Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders: een onderzoek naar variabelen die samenhangen met depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders Martijn Harmsen (ANR. 604007) Master thesis Universiteit van Tilburg
Begeleider: Snežana Stupar MSc Tweede beoordelaar: Prof.dr. Marrie Bekker Faculteit Sociale Wetenschappen Departement Klinische psychologie Augustus 2011
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
Dankwoord Jaarlijks is er in Breda, de stad waar ik geboren en getogen ben, een rommelmarkt op de jaarlijkse verjaardag van koningin Juliana, namelijk op Koninginnedag. Kleine kinderen staan daar met honderden, misschien wel duizenden, in het Valkenberg park spullen te verkopen tegen een mooi prijsje. Zo kunnen zij hun (te lage) maandelijkse zakgeld een beetje aanvullen om weer een aantal keren fijn te gaan zwemmen of een filmpje mee te pakken in de biosocoop met een, dit keer, extra grote bak popcorn op hun schoot. Ikzelf heb dit gedurende mijn middelbare schooltijd ook drie keer gedaan. Het geld wat ik toentertijd heb verdiend ging alleen niet naar mijn eigen spaarpot, maar was bestemd voor de organisatie Vluchtelingenwerk, te Breda. Mijn moeder was hier werkzaam als vrijwilligster en voor deze organisatie probeerde ze elk jaar met koninginnedag wat extra inkomsten bij elkaar te krijgen om voor de vluchtelingen een leuke dag te kunnen organiseren. Mijn interesse voor allochtonen is dus al van vroegs af aan gevoed. Uiteindelijk heb ik op vakantie, toevallig was ik die vakantie in Marokko, een aanvraag gedaan bij mijn huidige begeleidsters om mijn Master Thesis te schrijven over deze doelgroep waarmee ik een bijdrage zou leveren aan het overkoepelende onderzoek van Snežana Stupar. In het begin zag ik er niet tegenop, omdat ik graag wat meer wilde weten over deze doelgroep. Echter, er is maar weinig onderzoek gedaan naar allochtonen in Nederland, dus was het wel een uitdaging, maar ook een eer, om hier een bijdrage aan te leveren. Al met al ben ik erg blij dat het achter de rug is, omdat ik een vrij drukke periode heb gehad met mijn stage, het volgen van vakken, het maken van opdrachten en daarnaast nog het schrijven van mijn masterscriptie, wat als gevolg had dat ik op sociaal vlak wat minder tijd te besteden had. Ik wil graag de mensen van de universiteit van Tilburg bedanken die mij hebben geholpen bij het schrijven van dit onderzoek, namelijk mijn twee begeleidsters Snežana Stupar MSc en Prof. Dr. Marrie Bekker. Zonder hun tips en feedback
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
was het niet mogelijk geweest dit onderzoek tot een goed einde te brengen. De mensen die aan dit onderzoek hebben deelgenomen, wil ik ook hartelijk bedanken voor de tijd en moeite die ze hebben gestoken in het invullen van de vragenlijsten. Verder wil ik graag Humanitas Eindhoven bedanken voor hun bijdrage. Ook wil ik graag Ben Embregts bedanken die mij tips heeft gegeven betreffende het programma SPSS en de analyse van mijn dataset. Ook wil ik mijn ouders, tweelingbroer en vriendin bedanken. Zij hebben soms moeten afzien wanneer ik weer eens wat prikkelbaar was wanneer ik op een dood spoor zat bij het schrijven van mijn scriptie. Ik heb het schrijven van mijn masterscriptie ervaren als een leuke, soms minder leuke, maar bovenal een heel leerzame periode. Ik hoop dat er ooit nog iets mee gedaan wordt, dat het een eventuele bijdrage kan leveren aan het onderzoek van mijn begeleidster Snežana Stupar, al is het alleen maar om ervoor te zorgen dat zij bepaalde fouten niet maakt die ik wel gemaakt heb.
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
Samenvatting De huidige studie heeft als doel om variabelen die samenhangen met depressieve en andere psychische klachten in Turkse en Marokkaanse Nederlanders te identificeren. Dit is een cross-sectionele studie waarbij bij 40 gezonde Turkse en Marokkaanse Nederlanders werd onderzocht in hoeverre leeftijd, geslacht, etniciteit, sociaaleconomische status, kwaliteit van leven en aan immigratie gerelateerde variabelen samenhangen met de primaire uitkomstmaten namelijk psychische (depressieve) klachten. Uit de resultaten is gebleken dat leeftijd, geslacht, etniciteit, migratie (wel/niet geïmmigreerd) en sociaaleconomische status geen significante relatie hadden met de mate van depressie en andere psychische klachten. Wel is er een verband gevonden tussen etniciteit, de mate van kwaliteit van leven en de mate van psychische klachten in het algemeen, waaronder depressie. De huidige studie suggereert dat etniciteit en de mate van kwaliteit van leven significant samenhangt met depressiviteit en andere psychische klachten: hoe slechter de kwaliteit van leven bij immigranten, hoe meer depressieve en andere psychische klachten ze ervaren. Daarnaast werd bij Turkse Nederlanders significant meer depressieve en andere psychische klachten gevonden dan bij Marokkaanse Nederlanders. Deze bevinding komt overeen met al eerder uitgevoerde studies en suggereert dat de immigranten met een slechtere kwaliteit van leven kwetsbaarder zijn voor het ontstaan van psychische stoornissen. Dit impliceert dat de GGZ in Nederland mogelijk meer aandacht moet besteden aan het ontwikkelen van preventieve technieken, speciaal gericht op etnische minderheden
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
Depressie bij allochtonen in Nederland: een onderzoek naar depressieve symptomen bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders Allochtonen zijn in Nederland een nog steeds groeiende groep. Waren er in 1996 nog maar 2,5 miljoen allochtonen, nu zijn dat er in 2010 al bijna 3,5 miljoen en zullen volgens de prognose van het Centraal Bureau voor Statistiek in 2050 maarliefst 4,5 miljoen allochtonen in Nederland zijn (Centraal Bureau voor Statistiek, 2010). Het CBS (2010) definieert iemand als allochtoon als tenminste één van de ouders in het buitenland geboren is. Uit de cijfers van het CBS (2010) blijkt dat op dit moment van de 3,5 miljoen allochtonen bijna 2 miljoen mensen niet-westerse allochtonen zijn. De grootste niet-westerse groep van allochtonen zijn de Turken en Marokkanen die samen ongeveer 750 duizend mensen telt (4,5% van de totale Nederlandse bevolking). Door deze groeiende groep moet men in Nederland steeds meer rekening houden met onderlinge, culturele verschillen tussen autochtonen en allochtonen, onder andere in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). De groei van allochtonen in Nederland heeft er voor gezorgd dat het aantal allochtonen in de GGZ ook toegenomen is (Centraal Bureau voor Statistiek, 2010). Het bezoek aan de GGZ van niet-westerse allochtonen is in de loop der jaren in zowel de kosten als het volume sterk toegenomen. Van zeventig procent van het aantal allochtonen in de tweedelijns GGZ in het jaar 2006 is 13% afkomstig uit Turkije en 12% uit Marokko (Van ‟t Land, Grolleman, Mutsaers & Smits, 2008). Uit het cijferrapport van het CBS (2009) blijkt verder dat in het jaar 2008 psychische klachten als depressie en angststoornissen tot de grootste groep behoorden, respectievelijk 9.1% en 11.9%. Daarnaast stelden Nederlandse studies voor oudere Turken en Marokkanen een relatief hoge prevalentie van depressie vast (Van der Wurff et al., 2005; Schellingerhout, 2004). Bij de Amsterdamse gezondheidsmonitor rapporteerde 61,5 procent van de Turkse en 37,6 procent van de Marokkaanse 55-75-jarigen depressieve symptomen boven het cut-off 1
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
punt van het gebruikte meetinstrument, de CES-D (Van der Wurff et al., 2005). Door deze groei dienen zorgaanbieders te reageren op een andere ziektebeleving, op een ander ziektegedrag, en op andere verwachtingen ten aanzien van de geboden hulpverlening in vergelijking met patiënten met een westerse achtergrond, naast mogelijke communicatiestoornissen als gevolg van taalproblemen (Veenman, 1996). Depressie bij allochtonen Depressie maakt deel uit van de groep stemmingsstoornissen die leiden tot een groot verlies aan kwaliteit van leven en staat op de vierde plaats van de top-10 ziekten met de grootste ziektelast (Van der Zouwe, 2009). Bij depressie spelen de volgende kernsymptomen een belangrijke rol: depressieve stemming en duidelijke vermindering van interesse en/of plezier. Naast deze symptomen moet men minimaal vijf van de volgende negen symptomen ervaren: gewichtsverandering of eetlustverandering, slapeloosheid of overmatig slapen, agitatie of remming, moeheid of verlies van energie, gevoelens van waardeloosheid of onterechte schuldgevoelens, besluiteloosheid of concentratieproblemen, terugkerende gedachten aan de dood of aan suïcide, of een suïcidepoging (Schene & Sabbe , 2008; DSM-IV-TR, 2001). Binnen de allochtonengroep is depressie de meest voorkomende psychische stoornis en komt het meeste voor onder de Turkse en Marokkaanse Nederlanders. In het onderzoek van De Wit et al. (2008) is gekeken naar de prevalentie van angst- en depressiestoornissen bij Nederlandse, Turkse, Marokkaanse en Surinaamse/Antilliaanse mannen en vrouwen die in Amsterdam woonden. Uit dat onderzoek is gebleken dat de prevalentie van angst en depressie veel hoger was in de Turkse (18,7%) en de Marokkaanse (9,8%) bevolkingsgroep in vergelijking met de Nederlandse (6,6%) en de Surinaamse/Antilliaanse (1,2%) bevolkingsgroep. Verder is uit onderzoek van Van ‟t Land et al. (2008) naar voren gekomen dat Turkse en Marokkaanse Nederlanders samen de grootste groep allochtonen vormen die de 2
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
diagnose stemmingsstoornissen krijgen, namelijk 30% van de diagnoses. Ook is uit onderzoek gebleken dat de prevalentie van mildere, maar vooral ook de meer ernstige depressieve stoornissen, aanzienlijk hoger is onder allochtone dan onder de autochtone Nederlanders (Spijker et al., 2004). Ditzelfde is gebleken uit de studie van Schrier et al. (2010), waaruit bleek dat de prevalentie van depressieve stoornissen uit de DSM-IV en het algemene niveau van depressieve symptomen, hoger was onder de Turkse en Marokkaanse immigrantengroep in vergelijking met Nederlandse respondenten. Zoals blijkt uit bovenstaande onderzoeken speelt depressie een grote rol binnen de groep allochtonen in Nederland, in het bijzonder bij de Turkse en Marokkaanse Nederlanders. Daarom is het belangrijk dat hier aandacht aan wordt besteed en dat men onderzoek blijft doen naar depressie bij allochtonen. Op die manier kan de behandeling van depressieve allochtonen worden verbeterd of kan worden gekozen voor een preventieve aanpak. Echter, voor hulpverleners is het ook niet altijd even makkelijk om mensen uit niet-westerse culturen te behandelen, omdat zij vaak niet de taal van deze mensen spreken. Daarnaast is het soms zo dat hulpverleners weinig weten over de cultuur, gedragingen, normen en waarden, en is het voor hen daardoor moeilijker om empatisch over te komen ten opzichte van allochtonen. Een andere reden kan zijn dat de allochtonen een ander verwachtingspatroon hebben ten opzichte van de hulpverleners. De hulpverleners hebben een andere perspectief omtrent “normaal” gedrag en zien de manier waarop allochtone patiënten hun symptomen uiten eerder als “abnormaal”. Dit geldt niet alleen voor autochtone, maar ook voor veel allochtone hulpverleners (Comas-Diaz et.al., 1987; Griffith, 1977; Kamperman, 2005; Kortmann, 2006).
