Depressie bij Turkse en Marokkaanse patiënten in Nederland
Eindscriptie Bacheloropleiding Klinische Gezondheidspsychologie Departement Psychologie en Gezondheid, Klinische Gezondheidspsychologie, Universiteit van Tilburg
Auteur: Louisa Habtemicael ANR: 679112 Scriptiebegeleider: S. Stupar MSc Datum: 31 januari 2011
Abstract
In this review we try to explore the manifestation of depression, the intake procedure, the assessment and the effectiveness of treatment in Dutch immigrants (Turkish and Moroccan). Immigrants tend to somatise their psychological distress instead of expressing the psychological issues they’re dealing with. During the intake, assessment and treatment of depression in immigrants we use culture resistant methods. In the appendix of the DSM-IV ‘the cultural formulation of psychiatric diagnoses’ is included. The translated versions of the existing questionnaires were examined if they’re suitable for screening depression among immigrants, such as the GDS, MINI, K10, CIDI and the CES-D. Some differences were found among these questionnaires. Finally, a number of treatments were presented that might be effective for treating depression, such as interpersonal psychotherapy among ethnic minorities and a positive view of psychotherapy when psycho education would be given.
Samenvatting
In deze review wordt onderzoek gedaan naar de manifestatie van depressie, de intake, de diagnostiek en de effectiviteit van de behandelingen bij allochtonen (Turkse en Marokkaanse Nederlanders). Allochtonen zijn geneigd om hun psychische klachten somatisch te uiten, dat wil zeggen dat ze lichamelijk klachten presenteren. Bij de intake, diagnostiek en behandeling van depressie bij allochtonen wordt er gebruik gemaakt van een cultuurresistente manier van werken. In de appendix van de DSMIV staat de ‘cultural formulation of psychiatric diagnosis’ om de invloed van cultuur bij de diagnostiek op te nemen. De vertalingen van bestaande vragenlijsten zijn onderzocht op toepasbaarheid voor het screenen van een depressie bij allochtonen, zoals de GDS, MINI, K10, CIDI en de CES-D. De ene vragenlijst kwam beter uit het onderzoek dan het andere. Tot slot zijn een aantal behandelingen gepresenteerd die effectief zijn bij een depressieve stoornis, zoals de interpersoonlijke psychotherapie bij etnische minderheden en een positieve kijk op psychotherapie wanneer vooraf psychoeducatie gegeven wordt.
Keywords: depression, Turkish, Moroccan, immigrants, CBT, IPT, GDS, CIDI. 2
Inhoudsopgave
1. Inleiding 1.1 Allochtonen in Nederland
4 4
1.2 Psychische stoornissen bij allochtonen 1.2.1 Depressieve stoornissen
5
1.2.2 Depressie bij allochtonen
6
1.3 Probleemstelling en vraagstellingen
8
2. Methode
9
3. Diagnosticeren en behandelen van depressie bij allochtonen
10
3.1 Manifestatie van depressie bij allochtonen
10
3.2 Intake en diagnostiek bij allochtonen
11
3.3 Behandelingen van depressie bij allochtonen
17
4. Discussie
23
4.1 Manifestatie depressie
23
4.2 Intake
24
4.3 Diagnostiek
25
4.4 Behandelingen
27
4.5 Beperkingen en aanbevelingen
29
5. Referenties
30
6. Bijlage 1: onderzoek naar methodologische kwaliteiten
34
3
1 Inleiding Sinds een paar jaar is de aandacht voor allochtonen in de geestelijke gezondheidszorg in Nederland fors toegenomen. Het aantal allochtonen in Nederland, de psychische en depressieve stoornissen bij deze groep worden hier besproken.
1.1 Allochtonen in Nederland In de laatste jaren is het aantal allochtonen in Nederland aanzienlijk gestegen en zal volgens de berekening van het CBS in de komende tientallen jaren blijven stijgen. Nederland telde in 2009 ruim 3.2 miljoen allochtonen en ruim 13 miljoen autochtonen (CBS, 2010). Het CBS definieert iemand als allochtoon als tenminste één van de ouders in het buitenland geboren is (CBS, 2010). Hierin maakt het CBS een onderscheid in eerstegeneratie, tweedegeneratie en derdegeneratie allochtonen. Een eerstegeneratie allochtoon is een persoon die in het buitenland is geboren en van wie tenminste één ouder in het buitenland is geboren, een tweedegeneratie allochtoon is een persoon die in Nederland is geboren met tenminste één ouder die in het buitenland is geboren en een derdegeneratie allochtoon is een persoon van wie beide ouders in Nederland zijn geboren en van wie tenminste één grootouder in het buitenland is geboren (CBS, 2010). Een autochtoon, daarentegen, is de oorspronkelijke bewoner van een bepaald land. In Nederland vormen Turkse Nederlanders en Marokkaanse Nederlanders en Antillianen en Surinamers, de grootste groep van de allochtone bevolking. Van het totale aantal allochtonen waren er in 2009 ruim driehonderdtachtigduizend Turkse Nederlanders en meer dan driehonderdveertigduizend Marokkanen (CBS, 2010).
1.2 Psychische stoornissen bij allochtonen Naast de groei van het aantal allochtonen in Nederland is het aantal allochtone cliënten binnen de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) ook toegenomen. Steeds meer allochtonen komen bij de GGZ terecht wanneer er sprake is van psychische aandoeningen. Het bezoek aan de GGZ van niet-westerse allochtonen is in de loop der jaren in zowel de kosten als het volume sterk toegenomen. Van zeventig procent van het aantal allochtonen in de tweedelijns GGZ in het jaar 2006 is 13% afkomstig uit Turkije en 12% uit Marokko (Van ’t Land, Grolleman, Mutsaers & Smits, 2008). Uit het cijferrapport van het CBS (CBS, 2009) blijkt verder dat in het jaar 2008
4
psychische klachten als depressie en angststoornissen tot de grootste groep behoorden, respectievelijk 9.1% en 11.9%.
1.2.1 Depressieve stoornissen Een depressieve stoornis is in de DSM-IV (American Psychiatry Association, 2008) gecategoriseerd onder de overkoepelende term ‘stemmingsstoornissen’. Er zijn vier verschillende typen stemmingsepisoden; depressieve, hypomane, manische en gemengde episode. Deze episoden vormen de basis voor de drie groepen stoornissen, te weten de depressieve, de bipolaire en de overige stemmingsstoornissen. Diagnostiek wordt gesteld op basis van de aard, ernst en duur van de symptomen. . In dit literatuuronderzoek zullen we ons richten tot de depressieve stoornis in brede zin. Om tot de diagnose depressieve stoornis te komen moet men één of meerdere depressieve episoden hebben gehad. Deze episoden moeten twee weken achtereenvolgend optreden, waarvan het grootste gedeelte van de dag en bijna elke dag. Hierbij spelen de volgende kernsymptomen een belangrijke rol; depressieve stemming en duidelijke vermindering van interesse en/of plezier. Naast deze symptomen moet men minimaal vijf van de volgende negen symptomen ervaren; gewichtsverandering of eetlustverandering, slapeloosheid of overmatig slapen, agitatie of remming, moeheid of verlies van energie, gevoelens van waardeloosheid of onterechte schuldgevoelens, besluiteloosheid of concentratieproblemen, terugkerende gedachten aan de dood of aan suïcide, of een suïcidepoging (Schene & Sabbe , 2008). In de DSM-IV (APA, 2008) wordt onder de aanpassingsstoornissen de categorie ‘aanpassingsstoornis met depressieve stemming’ 309.0 (F43.20) onderscheiden. Een aanpassingsstoornis is ‘het ontstaan van emotionele en gedragssymptomen in reactie op (een) herkenbare stress veroorzakende factor(en) die zich binnen drie maanden na het begin van de stressveroorzakende factoren voordoen’ (APA, 2008). De aanpassingsstoornissen worden gecodeerd aan de hand van de belangrijkste symptomen. Bij het subtype ‘met depressieve stemming’; zijn de symptomen als depressieve stemming, huilerigheid of gevoelens van hopeloosheid (APA, 2008). Tot slot is in de DSM-IV een ‘restcategorie’ opgenomen voor stoornissen met depressieve kenmerken die niet voldoen aan de criteria van een depressieve stoornis, dysthyme stoornis, aanpassingsstoornis met depressieve stemming, deze wordt de ‘depressieve stoornis niet anders omschreven’ 311 (F32.9) (depressieve stoornis NAO) genoemd. Hieronder vallen de volgende subtypen; 5
premenstruele dysfore stoornis, beperkte depressieve stoornis, recidiverende kortdurende depressieve stoornis en postpsychotische depressieve stoornis bij schizofrenie (APA, 2088).
