Brandpreventie onder Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroepen Een onderzoek naar de effectiviteit van strategieën en communicatieproducten
Auteur: Studentnummer: Email: Begeleider: Opleiding: Datum:
Laura Barmentloo 1576360
[email protected] Widya de Bakker Integrale Veiligheidskunde, Hogeschool Utrecht Vrijdag 7 maart 2014
Managementsamenvatting In dit rapport wordt een onderzoek uitgevoerd naar de effectieve strategieën en communicatieproducten om de Turkse en Marokkaanse doelgroep te bereiken als het gaat om brandpreventie. Brandpreventie omvat het nemen van maatregelen ter voorkoming en beperking van brand (Brandweer Nederland, 2010). Dit onderzoek is gespecificeerd naar de Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroep in de wijk Kanaleneiland. Gebleken is dat de woningbranden in Nederland toenemen en dat ook het aantal slachtoffers toeneemt (Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), 2012). Uit ervaring van de brandweer blijkt dat deze groep moeilijk te benaderen is met betrekking tot brandpreventie. Vooral het veranderen van houding en gedrag blijkt moeilijk te zijn. De doelgroep heeft vooral moeite met het lezen en schrijven van de Nederlandse taal (Stichting Lezen en Schrijven, z.j.). Bovenstaande aspecten zijn aanleiding geweest tot het starten van dit onderzoek. Het onderzoek is een praktijkgericht en kwalitatief onderzoek waarin de centrale vraag luidt: “Welke strategieën en communicatieproducten, in de vorm van een best practice, om Turkse en Marokkaanse groepen te bereiken, zodat houding en gedrag veranderen, zijn het meest effectief als het gaat om brandpreventie?” Om antwoord te geven op deze vraag is er gebruik gemaakt van verschillende theorieën op het gebied van (overheids)communicatie en zijn aspecten in kaart gebracht die voorwaarden zijn voor het wel of niet kunnen ontvangen van brandpreventie. Daarnaast is er ook deskresearch uitgevoerd waarin er verschillende bestaande brandpreventie projecten geanalyseerd en getoetst zijn. Ook zijn verschillende mensen geïnterviewd zoals vier professionals en vier personen uit de doelgroep uit Kanaleneiland. Brandpreventie kan gezien worden als overheidscommunicatie. De doelgroep van dit onderzoek bevindt zich in de stijl van ‘buitenstaander’ zoals Motivaction (Spangenberg e.a., 2001) die benoemt. Kenmerken voor deze stijl zijn; passieve houding, weinig binding met de overheid, tegendraads en weinig vertrouwen in de overheid. Motivaction (2001) stelt dat je deze groep moet bereiken door de noodzaak uit te leggen en je ze moet vermaken op een humoristische manier. De sociale netwerkbenadering stelt dat je groepen die moeilijk te bereiken zijn beter moet betrekken bij de organisatie. Door de inzet van sleutelfiguren (belangrijke personen uit het eigen netwerk) wordt de doelgroep wel bereikt. (Pol, Swankhuizen, & van Vendeloo, 2007) In Nederland worden tal van projecten ingezet voor brandpreventie. Uit de analyses hiervan is gebleken dat het wiel vaak opnieuw wordt uitgevonden doordat er zo veel projecten beschikbaar zijn in Nederland. De Media Richness Theory geeft aan dat projecten aan een aantal criteria moeten voldoen willen ze effectief zijn (Daft & Lengel, 1986). Het gebruik van beelden en de eigen taal is voor de respondenten van de interviews van dit onderzoek een belangrijke. Zij geven ook aan dat de taalbarrière een aspect is waardoor ze moeilijk benaderd worden. De laaggeletterdheid is dan ook één van de aspecten die een rol speelt bij de effectiviteit van brandpreventie. Vaak wordt informatie voor de doelgroep in moeilijk Nederlands verspreidt. Uit cijfers van de Stichting Lezen en Schrijven (z.j.) blijkt dat in de wijk Kanaleneiland 9% laaggeletterd is. Naast de laaggeletterdheid is ook de veiligheidsbeleving en de risicoperceptie een belangrijk aspect. Wanneer burgers brand niet als gevaarlijk zien, zijn ze ook minder ontvankelijk voor preventie (Pol, Swankhuizen, & van Vendeloo, 2007). Het laatste belangrijke aspect is de participatie. De doelgroep participeert wel, maar voornamelijk in hun eigen netwerk. Dit is ook terug te zien in de burgerschapsstijl van Motivaction. Gekeken naar bovenstaande resultaten kan geconcludeerd worden dat er nog veel mogelijkheden zijn voor effectieve preventie. Daarbij moet er wel rekening gehouden worden dat de preventie voldoet aan een aantal criteria. Deze criteria zijn bepaald op basis van de theorieën en deskresearch. Gekeken is hoeveel bepaalde criteria zijn genoemd in dit onderzoek wat geleidt heeft tot de volgende criteria:
2
Criterium 1: Gebruik van beelden Criterium 2: Persoonlijk contact Criterium 3: Mogelijkheid tot cues Criterium 4: Humoristisch Criterium 5: Eigen en natuurlijke taal
Uit de analyse van de projecten in paragraaf 5.4 blijken drie projecten te voldoen aan bovenstaande criteria; het “1000 en 1 rookmeldersproject”, voorlichting basisscholen en het train de trainer project. Dit is meteen de aanbeveling van dit onderzoek. Om effectieve brandpreventie te doen bij de Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroep zijn deze projecten het meest effectief. Voorwaarden hierbij is dat de drie projecten niet tegelijkertijd ingezet moeten worden. Wanneer je ze na elkaar inzet ben je altijd bezig met brandpreventie. Als de projecten gestopt worden moet er wel altijd doorgegaan worden met brandpreventie. Dit kan dan in de vorm van preventie via bestaande media. Daarbij is het essentieel dat informatie altijd wordt ondersteund door beeldmateriaal zodat de doelgroep de boodschap beter begrijpt. Het inzetten van sleutelfiguren is iets om altijd rekening mee te houden. Belangrijk is om je als organisatie te verplaatsen in de doelgroep. De doelgroep wordt misschien gezien als een moeilijk te bereiken groep, maar met de juiste afgestemde strategieën en communicatieproducten is het helemaal geen moeilijke doelgroep
3
Voorwoord Met trots ligt hier mijn afstudeerscriptie van de opleiding Integrale Veiligheidskunde (IVK) aan de Hogeschool Utrecht. Dit onderzoek heb ik mogen uitvoeren in opdracht van het Lectoraat Regie en Veiligheid van de Hogeschool Utrecht en de Veiligheidsregio Utrecht. Het onderzoek is geschreven in het kader van de afstudeerperiode van de opleiding IVK. Dit onderzoek kan daadwerkelijk gebruikt worden in het werkveld. Het onderzoek biedt handvaten voor veel verschillende organisaties die betrokken zijn bij de aanpak van woningbranden zoals gemeenten, Veiigheidsregio’s en woningcorporaties. Het combineren van dit onderzoek, een fulltime baan, een verhuizing en mijn sociale leven heeft voor wat vertraging gezorgd. Ondanks de belemmeringen kijk ik met een goed gevoel terug op de afgelopen periode waarin ik veel geleerd heb over het uitvoeren van een onderzoek, maar ook over het onderwerp zelf. Omdat dit onderzoek in het verlengde ligt van mijn stage in het derde jaar, ben ik van mening dat ik nu veel kennis heb over het onderwerp brandpreventie en brandveiligheid. Voor dit onderzoek heb ik mij enorm moeten verdiepen in het onderwerp communicatie, waar ik dan ook veel over heb geleerd. Ik ben blij dat er zoveel mensen zijn geweest die mij het afgelopen jaar vertrouwen hebben gegeven en hebben geholpen met het proces. In het bijzonder wil ik Ab Bertholet en Widya de Bakker bedanken, die veel tijd en energie hebben gestoken in de begeleiding. Ook Ad van Breukelen, mijn leidinggevende op mijn werk, ben ik dankbaar. Hij heeft bij moeilijke momenten mij vertrouwen gegeven en mij geholpen met structuur en planning. Daarnaast had ik zonder de steun van belangrijke personen zoals mijn vriend, familie, vrienden en collega’s niet tot dit eindresultaat kunnen komen. Ik ben trots op het eindresultaat en heb dit onderzoek met plezier uitgevoerd. Veenendaal, 5 maart 2014 Laura Barmentloo
4
Inhoudsopgave
1.
Inleiding ........................................................................................................................................... 8 1.1
Inleiding in de brandpreventie ................................................................................................ 8
1.2
Aanleiding ................................................................................................................................ 8
1.2.1 Brandveilig Leven ................................................................................................................. 9 1.2.2
Cijfers van branden ......................................................................................................... 9
1.2.3
Aantallen allochtonen ................................................................................................... 10
1.2.4
De Nederlandse taal bij allochtonen ............................................................................. 11
1.2.5
Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroep ..................................................................... 12
1.2.6
Veiligheidsbeleving ........................................................................................................ 13
1.2.7
Participatie .................................................................................................................... 13
1.3
1.3.1
Centrale vraagstelling .................................................................................................... 14
1.3.2
Deelvragen .................................................................................................................... 14
1.4 2.
Leeswijzer .............................................................................................................................. 14
Operationalisering ......................................................................................................................... 15 2.1
Conceptueel model ............................................................................................................... 15
2.2
Definiëring van begrippen ..................................................................................................... 15
2.2.1
Brandpreventie .............................................................................................................. 16
2.2.2
Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroep ..................................................................... 16
2.2.3
Huidige strategieën en communicatieproducten ......................................................... 16
2.2.4
Effectief ......................................................................................................................... 17
2.3
3.