3
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
Cultuur en psychische stoornissen Volgens het Cultural Influcences on Mental Health (CIMH) model van Hwang Myers, AbeKim en Ting (2008), is cultuur in grote mate van invloed op het vóórkomen en het beloop van psychische problemen en stoornissen en op het wel of niet zoeken van hulp hiervoor (Corduwener, 2009). De makers van het CIMH model maken onderscheid tussen zes verschillende domeinen, waaronder de prevalentie, het uiten van gevoelens en spanning en de manier waarop met de stoornis wordt omgegaan. Deze domeinen zijn onderling afhankelijk van elkaar en het uiten van gevoelens en spanning zal gevolgen hebben voor het bepalen van de diagnose en zal de veronderstelde oorzaak van de stoornis mede van invloed zijn op het zoeken van hulp (Corduwener, 2009; Hwang et al., 2008). Culturele achtergrond speelt een grote rol in de GGZ. Namelijk, in onder andere de studie van Hijmans van den Bergh (2002) komt naar voren dat de oververtegenwoordiging van Turkse en Marokkaanse werknemers in de WAO te wijten is aan de andere culturele achtergrond van deze werknemers en met name de cultuurspecifieke ziektebeleving en gedrag (Dautzenberg, van Wersch, Pardoel, 2005; Hijmans van den Bergh, 2002; Hijmans van den Bergh et al., 2005; Swets & Zeitlinger et al., 2003; Poppel et al., 2002; Snel, 2002). Uit de studie van Dautzenberg et al. (2005) komt tevens naar voren dat Turkse en Marokkaanse werknemers geneigd zijn om in absolute termen te denken over stoornissen en gezondheid. Gedeeltelijk ziek en gezond zijn en in staat zijn om te werken, wordt door hen als onacceptabel beschouwd. Tevens is er een verschil gevonden met betrekking tot het uiten van distress tussen allochtonen en autochtonen. Distress heeft in de psychologie meerdere vertalingen. In dit onderzoek wordt distress gezien als de normale uiting van het stressproces (Terluin, 1996). Autochtonen zijn meer gewend om hun distress zowel verbaal als emotioneel te uiten, terwijl allochtonen meer de neiging hebben om te somatiseren (Hwang et al., 2008). Daarnaast is uit hetzelfde onderzoek gebleken dat 4
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
allochtonen meer lichamelijke klachten uiten, omdat somatische symptomen binnen hun cultuur meer geaccepteerd zijn. Daarom zou het wellicht zo kunnen zijn dat er nog een groot aantal “verborgen” patiënten is onder de allochtonen in Nederland. Met andere woorden, hoewel zij aangeven last te hebben van lichamelijke klachten, hebben zij wellicht last van psychische stoornissen, maar vanwege het feit dat het in hun cultuur niet geaccepteerd is deze klachten via emoties te uiten, komen deze klachten lichamelijk tot uiting. Uit eerder onderzoeken van Ormel (1980) en Murphy en Brown (1980), bleek dat lichamelijke en psychische pathologie ten dele een gemeenschappelijke oorzaak hebben, namelijk stress ten gevolge van bedreigende en/of veel aanpassing vergende veranderingen in iemands levensomstandigheden. Buiten het verhaal van cultuurspecifiek ziektegedrag en ziektebeleving, zijn milieufactoren een belangrijke factor bij het veroorzaken van stress en zodoende belangrijk bij het ontwikkelen van psychische stoornissen bij allochtonen. Wanneer hulpverleners meer inzicht zouden krijgen in de cultuur, gedragingen, normen en waarden van deze allochtonen en het milieu waarin zij leven, zal de preventie, intake, diagnostiek en behandeling meer op maat aan allochtone Nederlanders aangeleverd kunnen worden, zodat zij beter in staat zullen zijn deze patiënten te helpen. Omtrent preventie is bekend dat door een preventieve aanpak bij depressie een flink deel van de ziektelast voorkomen kan worden (De Hollander et al., 2006). Met betrekking tot een psychiatrische behandeling is bekend dat deze vaak moeizaam verloopt voor allochtone Nederlanders en dat veel van hen de behandeling voortijdig afbreken (Messing, 2003; Struijs et al., 2000). Echter, onderzoek naar variabelen van depressie bij allochtonen is schaars in Nederland.
5
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
Samenhangende variabelen omtrent depressie bij allochtonen Een belangrijke variabele omtrent depressie is migratie. Uit onderzoek is gebleken dat migratie wellicht een van de meest miskende levensgebeurtenissen van allochtonen is en daarom een belangrijke risicofactor is voor het ontstaan van psychische stoornissen (May et al., 1999; Van Os et al., 2005; Selten et al., 2005 ; Kortmann, 2006). Allochtonen hebben afscheid genomen van hun moederland en moeten een nieuw leven opbouwen in een nieuw land met een andere cultuur, een andere taal en andere normen en waarden. Daarnaast is voor sommige migranten hun eerste periode in Nederland niet altijd makkelijk geweest. Sommigen hebben met veel moeite, door middel van asielaanvraag, een verblijfsvergunning in Nederland aangevraagd. Dit heeft bij een groot aantal van deze asielzoekers veel stress en daardoor ook psychische stoornissen veroorzaakt. Uit onderzoek van Laban et al. (2005) naar Irakese asielzoekers in Nederland is gebleken dat onder Irakese asielzoekers een groot aantal van hen lijdt aan een psychische stoornis, en de asielzoekers die meer dan twee jaar een procedure van een asielaanvraag achter de rug hadden, significant meer last hadden van psychische stoornissen dan asielzoekers die net in Nederland aankwamen, namelijk 66,2 % versus 42,0 %. Depressie was vóór de angststoornis, de hoogst gerapporteerde stoornis in dit onderzoek en opmerkelijk was dat posttraumatische stress stoornis niet verschilden tussen de groep asielzoekers die al langer in Nederland verbleef en de groep die sinds kort in Nederland verbleef (Laban et al., 2005). Daarnaast, wanneer allochtonen een bepaald migratieproces doorlopen hebben, is het aannemelijk dat zij daardoor meer worden blootgesteld aan potentiële stressfactoren, dan de autochtone bevolking (Uniken Venema, Garretsen & van der Maas, 1995). Deze stressvolle en spannende gebeurtenissen kunnen van invloed zijn op de gezondheid (Shadid, 1998) en aan zulke gebeurtenissen kunnen migranten lichamelijke klachten overhouden, met een psychische oorzaak (Uniken Venema, Garretsen & van der 6
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
Maas, 1995). Het verleden van patiënten is voor zorgaanbieders daarom een belangrijke bron van informatie en hiermee kan wellicht een (groot) deel van het huidige gedrag verklaard worden. In huidig onderzoek wordt verwacht dat, net als in eerder onderzoek, migratie een rol zal spelen bij de mate van ervaring van depressieve en andere psychische klachten. Een andere factor die een belangrijke rol speelt in de mate van depressieve symptomen die men ervaart is sociaaleconomische status of opleiding. Uit onderzoek van Spijker et al. (2004) is gebleken dat Turken en Marokkanen die, in vergelijking met een autochtone Nederlandse controlegroep een lagere sociaaleconomische status (geoperationaliseerd met behulp van inkomen) en opleidingsniveau hadden, meer gevoelens van neerslachtigheid, depressiviteit, angst, mislukking, eenzaamheid en verdriet ervaren (Krutwagen, 2005; Spijker et al., 2004). Daarnaast hangt een lage sociaaleconomische status ook samen met een slechtere gezondheid. Hoog opgeleiden geven twee keer zo vaak dan laag opgeleiden aan dat ze in een goede gezondheid verkeren en laag opgeleiden hebben vaker beperkingen of lijden vaker aan een chronische stoornis (Schrijvers et al., 2001; Mackenbach, 1994). Ook hangt een laag opleidingsniveau vaak samen met een slechtere ervaren gezondheid (Tijhuis & Hoeymans, 2002). Daarnaast blijkt uit het onderzoek van Stronks en Hulsof (2001) dat laag opgeleiden een hogere kans hebben op het krijgen van kanker, een beroerte en zelfs een ongeval. Ook beïnvloedt het opleidingsniveau niet alleen het gezondheidsniveau, maar ook de snelheid van eventuele gezondheidsverslechteringen. Uit een onderzoek van Broese et al. (2000) en van den Meer (1998) verslechtert de gezondheid van ouderen met een laag opleidingsniveau sneller dan dat van ouderen met een hoog opleidingsniveau. Vanwege de bevinding dat opleiding een stabielere indicator is voor sociaaleconomische status dan inkomen (Sadiraj & Groot, 2006) wordt verwacht dat mensen met een lage opleiding, en
7
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
zodoende ook een lage sociaaleconomische status, meer gezondheidsproblemen zullen ervaren dan mensen met een hogere opleiding en een hogere sociaaleconomisch status. Naast migratie en opleiding/sociaaleconomische status draagt leeftijd ook bij aan depressie. In een onderzoek van het Trimbos Instituut (2009) kwam naar voren dat de leeftijd waarbij mensen last krijgen van een depressie vooral tussen de 25 en de 45 jaar ligt en dat kinderen en ouderen juist een lager risico hebben omtrent het krijgen van een depressie (Trimbos Instituut, 2009; Zandijk, 2010). Dit komt tevens naar voren in het onderzoek van Bracke en Wauterickx (2003). Zij geven aan dat de meeste epidemiologische studies wijzen op een duidelijk curvilineair verband tussen leeftijd en depressiviteit: men stelt een toename van de ernst van de klachten vast tot de leeftijd van ongeveer 35 tot 50 jaar gevolgd door een daling. Zo vinden Bijl, Ravelli en van Zessen (1998; Bracke & Wauterickx, 2003) een toename van klachten van depressiviteit tot de leeftijd van 35-44 jaar, gevolgd door een afname tot aan de leeftijd van 55-64 jaar in een steekproef van de Nederlandse algemene bevolking. Daarom wordt verwacht dat Turkse en Marokkaanse Nederlanders met een leeftijd tussen de 30 en de 40 jaar, een significant hogere mate van depressie zullen ervaren dan mensen die buiten deze leeftijdscategorie vallen. Ook etniciteit kan bijdragen aan de mate van depressie. In het onderzoek van Spijker et al. (2004) werd een vergelijking gemaakt tussen een groep van Nederlandse ouderen en een groep van Turkse en Marokkaanse ouderen. Uit dit onderzoek is gebleken dat klinisch depressieve symptomen significante hoger waren voor beide migrantengroepen en het hoogste waren voor de Turkse migranten (Spijker et al., 2004). Daarom wordt verwacht dat mensen met de Turkse etniciteit een hogere mate van depressie en meer gezondheidsproblemen zullen ervaren dan mensen met een andere etniciteit.