1.2.2 Depressie bij allochtonen Uit de trendrapportage van Van ’t Land et al. (2008) is naar voren gekomen dat Turkse Nederlanders en Marokkaanse Nederlanders samen de grootste groep allochtonen vormen die de diagnose stemmingsstoornissen krijgen, namelijk 30% van de diagnoses. Van der Wurff et al. (2004) hebben een studie met als doel de prevalentie en risicofactoren van depressie bij Turkse en Marokkaanse ouderen die in Nederland wonen te onderzoeken. In totaal waren er 933 respondenten, waarvan 304 Nederlands, 330 Turks en 299 Marokkaans. Het significante niveau van depressieve symptomen in de gehele populatie was hoog met een percentage van 38.1%. Deze hoge prevalentie is toe te schrijven aan de opvallende hoge cijfers bij de allochtone populatie. Namelijk voor de Turkse populatie was het aantal depressieve symptomen 61.5% en voor de Marokkanen 37.6%. Voor zowel de Turken als de Marokkanen geldt hoe hoger de leeftijd, hoe meer depressie er voorkomt. Dit effect is groter bij de Turken dan bij de Marokkanen. De prevalentie, ongeacht geslacht en leeftijd, ligt voor de Turken het hoogst. Uit deze studie zijn er duidelijke verschillen tussen Nederlanders enerzijds, en Marokkanen en Turken anderzijds. De belangrijkste bevinding in deze studie was dat de prevalentie voor klinische depressieve symptomen in oudere migranten (in de leeftijdsgroep van 55-74 jaar) veel hoger lag dan bij de Nederlandse ouderen. Vooral onder de Turkse gemeenschap was dit verschil groter zowel in vergelijking met de Nederlanders als met de Marokkanen. De Turkse en Marokkaanse proefpersonen hadden meer last van fysieke tekortkomingen dan de Nederlanders. De Turken en Marokkanen hadden meer te maken met risicofactoren die een depressie zouden kunnen veroorzaken, alleen deze risicofactoren verklaren gedeeltelijk de hoge prevalentie van depressieve symptomen. De Wit et al. (2008) hebben onderzoek gedaan naar gezondheidsproblemen, met name depressie en angststoornissen, waar migranten in Nederland mee te maken kunnen krijgen. De migrantengroep in dit onderzoek waren Turkse, Marokkaanse, Surinaamse inwoners uit Amsterdam. Van de onderzochte Nederlanders in Amsterdam hebben 10.3% een 1-jarige prevalentie op depressie, de Turken 22.4% en de Marokkanen 9.8%. Verder maakten De Wit et al. 6
(2008) een onderscheid in geslacht. Van de proefpersonen met depressie en/of angststoornissen hebben de Nederlandse mannen een 1-jarige prevalentie van 14.0%, de Turkse mannen 15.2% en de Marokkaanse mannen 15.2%. Voor de vrouwen was dit respectievelijk 15.4%, 33.6% en 11.5%. De Turkse en Marokkaanse mannen hebben een hogere prevalentie dan de Nederlanders. De Turkse vrouwen hebben een hogere prevalentie dan de Nederlandse en Marokkaanse vrouwen. Allochtonen krijgen niet altijd de hulp die ze eigenlijk horen te krijgen, vaak verloopt de hulpverlening moeizaam en vinden hulpverleners dat ze niet het beoogde resultaat behalen. De juiste oplossing hiervoor is dat de Nederlandse hulpverlening ‘geïnterculturaliseerd’ moet worden. De vraag naar interculturalisatie van de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) wordt steeds groter. Dit komt door de grote toename van het aantal allochtonen in Nederland en de toename van het aantal allochtonen dat gebruik maakt van de GGZ. Het intercultureel maken van de hulpverlening houdt in dat men de knelpunten die ontstaan door de grote cultuurverschillen inventariseert en strategieën bedenkt om deze punten te overbruggen (Wolffers & Van der Kwaak, 2004). Het heeft als hoofddoel de faciliteiten in de gezondheidszorg cultuurgevoeliger te maken. Hierbij is het belangrijk voor zowel autochtone als allochtone cliënten, ongeacht hun culturele achtergrond, om ze gelijkwaardige zorg met de gewenste kwaliteit te bieden. Met dit uitgangspunt zal de zorg zich niet meer alleen focussen op de westerse cultuur, maar zal zijn horizon moeten verbreden naar andere culturen, normen en waarden (RVZ, 2010). Iemands cultuur kan van grote invloed zijn op alle vlakken waarmee de mens te maken krijgt. Cultuur wordt vaak gezien als iets objectiefs, dit is juist niet waar. De mens speelt een cruciale rol in de vorming van cultuur en instandhouding ervan. Cultuur wordt namelijk altijd ingevuld door het subjectieve individu. Een groep cliënten uit eenzelfde cultuur horen niet op precies dezelfde manier benaderd te worden, er zijn namelijk individuele verschillen. Iedere cliënt is uniek en hoort ook zo behandeld te worden. Dit aspect is belangrijk voor een hulpverlener om een cliënt uit een niet-westerse cultuur zo eerlijk en efficiënt te behandelen (Wolffers & Van der Kwaak, 2004).
7
1.3 Probleemstelling en vraagstellingen Om de gezondheidszorg voor de allochtone bevolking meer toegankelijk te maken is interculturalisatie van de geestelijke gezondheidszorg vereist. Om deze zorg zo efficiënt en eerlijk te laten verlopen is het raadzaam te weten waar de (grote) verschillen zitten tussen de zorg voor allochtone en autochtone cliënten. Zodra we hier een goede kijk op hebben kunnen we de grote afstand tussen de zorg voor allochtonen en autochtonen verkleinen, door middel van het nemen van de juiste interventies (Wolffers & Van der Kwaak, 2004). In deze review zal de aandacht gericht worden op de verschillen tussen Turken en Marokkanen (allochtonen) en autochtone Nederlanders in depressieve stoornissen.
Het doel van dit onderzoek is antwoord te proberen te geven op volgende probleemstelling: In hoeverre zijn er bij depressieve stoornissen in brede zin verschillen tussen Turken en Marokkanen (allochtonen) enerzijds, en autochtone Nederlanders anderzijds van intake tot en met de evaluatie van de behandeling?
Om deze probleemstelling te kunnen beantwoorden zullen de volgende vraagstellingen onderzocht worden: -
Op welke manier manifesteert depressie zich bij allochtone cliënten (Turken en Marokkanen)?
-
Op welke manier(en) vindt intake en diagnostiek plaats bij allochtone cliënten met een depressie en welke meetinstrumenten worden hiervoor gebruikt?
-
Welke vormen van behandelingen van depressie zijn er bij de allochtone cliënten en hoe verhouden deze zich tot bestaande geprotocolleerde behandelingen voor autochtonen?
8
2 Methode Met behulp van de volgende bestanden Catalogus UvT, Online Contents Tijdschriftartikelen UvT, PsycINFO (WebSpirs interface) en ScienceDirect zijn er in de databases verschillende artikelen gevonden. Voor het beantwoorden van de probleemstelling zijn de volgende zoektermen gebruikt: ‘transculturele psychiatrie’, ‘depressie AND allochtonen’, ‘migrants Netherlands’, ‘Turkish migrants’, ‘Morrocan migrants’, ‘interculturalisatie’, ‘ggz AND allochtonen’. Tijdens de literatuursearch is op de volgende methodologische kwaliteiten gezocht; het design, de steekproef (welke populatie, welke etniciteiten), de steekproefgrootte (is de steekproef groot genoeg om zinnige uitspraken te kunnen doen over de resultaten), resultaten (zijn deze generaliseerbaar), radomisatie/controlgroep, gebruik meetinstrumenten (zijn deze geschikt voor de steekproef?). De literatuursearch heeft artikelen opgebracht van jaren 1998-2010 met uitzondering van één artikel uit 1983. Bij het zoeken naar relevante artikelen met betrekking tot het onderwerp waren de referenties in de gevonden (relevante) artikelen een goed hulpmiddel. In de artikelen worden vaak naar onderzoeken verwezen die van belang zijn voor dit literatuuronderzoek, waardoor het zoeken naar deze onderzoeksartikelen vereist was. De interculturele hulpverlening in Nederland staat nog in de kinderschoenen. Er waren hierdoor niet veel informatiebronnen te vinden. Daarom is er ook gebruik gemaakt van informatie uit boeken, rapporten van GGZ-instellingen en wetenschappelijk onderbouwde informatie van internet, via de zoekmachine; Google Scholar. Aangezien zeer beperkt aantal artikelen gerelateerd aan depressieve stoornissen en allochtonen in Nederland beschikbaar is, zijn ook onderzoeken uit het buitenland die betrekking hebben op dit onderwerp opgenomen in dit literatuuronderzoek.
9
3 Diagnosticeren en behandelen van depressie bij allochtonen Patiënten uit een niet-westerse cultuur hebben het recht op een optimale behandeling van hun depressieve klachten. Deze optimale behandeling kan gerealiseerd worden wanneer er duidelijkheid is over hoe deze klachten zich bij allochtonen manifesteren, hoe de intake en diagnostiek bij deze groep uitgevoerd dienen te worden en tot slot welke behandelingen men moet gebruiken bij depressie in allochtonen.
3.1 Manifestatie van depressie in allochtonen In de geestelijke gezondheidszorg komt vaak voor dat patiënten met een depressie hulp gaan zoeken voor hun somatische klachten (Simon, VonKorff, Piccinelli, Fullerton & Ormel, 1999). Dit houdt in dat de depressieve klachten somatisch worden geuit. Men zal eerder zeggen last te hebben van (onverklaarbare) lichamelijke problemen, in plaats van psychische, die ten grondslag liggen aan de stemmingsstoornis. Volgens Simon et al. (1999) komt deze somatisering van psychische klachten vaker voor onder niet-westerse patiënten en patiënten uit ontwikkelingslanden. Dit komt omdat deze groepen minder geneigd zijn om hun emotional distress te uiten. Deze somatisering dient voor hen als een psychologisch afweermechanisme voor de uiting van psychologische problemen. Simon et al. (1999) hebben de relatie tussen somatische symptomen en depressie onderzocht bij 1146 patiënten met een depressie in brede zin. De patiënten kwamen uit verschillende klinieken over de wereld. Van de patiënten uit de stad Ankara in Turkije was de prevalentie voor een depressie 10.8%, daarvan had 95% een somatische presentatie van de depressieve klachten. Eenenvijftig procent van de patiënten met een depressie vertoonden (medisch) onverklaarbare somatische symptomen en 5% van de patiënten ontkenden het hebben van psychologische symptomen. In de kliniek in Groningen (Nederland) was de prevalentie 14.4% en had 67% een somatische presentatie. Van de Nederlandse patiënten met een depressie had 61% onverklaarbare somatische symptomen en 14% gaven niet toe psychologische klachten te hebben. Het percentage somatische presentatie van de (depressieve) klachten is onder de Turken aanzienlijk groter dan bij de Nederlanders. Hoewel het percentage onverklaarbare somatische symptomen en de ontkenning van de psychologische symptomen hoger zijn voor de Nederlanders. Dit kan deels te wijten zijn aan het feit dat de prevalentie van depressie onder de Nederlanders wat hoger ligt.
