Impliciet racisme bij Kinderen in Nederland en de Invloed hiervan op Depressie, Angst en Identiteitsproblematiek bij Migranten
Door: Eline Vis Studentnummer: 10011471 Datum: 20 juni 2014 Begeleider: Kiki Hohnen
1
Inhoudsopgave Abstract
3
1. Inleiding
4
2. Impliciete racistische attitudes bij kinderen in Nederland
6
- 2.1 De ontwikkeling van impliciet rachitische attitudes
7
-2.2 De invloed van ouders en maatschappij op de
8
ontwikkeling van racisme bij kinderen - 2.3 Het uiten van racisme in het gedrag bij kinderen
11
3. De invloed van (impliciet) racisme op de psychische gezondheid
12
van migranten in Nederland -3.1 Psychische gezondheidproblematiek bij migranten in Nederland
12
- 3.2 Psychische gezondheidsproblematiek ten gevolgde van discriminatie
13
en racisme - 3.3 Indicaties voor de psychische gezondheidzorg in Nederland wat betreft
15
de behandeling van migranten 4. Conclusie en Discussie
17
5. Literatuur
20
2
Abstract Racisme is een actueel onderwerp in de huidige Nederlandse maatschappij. Uit dit literatuuroverzicht is gebleken dat kinderen in Nederland al impliciete racistische attitudes kunnen ontwikkelen. Hoe zij dit ontwikkelingen is een complex proces, waarbij identificatie met de ouders een rol speelt en waarmee blijkt dat vooral de impliciete attitudes van de moeder invloed heeft op de attitudes van kinderen. Het ervaren van discriminatie wegens afkomst geeft een verhoogd risico op depressie, angst en identiteitsproblematiek bij migranten in Nederland. Kinderen laten al vanaf een jonge leeftijd van drie jaar een voorkeur voor gelijkheid zien, wat later gekoppeld kan worden aan racistische attitudes. Dit proces is echter complex en afhankelijk van de leeftijd van een kind en de context waarin een kind zich begeeft. Het is daarom belangrijk bewust te zijn van de invloed van de maatschappij op het ontstaan van impliciet racisme bij kinderen. Dit kan zich namelijk uiten in (onbewust) discriminerend gedrag naar migranten. Het ervaren van discriminatie kan vervolgens invloed hebben op de psychische gezondheid door een verhoogd risico op depressie, angst en identiteitsproblematiek.
3
1. Inleiding “They start to take a (certain) attitude. I don’t know where it comes from. I think that they had never seen so many dark coloured people and then they get the idea: they are bad people”. - Francisca, 61 years old, arrived in the Netherlands in 1975, (Marchetti, 2014)
Francisca is een van de Afro-Surinaamse vrouwen die in de jaren 1970 naar Nederland verhuisden. Marchetti (2014) laat in haar onderzoek zien hoe deze gemigreerde vrouwen het gevoel hebben continu veroordeeld te worden om hun huidskleur, al is het maar door een blik en het gevoel dat anderen hen niet vertrouwen. Soms lachen ze erom, maar zij vertellen dat deze op ras gebaseerde discriminatie hen ook een naar en ongemakkelijk gevoel geeft. Hoewel er een switch is van Europese media en politici van racisme tegen migranten uit postkoloniale gebieden naar racisme tegen Moslims, Marokkanen en andere etnische minderheden, blijft het onderwerp racisme actueel voor alle nietNederlandse minderheden in Nederland. Discriminatie kan op een bewuste of onbewuste manier plaats vinden. Een voorbeeld; als iemand onbewust een voorkeur heeft voor een vriendschap met een blank persoon, hoeft dit niet te betekenen dat iemand bewust aan het discrimineren is. Toch kunnen mensen met een donkere huidskleur zich hierdoor gediscrimineerd voelen. De vraag is of er er bij kinderen in Nederland al sprake is van impliciete racistische attitudes en hoe dit invloed heeft op depressie, angst en identiteitsproblematiek bij mensen tegen wie dit onbewust racisme gericht is. Deze discussie is van belang aangezien ondanks dat racisme al een eeuwen lang fenomeen is, dit onderwerp nu actueler is dan ooit. In meerdere Europese landen, waaronder Nederland, is namelijk een opkomende paniek te zien over immigranten en etnische diversiteit (Vasta, 2007). Populaire politici en ook sommige media, uiten de boodschap dat immigranten een bedreiging zijn voor de veiligheid, sociale cohesie en de welvaart in Nederland. Joppke (2004, aangehaald in Vink, 2007) spreekt over een ‘seismic shift’ van het tolerante multiculturele Nederland naar een nieuw denken over de komst van immigranten en het bestaan van diversiteit in Nederland. Gebeurtenissen als 9/11, de moord op Pim Fortuyn en Theo van Gogh, en de anti-immigratie en anti- islam agenda van Geert 4
Wilders, zorgen mede voor de val van dit multiculturalisme in Nederland (Vink, 2007). Tevens is er elk jaar rond december weer sprake van een debat over Zwarte Piet en de invloed hiervan op de racistische attitudes bij de Nederlanders. Dit alles ten samen laat zien dat racisme leeft in het van oorsprong tolerante Nederland. Volgens de Conventies van de Verenigde Naties betekent raciale discriminatie; "elk onderscheid, uitsluiting, beperking of voorkeur gebaseerd op ras, huidskleur, afstamming, of nationale of etnische oorsprong die het doel of effect heeft van opheffing of aantasting van erkenning, genieting of uitoefening, op basis van gelijkwaardigheid, van mensenrechten, en fundamentele vrijheden in het politieke, economische, sociale, culturele of enig ander veld van het openbare leven" (Wikipedia, 2014). Het expliciet discrimineren is één onderdeel van racisme. De uitspraak van Wilders zoals; “willen we meer of minder Marokkanen?” is hier een voorbeeld van. Racisme kan echter ook op een andere onbewuste manier geïnternaliseerd en geuit worden. Dit wordt impliciet racisme genoemd. De racistische attitudes komen dan onbewust tot uiting in gedrag en in affect. Zelfs al geven mensen aan niet te discrimineren, kan een impliciete attitude test (IAT) toch laten zien dat er een voorkeur bestaat voor blanke mensen in vergelijking met donkere mensen (Smith-McLallen, Johnson, Dovidio & Pearson, 2006). Kinderen worden waarschijnlijk niet racistisch geboren, maar kunnen wellicht wel de racistische attitudes van de sociale omgeving expliciet of impliciet overnemen. Centraal staat de vraag of er in Nederland sprake is van impliciet racisme bij kinderen tegenover etnische minderheden. Hiermee wordt dus bedoeld dat kinderen mogelijk onbewust discrimineren naar kinderen en volwassenen met een andere etnische afkomst. Met het bovengenoemde inachtneming is het aannemelijk dat racistische opvattingen via opvoeders of media tot stand kunnen komen bij kinderen. In het eerste deel van dit literatuuroverzicht zal dan ook worden onderzocht of er sprake is van impliciet racisme bij kinderen, vanaf welke leeftijd kinderen dit mogelijk ontwikkelen, hoe deze impliciete attitudes mogelijk tot stand komen en hoe die zich uiten in het gedrag tegenover anderen. Hierbij zal ook gekeken worden naar hoe ouders en volwassenen in de Nederlandse samenleving hier mogelijk invloed op uitoefenen.