8
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
Geslacht speelt tevens een rol in het ontstaan van depressie bij allochtonen. Uit het onderzoek van Spijker et al., (2004) is gebleken dat (Turkse) vrouwen het hoogst scoorden op gevoelens van neerslachtigheid, depressiviteit, angst, mislukking, eenzaamheid en verdriet, in vergelijking met een Nederlandse groep. Daarnaast is uit onderzoek van het Trimbos Instituut (2009) gebleken dat vrouwen twee maal zoveel te maken krijgen met depressie als mannen (Trimbos Instituut, 2009; Zandijk, 2010). Ook is uit een bevolkingsonderzoek naar de prevalentie en risicofactoren van comorbide depressie bij oudere volwassenen, waarbij type diabetes 2 patiënten met gezonde controlepersonen werden vergeleken, naar voren gekomen dat het „vrouw zijn‟ samenhing met hogere depressiescores (Pouwer et al., 2004). Daarom wordt verwacht dat vrouwen meer gezondheidsproblemen zullen ervaren dan mannen. Ten slotte speelt ook de kwaliteit van leven een rol bij het ontstaan en het ontwikkelen van depressieve symptomen. Onder kwaliteit van leven wordt verstaan het functioneren van de patiënt op het fysieke, psychische en sociale gebied en de subjectieve beoordeling daarvan (Wolleswinkel-van den Bosch et al., 2001). Factoren als migratie, etniciteit, geslacht, leeftijd en opleiding/sociaaleconomische status komen op deze manier terug in de kwaliteit van leven. Kortom, het is een allesomvattende factor. De kwaliteit van leven wordt onder andere beïnvloedt door de sociaaleconomische status van een persoon. Uit een onderzoek van Heijmans (2006) naar de kwaliteit van leven van mensen met COPD (Chronische bronchitis en longemfyseem) is namelijk gebleken dat meer mensen met een lagere opleiding en/of laag inkomen hun gezondheid als matig tot slecht beoordelen in verhouding tot mensen met een hogere opleiding of een hoger inkomen. Tevens bleek uit hetzelfde onderzoek dat er bij mensen met COPD met een lage SES (zowel naar opleiding als inkomen) vaker sprake is van ernstige lichamelijke beperkingen. Daarnaast is uit eerder onderzoek naar integrale aanpak van depressiepreventie bij ouderen van Van der Zouwe (2009) gebleken, dat consequenties 9
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
voor mensen met ernstige depressieve symptomen onder andere kunnen zijn dat zij een drastische vermindering hebben van kwaliteit van leven. Daarnaast is depressie een belangrijk probleem vanwege de aantasting van de kwaliteit van leven en de maatschappelijke kosten (Smits et al., 2006). In huidig onderzoek wordt verwacht dat Turkse en Marokkaanse Nederlanders met een lage kwaliteit van leven een hogere mate van depressieve klachten en een hogere mate van andere psychische klachten zullen aangeven. Het doel en het belang van dit onderzoek is om variabelen te identificeren die samenhangen met depressieve en andere psychische klachten bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders, omdat er op dit moment weinig onderzoek naar is gedaan. Daarnaast zou het een bijdrage kunnen leveren aan de verbetering van de behandeling van Turkse en Marokkaanse Nederlanders en allochtonen in het algemeen. In dit onderzoek zal getracht worden antwoord te geven op de volgende onderzoeksvraag: „Welke variabelen zijn gerelateerd aan depressieve en andere psychische klachten, van Turkse en Marokkaanse Nederlanders‟? Om deze onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, zijn twee hypothesen geformuleerd: (1) Depressieve klachten van Marokkaanse en Turkse Nederlanders zijn gerelateerd aan leeftijd, wel of niet geïmmigreerd zijn, etniciteit, geslacht, SES en kwaliteit van leven: depressieve symptomen zullen hoger zijn indien de respondenten vrouw zijn, in de leeftijdscategorie van 30-40 jaar vallen, zelf geïmmigreerd zijn naar Nederland, Turks zijn, lagere SES en kwaliteit van leven hebben. (2) Psychische klachten in het algemeen, zoals gemeten door BSI, zullen ook bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders gerelateerd worden aan leeftijd, wel of niet geïmmigreerd zijn, etniciteit, geslacht, SES en kwaliteit van leven: psychische symptomen in het algemeen 10
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
zullen hoger zijn indien de respondenten vrouw zijn, in de leeftijdscategorie van 30-40 jaar vallen, zelf geïmmigreerd zijn naar Nederland, Turks zijn, lagere SES en kwaliteit van leven hebben.
Methoden Respondenten Respondenten die geïncludeerd zijn in dit onderzoek zijn mannelijke en vrouwelijke volwassen (18 jaar of ouder). Het betreft Marokkanen en Turken die niet in Nederland zijn geboren maar op dit moment wel woonachtig zijn in Nederland, of Marokkanen en Turken van wie tenminste één van de ouders niet in Nederland is geboren. Exclusiecriteria zijn mentale retardatie en een leeftijd jonger dan 18 jaar. Ook wanneer men niet in staat is om de vier vragenlijsten, al dan niet met behulp van een tolk, in te vullen, wordt men uitgesloten van het onderzoek. Meetinstrumenten De meetinstrumenten die worden gebruikt voor dit onderzoek zijn: De Center for Epidemiologic Studies- Depression (CES-D).CES-D (Bouma et al., 1995) is een zelfbeoordelingvragenlijst die wordt gebruikt om depressieve gevoelens over de afgelopen week bij de respondenten vast te stellen. De vragenlijst is oorspronkelijk bedoeld om risicogroepen te identificeren en wordt daarnaast gebruikt als screeningtool voor depressie in verschillende populaties. De vragenlijst bevat 20 stellingen en voor iedere stelling moet door respondenten worden aangeven hoe vaak deze op hen van toepassing is op een 11
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
4-puntsschaal van „0 = zelden of nooit (minder dan 1 dag)‟ tot „3 = altijd of bijna altijd (5-7 dagen)‟. De oorspronkelijke, Amerikaanse versie van de CES-D bestaat uit 4 subschalen (Ensel, 1986), namelijk Somatic Retarded Activity (6 items), Depressive affect (5 items), Positive Affect (4 items) en Interpersonal Affect (2 items). Er zijn 2 items (9 en 13) die niet opgenomen zijn in een subschaal, maar wel meedoen in de totale schaal. Er zijn 16 items „negatief‟ geformuleerd en 4 items „positief‟. De positieve items (item 4, 8, 12 en 16) moeten eerst gespiegeld worden, alvorens alle scores bij elkaar op kunnen worden geteld en gedeeld worden door het aantal vragen. Zo wordt een gemiddelde score verkregen. Hoe hoger de gemiddelde score, hoe hoger de mate van depressie. De cut-off score van depressie is 16. Dit houdt in dat wanneer men een totaalscore (dus geen gemiddelde score) van 16 of hoger heeft, men als depressief kan worden beschouwd. Bij de subschalen worden alle items per schaal opgeteld en gedeeld door het aantal items van die schaal. Zo worden gemiddelde subschaalscores verkregen. De items van de CES-D zijn ontleend aan de Zung Depressie Schaal (Zung, 1965), de Beck Depression Inventory (Beck et al., 1961), delen van de Minnesota Multiphasic Personality Inventory (Dahlstrom & Welsh, 1960), de Raskin zelfbeoordelings depressie schaal (Raskin et al., 1970) en de Gardner symptom checklist (Gardner, 1968). Uit onderzoek is gebleken dat de interne consistentie van de totaalschaal van de CES-D goed is. De Cronbach‟s Alpha‟s variëren tussen de .79 en .92. Verder is de interne consistentie van de subschalen Somatic Retarded Activity (tussen .71 en .80), Depressed Affect (tussen de .77 en .84) en Positive Affect (tussen de .68 en .87) ook goed. De interne consistentie van de subschaal Interpersonal Affect is in de meeste onderzoeken te laag en in enkele matig tot redelijk (tussen de .41 en .66). In huidig onderzoek is de Cronbach‟s Alpha goed, namelijk .792, De gemiddelde inter-item correlaties zijn van een acceptabel niveau (tussen de .20 en .54). Verder blijkt uit hetzelfde onderzoek van Bouma et al. (1995) dat de 12
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
begripsvaliditeit ruimschoots aan de eisen voldoet. Hanewald (1987) vond een significante correlatie tussen de BDI en de CES-D (correlatie van .56 en .66). Verder werd door Hanewald een verband gevonden met de items van de Nederlandse Persoonlijkheids Vragenlijst die inadequatie meten (.33 en bij hertest .36). Uit de validatieonderzoeken is gebleken dat de CES-D verder niet gevoelig is voor de leeftijd. Brief Symptom Inventory (BSI). De BSI (de Beurs & Zitman, 2005) is een verkorte versie van de Symptom Checklist-90 (SCL-90) (Derogatis, 1975, 1977) en is een vragenlijst die algemene klachten meet. De BSI bevat 53 items en 9 subschalen, namelijk Somatische klachten (7 items), Cognitieve problemen (6 items), Interpersoonlijke gevoeligheid (4 items), Depressieve stemming (6 items), Angst (6 items), Hostiliteit (5 items), Fobische angst (5 items), Paranoïde gedachten (5 items) en Psychoticisme (5 items). De subschalen worden berekend door gemiddelden van de subschalen te berekenen. Er zijn 4 items (item 11,25,39 en 52) die niet bij een subschaal horen maar wel aan de vragenlijst zijn toegevoegd, omdat deze klinisch belangrijk geacht worden. De 53 items kunnen worden beantwoord aan de hand van een 5-puntsschaal waarbij een score van 0 is „Helemaal geen‟ en een score van 4 is „Heel veel‟. Daarnaast zijn er drie algemene indicatoren van de ernst van de psychopathologie, namelijk de algemene psychische gezondheid (de BSI-totaalscore), het aantal aanwezige symptomen en de ernst van de aanwezige symptomen. De BSI-totaalscore wordt berekend door de scores op de 53 items bij elkaar op te tellen. Deze score wordt gedeeld door het totaal aantal items. Zo wordt een gemiddelde BSI-score verkregen die wordt gebruikt voor de analyse. Het aantal aanwezige symptomen zijn de symptomen waar geen score van 0 op gescoord is. De ernst van de aanwezige symptomen wordt bepaald aan de hand van de normtabellen.
13
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
De interne consistentie van de subschalen zijn goed met Cronbach‟s Alpha‟s van .71 voor Psychoticisme tot .85 voor Depressie. Door andere onafhankelijke studies, onder andere in die van Derogatis (1993), wordt ook gepleit voor een goede interne betrouwbaarheid. De test-hertest betrouwbaarheid varieert van Cronbach‟s Alpha‟s van .68 (Somatisatie) tot .91 (Fobische angst). De correlaties tussen de BSI en de Wiggins content schales en de Tryon cluster scores van de Minnesota Multiphasic Personality Inventory zitten tussen de .30 en de .72 met de meest relevante correlaties gemiddeld boven de .50. Daarnaast vond Derogaties (1993) hoge correlaties tussen de SCL-90-R en de BSI (van .92 tot .99). In huidig onderzoek wordt een Cronbach‟s Alpha van .941 gevonden. World Health Organization Quality of Life-BREF. WHOQOL-BREF (Harper, 1996) is een verkorte versie van de WHOQOL-100 die de kwaliteit van leven meet. De WHOQOL-BREF bevat 26 items die gescoord worden aan de hand van verschillende 5 puntsschalen. De verschillende 5-puntsschalen die worden gehanteerd zijn: 1 is „erg slecht‟ en 5 is „erg goed‟ (2 items); 1 is „erg ontevreden‟ en 5 is „erg tevreden‟ (11 items); 1 is „helemaal niet‟ en 5 is „een extreme hoeveelheid‟ (4 items); 1 is „helemaal niet‟ en 5 is „helemaal‟ (8 items); 1 is „nooit‟ en 5 is „altijd‟ (1 item). Er zijn 4 domeinen waarin de items zijn verdeeld, namelijk Fysieke gezondheid (7 items), Psychologische gezondheid (6 items), Sociale relaties (3 items) en Omgeving (8 items). Hoge scores zijn indicatief voor een goede kwaliteit van leven. Alvorens de scores worden opgeteld, worden eerst de items 3,4 en 26 omgepoold. Dit gebeurt op de volgende manier: 1=5, 2=4, 3=3, 4=2, 5=1. Vervolgens worden gemiddelde scores berekend door middel van het optellen van de scores op de 26 items, waarna de totaalscore gedeeld wordt door het aantal items. In huidig onderzoek is de Cronbach‟s Alpha (.847) goed te noemen. In eerder onderzoek gaven analyses van interne consistentie, itemcorrelaties, onderscheidende validiteit en constructvaliditeit aan dat de WHOQOL-BREF 14
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
een goede tot voortreffelijke betrouwbaarheid, validiteit en discriminerend vermogen had in populaties van psychiatrische patiënten en patiënten in een forensisch psychiatrisch ziekenhuis (Oei & Groenhuijsen, 2009). In een studie van Zwemstra (2009) was de interne consistentie (Cronbach‟s Alpha) van de domeinen Fysieke gezondheid en Psychologische gezondheid .79 respectievelijk .81. Om de interne consistentie van de domeinen Sociale relaties (α = .64) en Omgeving (α = .66) te verhogen werden de items „seksuele activiteit‟ en „financiële bronnen‟, beide minder relevant in een penitentiaire inrichting, geëxcludeerd van de verdere analyses. Dit resulteerde in een goede interne consistentie met een Cronbach‟s Alpha van .69 voor het domein Sociale relaties en .70 voor het domein Omgeving. Er is verder niets bekend over de toepassing en psychometrische kenmerken van de WHOQOLBREF bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders. Wel is bekend dat de WHOQOL-BREF internationaal vaak wordt gebruikt binnen verschillende etnische bevolkingsgroepen. Sociaaldemografische vragenlijst. Door middel van deze zelfontwikkelde vragenlijst is verschillende informatie met betrekking tot de respondenten verzameld, onder andere leeftijd, geslacht en etniciteit. De vragenlijst is verdeeld in verschillende categorieën: - achtergrondinformatie met vragen omtrent werk en studie: er worden vragen gesteld over iemands hoogst afgeronde opleiding, welke talen iemand spreekt, wat voor werk men doet en hoeveel uur per week, of men vrijwilligerswerk doet, enzovoorts. - de proefpersoon zelf en familie: vragen omtrent partner ja/nee, alleenwonend/samenwonend, de afkomst van uw partner/ouders en u zelf, kinderen ja/nee, vragen omtrent religie/godsdienst, enzovoorts.