10
Uit het onderzoek van Hosper, Van ’t Hof, Knipscheer, Vollebergh en Bijl (1999) naar aanmeldingsklachten blijkt dat 56% van de Turken zich bij een ggzinstelling aanmeld voor lichamelijke klachten en 69% voor psychische klachten. Voor de Marokkaanse patiënten is dit respectievelijk 53% en 76%. Deze gegevens zijn gebaseerd op de interpretaties van de hulpverleners en hebben betrekking op de aanmeldingsklachten over het algemeen en niet zozeer gericht op aanmelding bij een depressieve stoornis. De aanleiding voor vrouwelijke patiënten om zich aan te melden voor lichamelijke klachten is groter dan bij mannen, terwijl mannen zich vaker aanmelden bij problemen met instanties (zoals school, politie, sociale dienst). Wanneer de cliënt gevraagd werd met welke klachten zij zichzelf aanmelden bij een ggz-instelling komt naar voren dat Turkse (42%) en Marokkaanse (37%) cliënten zich aanmelden met depressieve klachten. Tijdink & Van Es (2003) vonden in hun onderzoek een aantal verschillen in de beleving of uiting van klachten die gerelateerd zijn aan depressieve stemming. Geloof speelt in dit opzicht ook een rol. Klachten met betrekking tot een sombere stemming zijn niet gepast onder Marokkaanse patiënten, omdat in de islam men moet accepteren hoe hij zich voelt. Immers, ‘alles wat je overkomt is van Allah’. In de islam is suïcide verboden, men zal op vragen die hierop duiden dan ook ontkennen of vermijden. Onder de Marokkaanse patiënten wordt een depressie vaak geuit in lichamelijke factoren, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Nederlandse patiënten. Verder is er sprake van externalisatie van de aanleiding van psychische problemen. Berberpatiënten, zo blijkt uit onderzoek van Tijdink en Van Es (2003), zijn geneigd om externe factoren (bijv. conflict met kinderen) toe te schrijven aan slaapproblemen of piekeren, in plaats van aan een psychische ziekte. Dit doen ze om uitstoting uit de gemeenschap te voorkomen.
3.2 Intake en diagnostiek bij allochtonen Bekker en Frederiks (2005) hebben een kwalitatief onderzoek gedaan naar de werkwijzen en knelpunten bij de intake, diagnostiek en behandeling van allochtone vrouwen en mannen. (Zie richtlijnen van diversiteitsbewuste intake, diagnostiek en behandeling, Bekker & Frederiks, 2005). Zij hebben behandelaren (psychiaters, klinisch psychologen, psychotherapeuten en (gz)-psychologen) van de GGZ De Meren in Amsterdam gevraagd naar hun werkwijzen en knelpunten in de klinische praktijk. Dit door middel van een vragenlijst en een semigestructureerd interview. 11
Bekker en Frederiks (2005) hebben de onderzoeksresultaten gegroepeerd in drie categorieën, namelijk intake, diagnostiek en behandeling. Uit de resultaten kwam naar voren dat bij de intake het uitvragen van de volgende punten van belang zijn; matching en communicatie, klachten klachtbeleving en hulpvraag, achtergrond van de problematiek, actuele leefsituatie en verwachtingen van het behandelaanbod. Bij de diagnostiek maakten de behandelaren gebruik van de DSM IV. Bijna de helft van de behandelaren zijn van mening dat allochtonen hun klachten meer somatiseren, zij presenteren hun klachten in lichamelijk disfunctioneren (onder andere bij een depressie). Dit kan ertoe leiden dat een onterecht diagnose gesteld kan worden (zoals een somatoforme stoornis). Verder zijn er in sommige culturen geen woorden voor gevoelens en emoties die ten grondslag liggen aan een depressie, deze zouden hierdoor genegeerd kunnen worden bij de diagnostiek. Het is belangrijk voorzichtig te zijn bij het diagnosticeren van een persoonlijkheidsstoornis, omdat de respondenten van mening zijn dat deze cultuurgebonden kan zijn. Voor de behandeling van allochtonen gaven de respondenten aan stil te staan bij de volgende onderwerpen; autonomieproblematiek, seksueel misbruik, mannenproblematiek, focus op de partner, opvoeding, migratie, familie/systeem, religie, lichamelijke klachten, identiteit, traditionele geneeswijze, financiële en sociaal-maatschappelijke problematiek, discriminatie en medicatie. Met betrekking tot de transculturele competenties zijn houding, kennis, contact, werkrelatie en therapieafspraken van belang. De onderzoekers hebben naar aanleiding van de verkregen resultaten een richtlijn opgesteld voor een diversiteitsbewuste intake, diagnostiek en behandeling (zie voor deze richtlijn Bekker & Frederiks, 2005).
Kortman (2008) stelt dat hulpverleners bij de diagnostiek van depressie bij allochtonen de volgende stappen in acht moet nemen: -
het gedrag van de patiënt observeren en goed naar zijn verhaal luisteren. Er moet naar concrete voorbeelden gevraagd worden. Mensen uit dezelfde cultuur als de patiënt betrekken om na te gaan of de patiënt het contact met de realiteit kwijt is of niet. In deze fase moet de hulpverlener zich open stellen voor de klachten.
-
Op basis van de gegevens uit de eerste stap moet er aanvullend lichamelijk onderzoek verricht worden. Mocht de patiënt lichamelijke problemen hebben
12
dan zou de diagnose ‘depressie op basis van een lichamelijke ziekte’ gesteld kunnen worden. -
Is er een negatief resultaat op het lichamelijk onderzoek dan moet de hulpverlener zich verder focussen op de klachten van patiënt. Gaandeweg moet nagegaan worden of de klachten en de betekenissen die hier aan gegeven worden overeenkomen met de criteria die de DSM stelt voor een stemmingsstoornis.
In de DSM-IV is de Cultural Formulation of psychiatric diagnosis toegevoegd om de gestandaardiseerde beoordelingen een perspectief met culturele analyse van de persoonlijke ervaringen van de cliënt te bieden (Borra, 1998). Deze culturele toevoeging is in twee categorieën opgebouwd; I Clinical history (klinisch verleden), II Cultural Formulation (culturele formulering/aanvulling). Onder het klinische verleden worden de aspecten behandeld zoals elke therapeut gewend is te doen bij anamnese; patiënt identificatie, klachtgeschiedenis, psychiatrische voorgeschiedenis en behandeling in het verleden, ontwikkelingsgeschiedenis, familiegeschiedenis, beloop en resultaat, diagnosestelling. Onder de Cultural Formulation vallen deze vijf subcategorieën; culturele identiteit (culturele referentiegroep, taal, culturele factoren tijdens ontwikkeling, betrokkenheid met eigen cultuur, betrokkenheid met gastcultuur), culturele verwachtingen van de ziekte (oorzaken ziekte, betekenis en ernst van de symptomen in relatie tot de culturele normen, verklaringsmodellen voor de klachten met betrekking tot cultuur, hulpzoekgedrag), culturele factoren gerelateerd aan psychosociale omgeving en niveau van functioneren (sociale stressors, sociale steun, niveau van functioneren en disfunctioneren), culturele elementen van client-therapeut relatie en algemene culturele assessment (voor een voorbeeldcasus bij deze cultural formulation zie Borra, 1998). Voor de diagnostiek van een depressieve stoornis bij allochtonen worden over het algemeen dezelfde instrumenten gebruikt als voor autochtonen. Sommige vragenlijsten (GDS; Ertan & Eker, 2000, MINI; Kadri et al. 2005, K10; Fassaert et al., 2009, CIDI; Smits et al., 2005, CES-D, 2004/2010) zijn speciaal voor Turkse Nederlanders of Marokkaanse Nederlanders vertaald om problemen in het begrip van de taal te voorkomen. Bij screening wordt bepaald of men wel of niet aan de minimale criteria voor een psychiatrische stoornis voldoet. De screeningslijsten voor depressieve stoornis kunnen variëren in lengte van kort tot uitgebreid. De kortste 13