5
Het is van belang te onderzoeken of er al sprake is van impliciete racistische attitudes bij kinderen in Nederland, aangezien zij leven in een maatschappij waar dit racisme telkens meer speelt en dit hoogstwaarschijnlijk invloed heeft op de migranten in Nederland. In 2003 had één op de vijf Nederlanders een niet-Nederlandse etnische afkomst (Vasta, 2007). Wat betekent het voor migranten in Nederland tegen wie racistische attitudes ontstaan? In dit literatuuroverzicht zal in het tweede deel gekeken worden naar het effect van (impliciet) racisme op de psychische gezondheid en klachten als depressie, angst en identiteitsproblematiek bij mensen met een Turkse, Marokkaanse, of Surinaamse achtergrond. Voor de psychische gezondheidszorg is het tevens belangrijk om inzicht te hebben in problematiek die door migratie en racisme kan ontstaan. Ten slotte zal de conclusie en mogelijke discussiepunten worden besproken.
2. Impliciete racistische attitudes bij kinderen in Nederland Het begrijpen hoe impliciete racistische attitudes zich kunnen ontwikkelen vanaf de kindertijd tot volwassenheid is van belang, aangezien vooroordelen kunnen ontstaan in de vroege ontwikkeling en intergroup attitudes een belangrijke rol kunnen spelen gedurende het leven (Baron & Banaji, 2006, aangehaald in McKeaugue, O’Driscoll, Hennesy & Heary, 2013). Om te onderzoeken of er bij kinderen in Nederland sprake is van impliciet racisme en of dit mogelijk van invloed is op angst, depressie en identiteitsproblematiek bij de mensen tegen wie het racisme gericht is, zal eerst de ontwikkeling van impliciet racisme onderzocht worden. Impliciet racistische attitudes kunnen mogelijk tot uiting komen in het gedrag van kinderen. Denk hierbij aan een voorkeur voor vrienden, sociale uitsluiting en pestgedrag. In deze paragraaf zal dan ook beschreven worden of er sprake is van impliciet racisme bij kinderen in Nederland, hoe dit geuit wordt in het gedrag van kinderen en welke invloeden vanuit de maatschappij mogelijk een rol spelen bij deze ontwikkeling.
6
2.1 De ontwikkeling van impliciet racistische attitudes Een van de eerste onderzoeken naar onbewuste uitingen van racisme bij kinderen komt van Clark en Clark (1939,1940, aangehaald in Quintana, 1998), die door middel van het doll experiment lieten zien dat zowel donkere als blanke kinderen een voorkeur hadden voor een blanke pop ten opzichte van een zwarte pop. Deze witte pop werd door kinderen ook vaker als de ‘goede’ pop omschreven en de zwarte pop als de ‘slechte’ pop. Onderzoek van Morland (1987) indiceert dat jonge kinderen een voorkeur hebben voor mensen met een blanke huidskleur ten opzichte van mensen met een donkere huidskleur. Dit geldt voor zowel donkere kinderen als blanke kinderen, die beide een bias ontwikkelen voor blanke mensen. Racistische attitudes, en met name racistische vooroordelen blijken al op een jonge leeftijd aanwezig te kunnen zijn (Quintana, 1998). Impliciet racisme ontstaat mogelijk al als kinderen vier jaar oud zijn, (Aboud, 1987, aangehaald in Quintana, 1998). Naast dat onderzoek impliceert dat er een racistische bias aanwezig blijkt te zijn bij jonge kinderen, laat ander onderzoek juist zien dat het zou gaan om een voorkeur voor gelijkheid (Fawcett & Markson, 2010). Dat zou dus indiceren dat blanke kinderen een voorkeur hebben voor blanke kinderen, en Turkse kinderen voor Turkse kinderen, enzovoort. Op een drie jarige leeftijd laten kinderen al een voorkeur voor gelijkheid zien. Denk hierbij aan voorkeur voor mensen met dezelfde haarkleur als hen, maar ook voor gelijke voorkeuren voor bijvoorbeeld voedsel. Dit onderzoek is een recente versie van het doll experiment waar kinderen van drie jaar de voorkeur geven aan het spelen met een pop die dezelfde haarkleur heeft. Kinderen geven aan alleen een voorkeur te hebben voor blijvende fysieke kenmerken, zoals haarkleur, maar niet voor toevallige overeenkomstigheden zoals hetzelfde kleur T-shirt. Gelijkheid in etniciteit kan zorgen voor meer aantrekking tot leeftijdgenootjes die dezelfde etnische achtergrond hebben. Dit kan er onder andere voor zorgen dat vriendschappen tussen kinderen met dezelfde etnische achtergrond eerder ontstaan. Het is aannemelijk dat kinderen eerst bewust worden van fysieke uiterlijke verschillen en daarop hun voorkeur baseren en dat deze later gekoppeld kunnen worden aan racistische opvattingen (Quintana, 1998). Dit onderzoek suggereert tevens dat er een piek is op vier jarige leeftijd wat betreft voorkeur en bias voor blanke mensen in Westerse landen, en dat deze bias afneemt met de leeftijd. 7