Onderzoeksprobleem ............................................................................................................ 13
Meetbaar maken van begrippen ........................................................................................... 17
2.3.1
Turkse en Marokkaanse allochtoon .............................................................................. 17
2.3.2
Huidige strategieën en communicatieproducten ......................................................... 17
2.3.3
Effectieve brandpreventie ............................................................................................. 17
Literatuuronderzoek...................................................................................................................... 19 3.1
Burgerschapsstijlen ............................................................................................................... 19
3.1.1
Burgerschapsstijl in Kanaleneiland ................................................................................ 21
3.2
Elaboration Likelihood Model (ELM) ..................................................................................... 21
3.3
De piramide van Maslow ....................................................................................................... 22
3.4
Media Richness Theory ......................................................................................................... 22
3.5
Sociale netwerkbenadering ................................................................................................... 23
3.6
Definitief conceptueel model ................................................................................................ 24
5
4.
Methode van onderzoek ............................................................................................................... 25 4.1
Onderzoeksmodel ................................................................................................................. 25
4.2
Soort onderzoek .................................................................................................................... 25
4.2.1
Praktijkgericht onderzoek ............................................................................................. 25
4.2.2
Kwalitatief versus kwantitatief ...................................................................................... 25
4.2.3
Explorerend versus toetsend onderzoek ...................................................................... 26
4.3
4.3.1
Professionals.................................................................................................................. 26
4.3.2
De doelgroep: Marokkaanse en Turkse inwoners van Kanaleneiland .......................... 26
4.4
Onderzoeksmethoden ........................................................................................................... 27
4.4.1
Literatuurstudie ............................................................................................................. 27
4.4.2
Interviews ...................................................................................................................... 27
4.4.3
Desk research ................................................................................................................ 27
4.4.4
Analyse data .................................................................................................................. 29
4.5
5.
Onderzoeksgroep .................................................................................................................. 26
Validiteit en betrouwbaarheid .............................................................................................. 30
4.5.1
Betrouwbaarheid........................................................................................................... 30
4.5.2
Validiteit ........................................................................................................................ 30
Resultaten ..................................................................................................................................... 31 5.1
Inleiding ................................................................................................................................. 31
5.2
Beinvloeden van houding en gedrag ..................................................................................... 31
5.2.1
Burgerschapsstijlen ....................................................................................................... 31
5.2.2
Automatisch gedrag ...................................................................................................... 32
5.2.3
Route van informatie..................................................................................................... 34
5.3
Aspecten die van invloed zijn op effectieve brandpreventie ................................................ 35
5.3.1
aspecten voor effectieve brandpreventie ..................................................................... 35
5.3.2
Rijke en arme media ...................................................................................................... 37
5.4
Projecten en communicatieproducten voor brandpreventie ............................................... 38
5.4.1 5.5
6
7
Beschrijving projecten ................................................................................................... 38
De best practice ..................................................................................................................... 41
5.5.1
De toetsing .................................................................................................................... 41
5.5.2
Projecten ....................................................................................................................... 42
Conclusie ....................................................................................................................................... 45 6.1
Beantwoording deelvragen ................................................................................................... 45
6.2
Beantwoording hoofdvraag................................................................................................... 46
6.3
Discussie ................................................................................................................................ 47
Aanbevelingen ............................................................................................................................... 48 7.1
Best practice .......................................................................................................................... 48
Bibliografie ............................................................................................................................................ 50
6
Bijlage 1
ELM ................................................................................................................................... 53
Bijlage 2
Uitwerking projecten in tabel............................................................................................ 54
Bijlage 3
Respondenten .................................................................................................................. 58
Bijlage 4
Interviewopzet.................................................................................................................. 59
7
1. Inleiding In de media verschijnen met enige regelmaat berichten over brand in woningen waarbij mensen omkomen of gewond raken. Bij een woningbrand in Maastricht zijn in de nacht van zondag op maandag twee jongetjes van 3 en 5 jaar om het leven gekomen. De 25-jarige moeder is gewond overgebracht naar een ziekenhuis, maakten politie en brandweer bekend (NRC, 2013). Een oververhitte frituurpan heeft vermoedelijk de brand veroorzaakt in een woning aan de Aalmoezenier Roumenstraat in Maastricht waarbij twee jongetjes om het leven kwamen. Dat maakte het Openbaar Ministerie (OM) maandagavond na onderzoek door de politie bekend (Nationale Politie, 2013).
1.1
Inleiding in de brandpreventie
Bovenstaande nieuwsberichten zijn een voorbeeld van een fatale woningbrand die ontstond door oververhitting van een frituurpan. De veiligheid van burgers in de Nederlandse samenleving wordt steeds belangrijker. Branden ontstaan vaak door onvoorzichtigheid of onoplettendheid (Veilig wonen, z.j.) van burgers waardoor preventie zo belangrijk is. De Brandweer Nederland is één van de organisaties in Nederland die veel aandacht besteedt aan de preventie. Dit is één van de taken van de brandweer. De taken van de brandweer in Nederland kunnen vertaald worden in de veiligheidsketen: proactie, preventie, preparatie, repressie en nazorg (Liebregts, 2008). Proactie omvat het wegnemen van de oorzaken zoals het adviseren bij infrastructurele plannen. Preventie is het voorkomen of het beperken van de gevolgen, zoals het verbeteren van het veiligheidsbewustzijn. Preparatie is de voorbereiding op het optreden van de brandweer bij brand. Hierbij kan gedacht worden aan het opleiden van het personeel of de aanschaf van materialen. Repressie omvat de werkzaamheden bij het bestrijden van brand en nazorg is de zorg om zo snel mogelijk terug te keren naar de normale verhoudingen. (Liebregts, 2008) In dit onderzoek is de schakel preventie van de veiligheidsketen de belangrijkste. Om de preventie van woningbranden in Nederland beter aanpakken is het programma Brandveilig Leven opgezet (Brandweer Nederland, 2010). Onder dit programma vallen veel verschillende activiteiten om de veiligheid van mensen te vergroten. Dit kunnen initiatieven zijn om het veiligheidsbewustzijn op het gebied van woningbranden en de zelfredzaamheid van burgers groter te maken. Hierbij kan gedacht worden aan voorlichting op scholen, huisbezoeken, rookmeldercampagnes en bezoeken aan diverse organisaties. Het programma Brandveilig Leven brengt al deze projecten en initiatieven bij elkaar. Het hoofddoel van het landelijke project Brandveilig Leven is bewustwording en gedragsverandering realiseren bij burgers, bedrijven en instellingen op het gebied van brandveiligheid (Brandweer Nederland, 2010).
1.2
Aanleiding
Het programma Brandveilig Leven (Brandweer Nederland, 2010) omvat in Nederland tal van initiatieven en projecten (Brandweer Nederland, 2010). Nog altijd is er geen uniforme werkwijze met betrekking tot preventie. Dit is dan ook de aanleiding voor dit onderzoek om inzicht te krijgen in de benaderwijze van bepaalde doelgroepen. Dit onderzoek is het begin van een pilot die mogelijk na de zomer van 2014 gestart gaat worden.
8
1.2.1 Brandveilig Leven Binnen het thema Brandveilig Leven (hierna te noemen BVL) zijn diverse onderzoeken en projecten uitgevoerd om te bepalen wat de beste manier van preventie is, wanneer je burgers bewust wilt maken van de risico’s omtrent woningbranden. Nog altijd is er geen uniforme werkwijze beschikbaar en is het ook niet duidelijk op welke manier je bepaalde doelgroepen moet benaderen. Dit is aannemelijk omdat er op de internetpagina van het programma Brandveilig Leven een grote verzameling projecten beschikbaar is. Veel van deze projecten hebben veel overlapping en zijn ook van verschillende regio’s afkomstig. Hieruit kan begrepen worden dat het wiel vaak opnieuw wordt uitgevonden en dat er geen handleiding voor handen is die bepaald welke projecten in welke gevallen effectief zijn. De volgende onderzoeken hebben uitgewezen dat bij bepaalde doelgroepen vaker brand ontstaat dan bij andere doelgroepen. Zo is gebleken dat brand naar verhouding vaker voorkomt bij groepen allochtonen dan bij groepen autochtonen (Brandweer Amsterdam-Amstelland, 2011). Uit een ander onderzoek, “investeren in brandveiligheid” blijkt dat allochtonen een groter risico lopen op een woningbrand (Akker & Tieben, 2010). Dit komt doordat de penetratie van rookmelders binnen deze groep nog eens extra laag is ten opzichte van het rookmelderbezit binnen andere bevolkingsgroepen. Bij de aanwezigheid van een rookmelder wordt je gewaarschuwd wanneer er rookontwikkeling ontstaat. Wanneer er geen rookmelder aanwezig is hebben burgers te laat door dat er brand en rookontwikkeling is. De kans op een fatale woningbrand is veel groter wanneer geen rookmelder aanwezig is (Akker & Tieben, 2010). Onderzoek heeft aangetoond dat wanneer er werkende rookmelders aanwezig zijn, het sterftecijfer bij woningbranden met de helft verkleind wordt in vergelijking met huizen waarin geen rookmelders aanwezig zijn (Ahrens, 2000). Voorafgaand aan dit onderzoek is een gesprek geweest met de preventieadviseur van de brandweer Amsterdam-Amstelland. Zoals eerder gezegd heeft deze organisatie een onderzoek uitgevoerd naar brand bij allochtonen en de preventie hiervan. Uit ervaring van de Brandweer Amsterdam-Amstelland blijkt dat zij bij preventieve acties moeite hebben om de allochtonen groep te bereiken. Uit dit gesprek is ook gebleken dat bij huisbezoeken de taalbarrière een probleem is of dat er wantrouwen optreedt wanneer je in een uniform voor de deur staat.