manier om een depressieve stoornis te screenen, is het vragen naar een depressieve stemming en/of naar het verlies van interesse of plezier De volgende korte meetinstrumenten worden in de klinische praktijk gebruikt voor het screenen van depressieve stoornis (Delimon, 2008) Symptom Checklist-90-R (SCL-90-R); dit is een vragenlijst met negentig items die klachten omschrijven van acht psychiatrische stoornissen,waaronder die van depressie (‘ik voel me eenzaam’, ‘ik heb een zwakke eetlust’, ‘ik val moeilijk in slaap’). Deze vragenlijst wordt veelal gebruikt in de klinische praktijk bij zowel allochtone patiënten als bij autochtone patiënten (zoals bij PsyQ Rotterdam). Bij eventuele taalbarrière komt het voor dat de patiënt mensen uit de omgeving om hulp vraagt (Delimon, 2008). Deze vragenlijst is voor zover bekend nog niet vertaald en de effectiviteit is nog niet onderzocht. Geriatric Depression Scale (GDS; Brink, Yesavage, Lum, Heersema, Adey et al. 1982); dit meetinstrument wordt regelmatig bij ouderen afgenomen. De originele vragenlijst bestaat uit dertig items met ja/nee antwoordalternatieven; piekert u over dingen die u niet uit uw hoofd kunt zetten?, voelt u zich vaak hopeloos?, hebt u het gevoel dat u meer moeite heeft met het geheugen dan anderen?, hebt u vaak het gevoel dat u zou willen huilen? (BTSG, 2010). Ertan en Eker (2000) hebben onderzoek gedaan naar de methodologische kwaliteiten (betrouwbaarheid, validiteit en factorstructuur) van de Turkse versie van de GDS. Item vijf is aangepast omdat de Turkse vertaling van dit item een andere betekenis had voor de respondenten. Het woordje ‘hoop’ refereert in het Turks naar economische en sociale verwachtingen, waardoor het volgende item ‘Are you hopeful about the future?’, is vertaald naar ‘Are you pessimistic about the future?’. De test-hertest betrouwbaarheid was nagenoeg bijna gelijk 1) 7.93 (SD: 6.1); 2) 8.06 (SD: 4.8). De interne consistentie was .91 en de discriminante validiteit was significant. Mini-International Neuropsychiatric Interview (MINI); dit is een gestructureerd interview voor de belangrijkste psychiatrische aandoeningen. Voor de diagnose van depressie in engere zin heeft deze vragenlijst een sensitiviteit van 94%96% (Delimon, 2008). Van de MINI is een Marokkaans-Arabische versie ontwikkeld. Kadri et al. (2005) hebben deze aangepaste versie van de MINI onderzocht naar kwantitatieve en kwalitatieve validatie. In dit onderzoek deden 175 psychiatrische patiënten mee en 50 proefpersonen zaten in de controleconditie. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en test-hertestbetrouwbaarheid werden 14
geanalyseerd onder vijftig respondenten, deze waren respectievelijk 0.80 en 0.90. De onderzoekers concluderen dat de Marokkaans-Arabische versie van de MINI geschikt is voor toekomstig gebruik. Kessler Psychological Distress scale (K10) Fassaert, De Wit, Tuinebreijer, Wouters, Verhoeff, Beekman & Dekker (2009) hebben onderzoek gedaan naar de toepasbaarheid van K10 bij Nederlanders, Marokkaanse Nederlanders en Turkse Nederlanders. De vragenlijst werd volledig naar het Turks vertaald. Vertaling naar het Marokkaans was een probleem omdat er in Marokko verschillende talen/dialecten gesproken worden. De onderzoekers hadden een steekproef van 1736 respondenten, in de leeftijdscategorieën 18-34, 35-44, 45-54, 55-64 jaar. De proefpersonen waren van Turkse, Marokkaanse en Nederlandse afkomst. Fassaert et al. (2009) vonden een interne consistentie van 0.93, ze verwachtten een minimale Cronbach’s alpha van 0.70 per etnische groep. De predicatieve validiteit varieerde van 0.80 (Turken) en 0.88 (Marokkanen). Dit wil zeggen dat de K10 disability net zo goed bij Turken en Marokkanen kan voorspellen als bij de Nederlandse populatie. Zij concluderen op basis van hun onderzoeksresultaten dat de K10 een goed meetinstrument is met juiste psychometrische kwaliteiten voor Nederlandse, Turkse en Marokkaanse respondenten. Composite International Diagnostic Interview (CIDI). De CIDI is door Smits, De Vries en Beekman (2005) onderzocht op construct bias, method bias and item bias in een steekproef van 44 Turkse en Marokkaanse Nederlanders (mannen en vrouwen) in de leeftijdscategorie 55-75 jaar. De onderzoekers hebben ervoor gekozen om uit de CIDI alleen de vragen over depressie af te nemen, omdat zij van mening zijn dat depressie een hoge prevalentie heeft bij ouderen (er werd onder andere naar de volgende symptomen gevraagd ‘verlies in interesse’, ‘vergeetachtigheid’, ‘gewichtsverlies’). Deze vragenlijst meet negen symptomen van de depressieve stoornis, zoals beschreven in de DSM-IV. In het onderzoek komt naar voren dat bij alle onderzochte respondenten; Turkse mannen en vrouwen en Marokkaanse mannen en vrouwen er sprake is van bias. Onder Marokkaanse participanten is het onderwerp ‘mentale gezondheidsproblemen’ een taboe, hier wordt niet openlijk over gesproken. Ernstige mentale problemen worden gezien als het falen om als een goede moslim te leven en zijn problemen om zich voor te schamen. Deze aspecten zorgen voor de construct bias 15
in de vragen. Ook is er sprake van method bias in deze vragenlijst, omdat vrouwelijke participanten (Turkse en Marokkaanse) niet gewend zijn om een interview af te leggen. Vaak werden deze interviews bijgewoond door de partners (kinderen en kleinkinderen) en waren de partners diegene die antwoord gaven op de vragen van de proefleider. Tenslotte, in dit onderzoek is item bias naar voren gekomen. Veel van de vragen in de CIDI werden gewoonweg niet begrepen, zoals bij de vrouwen waren vragen met betrekking tot seksualiteit en suicidaliteit onbegrijpelijk. Center for Edpidemiologic Studie Depression Scale (CES-D). In een onderzoek van Spijker, Van der Wurff, Poort, Smits, Verhoeff en Beekman (2004) is de bruikbaarheid van de CES-D getoetst onder 933 respondenten, waarvan 304 Nederlands, 330 Turks en 299 Marokkaans in de leeftijdscategorie 55-74 jaar. De interne consistentie van de vragenlijst is goed en is vergelijkbaar onder de andere etnische groepen. De Cronbach’s alpha is tussen de 0.87 en 0.93. Om de convergente validiteit te meten hebben de onderzoekers de resultaten van de CES-D gecorreleerd met de subschaal mentale gezondheids van de vertaalde versies van de SF-36 (Turks en Marokkaans). De correlaties waren -0.79 voor de Nederlanders en Marokkanen en -0.68 voor de Turkse ouderen. De onderzoekers menen dat de resultaten van de CESD bevredigend zijn en verdere onderzoek nodig is. Tijdink en Van Es (2003) hebben onderzocht of de vertaling van de Nederlandse taal naar het Berbers en de gevoelsbeleving (samenhangend met cultuur) een probleem vormen bij de diagnostiek van depressie bij berberpatiënten (patiënten van Marokkaanse afkomst). Berberpatiënten die depressief lijken te zijn antwoorden op vragen die betrekking hebben op de symptomen van een depressie, zoals somberheid of neerslachtigheid, merendeels ontkennend. Voor deze patiënten is het beschrijven van de stemming een moeizaam proces. Bij de vertaling van de vraag: ‘Voelt u zich somber of depressief?’werd bijvoorbeeld gebruik gemaakt van de volgende vragen: ‘Heeft u het zwaar op uw hart?’, ‘Loopt uw hart bijna over?’, ‘Ziet u alles zwart?’, ‘Heeft u geen puf meer?’. In dit opzicht spelen culturele invloeden een belangrijke rol bij de vertaling van Nederlandse (‘westerse’) woorden. Somberheid en depressiviteit worden in zekere mate geassocieerd met belasting op het hart of het lichamelijk welzijn. Zandi et al. (2008) hebben in een studie de validiteit van de aangepaste versie (culturally sensitive) van de Comprehensive Assessment of Symptoms and History (CASH-CS) onderzocht onder Marokkanen met een psychotische of 16
stemmingsstoornis. De overeenkomst tussen de CASH-CS en klinische diagnose was goed (kappa=0.79). Zij concluderen dat de CASH (niet-aangepaste vragenlijst) verantwoordelijk is voor culturele misinterpretaties bij de diagnostiek van psychoses.
3.3 Behandelingen van depressie in allochtonen In de revisie van de Multidisciplinaire Richtlijn Depressie (2009) worden er verschillende behandelvormen onderscheiden, namelijk basisinterventies, eerste-stap interventies, psychologische behandelingen, behandelingen met medicatie, combinatiebehandeling (psychologische behandeling en medicatie) en terugvalpreventie. De basisinterventies worden standaard aan alle patiënten gegeven met een depressie. Bij de basisinterventies wordt er psychoeducatie gegeven, dit houdt in dat men informatie krijgt over hun ziekte en individuele adviezen. De behandelaar en patiënt maken samen een dagstructurering, hoe kan de patiënt zijn dag indelen om de klachten te doen verminderen en tot slot wordt tijdens de gehele behandeling het beloop van de klachten actief gevolgd (Trimbos instituut, 2010). Patiënten met een depressieve periode met een kortere duur dan drie maanden krijgen de eerste-stap interventie. Hieronder vallen de volgende onderdelen: bibliotherapie, zelfhulp of zelfmanagement, activerende begeleiding, fysieke inspanning/running therapie, counseling, psychosociale interventies. Welke van deze deelbehandelingen worden toegepast hangt af van de duur en het beloop van de klachten, maar het belangrijkste de wens van de patiënt. De psychologische behandelingen bestaan uit de volgende interventies; probleemoplossende therapie (PST), kortdurende behandeling (KDB), cognitieve gedragtherapie (CGT), gedragstherapie (GT), interpersoonlijke therapie (IPT) en kortdurende psychodynamische therapie. Bij een lichte depressie die langer duurt dan drie maanden wordt in de Multidisciplinaire Richtlijn Depressie revisie (2009) aangeraden de PST of KDB uit te voeren, bij minimaal effect moet verder worden gegaan met CGT, GT of IPT. Mocht gaandeweg blijken dat deze behandeling(en) op zich geen verandering inbrengen, is medicatie te overwegen. De medicamenteuze behandelingen bij een depressie kunnen zijn; SSRI’s, SNRI’s, TCA’s, mirtazapine, bupropion, augmentatie met lithium, en MAO remmers. De Multidisciplinaire Richtlijn Depressie revisie (2009) adviseert om voor patiënten in de eerste lijn een TCA of SSRI te gebruiken voor depressieve klachten. Voor tweedelijnspatienten adviseren ze om een TCA, een SSRI, SNRI, mirtazapine of 17