Onderzoek van Verkuyten en Thijs (2001) laat een intergroup bias zien van Nederlandse en Turkse kinderen in Nederland tussen de tien en dertien jaar oud voor hun eigen etnische ingroup. Dit geeft aan dat kinderen een grotere voorkeur hebben voor kinderen met dezelfde etnische achtergrond. Nederlandse kinderen zouden een grotere etnische bias laten zien dan Turkse kinderen (Black-Gutman & Hickson 1996, aangehaald in Verkuyten & Thijs, 2001). Hiermee wordt bedoeld dat Nederlandse kinderen een grotere voorkeur hebben voor hun eigen ingroup ten opzichte van een outgroup dan dat Turkse kinderen hebben. Onderzoek van Verkumen, Masson en Elffers (1995) laten zien dat kinderen van tien tot twaalf jaar oud categoriseren op basis van racistische kenmerken en sekse. Dit geldt voor Nederlandse kinderen en kinderen met een niet-Nederlandse etnische achtergrond. Uit dit onderzoek blijkt echter ook dat kinderen deze racistische categorisatie niet gebruiken om negatief gedrag te verklaren. Er moet dan ook voorzichtig worden omgegaan met conclusies hierover. Er is geen eenvoudig antwoord op de vraag of kinderen in Nederland discrimineren en categoriseren op gelijkenis in uiterlijke fysieke kenmerken of op racistische kenmerken. Dit lijkt ook afhankelijk te zijn van de leeftijd. Op vroege leeftijd zal er een voorkeur zijn voor gelijkheid, waardoor onbewust minder voorkeur is voor de etnische minderheden in Nederland aangezien zij minder overeenkomen met de meerderheid in Nederland. Op een latere leeftijd worden echter pas racistische attitudes hieraan toegevoegd. Vanaf vier jaar wordt er een op ras gebaseerd onderscheid gemaakt en kinderen van zes tot zeven jaar discrimineren tegen kinderen met een donkere huidskleur (Monteiro, França & Rodrigues 2009).
2.2 De invloeden van ouders en maatschappij op de ontwikkeling van racisme bij kinderen Contextuele factoren zijn van invloed op de houding van kinderen naar etnische groepen. Groep attituden zijn echter niet alleen gebaseerd op cognitieve structuren zoals de voorkeur voor gelijkheid, maar worden ook bepaald door de context van sociale overtuigingen in de maatschappij. Onderzoek suggereert dat de racistische attitudes van kinderen de racistische attitudes van de bredere samenleving reflecteren (Quintana, 1998). Hiermee wordt bedoeld dat kinderen de attitudes van de 8
samenleving onbewust overnemen en dus een weerspiegeling zijn van de gedeelde opvattingen wat betreft racisme in de samenleving. Als dit werkelijk zo zou zijn, is het van belang voor Nederland om hier voorzichtiger mee om te gaan. Anti-islam uitspraken in de politiek en in de media zouden mogelijk kunnen leiden tot racisme bij Nederlandse kinderen tegenover Turkse en Marokkaanse kinderen. Sociale normen kunnen invloed hebben op racistisch gedrag, maar dit blijkt afhankelijk te zijn van de leeftijd van een kind (Monteiro et al. 2009). In dit onderzoek werd bij de helft van de kinderen een antiracistische norm geactiveerd. Met deze norm werd duidelijk gemaakt dat mensen met een donkere huidskleur en blanke huidskleur beide mensen zijn, die hard werken en tot het zelfde land behoren. Bij de andere helft van de kinderen werd dit niet gedaan. Kinderen van zes tot zeven jaar discrimineerden zowel met de geactiveerde norm en zonder deze norm tegen kinderen met een donkere huidskleur. Kinderen ouder dan deze leeftijd lieten echter zien dat ze alleen discrimineerden wanneer geen antiracistische norm werd geactiveerd. Dit suggereert dat sociale normen racistische vooroordelen mogelijk kunnen tegengaan, maar dat dit pas toepasbaar is bij kinderen ouder dan zeven jaar. Verschillende processen lijken van invloed te zijn op het begrijpen van racisme en het ontwikkelen van impliciet racisme bij hele jonge kinderen in vergelijking met oudere kinderen. Onderzoek naar de invloed van ouders op racistische attitudes van kinderen wees veelal een inconsistent resultaat uit. Leeftijdgenootjes en sociale invloeden vanuit de maatschappij via onder andere de media blijken invloed te hebben op racistische attitudes (Harris, 1998, aangehaald in Castelli et al. 2009), maar onderzoek laat ook zien dat de familie toch invloed heeft op impliciet racisme. Dit is echter afhankelijk van de mate van identificatie met de ouders. Uit onderzoek van Sinclair, Dunn en Lowery (2004) blijkt dat de identificatie met de ouders het overnemen van impliciete racistische attitudes moduleert. Ouders lijken alleen een rol te spelen bij de racistische attitudes van kinderen wanneer zij zich identificeren met de ouders. Bij een sterke identificatie met de ouders zullen kinderen eerder de racistische attitudes van de ouders over nemen.