15
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
- migratiegeschiedenis: vragen omtrent welke etniciteit je hebt, verblijfsstatus in Nederland op dit moment, waar bent u geboren, gaat u nog regelmatig terug naar uw moederland, enzovoorts. - de hulp die men eventueel heeft gehad bij het invullen van de vragenlijst: er werden vragen gesteld omtrent de spreekvaardigheid die men heeft met betrekking tot de Nederlandse taal en de moedertaal. Daarna werd dezelfde vraag gesteld, behalve dat spreekvaardigheid werd vervangen door schrijfvaardigheid. De meeste vragen in de verschillende categorieën waren meerkeuze vragen of twee keuze vragen (ja/nee). Ook waren er een aantal open vragen. De variabelen geslacht en leeftijd zijn voortgekomen uit directe vragen die gesteld werden in de sociaaldemografische vragenlijst. Zo werd er direct gevraagd: „Wat is uw geslacht‟, „Wat is uw leeftijd‟?
De variabele gemigreerd ja/nee, is aan de hand van het geboorteland én het land waarin de participant op dit moment woonachtig is, bepaald. Zo werd namelijk gevraagd „In welk land bent u geboren‟? en „Indien u niet in Nederland bent geboren, hoeveel jaren woont u al in Nederland‟? Uit de antwoorden van de tweede vraag kan afgeleid worden of men op dit moment in Nederland woonachtig is en dit was voor alle respondenten het geval. Wanneer men dus een ander geboorteland dan Nederland heeft ingevuld, is men dus ooit geïmmigreerd.
Sociaaleconomische status is bepaald aan de hand van het opleidingsniveau van de respondenten. Het opleidingsniveau kwam voort uit de vraag: „Wat is uw hoogst afgeronde opleiding?‟
16
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
De variabele etniciteit is bepaald aan de hand van het geboorteland van de participant of van de vader en de moeder. Procedure Er is in eerste instantie geprobeerd om respondenten te werven bij de gemeente en instellingen, zoals, asielzoekerscentra, Humanitas en Vluchtelingenwerk in steden door heel Nederland. Daarnaast werd een link van de online vragenlijst, gemaakt met het programma Netquestionnaires, op verschillende actuele en veelbezochte Turkse en Marokkaanse forums gepost. De forums waarop de link werd gepost waren: taliha turkije, turksnl, turksestudent, maroc en forums hababam (Forums, 2011). Via deze forums zijn in totaal 129 mensen benaderd van wie er 96 aan de vragenlijst begonnen zijn. In totaal hebben 38 mensen de vragenlijst via internet afgemaakt. Van deze groep bleken 36 mensen te voldoen aan de inclusiecriteria. De overige 2 hadden bepaalde open vragen niet voldoende ingevuld om hier een meetbaar antwoord uit te halen. Verder hebben nog 4 anderen een schriftelijke vragenlijst ingevuld. Voor asielzoekerscentra, Humanitas en Vluchtelingenwerk instellingen is gekozen, omdat deze direct in contact staan met migranten waardoor verzameling van data versneld zou kunnen worden. De gemeente is benaderd, omdat zij programma‟s hebben lopen die allochtonen steun bieden, bijvoorbeeld door middel van het helpen zoeken naar een baan of het aanbieden van werk aan allochtonen. Voor benadering via forums op internet is gekozen, omdat binnen korte tijd een groot aantal mensen benaderd kunnen worden. Hier werd in een kort bericht weergegeven wat het onderwerp was van het onderzoek, welke factoren onder andere werden gemeten, wat de doelgroep was voor het onderzoek en waar het onderzoek uiteindelijk voor bedoeld is. 17
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
De bovenstaande instellingen zijn per mail, per telefoon of persoonlijk benaderd met de vraag of voor wetenschappelijk onderzoek, klanten/cliënten van hen benaderd mochten worden. Uiteindelijk is alleen Humanitas Eindhoven akkoord gegaan en hebben zij geprobeerd via hun netwerk respondenten te werven voor dit onderzoek. Dit deden zij door deze mensen per telefoon, per mail, of persoonlijk te benaderen door een eigen begeleider/maatschappelijk werker van Humanitas Eindhoven. De respondenten kregen kort informatie over het onderzoek door middel van een informatiebrief. In deze brief stond tevens dat, wanneer men geïnteresseerd was in de resultaten van dit onderzoek, het e-mailadres of huisadres moest worden doorgegeven via het e-mailadres dat was vermeld in de informatiebrief, zodat men na het onderzoek de resultaten kon ontvangen. Er was een beperkte tijd van dataverzameling voor dit onderzoek en deze liep van februari tot juni 2011. De respondenten hebben bij de instelling of thuis, het liefst in een stille ruimte, de vragenlijst ingevuld op papier of op de computer, afhankelijk van de manier waarop de proefpersoon de vragenlijsten aangeleverd heeft gekregen of wat hij of zij prefereerde. Na het invullen van de vragenlijst wat circa 20 minuten heeft geduurd, werd aan de respondenten gevraagd of zij interesse hadden in de uitkomsten van het onderzoek. Statistische analyse De statistische analyses werden uitgevoerd in SPSS 17.0. De afhankelijke variabelen zijn de mate van depressie volgens de CES-D en de mate van lijden aan andere psychische klachten volgens de BSI. Voor deze variabelen worden de gemiddelde scores per subschaal gebruikt en de gemiddelde score over de gehele vragenlijst. Onafhankelijke variabelen zijn de factoren migratie ja/nee, hoogte sociaaleconomische status (bepaald aan de hand van
18
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
opleidingsniveau), etniciteit, leeftijd, geslacht, de mate van kwaliteit van leven en de vier subschalen van de mate van kwaliteit van leven.
In eerste instantie is een beschrijvende analyse van de gegevens uitgevoerd met het doel om onderzoekspopulatie te beschrijven. Dit is in SPSS gedaan bij Descriptives, Analyze. Om de hypothesen te toetsen zijn verschillende correlatieanalyses uitgevoerd. Om te kijken of er verschillen zijn tussen Turkse en Marokkaanse Nederlanders, is gebruik gemaakt van een onafhankelijke t-toets.
Er is gekozen voor het uitvoeren van correlatieanalyses (Pearson r) en onafhankelijke t-toetsen waarbij de onafhankelijke variabele dichotoom was zoals etniciteit (Marokkaanse versus Turkse Nederlanders) met steeds één afhankelijke variabele en verschillende onafhankelijke variabelen. Op deze manier worden alle onafhankelijke en afhankelijke variabelen een keer met elkaar gematched en wordt gekeken of er een significant resultaat optreedt. Het significantieniveau van alpha was .05 en er was sprake van eenzijdige toetsing.
Resultaten
Instroom en Socio-demografische kenmerken van de respondenten De groep mensen die aan de inclusiecriteria voldoen en het onderzoek hebben afgemaakt, bestond in totaal uit 40 mensen, waarvan 8 mannen en 32 vrouwen. Deze 40 mensen zijn allen opgenomen in de hoofdanalyse. De gemiddelde leeftijd van deze groep was 24,5 jaar (SD=6,983) variërend in de leeftijd van 18 tot 45 jaar. Iets minder dan de helft was hoog opgeleid. Van het totale aantal respondenten gaf 22,5% aan een universitair opleidingsniveau te hebben, 20% een HBO-niveau, 27,5% MBO-niveau en de resterende 30% had een opleidingsniveau lager dan MBO. De meeste respondenten (67,5%) hadden een Turkse 19
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
etniciteit en 32,5% een Marokkaanse etniciteit. Van het totale aantal respondenten waren er 26 (65%) die aangaven dat ze werkten. Dertien van de 40 respondenten (32,5%) doen aan vrijwilligerswerk. Alle respondenten gaven aan dat ze geen hulp nodig hebben gehad voor het invullen van de vragenlijsten. Daarnaast gaven de respondenten aan de Nederlandse taal en schrijfvaardigheid goed te beheersen. Verder is uit de beschrijvende analyse gebleken dat twaalf respondenten bij de CES-D een cut-off score van 16 hadden en deze kunnen gedefinieerd worden als potentiële “cases” die last van depressie hadden. Een samenvatting van de resultaten van de beschrijvende analyse van de steekproef is te zien in Tabel 1, Bijlage 3. Uitkomstvariabelen Uit een onafhankelijke t-toets komt naar voren dat etniciteit van de respondenten gerelateerd is aan psychische gezondheid in het algemeen. Er is een significant verschil tussen de gemiddelde BSI-score en etniciteit t=1.894, n=40, p<.033 gevonden waarbij Turkse Nederlanders hogere scores hadden in vergelijking met Marokkaanse Nederlanders. Tevens zijn er significante verschillen gevonden tussen enkele subschalen van de BSI en etniciteit, namelijk bij Depressieve stemming t=1.779, n=40, p<.041, Angst t=3.506, n=40, p<.000, Hostiliteit t=2.339, n=40, p<.013 en Fobische angst t=2.250, n=40, p<.016 waarbij Turkse Nederlanders hogere scores hadden in vergelijking met Marokkaanse Nederlanders. Tabel 2 (Bijlage 3) geeft een samenvatting van deze bevindingen. Uit een correlatie analyse is gebleken dat bij zowel Turken als Marokkanen de mate van kwaliteit van leven significant samenhangt met de gemiddelde score van psychische klachten, respectievelijk r=-.795, n=27, p<.000 en r=-.858, n=13, p<.000. Tevens hangt de mate van kwaliteit van leven bij Turkse Nederlanders significant samen met alle subschalen van de BSI. Bij Marokkaanse Nederlanders hangt de mate van kwaliteit van leven tevens 20
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
samen met alle subschalen, behalve met de subschaal Angst. Tabel 3 en 4 (Bijlage 3) geven een samenvatting van deze bevindingen. Verder is er een significant verschil tussen de gemiddelde CES-D score en etniciteit t=2.117, n=40, p<.021 gevonden waarbij Turkse Nederlanders hogere scores hadden in vergelijking met Marokkaanse Nederlanders. Ook is er een significant verschil tussen enkele subschalen van de CES-D en etniciteit, namelijk bij Somatic Retarded Activity t=2.251, n=40, p<.015 en Depressive Affect t=2.868, n=40, p<.004 waarbij Turkse Nederlanders hogere scores hadden in vergelijking met Marokkaanse Nederlanders. Tabel 5 (Bijlage 3) geeft een samenvatting van deze bevindingen. Uit een correlatie analyse is gebleken dat bij zowel Turken als Marokkanen de mate van kwaliteit van leven significant samenhangt met de gemiddelde score van depressie, respectievelijk r=-.795, n=27, p<.000 en -.826, n=13, p<.000. Tevens hangt bij beide groepen de mate van kwaliteit van leven samen met alle subschalen van de CES-D. Hier is verder geen significant verschil in etniciteit te zien. Tabel 6 (Bijlage 3) geeft een samenvatting van deze bevindingen. Ook is uit huidig onderzoek naar voren gekomen dat de Turkse en Marokkaanse Nederlanders die hoog scoren op de mate van kwaliteit van leven significant lager scoren op depressie, gemeten door de CES-D r=-.801, n=40, p<.000. Verder is uit dezelfde analyse gebleken dat er een significante relatie is tussen de gemiddelde CES-D score en de scores op de subschalen Fysieke gezondheid r=-.643, n=40, p<.000, Psychische gezondheid r=-.886, n=40, p<.000, Sociale relaties r=-.733, n=40, p<.000 en Omgeving r=-.425, n=40, p<.003 van de WHOQOL-BREF. Tabel 8 (Bijlage 3) geeft een samenvatting van deze bevindingen. Tevens zijn er significante correlaties gevonden voor de mate van kwaliteit van leven en Somatic Retarded Activity r=-.740, n=40, p<.000, Depressed Affect r=-.671, n=40, p<.000, 21
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