bupropion voor te schrijven. Voor inhoudelijke informatie en effectiviteit van al deze behandelingen wordt verwezen naar de Multidisciplinaire Richtlijn Depressie revisie (2009). Wanneer de behandeling, psychologische behandeling of medicamenteuze behandeling, zijn vruchten heeft afgeworpen dan staat het voorkómen van terugval centraal. De cursus ‘De kracht van je leven’ is door het Trimbos instituut ontwikkeld voor Turkse Nederlanders en Marokkaanse Nederlanders van (ongeveer) vijftig jaar en ouder met depressieve klachten (Smits, Boland, De Vries & Van Erp, 2006). De cursus heeft als doel het verminderen van depressieve klachten en voorkomen dat bestaande klachten daadwerkelijk uitgroeien tot een depressieve stoornis. Het is belangrijk te weten dat het in deze cursus gaat om depressieve klachten en de preventie van een (eventuele) depressieve stoornis. Daarnaast staat de toename van de kwaliteit van leven centraal en de positiviteit in het leven inzien (Smits et al., 2006). Er wordt stilgestaan bij de volgende onderwerpen; opgroeien in Turkije/Marokko, vertrek uit het geboorteland, in Nederland, ouder worden in Nederland, alles van waarde, uw verleden als een verhaal en uw leven als een verhaal: het toekomsthoofdstuk. In deze cursus wordt er gewerkt met integratieve en instrumentele reminiscentie en de narratieve methode. Door middel van reminiscentie moeten cursisten oude herinneringen ophalen, evalueren en integreren (Smits et al., 2006). Het uiteindelijke doel is om zowel positieve als negatieve ervaringen een plek te geven, zodat er optimaal ‘verder’ geleefd kan worden. De instrumentele reminiscentie legt de nadruk op de instrumenten die een persoon heeft gehad (in het verleden) om zich door minder goede tijden heen te slepen. Smits et al. (2006) stellen dat reminiscentie bij Turken en Marokkanen goed bruikbaar is, omdat migratie een belangrijk onderdeel is van hun leven. Bij de narratieve methodiek is het uitgangspunt het onder elkaar zetten van iemands leven. Een cursist kan zijn leven op een tijdslijn of in een bepaalde (chronologische) volgorde uitzetten. Dit heeft als doel om een persoon ordening en continuïteit van het eigen leven te geven (Smits et al., 2006). De effectiviteit van de cursus ‘De kracht van je leven’ is onder de cursisten onderzocht. De volgende punten waren uit de nameting naar voren gekomen; vermindering van depressieve klachten, ervaring van opluchting en steun, sterker en competenter zijn en meer zelfvertrouwen, ontspanning en verbreding van de eigen standpunten (De Vries, Smits, Boland, & Van 18
Erp, 2006). Uit het effect van de cursus op de depressieve klachten op basis van vragenlijsten kwam naar voren dat bij acht cursisten, die zowel de voor- als nameting, hadden gedaan, de depressieve klachten aanzienlijk waren afgenomen en bij zeven cursisten een toename van de klachten (De Vries et al., 2006). Lichte dagen, donkere dagen Murat Can en Ineke Voordouw hebben bij het Trimbos instituut de cursus ‘Lichte dagen, donkere dagen’ ontwikkeld voor Turken en Marokkanen met depressieve klachten. Deze cursus heeft als doel de depressieve klachten te verminderen en terugval te voorkomen. Hier wordt aan gewerkt door het aanleren van vaardigheden om de vicieuze cirkel van depressieve klachten te doorbreken. Er wordt uitleg gegeven over de relatie tussen onze psychische en lichamelijke klachten, zo wordt de somatisatie verhelderd. De deelnemers krijgen ontspanningsoefeningen aangeleerd, vaardigheden om gezonder te leven, plezierige activiteiten te doen en positief denken. De cursus wordt gegeven aan Turkse en Marokkaanse patiënten, elk afzonderlijk. De cursusbegeleider is iemand van hetzelfde geslacht en dezelfde culturele achtergrond, voor een optimale behandeling wordt in deze cursus in de moedertaal gesproken; Turks of Marokkaans (Noordenbos, 2007). De cursus bestaat uit dertien bijeenkomsten van twee uur en één follow-up bijeenkomst. Het Trimbos instituut start in 2011 een effectonderzoek naar deze groepscursus (Trimbos instituut, 2011). Blom, Hoek, Spinhoven, Hoencamp, Haffmans en Van Dyck (2010) hebben verschillende behandelingen van een major depressieve stoornis onder de loep genomen. In een gerandomiseerd onderzoek werden vier behandelvormen onderzocht, namelijk interpersoonlijke psychotherapie (IPT), nefazodone zonder IPT, IPT met nefazodone en IPT met een placebopil. Er werden in totaal 193 proefpersonen onderzocht, hiervan hadden er 158 een westerse achtergrond (niet-etnische minderheid) en 35 had een niet-westerse achtergrond (etnische minderheid). Uit het onderzoek kwam naar voren dat de etnische minderheden alleen een medicatiebehandeling prefereerden dan de niet-etnische minderheden (11.8% tegenover 3.1%). De drop out percentages waren hoger voor de etnische minderheden (45.9%) dan de Nederlandse participanten (24.4%). Deze drop out was het laagst (22%) bij proefpersonen die de IPT en placebopil kregen, en het hoogst (75%) in de groep die de IPT en medicatie kregen en de groep die alleen de medicatiebehandeling kregen (36.4%). De aantal sessies van de IPT die de etnische minderheden bijwoonden waren lager dan de niet etnische minderheden. Het effect van de 19
behandelingen werden gemeten door de HAMD (Hamilton Depression Rating Scale; Hamilton, 1960). De etnische minderheden hadden zowel bij aanvang als aan het eind van de behandeling een hogere depressiescore, vergeleken met de niet-etnische minderheden. De onderzoekers menen dat de IPT een aannemelijke behandeling is voor deze groep etnische minderheden. Deze proefpersonen waren in staat om het IPT model te begrijpen, hoewel de uitleg van de rationale om over anderen te praten duurde langer dan gemiddeld (3-4 sessies in plaats van 1 of 2 sessies). Omdat er nog vrij weinig onderzoek gedaan is naar de effecten van verschillende behandelvormen bij Turkse Nederlanders en Marokkaanse Nederlanders in Nederland (Arrindell & Albersnagel, 1999), maken we gebruik van onderzoeken over dit onderwerp bij andere bevolkingsgroepen. Hwang, Wood, Lin en Cheung (2006) onderzochten cognitieve gedragstherapie bij Chinese Amerikanen. Zij stellen dat Chinese Amerikanen meer responsief zijn bij cognitieve gedragstherapie, omdat het meer direct, gestructureerd, taakgeoriënteerd is en omdat de nadruk op de symptomen ligt. Aan de andere kant kan cognitieve gedragstherapie zijn nadelen hebben, omdat het voor niet-westerse patiënten onbekend is en moeilijk te begrijpen. Voor patiënten die zich minder goed hebben aangepast aan de westerse normen en waarden, is een cognitieve gedragstherapie moeilijk te doorlopen. Deze patiënten hebben weinig basiskennis en minder goed inzicht in hun psychische stoornis (Hwang et al., 2006). Om dit te voorkomen is het raadzaam voor de hulpverlener om de patiënt te helpen oriënteren, en voorbereiden op het behandelingsproces. Acosta, Yamamoto, Evans en Skilbeck (1983) hebben onderzoek gedaan naar het effect van deze oriëntatie en voorbereiding op psychotherapie bij LatijnsAmerikanen, Afro-Amerikanen en blanke Amerikanen. Zij hadden een oriëntatieprogramma ontwikkeld om deze groepen optimaal voor te bereiden op psychotherapie. De experimentele groep kreeg een audiovisueel programma te zien dat hen instructies gaf over psychotherapie en de controlegroep kreeg een neutraal programma te zien. Om het effect van de programma’s te meten werden twee vragenlijsten afgenomen met inhoudelijke vragen over psychotherapie en de kijk van de patiënt op deze behandelvorm. Uit het onderzoek is gebleken dat patiënten die in de experimentele groep zaten meer kennis hadden over psychotherapie en een positievere houding hadden ten opzichte van deze therapie, dan patiënten in de controlegroep (Acosta et al., 1983).