9
Bij kinderen van drie tot zes jaar wordt vaak geen correlatie gevonden tussen racistische attitudes van de kinderen en de expliciete racistische attitudes van ouders. Zoals vorig onderzoek liet zien zorgt een sterke identificatie met de ouders wel voor deze correlatie. De impliciete attitudes van de moeder blijkt tevens een rol te spelen en invloed te hebben op de attitudes van kinderen (Castelli, Zogmaister & Tomelleri, 2009). De voorkeur voor vriendjes en het geven van positieve en negatieve evaluaties over donkere en blanke kinderen, blijkt voorspelt te kunnen worden door de impliciete racistische attitudes van de moeder. Het is belangrijk om af te vragen waarom sommige mensen een sterkere mate van impliciet racisme ontwikkelen dan anderen, aangezien individuele verschillen in impliciet racisme ook voorspelt hoe mensen etnische groepen evalueren en hoe ze zich gedragen tegenover deze groepen. Verschillen in impliciet racisme kan voorspellen hoe mensen met een andere etnische afkomst geëvalueerd worden. Hoe meer er sprake is van impliciet racisme, hoe negatiever mensen met een andere etnische achtergrond worden geëvalueerd en hoe meer ongemakkelijke gevoelens ervaren worden. (Blair, 2001, aangehaald in Sinclair et al., 2004). Volwassenen in Nederland hebben invloed op de racistische attitudes van kinderen, aangezien zij de ouders, media, overheid en samenleving zijn waar kinderen continu mee in aanraking komen. Het is dus van belang dat volwassen bewust zijn van de invloeden die kinderen onbewust overnemen. Gemengde klassen en positieve mediaberichten kunnen positief bijdragen. Moslim vrouwen in Nederland geven aan discriminatie in dagelijkse bezigheden een onderdeel is van elke dag (Kloek Peters & Sijtsma, 2013). Voornamelijk moslim vrouwen die een hoofddoek dragen ervaren dagelijks discriminatie die doorgaans bestaat uit negatieve blikken en negatieve uitingen. Kinderen kunnen de gedragingen van volwassenen onbewust overnemen. Racisme komt echter ook op een meer onbewuste en indirecte manier tot uiting in de samenleving. Nunley, Owens en Howard (2011) laten zien dat er significant meer poppen worden verkocht via het internet wanneer deze een typisch blanke naam heeft, in vergelijking met een donkere naam. Het is dan ook aannemelijk dat impliciet racisme in het dagelijks leven in hele kleine gedragingen geuit wordt. Kinderen kunnen deze attitudes onbewust overnemen van de moeder maar ook van de media, de maatschappij en leeftijdsgenoten over en uiten dit zelf weer naar hun sociale 10
omgeving. Het is een complexe interactie tussen het kind en de buitenwereld waarbij racistische houdingen onbewust geïnternaliseerd kunnen worden.
2.3 Het uiten van racisme in het gedrag bij kinderen Onderzoek van Jackson, Barth, Powell en Lochman (2006) laten zien dat wanneer kinderen minder gewaardeerd worden door andere kinderen, zij een verhoogde kans hebben op emotionele problemen of gedragsproblemen. Waardering en positieve sociale evaluaties van leeftijdsgenootjes worden eerder gegeven aan blanke kinderen dan aan donkere kinderen. De kinderen uit dit onderzoek waren negen tot elf jaar oud. De racistische evaluaties waren echter afhankelijk van de sociale omgeving en sociale culturele overtuigingen. Donkere kinderen kregen meer positieve evaluaties wanneer de klas samenstelling uit meer donkere kinderen bestond. De etniciteit van de leerkracht was ook van invloed. Een leerkracht met een donkere huidskleur zorgde voor meer positieve evaluaties voor donkere kinderen. Het is aannemelijk te denken dat dit ook geldt voor Marokkaanse of Turkse kinderen in Nederland, omdat in Nederland vaak Turkse of Marokkaanse kinderen een minderheid vormen in een klas. Negatieve evaluaties worden namelijk ook gebaseerd op het feit dat een etnische groep een minderheid vormt. Raciale bias moet begrepen worden uit de directe sociale omgeving zoals een klas, maar ook vanuit een breder sociaal cultureel perspectief (Levy, 2000, aangehaald in Jackson et al. 2006). Impliciet racisme kan tot uiting komen in het gedrag van kinderen door het negatiever evalueren van leeftijdgenootjes met een andere etnische achtergrond. Verkuyten en Thijs (2002) onderzochten of impliciet racisme bij Nederlandse kinderen geuit wordt in pestgedrag. Geconcludeerd kon worden dat kinderen van tien tot dertien jaar van Marokkaanse, Surinaamse of Turkse afkomst, vaker het slachttoffer waren van racistisch uitschelden en sociale exclusie dan Nederlandse kinderen. Verder bleek dat Turkse kinderen vaker te maken hadden met racistische uitingen dan Surinaamse of Marokkaanse kinderen. Wanneer een leraar reageerde op incidenten, zorgen dit voor minder racistische uitingen tussen klasgenootjes.
11
Het lijkt er op dat er in Nederland sprake is van onderscheid in etniciteit onder kinderen en dat dit tot uiting kan komen in pestgedrag of het kiezen van vrienden op school. Kinderen van Turkse, Marokkaanse of Surinaamse afkomst geven dan ook aan vaker in aanraking te zijn geweest met racistische discriminatie dan Nederlandse kinderen (Verkuyten & Thijs, 2002). Het kiezen van vriendjes op de basisschool kan tevens voor kinderen met een andere etnische achtergrond voor problemen zorgen. Wanneer zij door hun afkomst minder snel gekozen worden als vriend, kan dit leiden tot sociale uitsluiting en het gevoel niet geaccepteerd te worden als persoon. De status van kinderen gebaseerd op etniciteit en ras heeft een significante impact op hun leven, sociale relaties, toegang tot sociale bronnen en identiteit (Phinney, 1996, aangehaald in Quintana, 1998). In het volgende deel zal daarom gekeken worden naar de invloed van (impliciet) racisme op de psychische gezondheid van migranten en depressie, angst en identiteitsproblematiek.