1.2.2
Cijfers van branden
De Brandweerstatistiek1 van 2012 (CBS, 2013) geeft een overzicht van de verschillende activiteiten van de Nederlandse brandweer. Hierin komen ook het aantal meldingen en aantal branden in woonhuizen naar voren. In 2012 zijn 36.000 branden ontstaan in Nederland. Hiervan zijn er 14.400 gedefinieerd als binnenbrand (CBS, 2013). Van alle binnenbranden in 2012 blijkt uit Figuur 1 dat het grootste aantal branden, 46%, is ontstaan door een defect of verkeerd gebruik van een apparaat of product. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat veel branden ontstaan door mechanische of menselijke fouten.
1
De cijfers over het jaar 2013 worden pas eind 2014 gepubliceerd waardoor in dit onderzoek gebruik gemaakt is van de cijfers over het jaar 2012.
9
Binnenbranden naar oorzaak 2%
1% Defect/verkeerd gebruik apparaat/product
7%
Brandstichting 11% Broei/zelfverhitting 46% 15%
Brandgevaarlijke werkzaamheden Roken Vuurwerk
18%
Spelen met vuur door kinderen
Figuur 1: Binnenbranden naar oorzaak (CBS, 2013) Uit de brandweerstatistiek (2013) blijkt dat het totaal aantal branden in Nederland sinds het jaar 2000 is afgenomen. In 2000 waren er nog 46.000 branden en in 2005 waren dat er 43.200. Daarentegen blijkt dat juist het aantal binnenbranden is toegenomen. In 2005 waren er nog 13.100 binnenbranden, in 2008 14.400, in 2011 14.300 en in 2012 14.400. Het aantal slachtoffers door binnenbranden is eveneens toegenomen. Uit cijfers van het Nederlandse Instituut voor Fysieke Veiligheid (NIFV) blijkt dat er in 2012 42 dodelijke slachtoffers van brand zijn, hetzelfde als in 2011. Wel zijn er meer slachtoffers omgekomen in hun eigen woonomgeving, 41 slachtoffers tegenover 35 slachtoffers in 2011 (NIFV, 2012). Hierdoor kan gesteld worden, dat het voorkomen van branden en slachtoffers nog steeds prioriteit nodig heeft. Vooral de eigen woonomgeving heeft prioriteit nodig aangezien branden ontstaan door een defect of verkeerd gebruik van een apparaat.
1.2.3
Aantallen allochtonen
In paragraaf 1.2.1 is aangegeven dat naar verhouding vaker brand voorkomt bij de allochtone burger dan bij de autochtone burger. Dit onderzoek richt zich alleen op de allochtone burger. In Tabel 1 is de verdeling van allochtonen in Nederland te zien. Op 1 januari 2012 telde Nederland bijna 3,5 miljoen allochtonen op basis van de totale bevolking van 16,7 miljoen. Dus 21% van de bevolking is van allochtone afkomst. In Nederland worden allochtonen verdeeld in de niet-westerse generatie en de Westerse generatie. De Westerse generatie is voornamelijk afkomstig uit Indonesië en Duitsland en de niet-westerse generatie is voornamelijk afkomstig uit Turkije, Suriname en Marokko. Op 1 januari 2012 bestond de Nederlandse bevolking voor 9% uit Westers en voor 12% uit niet-Westers generatie (CBS, 2012). Dit onderzoek richt zich op de niet-Westerse generatie omdat het cultuurverschil groter is met de Nederlandse bevolking dan met de niet-westerse generatie, waar Nederlanders onder vallen. In figuur 2 is de verdeling van Westerse en niet-Westerse allochtonen te zien (CBS, 2012).
10
Allochtonen in Nederland
30%
westerse 1e generatie Westerse 2e generatie Niet-westerse 2e generatie niet-westerse 1e generatie
20% 25%
25%
Figuur 2: Allochtonen in Nederland, (CBS, 2012) In tabel 1 is te zien dat de Turkse groep de grootste allochtonen groep in Nederland is, met 392.923, gevolgd door de Marokkaanse en Surinaamse groep met respectievelijk 362.954 en 346.797. Mensen van de Nederlandse Antillen en Aruba zijn de vierde grootste groep met 143.992. Herkomst Autochtoon
Aantal 13.236.155
% 79,1%
Allochtoon
3.494.193
20,9%
Turkije
392.923
2,3%
Marokko
362.954
2,2%
Suriname
346.797
2,1%
Ned. Antillen en Aruba
143.992
0,86%
Irak Afghanistan
53.336 41.473
0,32% 0,25%
Tabel 1: aantal allochtonen van totale bevolking in Nederland (CBS, 2012)
1.2.4 De Nederlandse taal bij allochtonen Uit een onderzoek van het CBS en Sociaal Cultureel Planbureau (CBS, 2008) blijkt dat Turken de grootste moeite hebben met de Nederlandse taal. Surinamers en Antilianen hebben nauwelijks moeite met de Nederlandse taal. In figuur 3 is te zien welke etniciteit problemen heeft met de Nederlandse taal. In alle vier de categorieën hebben Turken de meeste problemen. Ook de Marokkanen hebben moeite met de taal. Zij hebben voornamelijk moeite met het lezen en schrijven van de Nederlandse taal. Ook blijkt uit dit onderzoek dat de tweede generatie (geboren in Nederland) in verhouding tot de eerste generatie veel minder moeite heeft met de Nederlandse taal (CBS, 2008). Figuur 3: Verhouding moeite met Nederlandse taal, (CBS, 2008)
11
1.2.5
Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroep
Met name door voorgaande informatie richt dit onderzoek zich op de twee grootste allochtone groepen in Nederland, de Turkse en Marokkaanse groep. De reden is dat dit de grootste groep is en het feit dat de Turkse en Marokkaanse groep de meeste moeite hebben met de Nederlandse taal. Hierdoor is de maatschappelijke relevantie van dit onderzoek groot. In dit onderzoek wordt zowel de eerste als de tweede generatie Turkse en Marokkaanse inwoners meegenomen. Uit een aantal documenten en onderzoeken blijkt dat de Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroep moeilijk benaderbaar is voor voorlichting en preventie. Uit een publicatie van het CBS blijkt dat enquêteonderzoek de laatste jaren onder deze doelgroep een slechte respons heeft (Schmeets, 2005) . In de jaren ‘80 was er nog een hoog responscijfer. Uit dit onderzoek is gebleken dat ze meestal niet in staat zijn om te antwoorden of dat ze niet bereikt werden. Het niet in staat zijn om te antwoorden heeft volgens deze publicatie te maken met de taalproblemen die heersen onder deze groep, maar ook de participatie van allochtonen in de samenleving. Wanneer er een lage participatiegraad is, is de respons ook minder. In dit onderzoek is geconcludeerd dat nietwesterse allochtonen relatief vaak niet bereikt worden. Vooral de eerste generatie weigert vaak en is niet in staat om te responderen door de taalproblemen. Dit kan ook vertaald worden naar het bereiken van de doelgroep met betrekking tot brandpreventie. Het is aannemelijk dat hier ook sprake kan zijn van het niet in staat zijn om bepaalde communicatiemiddelen te lezen of dat deze groep niet bereikt wordt door uiteenlopende redenen. Dit wordt in de loop van het onderzoek onderzocht. Uit bovenstaande gegevens is de doelgroep van dit onderzoek gekozen, de Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroep in Nederland. De wijk Kanaleneiland in Utrecht is een wijk die een oververtegenwoordiging heeft van de Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroep, waardoor deze wijk een representatief onderzoeksgebied is (Gemeente Utrecht, 2013). In onderstaande tabel wordt de bevolking en herkomst van deze wijk getoond. bevolking Kanaleneiland Aantallen % % autochtonen
3.916
24,7
% allochtonen % Marokkanen
11.714 6120
75,3 38,6
% Turken
2.680
16,9
Totaal inwoners
15.856
100
Tabel 2: verdeling bevolking Kanaleneiland per 1 januari 2013 (Gemeente Utrecht, 2013) Voor het onderzoek is het essentieel om de achtergrond van de wijk Kanaleneiland te weten. De cijfers hieronder schetsen de wijk Kanaleneiland en eveneens de doelgroep. 55.5% van de bevolking van de wijk Kanaleneiland is van Turkse of Marokkaanse kom af. De leeftijdsverdeling van de inwoners is verschillend (Gemeente Utrecht, 2013) 25,8% van de inwoners is jonger dan 18 jaar. Hiervan is 12,1% 4 t/m 11 jaar. 45% is tussen de 25 en 54 jaar. 13,8% is ouder dan 55 De gemiddelde grootte van een huishouden in de wijk Kanaleneiland is iets meer dan 2 (2,2) inwoners (Gemeente Utrecht, 2013). Gekeken naar het gemiddelde van 1,9 in de hele gemeente Utrecht, bestaat de wijk Kanaleneiland relatief uit een groot huishouden. De gezinssamenstelling in de wijk varieert sterk; 38,4% is een alleenstaand huishouden; 43% zijn gezinnen/paren met kinderen; 11,8% zijn paren zonder kinderen; 5,4% zijn eenoudergezinnen. (Gemeente Utrecht, 2013)
12
De grootste groep bestaat uit gezinnen met kinderen. Gekeken naar de leeftijdsopbouw zijn dit voornamelijk kinderen in de leeftijd van 4 t/m 11 jaar. De wijk bestaat relatief uit weinig eenoudergezinnen. Het gemiddelde inkomen van de wijk Kanaleneiland ligt ongeveer rond de €25.000 op jaarbasis (Gemeente Utrecht, 2013). Daarmee blijft de wijk sterk achter met de rest van Nederland, aangezien het landelijk gemiddeld inkomen ongeveer €33.000 is (CBS, 2012). Voornamelijk de alleenstaande huishoudens zitten ver onder het gemiddelde. De huishoudens met kinderen in Kanaleneiland komen met €32.000 bijna aan het landelijk gemiddelde. Het gemiddeld inkomen in de wijk blijft achter bij het landelijk gemiddelde omdat het percentage werkzoekenden (9,8%) en het percentage uitkeringsontvangers (19,6%) vrij hoog ligt in de wijk (Gemeente Utrecht, 2013).