Positive Affect r=-.607, n=40, p<.000 en Interpersonal Affect r=-.576, n=40, p<.000 van de CES-D voor de gehele groep van Turkse en Marokkaanse Nederlanders. Tabel 9 (Bijlage 3) geeft een samenvatting van deze bevindingen. Als wordt gekeken naar de specifieke aspecten van kwaliteit van leven is er alleen een significant verschil te zien bij de subschaal Fysieke gezondheid t=-1.804, n=40, p<0.040 waarbij Marokkaanse Nederlanders significant hoger scoren op Fysieke gezondheid dan Turkse Nederlanders. Verder komt uit huidig onderzoek naar voren dat, als wordt gekeken naar de gehele groep Turkse en Marokkaanse Nederlanders bij elkaar, er significante correlaties zijn tussen de mate van andere psychische klachten (inclusief depressie) gemeten door de BSI en de mate van kwaliteit van leven. Een correlatieanalyse heeft laten zien dat er een significante correlatie is tussen de gemiddelde psychische gezondheid en de mate van kwaliteit van leven r=-.806, n=40, p <.000. Verder is uit dezelfde correlatieanalyse gebleken dat er een significante correlatie is tussen de gemiddelde BSI-score en de scores op de subschalen Fysieke gezondheid r=-.638, n=40, p <.000, Psychische gezondheid r=-.879, n=40, p<.000, Sociale relaties r=-.753, n=40, p<.000 en Omgeving r=-.457, n=40, p<.002 van de WHOQOL-BREF. Tabel 7 (Bijlage 3) geeft een samenvatting van deze bevindingen. Uit huidig onderzoek is ook naar voren gekomen dat enkele subschalen van kwaliteit van leven samenhangen met aantal subschalen die psychische gezondheid en depressieve klachten beogen te meten met behulp van de BSI en CES-D. Bijvoorbeeld, de mate van kwaliteit van leven hang significant samen met de scores op de subschalen Somatische klachten r=-.461, n=40, p<.001, Cognitieve problemen r=-.758, n=40, p<.000, Interpersoonlijke gevoeligheid r=-.675, n=40, p<.000, Depressieve stemming r=-.813, n=40, p<.000, Angst r=-.716, n=40, p<.000, Hostiliteit r=-.467, n=40, p<.001, Fobische angst r=-
22
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
.720, p<.000, Paranoïde gedachten r=-.660, n=40, p<.000 en Psychoticisme r=-.692, n=40, p<.000 van de BSI. Tabel 10 (Bijlage 3) geeft een samenvatting van deze bevindingen. Daarnaast is gebleken dat Turkse en Marokkaanse Nederlanders die laag scoren op Fysieke gezondheid van de schaal van Kwaliteit van leven, significant hoger scoren op Somatische klachten r=-.534, n=40, p<.000, Cognitieve problemen r=-.637, n=40, p<.000, Interpersoonlijke gevoeligheid r=-.465, n=40, p<.001, Depressieve stemming r=-.631, n=40, p<.000, Angst r=-.552, n=40, p<.000, Hostiliteit r=-.344, n=40, p<.015, Fobische angst r=521, n=40, p<.000, Paranoide gedachten r=-.499, n=40, p<.001 en Psychoticisme r=-.517, n=40, p<.000. Tevens is naar voren gekomen dat Turkse en Marokkaanse Nederlanders die laag scoren op Fysieke gezondheid, significant hoger scoren op Somatic Retarded Activity r=.676, n=40, p<.000, Depressed Affect r=-.535, n=40, p<.000, Positive Affect r=-.473, n=40, p<.001 en Interpersonal affect r=-.353, n=40, p<.013. Een samenvatting van deze bevindingen samen met de bevindingen omtrent andere subschalen van kwaliteit van leven (Psychische gezondheid, Sociale relaties en Omgeving) is weergegeven in tabellen 11, 12, 13 en 14, (Bijlage 3). In huidig onderzoek bleek tevens een significante samenhang tussen Geslacht en subschaal 3 van de CES-D Positive Affect r=.341, n=40, p<.016. Verder bleek er een significante samenhang te zijn tussen Leeftijd en de subschalen Interpersoonlijke gevoeligheid r=.289, n=40, p<.035 en Hostiliteit r=.342, n=40, p<.015 van de BSI en de subschaal Somatic Retarded Activity r=-.268, n=40, p<.047 van de CES-D. Er bleek verder geen significante samenhang te zijn tussen het wel of niet geïmmigreerd zijn, de hoogte van de sociaaleconomische status en de mate van depressie en de mate van andere psychische klachten dan depressie voor de gehele groep Turkse en Marokkaanse Nederlanders.
23
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
Discussie Het doel van dit onderzoek was om variabelen te identificeren die samenhangen met depressieve en andere psychische klachten bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders. De hypothesen worden deels bevestigd door de uitkomsten van huidig onderzoek zoals in het hoofdstuk Resultaten al aangegeven is. De hypothese omtrent de lage kwaliteit van leven die samenhangt met een significant hogere mate van depressie en andere psychische klachten is bevestigd: Turkse en Marokkaanse Nederlanders die hun kwaliteit van leven als slecht ervaren, hebben meer last van psychische klachten inclusief depressieve symptomen. Daarnaast wordt de hypothese omtrent etniciteit dat Turks zijn leidt tot meer depressieve en andere psychische symptomen bevestigd: Turkse Nederlanders geven significant meer depressieve en andere psychische klachten aan dan Marokkaanse Nederlanders. De hypothese dat geslacht samenhangt met depressieve en andere psychische klachten wordt slechts deels bevestigd: uit huidig onderzoek blijkt dat Turkse en Marokkaanse Nederlandse vrouwen significant hoger scoren op Positive affect (na het ompolen van positief naar negatief). Maar, aangezien de steekproef een erg klein aantal mannen bevat, is het de vraag of er uitspraken met betrekking tot sekse verschillen kunnen gemaakt worden. De hypothese dat een leeftijd tussen de 30-40 jaar samenhangt met een hogere mate van depressie en andere psychische klachten wordt niet bevestigd: in huidig onderzoek komt naar voren dat Turkse en Marokkaanse Nederlanders tussen de 18 en 25 jaar significant hoger scoren op Interpersoonlijke gevoeligheid en Hostiliteit van de BSI en Somatic Retarded Activity van de CES-D. De hypothesen dat een lage sociaaleconomische status en het zelf geïmmigreerd zijn naar Nederland samenhangt met een hogere mate van depressieve en andere psychische klachten wordt in huidig onderzoek niet bevestigd.
24
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
Uit de resultaten van huidig onderzoek blijkt dat er geen significante samenhang werd gevonden tussen leeftijd en andere psychische klachten (inclusief depressie), althans niet zoals gesteld in de hypothesen, terwijl dit uit eerder onderzoek wel is gebleken. Daarom is het opmerkelijk dat, aangezien de meeste epidemiologische studies wijzen op een duidelijk curvilineair verband tussen leeftijd en depressiviteit, dit in huidig onderzoek niet aangetoond kon worden. Een reden hiervoor zou kunnen zijn dat de gemiddelde leeftijd in dit onderzoek laag ligt en dat de leeftijd van de oudste participant op 45 jaar lag. Er vanuit gaande dat de ernst van depressieve klachten vanaf de leeftijd van 35-44 jaar zouden afnemen tot aan de leeftijd van 55-64 jaar, dan is dit niet meetbaar aangezien er geen respondenten zijn die zich in de leeftijdscategorie van 55-64 jaar bevinden. Tevens is het opmerkelijk dat er amper een samenhang is gevonden tussen geslacht, sociaaleconomische status en andere psychische klachten (inclusief depressie). Uit het onderzoek van Bracke en Wauterickx (2003) blijkt namelijk dat vrouwen een significant hoger gemiddelde scoren op depressiviteit ten opzichte van mannen, maar dat dit geslachtsverschil niet hoeft te verwonderen, omdat het een van de meest consistente bevindingen is uit de psychiatrische epidemiologie en de sociologie van de mentale gezondheid (Bebbington, 1996; Andrade et al., 2000). Verder blijkt ook uit meerdere onderzoeken dat opleiding samenhangt met depressiviteit en gezondheid in het algemeen. Uit het onderzoek van Ross & van Willigen (1997) blijkt dat laaggeschoolden meer klachten van depressiviteit rapporteren. Zoals al eerder is aangegeven, is opleiding een stabielere indicator voor sociaaleconomische status dan inkomen (Sadiraj & Groot, 2006). Daarom is opleiding in dit onderzoek gebruikt voor het meten van de sociaaleconomische status van de respondenten. Ook wordt in het onderzoek van Broese van Groenou (2003) aangetoond dat mensen in de lagere sociaaleconomische klassen ongezonder leven, minder sociale hulpbronnen hebben en 25
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
vaak een minder sterke persoonlijkheid hebben, waardoor ze minder goed met allerlei stress in het dagelijkse leven om kunnen gaan. In de handleiding van de CES-D (Bouma et al., 1995) staat vermeld dat er een lichte samenhang is met opleiding (de laagst opgeleiden scoren gemiddeld iets hoger) en een opvallende samenhang met geslacht (vrouwen scoren gemiddeld vrijwel altijd substantieel hoger dan mannen). Door al de bovenstaande onderzoeken en bevindingen, zou men verwachten dat geslacht en sociaaleconomische status samenhangt met significant meer depressieve en meer psychische klachten. Echter, in huidig onderzoek wordt geen significante samenhang gevonden. De verwachting dat Turkse mannen en vrouwen significant hoger zouden scoren op depressie en andere psychische klachten wordt in huidig onderzoek bevestigd. Als wordt gekeken naar het onderzoek van Selten et al. (2011) is er een significant verhoogd risico voor Turkse Nederlanders van de tweede generatie op een bipolaire stoornis. Daarnaast komt uit het onderzoek van Kunst et al. (2008) naar voren dat Turkse mannen en vrouwen het meeste risico hebben op depressie en dysthymie in vergelijking met Marokkanen en mannen en vrouwen afkomstig uit Suriname en de Nederlandse Antillen. Een verklaring voor dit verschil en tevens het significante verschil in huidig onderzoek is door ons op dit moment nog niet te geven. Wellicht zou toekomstig onderzoek naar verschil in cultuur wat meer informatie opleveren. De verwachting dat de kwaliteit van leven significant samen zou hangen met depressieve en andere psychische klachten wordt in huidig onderzoek bevestigd. Tevens hangen de subschalen van de kwaliteit van leven significant samen met depressieve en andere psychische klachten en met de subschalen van de CES-D en de BSI. Echter, dit kan in huidig onderzoek niet verklaard worden en meer onderzoek met een betere methodologische aanpak zal nodig zijn om hier een verklaring voor te vinden. 26
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
Een verklaring voor het feit dat er met betrekking tot de variabele migratie geen significante verschillen zijn gevonden met betrekking tot depressie en andere psychische klachten in huidig onderzoek is dat slechts 17,5% van de onderzoekspopulatie ooit gemigreerd is. In de inleiding werd duidelijk dat migratie een belangrijke risicofactor is voor het ontstaan van psychische stoornissen. Hierdoor is het mogelijk dat, omdat het aantal migranten in de onderzoekspopulatie ondervertegenwoordigd is in vergelijking met de rest, er op deze manier een hoop migratiegerelateerde problematiek achterwege blijft en daarmee ook de rapportage van klachten. Wanneer er wel een goede verdeling was geweest tussen gemigreerden en niet-gemigreerden, zou er een grotere mogelijkheid zijn geweest om significante verschillen te vinden tussen deze groepen met betrekking tot de mate van depressie en andere psychische klachten. Ten slotte is er sprake van een scheve verdeling van opleiding in de steekproef. Hierdoor is de sociaaleconomische status ook scheef verdeeld, aangezien sociaaleconomische status wordt bepaald aan de hand van opleiding. Het merendeel van de respondenten heeft de vragenlijst via internet ingevuld. Hierdoor is het mogelijk dat er een bepaalde groep mensen wordt verkregen, namelijk de mensen die regelmatig op internet of achter de computer zitten en actief zijn op de forums. Er is door de onderzoekers onder andere bij onderwerpen als „Afstudeeronderzoeken‟ of „Masterscripties‟ een bericht geplaatst in de vorm van een verzoek voor deelname aan dit onderzoek. Het is waarschijnlijk dat daarom iets minder dan de helft van de respondenten in huidig onderzoek hoogopgeleid is. Uit de analyse blijkt namelijk dat 42,5% van de respondenten HBO of universitair niveau heeft gedaan. Dit levert een vertekend beeld op, want slechts een 5% van de niet-westerse allochtonen neemt op dit moment deel aan het HBO of universitair onderwijs (Centraal Bureau voor Statistiek, 2010). In dit geval is sociaaleconomische status, wat bepaald wordt aan de hand van opleidingsniveau, daarom ook 27