3. De invloed van (impliciet) racisme op depressie, angst en identiteit problematiek van migranten in Nederland Uit de vorige paragraaf is gebleken dat racisme al vanaf jonge leeftijd een rol kan spelen in (onbewust) gedrag. Nu luidt de vraag in hoeverre dit invloed heeft op de migranten die in Nederland wonen. In de volgende paragraaf zal onderzocht worden wat het verschil is in gezondheidsproblematiek wat betreft depressie, angst en identiteitsproblemen voor mensen met een Turkse, Marokkaanse en Surinaamse afkomst in vergelijking met mensen met een Nederlandse afkomst. Vervolgens wordt onderzocht of racisme in de Nederlandse maatschappij hier invloed op heeft, of dat dit verschil in gezondheidsproblematiek wellicht een andere oorzaak kan hebben. Ten slotte zal kort worden stilgestaan bij de implicaties voor de Nederlandse psychische gezondheidszorg door racisme en discriminatie in Nederland.
12
3.1 Psychische gezondheidproblematiek bij migranten in Nederland Turkse adolescenten in Nederland hebben meer psychische gezondheid problematiek dan Nederlandse adolescenten. (Van Oort, 2006). Het gaat met name om emotionele problemen die interne stress reflecteren (symptomen van angst en depressie) en gedragsproblematiek die conflicten met andere mensen reflecteren (agressiviteit en opstandigheid). Tevens is het behoren tot een etnische minderheid in een land een bedreiging voor de ontwikkeling van een positieve sociale identiteit. Een reactie op deze bedreiging is een sterkere groepsidentificatie met de ingroup. Een groter isolement is echter weer een factor dat discriminatie in de hand kan werken. Sociale exclusie en sociaal isolement kunnen een negatief effect hebben op de psychische gezondheidsproblematiek van migranten (Grove & Zwi, 2006). Uit dit artikel kan geconcludeerd worden dat sociale exclusie kan leiden tot psychische gezondheidproblematiek. Het is daarom belangrijk om migranten goed te laten integreren in de maatschappij en ze te betrekken waardoor ze minder isoleren als een outgroup. Kinderen van migranten die naar Nederland zijn verhuisd hebben naast de problemen die veroorzaakt worden door het leven tussen twee verschillende culturen, ook vaak last van (onbewust) racisme in het dagelijks leven. Dit kan leiden tot identiteitproblematiek en andere psychische problemen zoals angst en depressie (Van Oort, 2006). Het is ook aannemelijk dat gedragsproblemen hierdoor kunnen ontstaan. Het is dus van belang bewust te zijn van de effecten van impliciet racisme op de etnische minderheden in Nederland.
3.2 Psychische gezondheidsproblematiek ten gevolgde van discriminatie en racisme Uit de vorige paragraaf blijkt een groter risico op depressie, angstklachten en identiteitsproblematiek voor mensen met een niet-Nederlandse afkomst. Nu luidt de vraag of dat komt door het feit dat iemand zich wellicht niet thuis voelt in een land en er sociaal isolement ontstaat vanuit de onoverbrugbare verschillen tussen twee culturen, of dat deze toename in klachten verklaard kan worden doordat er sprake is van onbewust racisme door Nederlanders vanaf de kindertijd. De bewuste of onbewuste heersende racistische attitudes kunnen bewust of onbewust worden 13
overgenomen en worden geuit in gedrag. Hierdoor kan er bijvoorbeeld in de kindertijd, maar ook bij volwassenheid een gevoel van discriminatie plaats vinden door bijvoorbeeld sociale exclusie. Het is nog onduidelijk welke vormen van racisme zorgen voor een verschil in gezondheid en welzijn. Toch lijkt vooral persoonlijk waarnemen van discriminatie een belangrijke factor. Er blijkt namelijk een sterke associatie tussen gerapporteerde discriminatie en een slechtere psychische gezondheid. Onderzoek benadrukt dat migranten eerder geneigd zijn minder ervaringen te noemen van racistische discriminatie dan meer ervaringen (Kaiser & Major, 2006, aangehaald in Priets et al. 2013). Hiermee wordt bedoeld dat de keren dat er discriminatie plaats vindt veel hoger ligt dan wordt aangeven in onderzoeken. Kinderen die racistisch gediscrimineerd worden hebben volgens dit onderzoek een grotere kans om emotionele of gedragsproblemen te ontwikkelen. Een metastudie van Priest et al. (2013) onderzocht de associatie tussen gerapporteerde discriminatie en psychische gezondheid problematiek voor kinderen en jong volwassen. Van de 461 deelnemers bleek 76 procent een significante associatie te laten zien tussen racistische discriminatie en klachten van angst en depressie. Uit dit onderzoek blijkt steeds meer bewijs dat discriminatie wegens ras, etniciteit, cultuur of religie samenhangt met de geestelijke gezondheid van volwassenen. Er zou een steeds grotere erkenning moeten komen voor discriminerende ervaringen uit de jeugd en de invloed hiervan op psychische problemen op een latere leeftijd. Het is echter een complex proces en het is moeilijk de precieze causale relatie vast te stellen. Toch suggereert dit onderzoek een groeiend bewijs voor de relatie tussen ervaringen van discriminatie van migranten in Nederland en gezondheidproblematiek. Nederlandse jongeren met een Turkse en Marokkaanse achtergrond met een leeftijd tussen de vijftien en vierentwintig jaar zijn onderzocht door Van Dijk, Dijkshoorn, Van Dijk, Cremer en Agyemang. (2010). In dit onderzoek bleek een grotere kans op een depressie wanneer deze jonge mensen discriminatie hadden ervaren. Deze associatie was groter voor de jongeren met Marokkaanse achtergrond in vergelijking met jongeren met een Turkse achtergrond. Het bewust of onbewust discrimineren zou dus mogelijk kunnen zorgen voor een verhoogde kans op depressie klachten,
14
angstklachten en identiteitsproblemen voor migranten in Nederland. Dit suggereert dat racisme een belangrijke factor is voor het ontslaan van een depressie bij Turkse en Marokkaanse mensen. Dit zou dan ook meegenomen moet worden door psychologen in de psychische gezondheidszorg en door leraren en de maatschappij, die discriminatie kunnen veroorzaken en in stand kunnen houden.