1.2.6
Veiligheidsbeleving
Bij het onderwerp brandveiligheid speelt de veiligheidsbeleving een grote rol. Wanneer mensen zich onveilig voelen zijn mensen ook ontvankelijker voor preventie (Kuppens, Ferwerda, & van Tuyn, 2009). Gekeken naar de veiligheidsbeleving bij de Turkse en Marokkaanse groep kan het volgende worden gesteld. In het Jaarrapport Integratie 2011 (Gijsberts, Huijnk, & Dagevos, 2012) komt naar voren dat de Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroep zich van alle Nederlandse burgers het vaakst onveilig voelen. Daarmee hangt de mate van overlast en criminaliteit in een wijk sterk samen. Dit onderzoek stelt ook dat dit beeld mogelijk vertekend is doordat deze groep burgers vaak in achterstandswijken wonen waar overlast en criminaliteit vaak in grote mate aanwezig is. Dit onderzoek heeft zich gericht op de sociale veiligheid en niet op de fysieke veiligheid waar brand toe behoort. Toch is het belangrijk om bovenstaand gegeven mee te nemen in dit onderzoek. Gekeken naar de onveiligheidsgevoelens met betrekking tot brand is er nauwelijks onderzoek gedaan. Het is daarom moeilijk te zeggen hoe de Turkse en Marokkaanse bevolking brand ervaren.
1.2.7
Participatie
Wanneer mensen participeren in de samenleving worden deze personen ook beter bereikt bij preventieve acties (Pol, Swankhuizen, & van Vendeloo, 2007). De allochtonen bevolkingsgroep blijft heel erg achter op dit gebied. Zij zijn ondervertegenwoordigd in het onderwijs, politiek, arbeidsmarkt, ondernemingsraden en bewonersraden. Het blijkt dat zij wel heel erg participeren binnen hun eigen netwerk, maar daarbuiten enorm weinig. (ACB Kenniscentrum, z.j.) Levasseur (Levasseur,et al, 2010) onderscheidt verschillende niveaus van het begrip participatie door te kijken naar de mate van interactie met anderen die nodig zijn voor activiteiten. Iets doen als voorbereiding voor de verbinding met anderen Met anderen zijn Interactie hebben met anderen zonder een specifieke activiteit te doen Anderen helpen Bijdragen aan de maatschappij Gekeken naar deze niveaus is het aannemelijk dat mensen zich minimaal op het derde niveau moeten bevinden om aan brandpreventie te doen. Om kennis te ontvangen moet je interactie hebben. Maar omdat het doel van dit onderzoek het beïnvloeden van houding en gedrag is, zou een persoon zich eigenlijk op het laatste niveau moeten bevinden.
1.3
Onderzoeksprobleem
Gezien de voorgaande informatie is het onderzoeksprobleem als volgt: Het doel van communicatie is het overbrengen van kennis, houding en gedrag (Pol, Swankhuizen, & van Vendeloo, 2007). De Brandweer Nederland wil voornamelijk houding en gedrag veranderen zodat burgers maatregelen nemen om de woonomgeving veiliger te maken (Brandweer Nederland, 2010). Juist deze twee aspecten blijken bij preventie in het algemeen heel lastig te zijn (Pol, Swankhuizen, & van Vendeloo, 2007). Bekend is dat niet-Westerse allochtonen moeite hebben met het lezen van de Nederlandse taal (Stichting
13
Lezen en Schrijven, z.j.). Aannemelijk is dat dit één van de problemen is die ten grondslag ligt aan het moeilijk bereiken van deze groep.
1.3.1
Centrale vraagstelling
Welke strategieën en communicatieproducten, in de vorm van een best practice, om Turkse en Marokkaanse groepen te bereiken, zodat houding en gedrag veranderen, zijn het meest effectief als het gaat om brandpreventie?
1.3.2
Deelvragen
Om antwoord te geven op de hoofdvraag, wordt in dit onderzoek gebruik gemaakt van vier deelvragen. Welke strategieën nodig zijn om de Marokkaanse en Turkse burgers te bereiken is niet direct te beantwoorden. Om toch te onderzoeken hoe ze bereikt kunnen worden, wordt in dit onderzoek gekeken naar de theorieën en strategieën die in de wetenschap beschikbaar zijn. Vervolgens wordt gekeken welke aspecten en factoren volgens de wetenschap een rol spelen voor effectieve strategieën en communicatieproducten. In de laatste twee deelvragen wordt bekeken welke projecten nu in gezet worden waaruit in de laatste deelvraag een best practice naar voren komt. (T ) 2 Deelvraag 1: Welke theorieën worden in de wetenschap beschreven om doelgroepen te benaderen als het gaat om overheidscommunicatie? (T) Deelvraag 2: Welke factoren en aspecten gericht op de Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroep spelen een rol bij de effectiviteit van strategieën en communicatieproducten die gebruikt worden voor overheidscommunicatie (E) Deelvraag 3: Welke strategieën en communicatieproducten worden in de praktijk gebruikt om de Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroep te benaderen voor brandpreventie? (E) Deelvraag 4: Welke best practice is het meet effectief om de doelgroep beter te benaderen met betrekking tot brandpreventie?
1.4
Leeswijzer
De opbouw van het rapport is als volgt. In het volgende hoofdstuk wordt het onderzoeksontwerp met het globale conceptueel model en de operationalisering van de verschillende begrippen behandeld. Hierna kan in hoofdstuk 3 het theoretisch kader worden bepaald met daarin een introductie van de belangrijkste onderwerpen uit dit onderzoek. Ook bevat dit hoofdstuk het definitief conceptueel model met daarin de theorieën die in dit hoofdstuk zijn beschreven. In hoofdstuk vier wordt vervolgens beschreven hoe de resultaten in dit onderzoek tot stand zijn gekomen. De verschillende onderzoeksmethoden worden hier beschreven. Ook wordt in dit hoofdstuk de onderzoeksgroep vermeld. In hoofdstuk 5 worden alle resultaten beschreven. Dit hoofdstuk begint met een paragraaf over de verschillende theorieën en strategieën die bijdragen aan de brandpreventie bij de doelgroep, gevolgd door een paragraaf met de belangrijkste aspecten voor het wel of niet kunnen ontvangen van brandpreventie. In paragraaf 5.4 worden bestaande brandpreventie projecten geanalyseerd waarna in paragraaf 5.5 de definitieve criteria voor effectieve preventie worden bepaald. In deze paragraaf wordt ook de best practice van dit onderzoek beschreven die uiteindelijk leidt tot de conclusie in hoofdstuk 6 waarin de centrale vraag wordt beantwoord. Tevens worden aanbevelingen gedaan omtrent de brandpreventie bij de Turkse en Marokkaanse doelgroep.
2
(T) is een theoretische deelvraag die onderzocht wordt vanuit de wetenschap en (E) is een deelvraag die onderzocht gaat worden door middel van empirisch onderzoek.
14
2. Operationalisering In dit hoofdstuk worden verschillende begrippen gedefinieerd en meetbaar gemaakt. Daarnaast wordt met een conceptueel model de route weergeven die gevolgd is naar het uiteindelijk eindresultaat.
2.1
Conceptueel model
In de onderstaande figuur is het globaal conceptueel model opgenomen. In hoofdstuk 4, na het theoretisch kader wordt het definieve conceptueel model weergeven. Allereerst wordt gekeken naar de doelgroep van dit onderzoek. De kenmerken van de doelgroep worden inzichtelijk gemaakt door bepaalde theorieen te bestuderen die terugkomen in hoofdstuk 3. Om de doelgroep te analyeren wordt duidelijk aan welke bepaalde eisen een communicatieproduct of strategie moet voldoen. Ook wordt gekeken naar bepaalde strategieen en producten die al bekend zijn bij brandweer Nederland, maar ook naar bepaalde theorieen die voorschrijven waaraan effectieve communicatie moet voldoen. Met de informatie van deze twee aspecten van het onderzoek kan uiteindelijk bepaald worden wat effectief is bij de Turkse en Marokkaanse groep in Kanaleneiland waarna er aan de hand van effectieve strategieen en communicateproducten een best practice bepaald kan worden de voor brandpreventie ingzet kan worden bij de Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroep uit Kanaleneiland.
Figuur 4: Globaal Conceptueel model
2.2
Definiëring van begrippen
Om de begrippen uit de centrale vraag en het conceptueel model goed te kunnen onderzoeken en meetbaar te maken, is het essentieel om helder te hebben wat de betekenis is en welke definities in dit onderzoek gehanteerd zijn. Hieronder worden de begrippen gedefinieerd die in het globaal conceptueel model van paragraaf 2.1 staan en worden nog een aantal belangrijke begrippen gedefinieerd en meetbaar gemaakt. In eerste instantie zijn er aan aantal theoretische begrippen. De doelgroep wordt aan de hand van theorieën en drie aspecten (laaggeletterdheid, veiligheidsbeleving en participatie) geanalyseerd. Deze drie aspecten worden uiteindelijk ook weer gebruikt voor effectieve brandpreventie. Het praktische gedeelte omvat de huidige strategieën en projecten. Uiteindelijk worden deze uitkomsten (theoretische en praktische gedeelte) geanalyseerd aan de hand van criteria van effectieve brandpreventie.
15
2.2.1
Brandpreventie
De brandweer Nederland hanteert de volgende definitie voor brandpreventie: “Het nemen van maatregelen ter voorkoming en beperking van brand, en het waarborgen van de ontvluchting van personen” (Brandweer Nederland, 2010). In dit onderzoek wordt alleen het eerste aspect van deze definitie meegenomen. Het doel is namelijk om effectieve preventie te ontwikkelen. Het ontvluchten van personen zit in de laatste schakels van de veiligheidsketen.