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
niet goed generaliseerbaar naar de algemene populatie van Turkse en Marokkaanse Nederlanders. Als wordt gekeken naar het aantal respondenten dat heeft deelgenomen aan dit onderzoek, was er een te kleine steekproef om significante verschillen vast te stellen tussen Turkse en Marokkaanse Nederlanders. Het is moeilijk gebleken Turkse en Marokkaanse Nederlanders te benaderen. Organisaties als Vluchtelingenwerk, Moskeeën of andere organisaties waar Turkse en Marokkaanse Nederlanders goed vertegenwoordigd zijn, waren gemakkelijk benaderbaar, maar stonden niet open voor medewerking aan dit onderzoek. Dit had onder andere te maken met veiligheid en privacy van betrokkenen. Turkse en Marokkaanse Nederlanders die bij deze organisaties kwamen voor hulp, hadden hoofdzakelijk persoonlijke of financiële problemen. De medewerkers van deze organisaties probeerden hen zoveel mogelijk te beschermen. Daarnaast waren er, gedurende het onderzoek, veel positieve reacties op de forums, maar ook veel negatieve. Er waren onder meer mensen die aangaven dat ze niet altijd als „hulpbehoevenden‟ wilden worden gezien. Daarnaast waren verschillende mensen van mening dat „Nederlanders‟ wel vriendelijk zijn tegen hen als ze iets nodig hebben, maar anders niet. Deze vooroordelen over autochtonen van een deel van de Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroep op de forums bemoeilijkte de dataverzameling. Sommigen zagen mensen die niet Turks of Marokkaans was echt als een indringer op de forums en zette zich hier tegen af. Verder is de populatie niet goed generaliseerbaar naar de algemene populatie van Turkse en Marokkaanse Nederlanders. Slechts 20% van de populatie is man, de gemiddelde leeftijd ligt vrij laag en de spreiding van de leeftijd gaat maar van 18-45 jaar. Op deze manier worden oudere mensen niet bij het onderzoek betrokken en is het ook niet mogelijk de 28
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
resultaten van dit onderzoek naar hen te generaliseren. Verder is iets minder dan de helft hooggeschoold, wat ook niet goed te generaliseren is naar de realiteit, en is slechts 17,5% ooit gemigreerd. Kortom, er kan in dit geval gesproken worden van een vrij scheef verdeelde onderzoekspopulatie, wat de onderzoeksresultaten niet ten goede komt. Ten slotte, hoewel de sociaal-demografische vragenlijst voor het eerst werd gebruikt in de praktijk, is deze vragenlijst niet geheel kloppend gebleken. Er zijn vanuit de respondenten bepaalde aanmerkingen gekomen op de vragenlijst. Er zaten een hoop overbodige vragen bij. Door, waar mogelijk, zoveel mogelijk vragen te schrappen, wordt de duur om de vragenlijst in te vullen weer wat korter. Wellicht zullen mensen dan eerder bereid zijn de vragenlijst in te vullen. Als vervolgonderzoek zou een grotere verscheidenheid aan bevolkingsgroepen met elkaar vergeleken kunnen worden. Te denken valt aan de Antilliaanse, de Surinaamse, de Oost-Europese en ook de Nederlandse bevolkingsgroep. Wanneer men dit zou onderzoeken aan de hand van een methodologisch beter onderzoek dat bijvoorbeeld ook een controle groep van autochtone Nederlanders zou includeren, zou men de resultaten goed kunnen generaliseren naar de huidige bevolking. Hierdoor zou het goed bruikbaar zijn in de praktijk. Een andere suggestie is nog om te kijken wat de uitkomsten zouden zijn van een onderzoek met dezelfde opbouw en dezelfde vragenlijsten, maar dan met een steekproef die in ieder geval qua geslacht, leeftijd, migranten en opleiding beter representatief is voor de huidige bevolkingsgroep van Turkse en Marokkaanse Nederlanders dan de huidige steekproef. Ook zou het interessant zijn om een gelijksoortig onderzoek uit te voeren naar Turkse en Marokkaanse Nederlanders, maar dan met andere psychische stoornissen uit de praktijk,
29
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
bijvoorbeeld eetstoornissen en verslaving, aangezien dit ook veel voorkomende stoornissen zijn in de praktijk en daarom ook de moeite waard om onderzoek naar te doen. Daarnaast is het wellicht een idee, aangezien uit dit onderzoek blijkt dat de mate van kwaliteit van leven significant samenhangt met het ervaren van depressieve en andere psychische klachten, welke variabelen precies de kwaliteit van leven bepalen en hoe men deze kan verbeteren. Een behandeling of preventief programma kan zich, in plaats van zich te richten op de klachten, ook richten op de goede dingen en deze stimuleren. Conclusie Hoewel de resultaten door een te klein respondenten aantal en een daardoor wat scheef verdeelde steekproef niet geheel generaliseerbaar zijn naar de praktijk, is gebleken dat er geen samenhang is tussen depressieve en algemene psychische klachten, sociaaleconomische status en het al dan niet gemigreerd zijn, met betrekking tot het ervaren van depressieve klachten en andere psychische klachten. Er is wel een significante samenhang gevonden tussen geslacht, leeftijd en depressie en andere psychische factoren, maar niet zoals werd gesteld in de hypothesen. Tussen de variabele etniciteit en depressie en andere psychische klachten is wel een significante samenhang gevonden conform de gestelde hypothesen: Turkse Nederlanders ervaren significant meer depressieve en andere psychische klachten dan Marokkaanse Nederlanders. Tevens is een significante samenhang gevonden tussen de mate van kwaliteit van leven, met betrekking tot het ervaren van depressieve klachten en andere psychische klachten: hoe hoger de kwaliteit van leven, hoe lager de depressieve en andere psychische klachten en andersom. Hieruit kan men concluderen dat mensen die een bepaalde mate van depressieve of andere psychische klachten ervaren, dit erg merken in hun kwaliteit van leven. Daarom is het belangrijk dat de preventieve aanpak om deze klachten te voorkomen en de 30
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
behandeling om deze klachten (deels) te laten verdwijnen nog beter onderzocht wordt, zodat deze mensen meer kunnen genieten van hun leven. Verder is het belangrijk om verder te onderzoeken welke variabelen precies de kwaliteit van leven bepalen en hoe men deze kan verbeteren. Een behandeling of preventief programma kan zich, in plaats van zich te richten op de klachten, ook richten op de goede dingen en deze stimuleren.
31
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
Referentielijst American Psychiatric Association (2001). Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders. DSM-IV-TR (Text Revision). Andrade, L., Caraveo-Anduaga, J.J., Berglund, P., Bijl, R., Kessler, R.C., Demler, O., et al. (2000). Cross-national comparisons of the prevalences and correlates of mental disorders. Bull World Health Organisation 2000; 78: 413-26 Bebbington, P. (1996). The origins of sex differences in depressive disorder: Bridging the gap. International Review Psychiatry 1996; 8: 295:332. Beck, A.T., Ward, C.H., Mendelson, M., Mock, J.E., & Erbaugh, J.K. (1961). An inventory for measuring depression. Archives of General Psychiatry, 4, 561 - 571. Beurs, de E., Zitman, F. (2005). De Brief Symptom Inventory (BSI). De betrouwbaarheid en validiteit van een handzaam alternatief voor de SCL-90. Bijl R., Ravelli A., Zessem, G. van (1998). Prevalence of psychiatric disorder in the general population: results of the Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study (NEMESIS). Social Psychiatry Psychiatric Epidemiology 1998; 33: 587-95 Bouma, J., Ranchor, van A., Sanderman, R., Sonderen, van E. (1995). Het meten van symptomen van depressie met de CES-D. Een handleiding. Bracke, P., Wauterickx, N. (2003). Klachten van depressiviteit in een representatieve steekproef van de Belgische bevolking. Archives Public Health 2003, 61, 223-247 Broese van Groenou, M.I. (2003). Ongelijke kansen op een goede oude dag. Sociaaleconomische gezondheidsverschillen bij ouderen vanuit een levensloopperspectief. Tijdschrift Gerontologie Geriatrie 3, 196 – 206. Broese van Groenou, M.I. en D.J.H. Deeg (2000b). Sociaal-economische gezondheidsverschillen bij ouderen. Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen 78: 294-302. Centraal Bureau voor de Statistiek (2009). Gezondheid en zorg in cijfers 2009. Verkregen op 18 juli 2010, van http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/gezondheid 32
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
welzijn/publicaties/publicaties/archief/2009/2009-c156-pub.htm. Centraal Bureau voor de Statistiek (2010). Bevolking; allochtonen. Verkregen op 22 november, 2010, van http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/ Centraal Bureau voor de Statistiek (2010). Onderwijs; Hoger onderwijs; Ingeschrevenen naar herkomst. Verkregen op 29 juni, 2011, van http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/ Comas-Diaz, L., F. Jacobsen (1987). Ethnocultural identification in psychotherapie. Psychiatry, 50, 232-241 Corduwener, M. (2009). Onderzoek naar verschillen in psychiatrische problematiek, zorgbehoeften en kwaliteit van leven tussen autochtone en allochtone cliënten. Dahlstrom, W.G., & Welsh, G.S. (1960). An MMPI handbook. Minneapolis, University of Minnesota Press. Dautzenberg, M., Wersch, S. van, Pardoel, K. (2005). Preventie van langdurig ziekteverzuim onder allochtone werknemers. Een studie naar het draagvlak voor voorlichting en lesmodules Derogatis, L. R. (1975). Brief Symptom Inventory. Baltimore, MD: Clinical Psychometric Research. Derogatis, L. R. (1977). The SCL-R-90 Manual I: Scoring, Administration and Procedures for the SCL-90. Baltimore, MD: Clinical Psychometric Research. Derogatis, L. R. (1993). BSI Brief Symptom Inventory. Administration, Scoring, and Procedures Manual (4th Ed.). Minneapolis, MN: National Computer Systems. Ensel, W.M. (1986). Measuring depression: the CES-D scale. In : Social support, life events and depression. Lin, N., Dean, A., & Ensel, W.M. (Eds.), p. 51- 70. Academic Press Incorporation, Orlando. Forums (2011). http://www.forums.hababam.nl, http://www.maroc.nl/forums, http://www.taliha-turkije-forum.com, http://www.turksestudent.nl, http://www.turksnl.net/forum Gardner, E.A. (1968). Development of a symptom checklist for the measurement of depression in a population. Unpublished manuscript (cited in: Ensel, 1986). Griffith, M. (1977). The influence of race on the psychotherapeutic relationship. Psychiatry 40, 27-40. 33
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
Hanewald, G.J.F.P. (1987). CES-D. De Nederlandse versie. Een onderzoek naar de betrouwbaarheid en de validiteit. Amsterdam, Vakgroep klinische Psychologie, Universiteit van Amsterdam, interne publikatie. Harper, A. (1996). WHOQOL-BREF. Introduction, administration, scoring and generic version of the assessment. Heijmans, M.J.W.M. (2006). Mensen met COPD met een laag-sociaal economische status. Hijmans van den Bergh, A. (2002), Sociaal-medische begeleiding van allochtonen. Een verkennend onderzoek. Utrecht: FORUM Hijmans van den Bergh, A, Avezaath J, Querido R (2005). Allochtone patiënten. In: van der Klink JJL, Terluin B (red.). Psychische klachten en arbeid. Handboek voor een activerende eerstelijnsbegeleiding. Amterdam/Antwerpen Hollander, A.E.M.de , Hoeyman, N., Melse J.M., Oers J.A.M. van en J.J. Polder (Eindredactie). Zorg voor gezondheid. Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2006. RIVM, Bilthoven, 2006. Hwang, W., Myers, H.F., Abe-Kin, J. & Ting, J.Y. (2008). A conceptual paradigm for understanding culture's impact on mental health: The cultural influences on mental health (CIMH) model. Clinical Psychology Review 28, 211–227. Kamperman, F.A.M. (2005). Deconstructing ethnic differences in mental health of Surinames, Marrocan and Turkish migrants in the Netherlands. Academisch Proefschrif, Amsterdam: Vrije Universiteit. Kortmann, F.A.M. (2006). Transculturele psychiatrie. Van Gorcum. Krutwagen, S. (2005). Voorlichting psychosomatiek in Den Haag: in evenwicht voorgelicht? Een kwalitatief onderzoek naar de voorlichting psychosomatiek voor allochtonen in de gemeente Den Haag