20
In de studie van Interian, Allen, Gara en Escobar (2008) is onder 29 Hispanic patiënten met een major depression de effectiviteit van de cultureel aangepaste cognitieve gedragstherapie onderzocht. In deze studie is gebruik gemaakt van de Structured Clinical Interview for Axis I Disorders (SCID) om de diagnose major depression vast te stellen. De Spaanse versie van de Beck Depression Inventory (BDIS) bevat 22 items en werd afgenomen om het verschil in de depressieve symptomen te achterhalen. Deze vragenlijst had een interne consistentie van Cronbach’s alpha 0.88. Er zijn nog andere vragenlijsten gebruikt die niet relevant zijn voor deze review. De behandeling had de duur van twaalf sessies en was een cultureel aangepaste versie van de cognitieve gedragstherapie. Aan de hand de neerwaartse spiraal waarin men zit bij een depressie werd uitleg gegeven over gedragsmatige en cognitieve strategieën om de depressie te overwinnen. Uit de studie is gebleken dat bij 15 patiënten de depressiescore op de BDI-S significant is gedaald met 19.3 punten (57%) bij de nameting. Een kleine meerderheid (53%) herstelde van hun depressieve stoornis bij de nameting. Bij de follow-up na zes maanden was deze significant met 18.2 punten (54%) gedaald. In het onderzoek van Knipscheer en Kleber (2005) kwam naar voren dat rond tien procent van de onderzochte migranten (niet alleen depressie, maar alle soorten problematiek) zich voor de problemen hadden gewend tot de traditionele genezers. Ze hadden een bezoek gebracht aan een bonuman, lukuman, fqih of imam. Ongeveer hetzelfde percentage autochtoon Nederlanders bezochten een alternatieve of spirituele genezer. Een derde van de respondenten vonden het moeilijk om hulp te vragen bij de ggz, vanwege angst, schaamte en de veronderstelling dat psychiaters er alleen zijn om gekken te behandelen. Hoffer en Hoenders (2010) veronderstellen dat het gebruik van religieuze genezers, al dan niet in combinatie met de normale zorg, enorm populair is onder allochtonen in Nederland. Het overgrote gedeelte van de Turkse Nederlanders en Marokkaanse Nederlanders is Islam de geloofsovertuiging. De islamitische geneeswijzen zijn gebaseerd op elementen uit onder andere de islamitische geneeskunde en de religieuze tradities. De islamitische geneeswijzers maken een onderscheid tussen ziekten met een natuurlijke aanleiding en ziekten met een bovennatuurlijke oorzaak. Deze bovennatuurlijke krachten zijn; magie, het boze oog en boze geesten. Magie kan op verschillende manieren worden uitgevoerd, uitspreken van formules of het uitvoeren van formules. Het boze oog houdt in dat iemand een 21
ander pijn en leed kan veroorzaken door naar diegene of zijn bezit te kijken. Het uitgangspunt van het boze oog wordt veelal geassocieerd met tekenen van jaloezie. Turken dragen blauwe kralen om zich te distantiëren van het boze oog. Boze geesten zijn onzichtbare wezens die zich kunnen manifesteren in mens en dier, zij zijn kwaadaardig en wraakzuchtig van aard (Hoffer & Hoenders, 2010). De islamitische genezers beschermen hun ‘patiënten’ van deze bovennatuurlijke krachten. Dit doen ze door de oorzaken van de klachten te achterhalen en te elimineren, door middel van gesprekken met de patiënt (en hun familie) en het doen van rituelen. De koran staat in deze manier van behandelen centraal, deze vormt de basis van de behandeling. Door het uitspreken van Koranverzen en handoplegging kunnen de klachten worden weggenomen. Wanneer patiënten in behandeling gaan hebben ze een aantal hulpbehoeften, zo stellen Knipscheer en Kleber (2005). De hulpbehoeften zijn het krijgen van begrip, steun en begeleiding gedurende de behandeling. In dit opzicht is er een verschil tussen de hulpbehoeften van Marokkanen en Turken. De Marokkanen wensen een concrete oplossing, terwijl de Turken inzicht in de ziekte willen hebben. Naast gesprekstherapie hebben deze allochtone groepen behoefte aan medicijnen. Uit het onderzoek blijkt dat vooral de lager opgeleiden patiënten medicijnen voorgeschreven wilden krijgen. Als verbeterpunten voor de behandeling gaven de migranten als advies om tijdens de behandeling meer administratieve hulp te bieden en meer stil te staan bij de sociaaleconomische situatie en migratie-ervaringen (Knipscheer & Kleber, 2005). Boedjarath en Colijn (2006) stellen dat bij de behandeling van allochtonen het doel is dat hulpverlener en patiënt samen tot een zinvolle en begrijpelijke interpretatie van de klachten komen. Hierbij is de taak van de hulpverlener zich aan te sluiten bij belevingswereld van de patiënt. Hier wordt de nadruk op gelegd omdat beide genoemde partijen soms hele andere ideeën kunnen hebben over een bepaalde ziekte bijvoorbeeld. Westerse behandelaren en niet-westerse patiënten kunnen vaak niet op hetzelfde lijntje zitten, wat eventueel miscommunicatie als gevolg kan hebben. Het is belangrijk te weten dat hulpverleners niet altijd alles zullen begrijpen en verklaard krijgen. Kwesties zoals migratie zullen een groot impact hebben op het leven van een patiënt. Omdat migratie bij allochtonen een grote geschiedenis heeft, met alle voor- en nadelen, zullen bepaalde aspecten tijdens een behandeling nooit openlijk besproken worden en zullen dan ook onverklaard blijven (Boedjarath & Colijn, 2006). 22
4 Discussie In dit literatuuronderzoek is onderzoek gedaan naar de manifestatie van depressie bij allochtonen in Nederland. Er zijn onderzoeksbevindingen gevonden van intakes, diagnostische instrumenten en behandelingen van depressie bij Turken en Marokkanen. Wegens de beperkte hoeveelheid aan onderzoeken van behandelingen van Turken en Marokkanen hebben we onderzoeken met patiënten uit andere (etnische) populaties in dit literatuuronderzoek opgenomen. Voor de toetsing van de methodologische kwaliteiten van de gevonden onderzoeken, zie bijlage 1. De methodologische kwaliteiten die in deze review zijn meegenomen; steekproefgrootte, sterkte van de onderzoeksresultaten, randomisatie/controlegroep en het gebruik van gepaste meetinstrumenten. De groei van het aantal allochtonen in de Nederlandse geestelijke gezondheidszorg is een stijgende trend. Het CBS verwacht in een aantal jaar een grote groei van het aantal allochtonen in Nederland, hiermee ook het aantal zorggebruikers (CBS, 2009). Met dit feit in het achterhoofd is het belangrijk te weten dat de zorg voor de allochtonen in Nederland geoptimaliseerd moet worden om de incidentie van een depressieve stoornis bij deze groep (en andere etnische groepen) terug te dringen.
4.1 Manifestatie depressie Allochtonen in Nederland zijn geneigd om hun psychische klachten somatisch te uiten. Dit wil zeggen dat deze groep zich er niet van bewust is, psychische klachten te hebben, of deze met opzet onderdrukt. Simon et al. (1999) heeft een grootschalig onderzoek gedaan naar dit fenomeen. De sample was groot en goed opgezet. De onderzoekers maakten gebruik van verschillende klinieken over de wereld. Er werden in het onderzoek gebruik gemaakt van verschillende definities van somatisatie. Dit heeft zijn voor- en nadelen; het voordeel is dat de term duidelijker wordt voor de verschillende (etnische) groepen in het onderzoek. Het nadeel, daarentegen, is dat we geen eenduidige definitie hebben van somatisatie. Dit maakt het moeilijker om concrete uitspraken te doen over de onderzoeksresultaten en de gegevens zijn moeilijk te generaliseren naar andere populaties, als iedere populatie zijn eigen definitie van somatisatie zou toepassen. In het onderzoek was het niveau van overeenstemming van de verschillende definities van somatisatie dan ook laag. Men moet voorzichtig zijn in de uitspraak of een groep wel of niet somatiseert over de gehele populatie. Men moet eerst een goede definitie hebben van de term somatisatie, om vervolgens onderzoeken 23
te doen, waarbij duidelijke uitspraken gedaan kunnen worden. Uit het onderzoek van Tijdink & Van Es (2003) is naar voren gekomen dat Marokkaanse mannen hun psychische klachten merendeels lichamelijk uiten, verder is deze groep geneigd om hun klachten aan externe invloeden toe te schrijven. Deze groep niet-westerse patiënten zijn niet gewend hun klachten in psychische termen te omschrijven, hierbij is het voor hen makkelijker deze in lichamelijke klachten te uiten. Vaak is het ook het geval dat sommige etnische groepen niet bekend zijn met het beschrijven van de gevoelens. Negatieve gevoelens, zoals depressie en andere psychische problemen worden vaak geassocieerd met schaamte, met als gevolg dat ze deze gevoelens niet zullen uiten (Noordenbos, 2007). Henk Rienties, daarentegen, is werkzaam bij GGZ Altrecht en behandelt Marokkaanse mannen. Hij is van mening dat we de somatisatie van psychische klachten niet alleen moeten toeschrijven aan allochtone patiënten. Somatisatie speelt ook een rol bij autochtone Nederlanders die hun emoties en gevoelens niet kunnen uiten en verwoorden (Noordenbos, 2007). Noordenbos (2007) stelt dat somatiseren in het begin een manier is om een voorstelling te geven van de ervaren klachten. Wanneer er een goede therapeutische band ontstaat tussen therapeut en patiënt zullen deze klachten gaandeweg meer in psychische en sociale problemen worden uitgedrukt.
4.2 Intake Bekker en Frederiks (2005) hebben op basis van hun onderzoeksresultaten een richtlijn samengesteld voor de diversiteitsbewuste intake, diagnostiek en behandeling van allochtonen. De steekproefgrootte was goed van het onderzoek. Het opstellen van deze richtlijn kan gezien worden als een grote meerwaarde voor de geestelijke gezondheidszorg, omdat de transculturele psychiatrie nog in zijn groei is. Bekker en Frederiks hebben door dit onderzoek goed inzicht gekregen vanuit de visie van de behandelaar in de zorg. Zij hebben ervaringen met allochtonen in de behandelkamer kunnen delen. Het is mooi te zien dat behandelaren allerlei verschillende meningen en manieren hebben om met het culturele aspect om te gaan. Een nadeel van dit onderzoek is dat het de visie van de patiënt zelf nog niet in kaart heeft gebracht. De informatie die de behandelaren hebben gegeven zou naast die van de patiënt neergelegd moeten worden. Heeft deze manier van behandelaren wel het gewenste effect en hoe ervaren de patiënten deze (prettig of onprettig?). Verder gaat het hier om een kwalitatief onderzoek en kunnen er geen statistische conclusies uit worden 24
getrokken. De data is niet te generaliseren naar andere populaties, wel vormt het een goed startpunt voor verdere onderzoeken. Kortmann (2008) heeft een aantal stappen opgesteld waar elke hulpverlener rekening mee dient te houden bij de behandeling van allochtonen. Deze stappen zijn weliswaar niet experimenteel onderzocht, maar komen uit de klinische praktijk naar aanleiding van jarenlange ervaring. Belangrijk is dat bij lichamelijke ziektepresentatie men een lichamelijk onderzoek moet uitvoeren, om deze klachten uit te sluiten. Omdat patiënten met een niet-westerse achtergrond niet geheel volgens de Nederlandse richtlijnen gediagnosticeerd/behandeld kunnen worden is er in de appendix van de DSM-IV de ‘cultural formulation of psychiatric diagnosis’ opgenomen. Deze heeft als doel het culturele domein van de intake, diagnostiek en behandeling van allochtonen niet onderbelicht te laten. Naast het goed uitvragen van de culturele kernpunten, is het van belang dat behandelaren enige kennis hebben van de culturele achtergrond van de patiënt. Dit zorgt voor wederzijds respect en begrip en kan de communicatie tussen therapeut en patiënt vergemakkelijken. Voor in de toekomst zou het goed zijn om alle behandelaren die veel te maken hebben met patiënten met een andere etnische achtergrond, deze psychoeducatie te geven over de cultuur, normen en waarden van deze patiënten. Verschillende geestelijke gezondheidszorginstellingen en het Trimbos instituut organiseren congressen om meer inzicht te krijgen in de invloed van cultuur op een behandeling. Meer openheid en begrip voor de cultuur van de patiënt, zou tot gevolg kunnen hebben dat patiënten meer geneigd zijn gebruik te maken van de geestelijke gezondheidszorg en minder van traditionele geneeswijzer. Omdat ze zich meer begrepen en geaccepteerd voelen, dan wanneer een therapeut alleen stereotypen heeft.