3.3 Indicaties voor de psychische gezondheidzorg in Nederland wat betreft de behandeling van migranten Ten slotte zal nog stil worden gestaan bij mogelijke andere oorzaken van een grotere kans op psychische klachten bij Marokkaanse, Turkse en Surinaamse mensen in Nederland. Het is van belang dat hulpverleners zich hiervan bewust zijn. In Nederland komt racisme op onder andere twee schalen tot uiting. Namelijk op een inter-persoonlijke schaal, denk aan het racistisch discrimineren van kinderen op scholen, sociale uitsluiting, uitschelden en het ervaren van discriminatie. Ten tweede op een systematische en bredere schaal, zoals een verminderde kans op een baan of huis. Systematisch racisme gebeurt veelal ook onbewust voor veel inwoners en kan vaak pas zichtbaar worden als naar het geheel wordt gekeken. Een mogelijke vorm van systematisch racisme kan een verminderde toegang tot goede hulpverlening zijn, of het op grotere schaal minder graag willen helpen van etnische minderheden door eigen vooroordelen van hulpverleners. Een mogelijke alternatieve verklaring voor een verhoogd risico op psychische gezondheidsproblematiek zou een verminderde toegang tot goede hulp voor migranten kunnen zijn. Echter, uit het onderzoek van Klaufus, Fassaert en de Wit (2014) blijkt geen indicatie voor ongelijke toegang tot de psychische gezondheidszorg voor veelkomende psychische stoornissen tussen verschillende etnische groepen in Nederland. Wel zou het mogelijk kunnen zijn dat er een taboe heerst onder bepaalde culturen, waardoor minder snel hulp wordt gezocht en klachten langer zullen blijven bestaan. Onderzoek van Van Dijk et al. (2013) laat zien dat er mogelijk nog een oorzaak is waardoor mensen met een Turkse of Marokkaanse achtergrond meer depressieve symptomen hebben dan mensen met een Nederlandse afkomst. De ‘locus of control’ is de mate waarin iemand denkt zelf iets 15
te kunnen veranderen (interernal locus of control) of de mate dat iemand denkt dat juist de omgeving van invloed is op iemands leven (external locus of control). Het lijkt erop dat etnische ongelijkheid in depressieve symptomen ook hiermee te maken heeft. Uit dit onderzoek is namelijk een associatie gebleken tussen een externe locus of control en depressie. Deze associatie blijkt vooral sterk te zijn voor mensen met een Turkse of Marokkaanse afkomst. Mensen met een externe locus of control denken dat zij zelf niet veel aan een depressie kunnen doen, aangezien voornamelijk de omgeving hier invloed op uit zou oefenen. Mensen met een Turkse of Marokkaanse afkomst zijn dus eerder geneigd zo te denken en dit kan een de depressieve klachten mogelijk in stand houden. Het is belangrijk voor hulpverleners om hier kennis over te hebben. Er is mogelijk sprake van onderdiagnosticeren van depressie onder Turkse vrouwen in Nederland (Borra, 2011). Dit zou komen doordat depressie bij Turkse vrouwen veelal tot uiting komt in somatische klachten en klachten van angst en onrust. Verder is er een sterke gevarieerdheid aan depressieve klachten te zien tussen Turkse vrouwen, hierdoor is het aannemelijk dat depressie te weinig wordt gediagnosticeerd. Het aanbieden van psychische gezondheidszorg aan migranten in Nederland is vaak niet adequaat, omdat er moeilijkheden bestaan in het diagnosticeren van de juiste stoornis aangezien stoornissen resulteren in andere soort klachten. In vergelijking met de Nederlandse populatie leeft de Turkse populatie in Nederland voornamelijk in grote steden in lagere sociaal economische buurten. Dit kan ook invloed hebben op de psychische gezondheid van Turkse mensen. Onderzoek wijst nog niet eenduidig uit of er een vergroot risico is op psychische gezondheidsproblematiek bij kinderen die gemigreerd zijn. Het blijkt moeilijk een conclusie te trekken omdat de impact van een migratie heel erg persoonsgebonden is. Toch lijkt er dus een verhoogd risico te zijn op emotionele problemen en gedragsproblematiek. Veel onderzoek laat een toename in depressie, angst en identiteitsproblemen zien vanaf de adolescentie. Wellicht is er vooral een verhoogd risico tijdens de adolescentie. Het ervaren van discriminatie is tevens een goede voorspeller voor depressie, angst en identiteitsproblematiek. Het uitvragen hiernaar in een behandeling wordt daardoor aangeraden.