34
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
Kunst, A.E., Mackenbach, J.P., Lamkaddem, M., Rademakers, J., Devillé, W. (2008). Overzicht en evaluatie van resultaten van wetenschappelijk onderzoek naar etnische verschillen in gezondheid, gezondheidsrisico‟s en zorggebruik in Nederland. Laban CJ, Gernaat HBPE, Komproe IH, Schreuders GA, De Jong JTVM (2005) Impact of a long asylum procedure on the prevalence of psychiatric disorders in Iraqi asylum seekers in the Netherlands [Invloed van de duur van de asielprocedure op de prevalentie van psychiatrische stoornissen bij Iraakse asielzoekers in Nederland]. Tijdschrift voor Psychiatrie. 47, 734-752 Mackenbach, J.P. (1994). Ongezonde verschillen. Over sociale stratificatie in Nederland. Assen: van Gorcum. May, R., B. Middelkoop (1999). Elke ontmoeting met een cliënt is een ontdekkingsreis. Epidemiologisch Bulletin 34, 2-7. Meer van den J.B.W. (1998). Equal Care Equal Cure, Proefschrift Erasmus Universiteit Rotterdam Messing, J. (2003). De andere stem. Clienten aan bod. Interculturalisatie krant. GGZ Nederland, mei 2003 Murphy, E. and G.W. Brown (1980). Life Events, Psychiatric Disturbance and Physical Illness. British Journal of Psychiatry 136, 326-338 Oei, T.I., Groenhuijsen, M.S. (2009). Forensische psychiatrie en haar grensgebieden. Actualiteit, geschiedenis en toekomst. Ormel, J. (1980). Moeite met leven of een moeilijk leven. Proefschrift, Rijks Universiteit Groningen. Uitgeverij Konstapel, Groningen. Os, J. van, P. Delespaul (2005). Epidemiologie. In : M.W. Hengeveld & A.J.L.M. van Balkom (red). Leerboek psychiatrie. Utrecht: De Tijdstroom. 35
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
Pouwer, F., Beekman, A.T.F., Nijpels, G., Dekker, J.M., Snoek, F.J., Kostense, P.J., Heine, R.J., Deeg, D.J.H. (2004). Comorbide depressie bij type 2 diabetes mellitus: resultaten van een bevolkingsonderzoek. Nederlands Tijdschrift voor Diabetologie, Jaargang 2, nr. 2. Poppel, J. van, P. Kamphuis, F. Marcelissen en S. van Wersch, (2002), Allochtonen, sociaalmedische begeleiding en reïntegratie. Den Haag: ZonMw. Raskin, A., Chulterbrandt, J.S., Reating, N., & McKeon, J. (1970). Replication of factors in psychopathology in interview, ward behavior and self report ratings of hospital depressives. Journal of Nervous and Mental Disease, 198, 87 - 96. Ross, C.E., Willigen, M. van (1997). Education and the subjective quality of life. Journal of Health and Social Behavior 1997; 38: 275-97 Sadiraj, K., Groot, I. (2006). Sociaal-economische status in verenigingsmodel verzekeraars: wat zijn de mogelijkheden? Schellingerhout R. (2004). Gezondheid en welzijn van allochtone ouderen. Sociaal en Cultureel Planbureau. SCP: Den Haag. Schene, A. & Sabbe, B. (2008). Diagnostiek van depressie. In: Huyser, J., Schene, A. H., Sabbe, B. & Spinhoven, Ph.(Red.) Handboek Depressieve stoornissen. Utrecht: De Tijdstroom. Schrier, A.C., de Wit, M.A., Rijmen, F., Tuinebreijer, W.C., Verhoeff, A.P., Kupka, R.W., Dekker, J., Beekman, A.T. (2010). Similarity in depressive symptom profile in a population-based study of migrants in the Netherlands. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology 2010 Oct; 45(10):941-51. Epub 2009 Sep 10. Schrijvers et al. (2001). De achtergronden van sociaal-economische gezondheidsverschillen: resultaten uit het GLOBE onderzoek. In: De kloof verkleinen. Theorie en praktijk van de strijd tegen sociaal-economische gezondheidsverschillen. Assen: Koninklijke van Gorcum bv.
36
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
Selten, J., E. Cantor-Graae (2005). Schizofrenie en migratie. Tijdschrift voor Psychiatrie 47, 733-742 Selten, J.P., Laan, W., Kupka, R., Smeets, H., Os van, J. (2011). Meer kans op depressie en psychosche bij allochtonen. Nederlands Tijdschrift Geneeskunde.; 155:A3253 Shadid, W.A. (1998). Grondslagen van interculturele communicatie. Studieveld en werkterrein. Eerste druk. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum. Smits, C., Boland, G., Vries, de W., Erp, van R. (2006). De kracht van je leven: een cursus rond het levensverhaal voor Turkse en Marokkaanse ouderen met depressieve klachten. Snel, E. (2002), In de fuik. Turken en Marokkanen in de WAO. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Spijker, J., Wurff, F.B., van der, Poort, E.C., Smits, C.H.M., Verhoeff, A.P. & Beekman, A.T.F. (2004). Depression in first generation labour migrants in Western Europe: the utility of the Center for Epidemiologic Studies Depression Scale (CES-D). International Journal of Geriatric Psychiatry 19, 538-544 Stronks K. en Hulshof J (eds.) (2001) De Kloof Verkleinen. Assen: Koninklijke Van Gorcum Struijs, A.J., Wennink, H.J. (2000). Allochtone cliënten en geestelijke gezondheidszorg. Achtergrondstudie. Zoetermeer: Trimbos-Instituut en Raad voor de Volksgezondheid en Zorg. Swets & Zeitlinger; Poppel, J. van en P. Kamphuis, (2003), Sociaal-medische begeleiding van allochtone werknemers, een literatuurstudie. In: TBV 11, no. 6 Terluin, B. De Vierdimensionale Klachtenlijst (4DKL). Een vragenlijst voor het meten van distress, depressie, angst en somatisatie. Huisarts Wet 1996; 39 (12): 538-47.
37
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
Tijhuis, M.A.R. & Hoeymans, N. (2002). Ervaren gezondheid. Omvang van het probleem. Zijn er sociaal-demografische verschillen? Nationaal Kompas Volksgezondheid, http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o1081n18744.html (22 april 2005). Trimbos Instituut (2009). Uniken Venema, H.P., Garretsen, H.F.L. & Maas, P.J. van der (1995).Heath of migrants and migrant health policy, the Netherlands as an example. Social Science & Medicine Volume 41,Number 6: 809-818 Van der Wurff, F.B., Beekman, A.T.F., Dijkshoorn, H., Spijker, J.A., Smits, C.H.M., Stek, M.L., Verhoeff, A. (2005). Prevalence and risk-factors for depression in elderly Turkish and Moroccan migrants in the Netherlands. Journal of Affective Disorder 83, 33-42 . Van ‟t Land, H., Grolleman, J., Mutsaers, K. & Smits, C. (2008). Trendrapportage GGZ 2008, deel 2 toeggang en zorggebruik. Utrecht: Trimbos Instituut. Veenman, J. (1996). Ontwikkelingen binnen een multi-etnische samenleving: Demografie en sociaal-economische positie. In H.B. Haveman & H.P. Uniken Venema (Red.), Migranten en gezondheidszorg. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Wit, M.A.S. de, Tuinebreijer, W.C., Dekker, J., Beekman, A.T.F., Gorissen, W.H.M., Schrier, A.C., Penninx, W.J.H., Komproe, I.H., Verhoeff, A.P. (2008). Depressive and anxiety disorders in different ethnic groups. A population based study among native Dutch, and Turkish, Moroccan and Surinamese migrants in Amsterdam. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology. Volume 43, Number 11, 905-912, DOI: 10.1007/s00127-008-0382-5 Wolleswinkel-van den Bosch, J.H., Hoeymans, N., Treurniet, H.F. (2001). Kwaliteit van leven in de VTV. Een haalbaarheidsstudie voor acht ziekten. Zandijk, J. (2010). Discriminatie en depressie onder Turken in Nederland. Zouwe van der N. (2009). Projectvoorstel Integrale Aanpak Depressiepreventie bij ouderen in Leiden Zuidwest
38
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
Zung, W.W.K.A. (1965). A self rating depression scale. Archives of General Psychiatry, 12, 63 - 70. Zwemstra, J.C. (2009). Psychiatrische zorg in en aansluitend aan detentie: Een onderzoek naar psychiatrische zorg en behandeling in detentie en daarop aansluitende reguliere of forensische zorg. Wolf Legal Publishers, ISBN: 978-90-5850-457-9
39
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
Bijlage 1. Informatiebrief/toestemmingsbrief Geachte heer/mevrouw, Bedankt voor uw deelname aan dit onderzoek. Gedurende dit onderzoek zal informatie worden verzameld met betrekking tot achtergrondgegevens, eventuele aanwezige klachten en uw kwaliteit van leven. Dit onderzoek is geheel anoniem en uw privacy wordt absoluut gewaarborgd.
40
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
Bijlage 2. Bericht online vragenlijst Afstudeeronderzoek! Erg belangrijk! Doelgroep: Turkse en Marokkaanse mensen van 18 of ouder Beste lezers, Mijn naam is Martijn Harmsen en ik doe mijn afstudeeronderzoek aan de universiteit Tilburg. Mijn afstudeeronderzoek is specifiek gericht op Turkse en Marokkaanse mensen van 18 jaar of ouder. Ik doe onderzoek naar verschillende factoren bij Turkse en Marokkaanse mensen, namelijk naar onder andere sociaaleconomische status, migratie en nog andere factoren. Deze factoren wordt in combinatie gebracht met de mate van depressie. Verwacht wordt dat mensen die bijvoorbeeld gemigreerd zijn en een lagere sociaaleconomische status hebben, een hogere mate van depressie aangeven. Er is op dit gebied vrijwel geen onderzoek gedaan naar Turken en Marokkanen. Daarom is het zo belangrijk dat dit onderzoek wel gedaan wordt. Dit onderzoek zal tevens gebruikt worden om de behandelingen voor Turken en Marokkanen in de gezondheidszorg te verbeteren. Een belangrijk iets dus! Dus help me alsjeblieft en vul de online vragenlijst in. De link om bij de vragenlijst te komen is: http://mharmsen-uvt-edu.survey.netq.nl/nq.cfm?q=95bbfd00-5cce-4dde-892372de437c3c5b Het invullen van de vragenlijst duurt ongeveer 15 minuten. Je zou mij er erg mee helpen. Daarnaast proberen wij door dit onderzoek ook te zorgen voor een betere behandeling van Turken en Marokkanen in de Nederlandse gezondheidszorg! Het onderzoek is volledig anoniem en met de gegevens zal voorzichtig omgegaan worden. Met vriendelijke groet, Martijn Harmsen. 41
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders Bijlage 3. Tabellen en Figuren Tabel 1 Beschrijvende statistieken: gemiddelden en standaarddeviaties van alle onafhankelijke variabelen (N=40) Mean
SD
N
Leeftijd
24.47
6.98
40
Geslacht
1.80
.405
40
Man
26.13
7.586
8
Vrouw
24.06
6.891
32
Migratie ja/nee
1.83
.385
40
Sociaal economische status
4.42
1.357
.40
Turkse Nederlander
-
-
27
Marokkaanse Nederlander
-
-
13
Mate van kwaliteit van leven
3.823
.572
40
Etniciteit
42
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
Tabel 2 Onafhankelijke t-toets met etniciteit als onafhankelijke variabele Low
Upper
M
N
t-waarde
p-waarde
Betrouwbaarheids Index
Gemiddelde BSI score
.7354 (.666)
40
1.894
.033*
-.028
.853
Somatisatie
.0590(.058)
40
1.284
.104
-.014
.064
Cognitieve problemen
.1075(.098)
40
.845
.202
-.039
.096
gevoeligheid
.0849(.090)
40
1.022
.157
-.030
.093
Depressieve stemming
.0953(.113)
40
1.779
.042*
-.009
.141
Angst
.0684(.072)
40
3.506
.000*
.026
.095
Hostiliteit
.0698(.079)
40
2.339
.013*
.006
.085
Fobische angst
.0410(.057)
40
2.250
.016*
.003
.067
Paranoide gedachten
.0807(.085)
40
1.405
.084
-.018
.097
Psychoticisme
.0726(.091)
40
1.344
.094
-.021
.103
Interpersoonlijke
Note: † p < .05 (one-tailed test), * p < .05.
