.: 02 507 05 05 -
[email protected] - www.licap.be
Bekijk alle details op:
agendabasis.licap.be
IS VERSCHENEN
Afgiftekantoor: 9100 Sint-Niklaas 1 | P508853
Tijdschrift van VVKBaO Guimardstraat 1 1040 Brussel tweemaandelijks jaargang 7 april-mei 2015
Inhoud
05
Eindtermen ev alueren, bijstu ren en reducere Marc Van den Bra n nde 3 Waartoe leren in het katholiek basisonderwijs Kerngroep leerpla ? nproject VVKBaO 4 Intenties met het oog op bestu url ijke schaalvergr Marc Van den Bra oting 8 nde De rabbi en de zeepfabrikant Ludo Guelinckx, Chantal Leterme 12 Dr ieluik: Handelingsgeri cht werken in he t basisonderw Lien De Feyter ijs 13 Het getuigschrif t basisonderw ijs toekennen … hoe onderbouw je die beslissing ? Ria De Sadeleer 16 Laten we samen leren. Een doel voor lee rlingen én hun leerkrachten Gerda Bruneel 20 Boekbespreking en Ik wil talen ler en, jij ook? 23 Greet Van Mello 24 Collegiaal hosp iteren als opsta p naar professionaliseri ng Kris De Ruysscher 28 P(k)op-up
4 16 24 28
Kris De Ruysscher
31
in dit Waartoe leren in het katholiek basisonderwijs? + Intenties nummer rond bestuurlijke schaalvergroting + Het getuigschrift basisonderwijs toekennen + Ik wil talen leren, jij ook? DD4968_5_P2.indd 1
18/03/15 10:14
Wilt u grasduinen in het archief van School+visie of het nieuwe nummer downloaden? FREQUENTIE Het tijdschrift versc
hijnt zesmaal per name in augustus, jaar met oktober, december april en juni. , februari,
Surf dan naar www.vvkbao.be > inloggen > School+visie-zoeker. REDACTIE Lien De Feyte
r, Kris De Ruysscher , Ria De Sadeleer, Marij Marc Van den Bran ke Van Bogaert,
VERANTWOORDELI JKE UITGEVER Marc Van den Bran OPDRACHT Scho
de ol+visie is het tijdsc hrift van VVKBaO. wil schoolleiders Het en het schoolteam basisscholen onde van katholieke rsteunen bij het realiseren van het schooleige n opvoedingsproj versterken van het beleidsvoerend ect, bij het vermogen en in het bijzonder bij het creëren van een professionele leergemeensch ap. DOELGROEP Het tijdschrift is bedo eld voor schoolleide hun schoolteam rs, en al wie hen onde rsteunt.
ndd 2
Gelijke onde rWijskansen autonomie , en financiële omkaderin G
04 Wyns C.
veranderinG sProcessen in een vakGro eP
Bosch J.
DOSSIER
klaar voor de imPlementat ie van het m-decr eet?
Schokkaert J.
ONDERwIJSTIJDSchRIfT VAN hET VVKSO
maart 2015 - mei 2015
n°
13
schoolcarr ière oP Wieltjes
Magits E.
GetuiGenis
Van de Vijver P.,
van Welden R.
36
GetuiGenis
Lambert A.
38
ken J.
19 Wino, een moeilijk kind
24
GetuiGenis
Timmermans K.
Meer informatie, surf naar www.vsko.be > secundair onderwijs > Breedbeeld
27
33
PassPoort
Mathyssen F., GON-begeleiders
11
16
tander
29 een school in beWeGin G
Barkmeijer K., Brok
Decuyper M.
hebben stra ks vele leerlinGen sPeciale zorG nodiG ?
intervieW
Afgiftekantoor BRUSSEL 4 P806262 Guimardstraat 1 1040 Brussel
05
klaar voor het m-decr eet?
20
19/03/15 10:09
assertivite it in commun icatie en Presenta tie
Grenzen trekken
‘een leerPro ces in tWee ric htinGen’
3
t.a.v. Marijke Van Bogaert Guimardstraat 1 1040 Brussel
Dit icoontje versc hijnt onder ande re een extensie op de webpagina van bij artikels die Extensies op deze VVKBaO hebben. webpagina kunn leden van VVKB en enkel door aO geraadplee gd worden.