16
4. Conclusie en Discussie Uit dit literatuuroverzicht kan geconcludeerd worden dat er in Nederland al bij kinderen sprake is van racistische uitingen. Impliciet racistische attitudes zijn terug te zien in het gedrag van kinderen door de uiting van voorkeuren van kinderen met wie ze willen spelen, het kiezen van vriendjes op basis van gelijkheid (in etniciteit), de sociale uitsluiting van kinderen met een andere etnische achtergrond en pestgedrag. Turkse, Marokkaanse, Turkse en Surinaamse kinderen geven aan vaker discriminatie, sociale uitsluiting en pestgedrag gebaseerd op etniciteit te ervaren. De maatschappij, scholen, leraren, media en ouders kunnen invloed hebben op de ontwikkeling van impliciete attitudes bij kinderen in Nederland. Vooral de impliciete attitudes van de moeder heeft invloed op de racistische attitudes van kinderen. Tevens bepaalt de mate van identificatie met de ouders hoeveel invloed zij hebben op deze ontwikkeling. Hoe sterker een kind zich identificeert met zijn of haar ouders, hoe meer invloed de ouders hebben op de racistische attitudes van het kind. Ten slotte zijn de directe omgeving zoals de school en de klas samenstelling, maar ook de indirecte systematische omgeving zoals de heersende sociale normen in een maatschappij, van invloed op de ontwikkeling van impliciet en expliciet racisme bij kinderen. De aanwezigheid van antiracistische normen kan bij kinderen boven de zeven jaar mogelijk racistische gedragingen tegengaan. Kinderen met een Turkse, Marokkaanse en Surinaamse afkomst ervaren vaker pestgedrag en verkeren vaker in een sociaal isolement. Dit kan later zorgen voor een grotere kans op psychische gezondheidsproblematiek, zoals depressie, angst en identiteitsproblemen. Het is echter een complex proces en het daardoor is een precieze causale relatie nog niet aan te tonen. Toch lijkt erop dat racisme in de maatschappij geïnternaliseerd wordt door kinderen en op een onbewuste manier tot uiting kan komen. Het ervaren van discriminatie zorgt voor een grotere kans op psychische klachten voor mensen met Turkse, Marokkaans of Surinaamse afkomst. Er komt steeds meer nadruk op de invloed van ervaringen in de vroege jeugd op latere psychische gezondheidsproblematiek. Daarom is het mede van belang bewust te zijn dat kinderen onbewust de heersende sociale normen van de maatschappij en hen ouders kunnen overnemen en kunnen uiten door discriminatie.
17
Ongelijkheid in gezondheid en welzijn tussen verschillende racistische groepen kan mede verklaard worden door genen, gezondheidsgedrag, culturele activiteiten, overtuigingen en sociaaleconomische posities (Dressler et al. 2005, aangehaald in Priest, Paradies, Trennery, Truong, Karlsen & Kelly, 2013). Echter blijkt ook racisme en racistische discriminatie een goede voorspeller van ongelijkheid in psychische gezondheid tussen verschillende etnische groepen (Braveman et al. 2011, aangehaald in Priest et al., 2013). Het is moeilijk een eenduidig verband aan te tonen tussen discriminatie door impliciet racisme en het verschil in psychische gezondheid van Nederlanders met een buitenlandse afkomst en met een Nederlandse afkomst. Toch is het van belang bewust te zijn dat racisme, en met name het ervaren van racisme door bewuste en onbewuste discriminatie, van invloed is op depressie, angst en identiteitsproblematiek van migranten in Nederland. Ouders, politiek, media en scholen dienen zich bewust te zijn van de mogelijke invloed die zij hebben op de impliciet racistische attitudes van kinderen. Doordat kinderen in enige mate de maatschappij onbewust kunnen weerspiegelen, kan dit zorgen voor de uiting van racisme in het gedrag, denk aan sociale uitsluiting. Een punt van discussie is de vraag in hoeverre racisme aangeboren kan zijn. Kinderen hebben al op driejarige leeftijd een voorkeur voor gelijkheid. Het lijkt erop alsof er eerst een piek is van een racistische bias en dat na de leeftijd van zeven jaar sociale normen en expliciet besef voor een vermindering hiervan kan zorgen. Echter is er weinig onderzoek te vinden over dit onderwerp en wellicht ook over mogelijke biologische en genetische invloeden op racisme. Kan racisme ook deels aangeboren zijn? In dit stuk wordt aangenomen dat racisme vooral ontstaat via exposure aan de meningen van anderen en dat het ontstaan van racisme een sociaal proces is. Dit is ook heel aannemelijk, maar die voorkeur voor gelijkheid kan wellicht ook deels aangeboren zijn. Verder onderzoek zou nodig zijn om dit uit te sluiten. Discriminatie kan bewust en onbewust plaatsvinden. Het is echter moeilijk onderscheid te maken of waargenomen discriminatie expliciet of impliciet werd uitgevoerd. Het is aannemelijk dat ook het onbewust steeds achtergesteld worden door een bevolkingsgroep zorgt voor een grotere kans op psychische problematiek. Echter is er vooral veel onderzoek naar het bewust ervaren van
18
discriminatie en psychische problemen. Er zou meer onderzoek gedaan moeten worden naar het impliciet discrimineren en naar wat de invloed daar precies van is op de psychische gezondheid. In dit literatuuroverzicht wordt duidelijk gemaakt dat uitspraken die in de media worden gedaan door bijvoorbeeld de politiek, serieus genomen moeten worden. Mensen kunnen dit impliciet overnemen en doorgeven aan de kinderen in Nederland die vervolgens weer (onbewust) discriminatie kunnen uiten. Dit kan vervolgens zorgen voor meer psychische gezondheidsproblemen van migranten. Tevens kan er een grotere kloof tussen de etnische groepen in Nederland ontstaan, wat racisme en sociaal isolement in de hand werkt. Het is van belang te onderzoeken wat voor factoren een positief effect hebben op impliciet racisme. Zo lijkt het erop dat een gemengde klas zal leiden tot positievere evaluaties van donkere kinderen door blanke kinderen. Ook het hebben van een voorbeeld, zoals een leerklacht met een buitenlandse etniciteit, kan leiden tot een positiever beeld over donkere kinderen. Deze literatuur laat zien dat naast racisme expliciet geuit kan worden, racisme ook vaak subtiel, onbewust, impliciet en ongewild is en dat dit hoogstwaarschijnlijk van invloed is op het leven van migranten en kinderen van migranten in het eerst zo tolerante Nederland. Mensen die racistische discriminatie ervaren hebben een groter risico op psychische gezondheidsproblematiek. Het is daarom van belang om bewust te zijn van de invloed die Nederland heeft op kinderen en dus de toekomstige samenleving.