2.2.2
Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroep
De doelgroep omvat de twee grootste allochtonen groepen in Nederland, namelijk de Turkse en Marokkaanse bevolking zoals beschreven in hoofdstuk 1. Hierbij worden zowel de eerste als de tweede generatie meegenomen. Met dit onderzoek wordt een pilot opgestart die bij positieve effecten verder ontwikkeld kan worden naar bijvoorbeeld andere etniciteiten of doelgroepen. Voor een allochtoon hanteert het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS, 2012) de volgende definitie: “Persoon van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren”. In dit onderzoek is de volgende definitie voor de Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroep gehanteerd: Turkse en Marokkaanse bevolking van de eerste en tweede generatie van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren. Bij preventie zijn volgens hoofdstuk 1 een aantal begrippen belangrijk bij het wel of niet ontvangen van preventie. Deze begrippen zijn onderdeel van het theoretisch gedeelte van dit onderzoek. Laaggeletterdheid Laaggeletterdheid ging in eerste instantie voornamelijk om het lezen en schrijven. Met de huidige samenleving heeft de Rijksoverheid besloten dit begrip te verruimen tot: luisteren, spreken, lezen, schrijven, gecijferdheid en in dat kader het gebruiken van alledaagse technologie om te communiceren en om te gaan met informatie. (Stichting Lezen en Schrijven, 2012) Veiligheidsbeleving Veiligheidsbeleving is de manier waarop mensen veiligheid beleven. Vaak wordt dit begrip ook aangeduid als subjectieve veiligheid (als tegenovergestelde van objectieve veiligheid). Veiligheidsbeleving geeft aan hoe mensen de veiligheid waarnemen en beleven. (Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV), z.j.) Voor de ene persoon kan het aanlaten van kaarsen (bij afwezigheid) voelen als onveilig terwijl iemand anders de kaarsen aan laat staan en dit dus niet onveilig vindt. Participatie Bij participatie gaat het om het meedoen aan het maatschappelijke leven. Dit begrip kan gebruikt worden voor uiteenlopende dingen zoals maatschappelijke participatie, burgerparticipatie en politieke participatie (van Houten & Winsumius, 2010). In dit onderzoek gaat participatie om de maatschappelijke participatie. Vervolgens kan je nog onderscheid maken tussen actieve en passieve participatie. Bij passieve participatie gaat het bijvoorbeeld om lid zijn van een bepaald goed doel. Bij actieve participatie voer je ook bepaalde activiteiten uit en ben je actief bezig met participatie (Ministerie Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2010).
2.2.3
Huidige strategieën en communicatieproducten
Dit begrip uit het conceptueel model en de deelvragen omvatten verschillende strategieën en communicatieproducten die de afgelopen vijf jaren zijn ingezet om burgers, met betrekking tot brandpreventie, te bereiken en te beïnvloeden. Dit zijn producten die het beïnvloeden van kennis, houding en gedrag als doel hadden (Pol, Swankhuizen, & van Vendeloo, 2007).
16
2.2.4
Effectief
Doelmatigheid betekent hetzelfde als effectiviteit, waardoor je kunt zeggen dat wanneer je een doel bereikt hebt iets ook effectief was. Het begrip verwijst naar de mate waarin men er in slaagt om vastgestelde doelen te halen of een gewenst resultaat te bereiken (Wentink, 2006).
2.3
Meetbaar maken van begrippen
Hieronder worden enkele begrippen meetbaar gemaakt. Niet alle begrippen uit de definiëring worden meetbaar gemaakt omdat dit niet van belang is voor het onderzoek.
2.3.1
Turkse en Marokkaanse allochtoon
In dit onderzoek is eerder al aangegeven dat zowel de eerste als de tweede generatie wordt meegenomen, waardoor het begrip meetbaar gemaakt kan worden door de volgende variabelen: Personen waarvan minstens één ouder in Turkije of Marokko geboren is (CBS, 2012). Aan de hand van de burgerschapsstijlen wordt gemeten in hoeverre de doelgroep participeert in de samenleving (Schoemaker, Lampert, & van der Lelij, 2007). Deze theorie wordt verder toegelicht in hoofdstuk 3.
2.3.2
Huidige strategieën en communicatieproducten
Om van de huidige situatie naar een best practice te gaan, worden de strategieën en producten die momenteel gebruikt worden, getoetst op hun effectiviteit. In totaal worden er maximaal 15 verschillende communicatieproducten gekozen. De projecten worden gekozen aan de hand van de volgende inclusiecriteria: Niet twee dezelfde Gebruikt voor verschillende doelgroepen Projecten uit meerdere regio’s praktische- en theoretische projecten Maximaal 15 projecten Alle projecten komen van de site van Brandveilig leven (Brandweer Nederland, 2010). Op deze site zijn projecten uit het hele land verzameld. De projecten zijn allemaal getoetst op bovenstaande criteria. De projecten worden allemaal a-select gekozen en gekeken of ze voldoen aan bovenstaande inclusiecriteria.
2.3.3
Effectieve brandpreventie
Effectief in het algemeen Iets is effectief wanneer het in de praktijk bewezen is. Wanneer een communicatieproduct alleen ontwikkeld is wilt dat niet zeggen dat het effectief is. (Pol, Swankhuizen, & van Vendeloo, 2007) Een effectiviteitsstudie bewijst dat iets effectief is. Effectief kan in eerste instantie gemeten worden door de strategieën en producten aan te laten sluiten bij de behoeften en wensen van de Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroep door middel van het houden van interviews. De werkelijke effectiviteit kan pas deels gemeten worden wanneer de strategie en communicatieproducten in een pilot getest zijn. Gekeken kan worden of de drie variabelen van overheidscommunicatie kennis, houding en gedrag zijn veranderd. Effectieve brandpreventie Voorafgaand aan het uitvoeren van preventie kan aan de hand van criteria gekeken worden op welke manier gedrag en houding bij de doelgroep veranderd kan worden. Hedendaags zijn er geen bestaande criteria voor effectieve brandpreventie bij deze doelgroep beschikbaar. Voorafgaand aan dit onderzoek was het niet duidelijk welke criteria nodig zijn voor effectieve brandpreventie. Hiervoor zijn uit het literatuuronderzoek en de deskresearch een aantal criteria bepaald, welke nader toegelicht worden in paragraaf 4.4.3. Als een project of communicatieproduct voldoet aan deze criteria en ook een hoge score krijgt is het een effectief preventiemiddel voor de Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroep.
17
Naast bovenstaande criteria zijn er nog drie aspecten belangrijk bij het meten van de effectiviteit van een communicatieproduct. In de inleiding van dit onderzoek is aangegeven dat de laaggeletterdheid bij de Turkse en Marokkaanse een grote rol spelen (Stichting Lezen en Schrijven, z.j.). Participatie is ook een aspect wil communicatie slagen. In de inleiding is aangegeven dat de doelgroep weinig participeert in de samenleving, maar wel in het eigen netwerk. Om te kijken of het effectief is wordt gekeken of de best practice ingezet wordt in het eigen netwerk omdat de doelgroep voornamelijk participeert in het eigen netwerk. Aan de hand van de niveaus van participatie volgens (Levasseur, et al, 2010) kan gemeten worden op welk niveau de doelgroep van dit onderzoek zich bevindt. De niveaus zijn als volgt: Iets doen als voorbereiding voor de verbinding met anderen Met anderen zijn Interactie hebben met anderen zonder een specifieke activiteit te doen Anderen helpen Bijdragen aan de maatschappij
18
3. Literatuuronderzoek In dit hoofdstuk komen verschillende theorieën aan bod die gebruikt kunnen worden om antwoord te geven op de vraagstelling: Welke strategieën en communicatieproducten, in de vorm van een best practice, om Turkse en Marokkaanse groepen te bereiken, zodat houding en gedrag veranderen, zijn het meest effectief als het gaat om brandpreventie? Middels onderstaande theorieën wordt duidelijk welke (communicatie)strategieën gebruikt kunnen worden om allochtone jongeren te benaderen voor brandpreventie. Preventie en overheidscommunicatie in zijn algemeenheid gaat over het beïnvloeden van automatisch gedrag, het gedrag waar we in het geheel niet meer over nadenken en waar informatie ook geen directe invloed op heeft. Naar schatting is slechts 5% van ons gedrag gepland en 95% is automatisch gedrag. (Pol, Swankhuizen, & van Vendeloo, 2007) Daarom wordt in dit onderzoek alleen gekeken naar het beïnvloeden van automatisch gedrag. In dit hoofdstuk worden de verschillende theorieën belicht die het mogelijk maken om automatisch gedrag te beïnvloeden of die bijdragen aan de best practice. Nadat alle bruikbare theorieën beschreven zijn in dit hoofdstuk is het ook mogelijk om het definitief conceptueel model in te vullen. Aan het eind van dit hoofdstuk wordt dit model getoond.