43
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders Table 3 Correlatietabel met de mate van kwaliteit van leven als onafhankelijke variabele voor Turkse Nederlanders (n =27) Mean
SD
N
r
p-waarde
1. Gemiddelde BSI-score
.869
.709
27
-.795
.000*
2. Somatische klachten
.067
.062
27
-.414
.016*
3. Cognitieve problemen
.117
.099
27
-.756
.000*
4. Interpersoonlijke gevoeligheid
.095
.099
27
-.663
.000*
5. Depressieve stemming
.117
.120
27
-.801
.000*
6. Angst
.088
.078
27
-.811*
.000*
7. Hostiliteit
.085
.091
27
-.440
.011*
8. Fobische angst
.052
.061
27
-.709
.000*
9. Paranoide gedachten
.093
.089
27
-.679
.000*
10. Psychoticisme
.086
.090
27*
-.614
.000*
Note: † p < .05 (one-tailed test), * p < .05
44
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
Tabel 4 Correlatietabel met de mate van kwaliteit van leven als onafhankelijke variabele voor Marokkaanse Nederlanders (n =13) Mean
SD
N
R
p-waarde
1. Gemiddelde BSI-score
.457
.477
13
-.858
.000*
2. Somatische klachten
.042
.048
13
-.517
.035*
3. Cognitieve problemen
.089
.098
13
-.746
.002*
4. Interpersoonlijke gevoeligheid
.064
.065
13
-.717
.003*
5. Depressieve stemming
.051
.083
13
-.858
.000*
6. Angst
.028
.030
13
-.411
.082
7. Hostiliteit
.039
.030
13
-.673
.006*
8. Fobische angst
.017
.037
13
-.773
.001*
9. Paranoide gedachten
.054
.072
13
-.561
.023*
10. Psychoticisme
.045
.091
13
-.819
.000*
Note: † p < .05 (one-tailed test), * p < .05;
45
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders
Tabel 5 Onafhankelijke t-toets met etniciteit als onafhankelijke variabele Low
Upper
M
N
t-waarde
p-waarde
BI
Gemiddelde CES-D
.7263(.635)
40
2.117
.021*
.015
.758
Somatic Retarded Activity
.1800(.179)
40
2.251
.015*
.013
.247
Depressive Affect
.1238(.193)
40
2.868
.004*
.038
.226
Positive Affect
.2725(.191)
40
.336
.369
-.110
.154
Interpersonal Affect
.0513(.076)
40
1.183
.122
-.022
.082
Note: † p < .05 (one-tailed test), * p < .05.
46
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders Tabel 6 Mate kwaliteit van leven als onafhankelijke variabele en CES-D en subschalen als afhankelijke (n =40) Mean(SD)
N
R
P-values
Gemiddelde CES-D
.8519(.675)
27
-.795
.000*
Somatic Retarded Activity (CES-D)
.2222(.177)
27
-.704
.000*
Depressed Affect
.1667(.219)
27
-.705
.000*
Positive Affect
.2796(.207)
27
-.592
.001*
Interpersonal Affect
.0611(.085)
27
-.521
.003*
Gemiddelde CES-D
.4654 (.462)
13
-.826
.000*
Somatic Retarded Activity
.0923(.155)
13
-.801
.000*
.0346(.066)
13
-.731
.002*
.2577(.161)
13
-.669
.006*
.0308(.052)
13
-.750
.002*
Turks
Marokkaans
Depressed Affect Positive Affect Interpersonal Affect
Note: † p < .05 (one-tailed test), * p < .05.
47
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders Tabel 7 Onafhankelijke variabelen met gemiddelde BSI score als afhankelijke variabele (n =40) Mean(SD)
N
R
P-values
Geslacht
1.80(.405)
40
.131
.211
Leeftijd
24.48(6.983)
40
-.210
.097
Migratie ja/nee
1.83(.385)
40
-.110
.250
Sociaaleconomische status
4.43(1.357)
40
-.135
.203
Gemiddelde kwaliteit van leven
3.823(.572)
40
-.806
.000*
Fysieke gezondheid
1.05(.179)
40
-.638
.000*
Psychische gezondheid
.814(.181)
40
-.879
.000*
Sociale relaties
.427(.106)
40
-.753
.000*
Omgeving
1.226(.168)
40
-.457
.002*
Note: † p < .05 (one-tailed test), * p < .05.
48
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders Tabel 8 Onafhankelijke variabelen met gemiddelde CES-D score als afhankelijke variabele (n =40) Mean(SD)
N
R
Pvalues
Geslacht
1.80(.405)
40
.260
.053
Leeftijd
24.48(6.983)
40
-.224
.083
Migratie ja/nee
1.83(.385)
40
..049
.382
Sociaaleconomische status
4.43(1.357)
40
-.192
.118
Gemiddelde kwaliteit van leven
3.823(.572)
40
-.801
.000*
Fysieke gezondheid
1.05(.179)
40
-.643
.000*
Psychische gezondheid
.814(.181)
40
-.886
.000*
Sociale relaties
.427(.106)
40
-.733
.000*
Omgeving
1.226(.168)
40
-.425
.003*
Note: † p < .05 (one-tailed test), * p < .05.
49
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders Tabel 9 Afhankelijke variabelen met gemiddelde mate van kwaliteit van leven als onafhankelijke variabele (n =40) Mean(SD)
N
R
Pvalues
Somatic Retarded Activity
.1800(.179)
40
-.740
.000*
Depressive Affect
.124(.193)
40
-.671
.000*
Positive Affect
.2725(.191)
40
-.607
.000*
Interpersonal Affect
.0513(.076)
40
-.576
.000*
Note: † p < .05 (one-tailed test), * p < .05.
50
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders Tabel 10 Mate kwaliteit van leven als onafhankelijke variabele en subschalen BSI als afhankelijke variabelen (n =40) Mean(SD)
N
r
P-values
Somatische klachten
.059(.058)
40
-.461
.001*
Cognitieve problemen
.108(.098)
40
-.758
.000*
Interpersoonlijke gevoeligheid
.085(.090)
40
-.675
.000*
Depressieve stemming
.095(.113)
40
-.813
.000*
Angst
.068(.072)
40
-.716
.000*
Hostiliteit
.069(.079)
40
-.467
.001*
Fobische angst
.041(.057)
40
-.720
.000*
Paranoïde gedachten
.081(.085)
40
-.660
.000*
Psychoticisme
.073(.091)
40
-.692
.000*
Note: † p < .05 (one-tailed test), * p < .05.
51
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders Tabel 11 Fysieke gezondheid als onafhankelijke en subschalen BSI en CES-D als afhankelijke variabelen (n =40) Mean(SD)
N
r
P-values
Somatische klachten
.059(.058)
40
-.534
.001*
Cognitieve problemen
.108(.098)
40
-.637
.000*
Interpersoonlijke gevoeligheid
.085(.090)
40
-.465
.000*
Depressieve stemming
.095(.113)
40
-.631
.000*
Angst
.068(.072)
40
-.552
.000*
Hostiliteit
.069(.079)
40
-.344
.001*
Fobische angst
.041(.057)
40
-.521
.000*
Paranoïde gedachten
.081(.085)
40
-.499
.000*
Psychoticisme
.073(.091)
40
-.517
.000*
Somatic Retarded Activity
.1800(.179)
40
-.676
.000*
Depressive Affect
.1237(.193)
40
-.535
.000*
Positive Affect
.2725(.191)
40
-.473
.001*
Interpersonal Affect
.0513(.179)
40
-.353
.013*
Note: † p < .05 (one-tailed test), * p < .05.
52
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders Tabel 12 Psychische gezondheid als onafhankelijke en subschalen BSI en CES-D als afhankelijke variabelen (n =40) Mean(SD)
N
r
P-values
Somatische klachten
.059(.058)
40
-.436
.002*
Cognitieve problemen
.108(.098)
40
-.808
.000*
Interpersoonlijke gevoeligheid
.085(.090)
40
-.838
.000*
Depressieve stemming
.095(.113)
40
-.905
.000*
Angst
.068(.072)
40
-.717
.000*
Hostiliteit
.069(.079)
40
-.497
.001*
Fobische angst
.041(.057)
40
-.854
.000*
Paranoïde gedachten
.081(.085)
40
-.656
.000*
Psychoticisme
.073(.091)
40
-.823
.000*
Somatic Retarded Activity
.1800(.179)
40
-.740
.000*
Depressive Affect
.1237(.193)
40
-.788
.000*
Positive Affect
.2725(.191)
40
-.667
.000*
Interpersonal Affect
.0513(.179)
40
-.748
.000*
Note: † p < .05 (one-tailed test), * p < .05.
53
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders Tabel 13 Sociale Relaties als onafhankelijke variabele en subschalen BSI en CES-D als afhankelijke variabelen (n =40) Mean(SD)
N
r
P-values
Somatische klachten
.059(.058)
40
-.258
.054
Cognitieve problemen
.108(.098)
40
-.678
.000*
Interpersoonlijke gevoeligheid
.085(.090)
40
-.649
.000*
Depressieve stemming
.095(.113)
40
-.788
.000*
Angst
.068(.072)
40
-.621
.000*
Hostiliteit
.069(.079)
40
-.449
.002*
Fobische angst
.041(.057)
40
-.658
.000*
Paranoïde gedachten
.081(.085)
40
-.648
.000*
Psychoticisme
.073(.091)
40
-.720
.000*
Somatic Retarded Activity
.1800(.179)
40
-.646
.000*
Depressive Affect
.1237(.193)
40
-.614
.000*
Positive Affect
.2725(.191)
40
-.522
.000*
Interpersonal Affect
.0513(.179)
40
-.610
.000*
Note: † p < .05 (one-tailed test), * p < .05.
54
Depressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders Tabel 14 Omgeving als onafhankelijke variabele en subschalen BSI en CES-D als afhankelijke variabelen (n =40) Mean(SD)
N
R
P-values
Somatische klachten
.059(.058)
40
-.219
.087
Cognitieve problemen
.108(.098)
40
-.432
.003*
Interpersoonlijke gevoeligheid
.085(.090)
40
-.344
.015*
Depressieve stemming
.095(.113)
40
-.419
.004*
Angst
.068(.072)
40
-.482
.001*
Hostiliteit
.069(.079)
40
-.345
.015*
Fobische angst
.041(.057)
40
-.386
.007*
Paranoïde gedachten
.081(.085)
40
-.468
.001*
Psychoticisme
.073(.091)
40
-.316
.023*
Somatic Retarded Activity
.1800(.179)
40
-.408
.005*
Depressive Affect
.1237(.193)
40
-.296
.032*
Positive Affect
.2725(.191)
40
-.368
.010*
Interpersonal Affect
.0513(.179)
40
-.272
.045*
Note: † p < .05 (one-tailed test), * p < .05.
55