4.3 Diagnostiek De gangbare diagnostische instrumenten voor een depressieve stoornis zijn ontwikkeld en onderzocht bij westerse patiënten. Hierdoor kan cultuur een struikelblok zijn bij het toepassen van diagnostische instrumenten bij niet-westerse patiënten. In dit literatuuronderzoek hebben we gekeken naar het effect van aangepaste vragenlijsten (door middel van vertaling) bij allochtonen. De volgende meetinstrumenten worden bij de diagnostiek van depressie bij allochtonen gebruikt. GDS Ertan en Eker (2000) hebben methodologische kwaliteiten onderzocht van de Turkse versie van de GDS. Voor het onderzoek hadden ze een voldoende 25
steekproefgrootte, goede test-hertest betrouwbaarheid, goede interne consistentie en de schaal had een goed discriminerend vermogen. De proefpersonen met een major depression werd goed onderscheiden van de proefpersonen uit een verzorgingstehuis (zonder diagnose). Aan de andere kant had dit onderzoek ook zijn minpunten; er was geen controlegroep opgenomen, de proefpersonen waren niet random aan de condities toegewezen en vijf items uit de GDS hebben geen goede stabiliteit in de tijd. MINI Kadri et al. (2005) hebben de MINI vertaald naar het MarokkaansArabisch. In dit onderzoek was er een controleconditie opgenomen, wat goed is om een zinvolle uitspraak te kunnen doen over de resultaten. Het interview heeft een interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van 0.80 en een test-hertstbetrouwbaarheid van 0.90. Dit zijn veelbelovende resultaten, maar het onderzoeksopzet had zijn gebreken. Alle proefpersonen waren psychiatrische patiënten, wat betekent dat ze al voldeden aan de DSM-IV-criteria voor depressie, de patiënten waren niet random aan de groepen toegewezen. Verder is de diagnose uit vertaalde MINI vergeleken met de diagnose van een expert, en niet zozeer met een statisch meetinstrument. Dit komt omdat er geen Marokkaans meetinstrument beschikbaar was. Dit aspect zou meegenomen kunnen worden in de replicatie van dit onderzoek. K10 Fassaert et al. (2009) hebben onderzocht of de vertaling van de K10 naar het Turks en Marokkaans ervoor zorgt dat deze toepasbaar is bij Turkse en Marokkaanse patiënten. Zij zijn tot de conclusie gekomen dat dit meetinstrument geschikt is voor deze groep patiënten. Het onderzoek kent een aantal zwakheden namelijk er is geen sprake van randomnisatie en er is gekozen om de K10 in face-toface interview af te leggen. Dit interview zou er toe kunnen leiden dat patiënten sociaal wenselijk zullen antwoorden, wat gevolgen zou hebben voor de juiste diagnose. Een goed punt van het onderzoek is de grote sample, het opnemen van een controlegroep en de grote variëteit in leeftijdscategorieën. De interne consistentie en de predicatieve validiteit zijn verder goed uit het onderzoek gekomen. Voor vervolgonderzoek is het aan te bevelen om de participanten random aan de groep toe te wijzen en de K10 in schriftelijke vorm af te laten leggen. CIDI Dit meetinstrument is door Smits et al. in 2005 onder Turkse en Marokkaanse Nederlanders onderzocht. Zij vonden dat er in de aangepaste versie van de CIDI construct bias, method bias and item bias was. Dit ging gepaard met een aantal mankementen in het onderzoek; er was een steekproefgrootte, de leeftijd beperkt zich tot 55-75 jaar, er was geen controlegroep in het onderzoek opgenomen en 26
er was geen sprake van random toewijzing aan de experimentele groep. Hoewel er in de CIDI een aantal essentiele fouten zitten, vormt dit onderzoek een belangrijk aanknopingspunt voor vervolgonderzoek. De vraag is hoe men door middel van replicatie de CIDI cultuurgevoeliger kan maken. Voor het elimineren van de method bias zouden er bijvoorbeeld concrete afspraken gemaakt kunnen worden over de partners die de interviews met de vrouw bijwonen. CES-D In tegenstelling tot de voorgaande onderzoeken hebben Spijker et al. (2004) een aanzienlijk grote sample voor het onderzoek naar de psychometrische kwaliteiten van de CES-D. Uit het onderzoek is een goede interne consistentie naar voren gekomen en een goede convergente validiteit met de SF-36. Het is goed om op te merken dat deze onderzoekers de bevindingen vergelijken met een bestaand statistisch meetinstrument (SF-36). Verder werden hebben de onderzoekers rekening gehouden met etnische matching. De proefpersonen werden geïnterviewd door mensen met dezelfde etnische achtergrond. Aantal minpunten zijn dat de gegevens zich beperken tot Amsterdam en er geen controlegroep was.
4.4 Behandeling Net als bij de diagnostische meetinstrumenten geldt bij de behandelingen voor depressie ook dat deze zich richten op patiënten met een westerse achtergrond. In de Multidisciplinaire Richtlijn voor depressie staan een aantal behandelvormen die merendeels toepasbaar zijn bij westerse patiënten. De behandelingen voor nietwesterse patiënten / migranten moeten ‘cultuurresistent’ zijn, zodat de beoogde resultaten behaald kunnen worden. Murat Can en Irene Voordouw hebben bij het Trimbos instituut een cursus speciaal voor Turkse en Marokkaanse patiënten met depressieve klachten ontwikkeld (Noordenbos, 2007). Voor deze cursus wordt in 2011 bij het Trimbos instituut een rct (randomized controlled trial) gedaan om de effectiviteit te meten (Trimbos instituut, 2011). Blom et al. hebben onderzoek gedaan naar verschillende behandelvormen bij etnische minderheden en niet-etnische minderheden. Het aantal participanten in de groep met etnische minderheden was te klein en het is niet duidelijk welke etnische groepen onderzocht zijn. De instrumenten die gebruikt werden voor het meten van het effect van de behandelingen waren niet gevalideerd voor de etnische groepen. Er was wel sprake van random toewijzing aan groepen en een controlegroep was opgenomen. De proefpersonen deden mee aan het onderzoek omdat ze doorverwezen waren door 27
hun huisarts en niet door selectie op basis van een advertentie. Deze studie zou gerepliceerd kunnen worden met duidelijke weergave van de etnische groepen, bijvoorbeeld het selecteren van Turken en Marokkanen. Zo kan later duidelijk het verband gelegd kunnen worden tussen deze groepen en de effectiviteit van een bepaalde behandeling. Uit dit onderzoek komt in algemene termen naar voren dat IPT een geschikte behandeling is voor etnische minderheden, zonder de verschillen tussen de etnische minderheden te benoemen. Het onderzoek van Acosta et al. (1983) zorgde voor een goed inzicht in de verbetering van de houding van etnische minderheden ten opzichte van psychotherapie. De proefpersonen die een oriëntatieprogramma hadden gehad hadden meer inzicht en waren positiever ten opzichte van psychotherapie. Acosta et al. (1983) laten hiermee zien dat een goede voorbereiding grote belang kan hebben bij een succesvolle start van een behandeling. Wanneer de patiënten een meer open houding en interesse hebben zal de behandeling sneller op gang komen. In het onderzoek was een controle groep, de mensen die niet een oriëntatieprogramma kregen. Een goede eigenschap van de effectmeting was dat deze per vragenlijst werd afgenomen in plaats van een face-to-face interview. In het eerder beschreven onderzoek van Fassaert et al. (2009) was dit een minpunt van het onderzoek. Fassaert et al. (2009) hadden daarentegen een grotere populatie dan Acosta et al. (1983) in dit onderzoek. In de studie van Interian et al. (2008) de effectiviteit van de cultureel aangepaste cognitieve gedragstherapie getoetst bij een populatie van negenentwintig Hispanic patiënten. Deze vorm van behandeling liet een daling in de BDI-score zien, dit was ook het geval bij de 6-maanden follow up. Doordat de populatie bestond uit patiënten in de gezondheidszorg was de uitval wat dat betreft beperkt. Een goed punt is dat er in dit onderzoek een aangepaste versie van de BDI is gebruikt. Dit in tegenstelling tot het hierboven beschreven onderzoek van Blom et al. (2010). De Spaanse versie van de BDI, in dit onderzoek, heeft een goede interne consistentie. Voor een vervolgonderzoek moet men de sample size en de controlegroep in acht nemen, de steekproefgrootte was te klein en er was geen controlegroep.
28
4.5 Beperkingen en aanbevelingen Dit literatuuronderzoek heeft zo zijn eigen beperkingen. De methodologische kwaliteiten waarnaar opzoek is gegaan is van beperkte mate. Voor vervolgonderzoek is het raadzaam deze kwaliteiten uit te breiden en zich te storten op een grotere hoeveelheid van research, met de hoop dat er de komende jaren meer onderzoek komt naar de interculturalisatie van de geestelijke gezondheidszorg. De verschillen tussen allochtonen (Turken en Marokkanen) en autochtonen met een depressieve stoornis in de geestelijke gezondheidszorg zijn groot, maar de precieze verschillen en de oorzaken van deze moeten nog nader onderzocht worden. De transculturele psychotherapie is een grote wetenschap, die nog in zijn kinderschoenen staat. Het is aan te raden om verder nog uitgebreide onderzoeken te doen naar de toepasbaarheid van vertaalde vragenlijsten en de effectiviteit van aangepaste behandelingen bij depressie onder allochtone patiënten in Nederland. De onderzochte buitenlandse studies, naar de effectiviteit van behandelingen bij etnische minderheden, zou eventueel op vergelijkbare methode onder de Nederlandse depressieve patiënten getoetst kunnen worden.