3.1 Burgerschapsstijlen Nederland bestaat uit verschillende doelgroepen die elk op een andere manier benaderd moeten worden. Deze theorie past goed bij de eerste deelvraag: Welke theorieën worden in de wetenschap beschreven om doelgroepen te benaderen als het gaat om overheidscommunicatie? Door deze theorie toe te passen op de Turkse en Marokkaanse doelgroep wordt het inzichtelijk in hoeverre de doelgroep participeert in de samenleving en in hoeverre zij openstaan voor communicatie (Schoemaker, Lampert, & van der Lelij, 2007). Hoe je doelgroepen moet benaderen zit verschil in. Zo zit er ook verschil tussen het benaderen van de allochtone doelgroep en een doelgroep met hoog opgeleide mensen. De hoogopgeleide bevolking is beter in staat om teksten te lezen dan de lager opgeleiden, waaronder de Turkse en Marokkaanse doelgroep zich bevindt (CBS, 2012). Daarom was het noodzakelijk om in het kader van dit onderzoek te onderzoeken op welke manier de Marokkaanse en Turkse burger bereikt moet worden. Met deze theorie kan de Turkse en Marokkaanse doelgroep ingedeeld worden in een bepaalde groep, waarna gekeken kan worden welke overheidscommunicatie het beste bij de doelgroep past. Hieronder wordt uitgelegd wat de theorie van burgerschapsstijlen precies inhoudt. Een burgerschapsstijl is een begrip voor een groep binnen de bevolking met een bepaalde waarde en houding tegenover de overheid (Schoemaker, Lampert, & van der Lelij, 2007). Schoenmaker, Lampert & van der Lelij onderscheiden vier soorten burgerschapsstijlen. Buitenstaanders Plichtgetrouw Pragmatici Verantwoordelijken Figuur 5 : 4 burgerschapsstijlen (Spangenberg e.a., 2001)
19
Buitenstaanders hebben geen binding met de overheid en zijn voor de overheid moeilijk te bereiken (Spangenberg e.a., 2001). De lijn van de overheid, zoals te zien in Figuur 6, is dun en onderbroken wat aangeeft dat de overheid ze moeilijk kan bereiken. In omgekeerde richting is geen lijn aangegeven omdat de betrokkenheid van de burger bijzonder laag is. Uit Figuur 5 blijkt dat de buitenstaanders een lage tot middelmatige status hebben en traditionele tot moderne waarden nastreven. De groep van plichtsgetrouwe burgers heeft behoefte aan informatievoorziening van de overheid maar kennen weinig zelfredzaamheid, waardoor deze lijn onderbroken is. Deze groep is meer betrokken bij de overheid dan de buitenstaanders, maar uit zich voornamelijk op lokaal niveau, waardoor de lijn wel onderbroken is. (Spangenberg e.a.,2001)
Figuur 6: Burgerschapsstijlen en binding met overheid (Spangenberg e.a., 2001) Verder zijn zij gevoelig voor autoriteit. De plichtsgetrouwe burgers hebben in de samenleving een lage tot middelmatige status en zijn over het algemeen vrij traditioneel in hun waarden (Schoemaker, Lampert, & van der Lelij, 2007). De pragmatische groep is de kritische groep van de burgers. Zij hebben veel vertrouwen in de overheid, waardoor de lijn van de overheid naar de groep niet onderbroken is. Daarentegen is de groep zelf wel selectief, waardoor de lijn van de burger naar de overheid wel onderbroken is. Omdat deze groep goed geïnformeerd is en weet wat er speelt staan de pragmatische burgers dicht bij de overheid. Deze groep streeft over het algemeen moderne tot postmoderne waarden na (Schoemaker, Lampert, & van der Lelij, 2007). De status in de samenleving verschilt sterkt. Sommige pragmatische burgers hebben een lage status en anderen een hoge status. De verantwoordelijke groep zit heel dicht bij de overheid en is wederkerig. Deze burgers hebben groot vertrouwen in de overheid. Vaak zijn dit ook mensen die werkzaam zijn bij overheidsdiensten of de publieke sector. Deze burgers hebben over het algemeen een hoge status en de waarden verschillen sterk. Wanneer burgers uit deze groep postmoderne waarden nastreven hebben zij ook vaak een lage of middelmatige status in de samenleving. (Schoemaker, Lampert, & van der Lelij, 2007)
20
3.1.1
Burgerschapsstijl in Kanaleneiland
De burgerschapsstijlen, zoals hierboven uitgelegd, heeft Motivaction (Schoemaker & Souguir, 2011) in opdracht van de gemeente Utrecht, uitgewerkt voor alle wijken in de gemeente Utrecht. Uit onderstaande tabel blijkt hoe de burgerschapsstijlen zich verhouden in de wijk Kanaleneiland tot de rest van Utrecht en Nederland. Burgerschapsstijl
Kanaleneiland
Kanaleneiland %
Utrecht
Utrecht %
Nederland
Nederland %
Plichtsgetrouwen Verantwoordelijken
2.350 4.785
13,88% 28,26%
20.386 49.014
13,44% 32,31%
1.252.323 2.295.021
16,69% 30,59%
Pragmatici Buitenstaanders
4.593 5.205
27,12% 30,74%
39406 42.905
25,97% 28,28%
1.788.785 2.165.265
23,85% 28,86%
Totaal (exclusief onbekend)
16.934
100%
151.711
100%
7.501.394
100%
Tabel 3: Burgerschapsstijlen in Nederland – Utrecht - Kanaleneiland (Schoemaker & Souguir,, 2011) Uit bovenstaande gegevens blijkt dat het grootste deel (30,74%) van de inwoners van Kanaleneiland gezien kan worden als buitenstaanders. In dit onderzoek wordt voornamelijk gekeken naar de burgerschapsstijl ‘buitenstaanders’, omdat dit de meest voorkomende groep in de wijk is. Er is, door Motivaction, een onderzoek uitgevoerd op basis van de burgerschapsstijlen van Motivaction bij de allochtone bevolking (Spangenberg e.a., 2001). Daaruit is naar voren gekomen dat de allochtonen bevolking, en dan voornamelijk Turken en Marokkanen zich in de ‘buitenstaandersstijl’ bevinden. Hiervan zijn geen cijfers beschikbaar, maar gekeken naar de concentratie Turken en Marokkanen in Kanaleneiland (55,5%) (Gemeente Utrecht, 2013) tegenover 4,5% (CBS, 2012) in Nederland kan daarom gezegd worden dat de groep ‘buitenstaanders in Kanaleneiland zo hoog is, doordat er in deze wijk naar verhouding ook veel Turkse en Marokkaanse burgers wonen.
3.2
Elaboration Likelihood Model (ELM)
Wanneer de doelgroep van dit onderzoek is ingedeeld in een bepaalde groep van de burgerschapsstijl kan ook gekeken worden hoe bepaalde informatie verwerkt wordt. Het Elaboration Likelihood Model (hierna te noemen als ELM) is een theorie waarmee gekeken kan worden hoe bepaalde informatie verwerkt wordt zodat gekeken kan worden hoe de doelgroep benaderd moet worden(Pol, Swankhuizen, & van Vendeloo, 2007). Het ELM kan toegepast worden bij de eerste deelvraag: Welke theorieën worden in de wetenschap beschreven om doelgroepen te benaderen als het gaat om overheidscommunicatie? Mensen kunnen boodschappen grondig of niet grondig verwerken. Met de theorie van het ELM wordt gekeken hoe mensen bepaalde informatie verwerken en of dit invloed heeft op hun houding en gedrag (Pol, Swankhuizen, & van Vendeloo, 2007). Door de doelgroep te analyseren kan voorspeld worden hoe zij bepaalde informatie verwerken. Bij het ELM gaat het om het accepteren of verwerpen van een standpunt op basis van verkregen informatie. Volgens Pol (2007) is het een model dat voorspelt hoe informatie verwerkt zal worden en welke invloed dat heeft op de houding en het gedrag van de ontvanger. Volgens het ELM kan informatie op twee manieren worden verwerkt, de centrale route en de perifere route. Bij de centrale route krijgt de informatie die wordt verstrekt veel aandacht van de ontvanger en wordt ook grondig verwerkt in tegenstelling tot de perifere route. Bij deze route wordt minder grondig naar de informatie gekeken of wordt op andere zaken gelet zoals wie de informatie brengt of op welke manier dit wordt gedaan. (Pol, Swankhuizen, & van Vendeloo, 2007)
21
Een voorbeeld hiervan is dat een bekend persoon in een commercial speelt over brandveiligheid. Mensen zullen vooral geïnteresseerd zijn door de aanwezigheid van de bekende persoon. Denk hierbij aan uitspraken zoals; ‘experts hebben gelijk’, ‘de dokter zal het wel weten’ en ‘ik geloof mensen als ze me een warm gevoel geven’. Pol (2007) geeft aan dat de centrale route de meest wenselijke is voor een voorlichter, ondanks dat de perifere route bij veel burgers vaak voorkomt. Bij de centrale route is de ontvanger namelijk gemotiveerd, heeft aandacht voor de informatie, vormt argumenten, denkt daar over na en maakt vervolgens een afweging en beslissing. Het resultaat van de perifere route is vaak minder aantrekkelijke dan die van de centrale route; de mening die zich vormt door de perifere route is vaak zwak. Deze is vaak snel te beïnvloeden en dus niet blijvend (Bartels & Nelissen, 1998).