19
5. Literatuur Borra, R. (2011). Depressive disorder among Turkish women in the Netherlands: a qualitative study of idioms of distress. Transcultural Psychiatry, 48 (5), 660-674. doi: 10.1177/1363461511418395 Castelli, L., Zogmaister, C., & Tomelleri, S. (2009). The transmission of racial attitudes within the family. Development Pscyhologie, 45(2), 586-591. doi: 10.1037/a0014619 Dijk, T. K. van., Dijkshoorn, H., Dijk, A. van., Cremer, S., & Agyemang, C. (2013). Multidimensional health locus of control and depressive symptoms in the Multi-ethnic population of the Netherlands. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 48(12), 1931-1939. doi: 10.1007/s00127-013-0678-y Fawcett, C. A., & Markson, L. (2010). Similarity predicts liking in 3-year-old children. Journal of Experimental Child Psychology, 4, 345-358. Grove, N. J., & Zwi, A. B. (2006). Our health and theirs: forced migration, othering, and public health. Social science & Medicine, 62, 1931-1942. doi: 10.1016/j.socscimed.2005.08.061 Jackson, M. F., Barth, J. M., Powell, N. P., & Lochman, J. E. (2006). Classroom contextual effects of race on children’s peer nominations. Child Development, 77(5), 1325-1337. doi: 10.111/j.14678624.2006.00937.x Ketner, S. L., Buitelaar, M. W., & Bosma, H. A. (2009). Identity strategies among adolescent girls of Moroccan descent in the Netherlands. Identity: An International Journal of Theory and Research, 4(2), 145-169. doi: 10.1207/s1532706xid0402_3 Klaufus, L. H., Fassaert, T. J. L., & de Wit, M. A. S. (2014). Equity of access to mental health care for anxiety and depression among different ethnic groups in four large cities in the Netherlands. Social Psychiatry and Psychiatric Epidimiology, doi: 10.1007/s00127-014-0837-9 Kloek, M. E., Peters, K.., Sijtsma, M. (2013). How Muslim women in the Netherlands negotiate discrimination during leisure activities. Leisure Science: An Interdisciplinary Journal, 35(5), 405-421. doi: 10.1080/01490400.2013.831285 Marchetti, S. (2014). Black Europe? Some views from afro-surinamese migrants in the Netherlands. Working Paper, RSCAS.
20
McKeaugue, L., O’Driscoll, C., Hennessy, E., & Heary, C. (2013). Using implicit measures to explore children’s intergroup attitudes: methodological and practical considerations for researches. International Journal of Social Research Methodology, 1-13. doi: 10.1080/13645579.2013.830829. Monteiro, M. B., de França, D. X., & Rodrigues, R. (2009), The development of intergroup bias in childhood: How social norms can shape children's racial behaviours. International Journal of Psych, 44: 29–39. doi: 10.1080/00207590802057910 Morland, J. K. (1963). The development of racial bias in young children. Theory Into Practice, 2(3), 120-127. doi:10.1080/00405846309541850 Nunley, J. M., Owens, M. F., & Howard, R. S. (2011). The effects of information and competiton on racial discrimination: Evidence from a field experiment. Journal of Economic Behavior & Organization, 80(3), 670-679. Oort, F. V. A. van., Joung, I. M. A., van der Ende, J., Mackenbach, J. P., Verhulst, F. C., & Crijnen, A. A. M. (2006). Internalising and externalising behaviours in young adults: Dutch natives and Turkish migrants in the Netherlands. Priest, N., Paradies, Y., Trenerry, B., Truong, M., Karlsen, S., & Kelly, Y. (2013) A systematic review of studies examining the relationship between reported racism and health and wellbeing for children and young people. Social Science & Medicine, 95, 115-127. doi: 10.1016/j.socsimed.2012.11031 Quintana, S. M. (1998). Children’s developmental understanding of ethnicity and race. Applied & Preventive Psychology, 7, 27-45. Racisme. (2014). In Wikipedia. Aangehaald mei 27, 2014, van http://nl.wikipedia.org/wiki/Racisme Sinclair, S., Dunn, E., & Lowery, B. S. (2004). The relationship between parental racial attitudes and children’s implicit prejudice. Journal of Experimental Social Psychology, 41, 283-289. Smith-McLallen, A., Johnson, B. T., Dovidio, J. F., & Pearson, A. R. (2006). Black and white: the role of color bias implicit race bias. Social Cognition, 24(1), 46-73. Stevens, G. W. J. M., & Vollebergh, W. A. M. (2008). Mental health in migrant children. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 49, 276–294. doi: 10.1111/j.1469-7610.2007.01848.x
21
Taylor, J. (1971). The interface between racism and psychopathology: An approach through psychotherapy. Psychotherapy: Theory, Research and Practice, 8(1), 73-77. Vasta, E. (2007). From ethnic minorities to ethnic majority policy: Multiculturalism and the shift to assimilationism in the Netherlands. Ethnic and Racial Studies, 30(5), 713-740. doi: 10.1080/01419870701491770 Verkumen, M., Masson, K., & Elffers, H. (1995). Racial categorization and preference among older children in the Netherlands. European Journal of Social Pscyhology, 25(6), 637-656. doi: 10.1002/ejsp.240250604 Verkuyten, M., & Thijs, J. (2002). Racist victimization among children in the Netherlands: The effect of ethnic group and school. Ethnic and Racial Studies, 25(2), 310-331. doi: 10.1080/01419870120109502 Verkuyten, M. and Thijs, J. (2001), Ethnic and gender bias among Dutch and Turkish children in late childhood: The role of social context. Infant Child Development, 10, 203–217. doi: 10.1002/icd.279 Vink, M. P. (2007). Dutch ‘multiculturalism’ beyond the pillarisation myth. Political Studies Review, 5, 337-350.
22