29
Referenties Acosta, F.X., Yamamoto, J., Evans, L.A. & Skilbeck, W.M. (1983). Preparing low income hispanic, black, and white patients for psychotherapy: Evaluation of a new orientation program. Journal of Clinical Psychology 39(6), 872-877. American Psychiatric Association (2008). DSM-IV-TR: Beknopte handleiding bij de diagnostische criteria van de DSM-IV-TR. Amsterdam: Pearson Assessment and Information. Arrindell, W.A. & Albersnagel, F.A. (1999). Allochtonen en de geestelijke gezondheidszorg. In:Everaerd, W.T.A.M. Handboek klinische psychologie. Houten: Bohn Stafleu Loghum. Bekker, M.H.J. & Frederiks, E. (2005). Psychotherapeuten over diversiteitsbewuste werkwijzen en knelpunten bij intake, diagnostiek en behandeling van allochtone vrouwen en mannen. Amersfoort: GGZ Kennisnet. Blom, M.B.J., Hoek, H.W., Spinhoven, P., Hoencamp, E., Haffman, P.M.J. & Van Dyck, R. (2010). Treatment of depression in patients from ethnic minority groups in the Netherlands. Transcultural Psychiatry 47(3), 473-490. Boedjarath, I. & Colijn, S. (2006). Culturele diversiteit in de eerste lijn. In Lamers, E., Bosch, F., Hinderink, L. & Verschuur, C. Handboek Psychologie in de eerste lijn. Kortdurende behandeling van veel voorkomende problemen. Amsterdam: Harcourt Assessment. Hoofdstuk 19 Borra, R. (1998). Cultuur en DSM-IV. Kritische kanttekeningen bij de transculturele psychiatrische diagnostiek. Maandblad geestelijke volksgezondheid 53, 1086 1102. BTSG. (2010). Verkregen op 10 december 2010, van http://www.btsg.nl/downloads/ gds_30.pdf. CBS. (2009). Gezondheid en zorg in cijfers 2009. Verkregen op 8 september 2010, van http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/gezondheid welzijn/publicaties/publicaties/archief/2009/2009-c156-pub.htm. CBS. (2010). Technische toelichting. Verkregen op 10 april 2010, van http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/_unique/_concept/default.htm?postingguid= %7B069D668A-50B2-440A-BD53- C288A342D84A%7D &concept= Technische+toelichting.
30
CBS. (2010). Bevolking: kerncijfers. Verkregen op 10 april 2010, van http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=37296NED&D1 27-28,30-31,34&D2=0,10,20,30,40,50,(l-1)-l&VW=T. Colijn, S. & Braakman, M. (2010). Modellen voor behandeling. In: De Joop, J. & Colijn, S. Handboek culturele psychiatrie en psychotherapie. Utrecht: De Tijdstroom. Delimon, J. (2008). Screening en classificatie-instrumenten bij depressie. In: Huyser, J., Schene, A. H., Sabbe, B. & Spinhoven, Ph.(Red.) Handboek Depressieve stoornissen. Utrecht: De Tijdstroom. De Vries, W., Smits, C., Boland, G. & Van Erp, R. (2006). De kracht van je leven Een cursus rond het levensverhaal voor Turkse en Marokkaanse ouderen met depressieve klachten: procesevaluatie. Utrecht: Trimbos instituut. De Wit, M.A.S., Tuinebreijer, W.C., Dekker, J., Beekman, A.T.F., Gorissen, W.H.M., Schrier, A.C. et al. (2008). Depressive and anxiety disorders in different ethnic groups: A population based study among native Dutch, and Turkish, Moroccan and Surinamese migrants in Amsterdam. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology 43, 905-912. Ertan, T. & Eker, E. (2000). Depression. Reliability, validity, and factor structure of the geriatric depression scale in Turkish elderly: are there different factor structures for different cultures? International Psychogeriatrics 12(2), 163 172. Hoffer, C. & Hoenders, R. (2010). Complementaire, alternatieve en religieuze geneeswijzen. In: De Joop, J. & Colijn, S. Handboek culturele psychiatrie en psychotherapie. Utrecht: De Tijdstroom. Hosper, K., Van ’t Hof, S., Knipscheer, J., Vollebergh, W. & Bijl, R. (1999). Allochtone cliënten in de ambulante GGZ: een inventarisatie van klachten, oorzaken, hulpvragen en hulpaanbod vanuit het perspectief van hulpverleners en cliënten. Utrecht: Trimbos instituut. Hwang, W., Wood, J.J., Lin, K. & Cheung, F. (2006). Cognitive-behavioral therapy with Chinese Americans: research, theory, and clinical practice. Cognitive and Behavioral Practice 13, 293-303. Kadri, N., Agoub, M., El Gnaoui, S., Mchichi Alami, Kh., Hergueta, T. & Moussaoui, D. (2005). Moroccan Moroccan colloquial Arabic version of the Mini
31
International Neuropsychiatric Interview (MINI): qualitative and quantitative validation. European Psychiatry 20, 193-195. Knipscheer, J.W. & Kleber, R.J. (2005). Migranten in de ggz: empirische bevindingen rond gezondheid, hulpzoekgedrag, hulpbehoeften en waardering van zorg. Tijdschrift voor psychiatrie 47, 753-759. Kortmann, F. (2008). Depressie bij allochtonen. In: Huyser, J., Schene, A. H., Sabbe, B. & Spinhoven, Ph.(Red.) Handboek Depressieve stoornissen. Utrecht: De Tijdstroom. Multidisciplinaire Richtlijn Angststoornissen. (2003). Verkregen op 1 september 2010, van http://www.cbo.nl/Downloads/205/angst2004.pdf. Multidisciplinaire Richtlijn Depressie. (2005). Verkregen op 3 juni 2010, van http://www.cbo.nl/Downloads/300/sv_depressie_2005.pdf Multidisciplinaire Richtlijn Depressie eerste revisie. (2009). Verkregen op 01 november 2010, van http://www.ggzrichtlijnen.nl/uploaded/docs/ MDR%20Depressie%20eerste%20update%202010.pdf#page=79. Noordenbos, G. (2007). Aandacht voor sekse- en cultuurspecifieke aspecten in de behandeling van depressie. Een aanvulling op de Multidisciplinaire Richtlijn Depressie. Utrecht: TransAct. RVZ. (2010). Interculturalisatie van de gezondheidszorg; Gezondheidszorg allochtonen vereist structurele aandacht: infrastructuur nodig. Verkregen op 5 december 2010, van http://www.rvz.net/cgi-bin/adv.pl?advi_relID =26&chap_relID=0&last=1. Schene, A. & Sabbe, B. (2008). Diagnostiek van depressie. In: Huyser, J., Schene, A. H., Sabbe, B. & Spinhoven, Ph.(Red.) Handboek Depressieve stoornissen. Utrecht: De Tijdstroom. Simon, G.E., VonKorff, M., Piccinelli, M., Fullerton, C. & Ormel, J. (1999). An international study of the relation between somatic symptoms and depression. Journal of Medicine 341(18), 1329-1335. Smits, C.H.M., De Vries, W.M. & Beekman, A.T.F. (2005). The CIDI as an instrument for diagnosing depression in older Turkish and Moroccan labour migrants: an exploratory study into equivalence. International Journal of Geriatric Psychiatry 20, 436-445. Smits, C., Boland, G., De Vries, W. & Van Erp, R. (2006). De kracht van je leven. Een cursus rond het levensverhaal voor Turkse en Marokkaanse ouderen met 32
depressieve klachten: handleiding en draaiboek. Utrecht: Trimbos instituut. Spijker, J., Van der Wurff, F.B., Poort, E.C., Smits, C.H.M., Verhoeff, A.P. & Beekman, A.T.F. (2004). Depression in first generation labour migrants in Western Europe: the utility of the Center for Epidemiologic Studies Depression Scale (CES-D). International Journal of Geriatric Psychiatry 19, 538-544. Tijdink, D.W.G.M, Van Es, J. (2003). Vertaal- en communicatieproblemen bij de diagnostiek van de depressieve stemming bij berberpatiënten. Mamnesh tgit? Tijdschrift voor Psychiatrie 45(6), 327-332. Trimbos instituut. (2010). Behandeling depressie. Verkregen op 1 november 2010, van http://www.trimbos.nl/onderwerpen/psychische-gezondheid/depressie/ behandeling. Trimbos instituut. (2011). Lichte dagen, donkere dagen. Verkregen op 24 januari 2011, van http://www.trimbos.nl/onderwerpen/preventie/lage-ses/lichte-dagen donkere-dagen. Van ’t Land, H., Grolleman, J., Mutsaers, K. & Smits, C. (2008). Trendrapportage GGZ 2008, deel 2 toeggang en zorggebruik. Utrecht: Trimbos Instituut. Van der Wurff, F.B., Beekman, A.T.F., Dijkshoorn, H., Spijker, J.A., Smits, C.H,M., Stek, M.L. et al. (2004). Prevalence and risk-factors for depression in elderly Turkish and Moroccan migrants in the Netherlands. Journal of Affective Disorders, 83(1), 33-41. Wolffers, I. & Kwaak van der, A. (2004). Gezondheidszorg en cultuur. Amsterdam: VU uitgeverij. Zandi, T., Havenaar, J.M., Limburg-Okken, A.G., Van Es, H., Sidalim S., Kadri, N. et al. (2008). The need for culture sensitive diagnostic procedures: A study among psychotic patients in Morocco. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology 43(3), 244-250.
33
Bijlage 1: onderzoek naar methodologische kwaliteiten
Manifestatie Simon et al. 1999 Intake Bekker & Frederiks 2005 Diagnostiek GDS; Ertan & Eker 2000 MINI; Kadri et al. 2005 K10; Fassaert et al. 2009 CIDI; Smits et al. 2005 CES-D; Spijker et al. 2004 Behandeling Blom et al. 2010 Acosta et al. 1983 Interian et al. 2008
Steekproef Resultaten grootte + ++
Pluspunten
Minpunten
+++
-
+
+
+
--
+
+/-
++
---
+
+
++
--
++
+
+++
--
-
---
++
----
++
+
++++
--
-
+
+++
---
+ /-
+
+++
-
-
+
+++
--
+ en – : Zijn gebaseerd op het aantal plus- en minpunten van het onderzoek bij de steekproefgrootte, resultaten, randomisatie/controlegroep, gebruik meetinstrumenten.
34