3.3
De piramide van Maslow
Een andere theorie hangt samen met de burgerschapsstijl namelijk de piramide van Maslow. Deze theorie kan gezien worden als een aspect die het wel of niet ontvangen van preventie beïnvloed, waardoor deze goed past bij de tweede deelvraag: Welke factoren en aspecten gericht op de Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroep spelen een rol bij de effectiviteit van strategieën en communicatieproducten die gebruikt worden voor overheidscommunicatie? Abraham Maslow maakte een indeling van de behoeften die mensen kunnen hebben. Hij verwoordde dit in “de piramide van Maslow” (Maslow, 1943). Volgens hem kan een individu de volgende behoeften hebben. 1. fysiologische of primaire behoeften zoals eten, slapen, seks en beweging; 2. veiligheidsbehoeften zoals kleding, onderdak en een eigen territorium; 3. sociale behoeften zoals liefde, vriendschappen en deel uitmaken van een gemeenschap; 4. behoefte aan waardering van zichzelf en anderen; 5. behoefte aan zelfverwezenlijking. De eerste fase van de piramide geldt voor alle individuen, maar niet voor ieder even sterk. Sommigen mensen kunnen ruim voorzien in deze behoeften en een ander persoon moet moeite doen om aan eten te komen. Deze laagste behoeften oefenen volgens Maslow de meeste druk uit om hoger te komen in de piramide. Een persoon die in armoede leeft zal meer moeite moeten doen om te kunnen voorzien in de basisbehoeften. Pas wanneer een individu zich daar in heeft voorzien, gaat de aandacht naar het voorzien van de volgende behoeften. (de Rijcke, 2000) Dit kan ook gekoppeld worden aan het onderwerp van dit onderzoek. Wanneer een persoon of huishouden zichzelf niet goed kan voorzien in voedsel of onderdak gaan zij geen aandacht geven aan de veiligheidsbehoeften zoals preventieve maatregelen nemen om woningbranden te voorkomen. De groep die de meeste moeite heeft om aan de tweede behoefte te voldoen, zijn de buitenstaanders van de burgerschapsstijlen omdat zij over het algemeen een lage sociale en economische status hebben. Ook is gebleken uit hoofdstuk 1 dat het gemiddelde inkomen van de Turkse en Marokkaanse groep in Kanaleneiland laag ligt.
3.4
Media Richness Theory
Deze theorie is gebruikt om te kijken welke aspecten de effectiviteit van een communicatieproduct kunnen beïnvloeden. Dit is een theorie die gebruikt wordt bij het praktijkgedeelte van dit onderzoek. In eerste instantie kan deze theorie gezien worden als aspecten die van invloed zijn op het wel of niet ontvangen van preventie, waardoor deze bij deelvraag 2 hoort. Vervolgens wordt deze theorie ook gebruikt om de projecten te toetsen op de effectiviteit. Deze theorie is een eenvoudige manier om naderhand de aanbevelingen van dit onderzoek te controleren op hun effectiviteit. De “Media RIchness Theory” van Daft en Lengel (1986) stelt dat de rijkheid van een medium in overeenstemming moet zijn met de mate waarin een boodschap dubbelzinnigheid vertoont.
22
Zij geven aan dubbelzinnigheid de volgende betekenis: “conflicterende interpretaties waardoor verwarring en gebrek aan inzicht kan ontstaan bij de ontvanger”. De rijkheid van een medium wordt bepaald door vier variabelen: de mogelijkheid tot feedback; de mogelijkheid om meerdere ‘cues’ zoals lichaamstaal te communiceren; het gebruik van de eigen en natuurlijke taal; het vermogen om emoties over te brengen. Wanneer een communicatieboodschap hoog scoort op bovengenoemde variabelen dan wordt het rijke media genoemd en wanneer het laag scoort wordt het medium arme media genoemd (Daft & Lengel, 1986). Rijke media bevatten een snelle mogelijkheid tot feedback, meerdere cues zoals knikken, lachen intonatie, een hoge taalvariëteit en een persoonlijk aspect zodat emoties overgebracht kunnen worden (Daft & Lengel, 1986). Rijke media kunnen personen met verschillende referentiekaders bereiken via subjectieve boodschappen. Boodschappen die een hoge dubbelzinnigheid bevatten moeten middels rijke media naar buiten gebracht worden. Arme media kunnen dus het beste gebruikt worden om boodschappen met weinig dubbelzinnigheid onder de aandacht te brengen. Rijke media zijn middelen die voldoen aan bovenstaande criteria van deze theorie. Onder arme media worden middelen zoals brieven, folders en persberichten bedoeld die bovenstaande criteria niet bevatten (Daft & Lengel, 1986).
3.5
Sociale netwerkbenadering
De sociale netwerkbenadering kan geïntegreerd worden bij de keuze van bepaalde communicatieproducten en theorieën, passend bij deelvraag 3. Deze theorie biedt goede mogelijkheden om gedrag te veranderen. In een onderzoek van Pol (2007) werd aangetoond dat met het toepassen van de sociale netwerkbenadering, bij onderwerpen met weinig belangstelling, 90 tot 100% bereikcijfers behaald worden. Het is een methode om, over onderwerpen die niet direct belangstelling hebben, in contact te komen met doelgroepen die moeilijk te bereiken zijn met andere communicatiemiddelen (Pol, Swankhuizen, & van Vendeloo, 2007). Zoals eerder aangegeven is de doelgroep van dit onderzoek moeilijker te bereiken. Voor achterstandsgroepen is de Sociale Netwerkbenadering daarom vaak de enige effectieve manier om hen te bereiken en zo ook het gedrag te kunnen veranderen. Het bereik neemt af naarmate het opleidingsniveau lager ligt. Het belangrijkste bij deze benadering is dat leden van de doelgroep betrokken worden bij de opzet en uitvoering van de communicatie. Het is belangrijk om een goede analyse te maken van de sociale structuur van de doelgroep. Vragen die de organisatie zich moet stellen zijn: Wie zijn de sleutelfiguren? Welke verbanden bestaan er en hoe functioneren die? (Pol, Swankhuizen, & van Vendeloo, 2007) Uit de doelgroep wordt vervolgens een aantal personen gekozen die na een opleiding gaan functioneren als professioneel voorlichter. Het succes van deze benadering komt door de volgende factoren (Pol, Swankhuizen, & van Vendeloo, 2007): Er vindt dialoog plaats Argumenten worden aangedragen door personen uit de eigen doelgroep Ze spreken de eigen taal van hun doelgroep Er moet wel voldoende cohesie zijn wil deze benadering kans van slagen hebben.
23
3.6
Definitief conceptueel model
In paragraaf 2.1 is het globaal conceptueel model getoond. Nadat het theoretisch kader bepaald is kan het conceptueel model definitief gemaakt worden zoals hieronder in Figuur 7 weergeven. Om de Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroep in beeld te krijgen is gekeken naar verschillende aspecten en factoren zoals de veiligheidsbeleving, de burgerschapsstijl van de doelgroep en naar de participatie. De resultaten hiervoor zijn gehaald uit de theorie, maar ook uit de interviews met de inwoners van Kanaleneiland en de professionals. Ook is gekeken naar de huidige strategieën en communicatieproducten. Verschillende theorieën zoals het ELM, de sociale netwerkbenadering en de Media Richness Theory zijn hiervoor gebruikt. Door de resultaten van deze twee onderwerpen te bundelen zijn uiteindelijk een paar effectieve communicatieproducten naar voren gekomen die geleid hebben tot een best practice.
Figuur 7: definitief conceptueel model
24
4. Methode van onderzoek In dit hoofdstuk wordt de wijze van uitvoering van het onderzoek beschreven en verantwoord. Hierin wordt beschreven welke methode van onderzoek gebruikt is.
4.1
Onderzoeksmodel
In figuur 8 is het onderzoeksmodel weergegeven dat aangeeft dat er gedurende het onderzoek vier verschillende fases zijn doorlopen. Er is begonnen met het vooronderzoek waarbij literatuurstudie een belangrijk onderdeel vormde. Daarin is de doelgroep in kaart gebracht en zijn er verschillende theorieën beschreven die van belang zijn in dit onderzoek. Hierna kon het conceptueel model vastgesteld worden zoals weergeven in de tweede kolom. In de tweede fase is het empirisch onderzoek en de desk research uitgevoerd. Allereerst zijn bepaalde strategieën onderzocht en is er gekeken naar aspecten die samenhangen met het wel of niet ontvangen van preventie. Uit de interviews en deskresearch zijn verschillende projecten samengesteld die momenteel ingezet zijn. Deze projecten zijn uiteindelijk allemaal getoetst op de effectiviteit zoals beschreven in paragraaf 4.4.3. Uiteindelijk kon er een best practice bepaald worden die geleid heeft tot de conclusie en aanbevelingen die effectieve strategieën en communicatieproducten hebben opgeleverd. Hieronder zijn de verschillende onderzoekstypen beschreven.
Figuur 8: Onderzoeksmodel
4.2
Soort onderzoek
4.2.1
Praktijkgericht onderzoek
Het onderzoek naar de effectieve communicatieproducten is een praktijkgericht onderzoek. In dit onderzoek is getracht een probleem op te lossen, namelijk het bereiken van de Turkse en Marokkaanse bevolking om zo houding en gedrag ten aanzien van brandveiligheid te vergroten.
4.2.2
Kwalitatief versus kwantitatief
Het onderzoek kan overwegend als een kwalitatief onderzoek gezien worden. Binnen dit onderzoek zijn effectieve strategieën en communicatieproducten ontworpen voor brandpreventie. Om dit te halen is er veel informatie verzameld over de Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroep, de aanpak van nu en wat werkelijk
25
effectief is. De aanpak van nu en de doelgroep zijn in kolom A van het onderzoeksmodel weergegeven. De informatie is verzameld door interviews en literatuurstudie. De literatuurstudie heeft plaatsgevonden in de eerste fase van het onderzoeksmodel (kolom A) en de interviews zijn in het tweede deel aan de orde gekomen (kolom B). Deze interviews zijn vooraf wel opgesteld, maar zijn flexibel gebruikt wat ook wel semigestructureerde interviews wordt genoemd.
4.2.3
Explorerend versus toetsend onderzoek
Dit onderzoek bestaat voornamelijk uit een explorerend onderzoek. Er is namelijk nog maar weinig kennis aanwezig over de wensen en behoeften van de doelgroep als het gaat om overheidscommunicatie met betrekking tot brandpreventie. Ook bestaan er nog weinig praktische oplossingen voor dit probleem.
4.3
Onderzoeksgroep
De professionals en de Turkse en Marokkaanse inwoners van Kanaleneiland die betrokken zijn bij brandpreventie zijn ook betrokken in dit onderzoek. Middels interviews zijn de meningen van deze mensen gepeild. Deze resultaten zijn een aanvulling op de overige resultaten.