GAVE
Woordje van …
DRIEMAANDELIJKS Tijdschrift van het Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs
School+visie is gratis voor VVKBaO. Leden betalen voor een leden van bijkomend abon ment 20 euro. Voor niet-leden nekost het abonneme 30 euro. Een stude nt ntenabonnemen Abonnementen t kost 20 euro. kunn een e-mail te sture en aangevraagd worden door n naar schoolvisie REDACTIEADRES @vsko.be school+visie
r Finet, Raf Misso Paul Nijs, Bert Smet rten, en Peter Steyaert EINDREDACTIE Marijke Van Boga ert FOTOGRAFIE Dirk Geens, Danny Decle rcq, Kris De Ruysscher , Hilde Hend CARTOON Ides rickx Callebaut VORMGEVING Uitgeverij Averb ode DRUK Drukkerij Room, Sint-Nikla as
INHOUDSOP
DD4968_5_P3.i
jaargang 7
ABONNEMENTEN
de, Karen REDACTIERAAD Jo Coppens, Didie Van Renterghem
40
vorminG: niet te vatt en … in een decr eet
Desmet D.
maart ‘15 mei ‘15
43 03
tWeeluik
mei 2015
31
Tussen taal en teken
tent
Een tent biedt gewild of ongewild een tijdelijk en eenvoudig onderdak, beschutting en veiligheid. Een mens is een nomade. Heel zijn leven zoekt hij naar een balans tussen zich hechten en loslaten. Uit de beschouwing in Leeftocht 9 ‘Tent’
© Koen Lemmens
Heer Jezus, van ver zijt Gij gekomen, van bij de Vader, om uw tent onder ons op te slaan. Geboren waar het toeval van een reis U bracht en vertrouwd met alle wegen die Gij gegaan zijt: die van afwijzing en ballingschap, van pelgrimstochten, en van verkondiging. Maak me los uit mijn egoïsme, haal me weg uit mijn comfort en laat mij een pelgrim worden.
Een voor u, meester, voor Mozes en Elia.
Uit Liefde ben ik geschapen. om lief te hebben ben ik geboren. Laat mij op tocht gaan, Heer, dat ik over de bergtoppen naar U opklim met heel mijn leven met al mijn broers en zussen, met heel de schepping, onverschrokken en U verheerlijkend. Amen. Naar Gratien Vollutz
Opvoeden is zichzelf gaandeweg overbodig maken, zodat de kroost kan uitvliegen. Kleuters vliegen inderdaad uit: ze vliegen onder andere naar school. Maar komen ook graag weer thuis in een liefdevol nest. Dat blijft bij de meesten zo op puberleeftijd, als adolescent, vaak een leven lang, al begint met het opgroeien de warme thuis steeds meer op een tent te gelijken: een doorgangsplaats waar men steeds meer van loskomt, maar ook beschutting kan blijven vinden, als het nodig is, soms even maar.
Een geestelijke tent Met Pinksteren viert de katholieke kerk ieder jaar opnieuw de zending van de Heilige Geest. In de beeldtaal van het Leeftochtnummer ontvouwt God in die zending het tentdoek dat Hij wereldwijd over zijn schepselen spreidt, onzichtbaar voor ons oog, maar herkenbaar aan zijn gaven en vruchten.
Leeftocht – Maandelijkse inspiratiebron – Een verademing voor onderwijsmensen – Proviand voor onderweg. Leeftocht vind je in digitale vorm op pastoraal.vsko.be met daarin linken naar nog meer inspiratie. Aarzel niet om je impressie te mailen naar
[email protected]. Bij deze Forum vind je het juninummer van Leeftocht ‘Parfum’. Abonneer je via pastoraal.vsko.be op de gratis digitale nieuwsbrief van de Dienst Opvoedingsproject en Pastoraal.
Jg. 30, Tussen taal en teken nr. 09, mei 2015