4.3.1
Professionals
Binnen het thema brandpreventie zijn een aantal partijen belangrijke spelers. Ten eerste is de brandweer belangrijk omdat zij de kennis en vaardigheden heeft om preventie te geven. De gemeente Utrecht werkt daarnaast samen met de brandweer en regelt de wet- en regelgeving ten behoeve van woningen. De gemeente is daarnaast een partij die dicht bij de burger staat. Een laatste belangrijke partij bij de aanpak van woningbranden zijn de woningcorporaties. Deze corporaties beheren de verschillende woningen. De beheerder van de woningen in Kanaleneiland is woningcorporatie Mitros. Naast de partijen in Utrecht is ook de brandweer Amsterdam-Amstelland geïnterviewd omdat hun onderzoek één van de aanleidingen was om dit onderzoek uit te voeren. De antwoorden van dit interview zijn niet meegenomen in de resultaten, maar vormden een basis voor het vooronderzoek. Van elke belangrijke speler is één persoon geïnterviewd, waardoor het totaal aantal professionals uit kwam op 4. Professionals die geïnterviewd zijn: Gebiedsmanager Gemeente Utrecht, wijk Zuidwest. Beleidsmedewerker bij woningbouwvereniging Mitros Oud beroepsbrandweer, werkt nu als preventist voor brandweer Utrecht Hoofd afdeling preventie bij Brandweer Utrecht Hoofd preventie bij brandweer Amsterdam-Amstelland De vragen die gedurende de interviews gesteld zijn, zijn te vinden in bijlage 4.
4.3.2
De doelgroep: Marokkaanse en Turkse inwoners van Kanaleneiland
Voor de aanbevelingen van dit onderzoek was het van belang dat de wensen en behoeften van de onderzoeksgroep in kaart werden gebracht. In eerste instantie was het de bedoeling om de wensen en behoeften in kaart te brengen door middel van groepsgesprekken. Uiteindelijk bleek dat de welzijnsorganisaties ‘onderzoeksmoe’ waren en niet mee wilden werken aan dit onderzoek. Vervolgens is er voor gekozen om verschillende inwoners van de wijk aan te spreken en hiermee een diepgaand gesprek te voeren over brandpreventie. Inwoners Kanaleneiland die geïnterviewd is: Marokkaanse vrouw, 48 jaar Turkse man, 58 jaar Marokkaanse vrouw, 22 jaar Turkse vrouw, 72 jaar
26
4.4
Onderzoeksmethoden
Bij dit onderzoek zijn verschillende onderzoeksmethoden gebruikt om de centrale vraagstelling te beantwoorden. Hieronder worden deze methoden besproken.
4.4.1
Literatuurstudie
De literatuurstudie was een basis voor het verdere onderzoek. Door middel van het verzamelen van literatuur werd er meer bekend over het onderwerp, de eerste fase van het onderzoeksmodel (kolom A). Tijdens dit onderzoek is gekeken naar wat er al bekend is en wat nog onderzocht moest worden. Aan de hand van verschillende theorieën en literatuur konden er inzichten komen voor effectieve strategieën en communicatieproducten. Aan de hand van de literatuurstudie werd het inzichtelijk welke communicatieproducten al ingezet zijn en wat de effectiviteit was.
4.4.2
Interviews
Het verzamelen van persoonsgegevens moet altijd volgens het zogeheten informed consent gebeuren ('t Hart, Boeije, & Hox, 2009). Dit houdt in dat een deelnemer aan het onderzoek geïnformeerd moet worden over het doel van het onderzoek en het beheer van de gegevens en dient deze persoon om toestemming gevraagd te worden ('t Hart, Boeije, & Hox, 2009). In dit onderzoek is geen gebruik gemaakt van enquêtes, maar ook bij een interview moet de respondent toestemming geven om de gegevens te gebruiken. Interviews vormden een belangrijk aspect van dit onderzoek. Op basis van de interviews van professionals is gevraagd wat volgens hen voorwaarden waren voor effectieve preventie en waar nog kansen liggen. Deze uitspraken zijn meegenomen om de criteria te bepalen. Ook bij de interviews met de doelgroep is gevraagd wat voor hun belangrijk is bij het ontvangen van brandpreventie. De hele lijst met vragen van de interviews is te vinden in bijlage 4. Deze interviews zijn semigestructureerd uitgevoerd. Hiermee wordt bedoeld dat de interviews van te voren zijn opgesteld, maar dat de richting van het interview flexibel was zodat de informatie optimaal kon zijn ('t Hart, Boeije, & Hox, 2009). Nadat de afspraken voor de interviews gemaakt waren, is aangegeven wat het doel was van het onderzoek en wat er met de gegevens gebeurd. Na afloop van het interview is er altijd een verslag opgesteld dat vervolgens ter controle naar de respondent ging, zodat de juiste informatie en gegevens gebruikt werden. Met de professionals is eerste telefonisch een afspraak gemaakt en de interviews zijn afgenomen op de werklocaties van de respondenten. De doelgroep is op een andere manier benaderd. Zij zijn willekeuring op straat aangesproken (rondom het winkelcentrum 5 mei plein in Kanaleneiland) en gevraagd om hun medewerking.
4.4.3
Desk research
Bij deskresearch gaat het om gegevens en informatie die al beschikbaar zijn en zijn onderzocht in de tweede fase (kolom B). Gekeken naar dit onderzoek was er vooraf al wel bepaalde informatie beschikbaar. Voor deelvraag 3 (Welke strategieën en communicatieproducten worden in de praktijk gebruikt om de Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroep te benaderen voor brandpreventie?) is gekeken welke bestaande brandpreventie-projecten binnen het thema Brandveilig Leven effectief zijn. Omdat het niet haalbaar was om alle projecten te analyseren, zijn er een aantal voorwaarden gesteld om een selectie te maken uit alle projecten die beschikbaar zijn binnen het thema Brandveilig leven. Op basis van onderstaande voorwaarden zijn 12 brandpreventie-projecten geselecteerd: Niet twee dezelfde projecten Gebruikt voor verschillende doelgroepen > toelichten Projecten uit meerdere regio’s Praktische- en theoretische projecten Maximaal 20 projecten De projecten zijn a-select gekozen. Door het hanteren van een a-selecte trekkingsstrategie wordt de validiteit van het onderzoek bewaakt.
27
Om de 12 geselecteerde brandpreventie-projecten te kunnen toetsen op effectiviteit, is eerst onderzocht aan welke criteria de brandpreventieprojecten specifiek voor de allochtone doelgroep moeten voldoen. Op basis van de literatuur is de theorie van burgerschapsstijlen en de Media Richness Theory gebruikt. Volgens de theorie van de burgerschapsstijlen behoort de allochtone doelgroep grotendeels tot de buitenstaanders. Volgens deze theorie is preventie voor deze doelgroep effectief als het bericht humoristisch is, als het onderwerp als noodzakelijk wordt gezien en de noodzaak uitgelegd wordt. Daarnaast wil de doelgroep vermaakt worden, waardoor de boodschap hier op gericht dient te zijn en moet de boodschap de doelgroep confronteren met het onderwerp. Criteria die volgens de Media Richness Theory belangrijk zijn voor effectieve communicatie naar de doelgroep waren mogelijkheid tot feedback, cues zoals lichaamstaal, eigen taal en het overbrengen van emoties. Naast deze twee theorieën die duidelijk criteria voorschrijven zijn er nog andere criteria naar voren gekomen. Het persoonlijk contact kwam duidelijk naar voren in de sociale netwerkbenadering waar sleutelfiguren ingezet worden. Het noemen van positieve cijfers kwam naar voren bij het beïnvloeden van automatisch gedrag (priming). Het ELM gaf aan dat het gebruiken van goede argumenten belangrijk is voor de route van informatie. Het gebruik van beelden kwam terug in de burgerschapsstijlen. In onderstaande tabel (Tabel 4) blijkt welke criteria in welke theorie naar voren is gekomen. Burger schapsstijlen X
Humoristisch Noodzaak
ELM
Media Richness Theory
X
Gericht vermaak
op
Confronteren
Priming/ Heuristieken X
X X
Mogelijkheid tot feedback
X
Cues
X
Eigen taal
X
Overbrengen emoties
X X
X
Persoonlijk contact
X
Goede argumenten
X
Noemen van positieve cijfers Gebruik beelden
Sociale netwerk benadering
van
X X
Tabel 4: criteria in de theorieën. Om de meest belangrijke criteria voor effectiviteit te selecteren zijn vervolgens de transcripten van de interviews met professionals en de doelgroep geanalyseerd om te kijken hoe vaak bovengenoemde criteria in de interviews met professionals en de doelgroep zijn genoemd. Tabel 5 laat zien dat humoristisch voornamelijk in de interviews naar voren is gekomen. Niet alle respondenten geven het woord humoristisch aan, maar hebben ook de woordkeuze als grappig en ‘fun’ genoemd. Cues zijn bijvoorbeeld het gebruiken van lichaamstaal. Ook dit criteria omvat andere woorden zoals non-verbale communicatie. Het gebruiken van de eigen taal is het meest voorkomende criteria. Alle professionals ervaren de taalbarrière bij de doelgroep als een probleem. Ook geven alle vier van de gesproken inwoners van Kanaleneiland aan dat informatie vaak te moeilijk voor hen is door de gebruikte taal. Alle respondenten ervaren dit als een belangrijke voorwaarden voor het wel of niet kunnen ontvangen van preventie. Persoonlijk contact achten de respondenten ook belangrijk. Het gebruik van beelden is volgens de respondenten een belangrijk criteria. Alle professionals
28
hebben aangegeven dat persoonlijk contact vaak effectiever werkt. Ook geven twee doelgroepleden aan dat persoonlijk contact voor hen een voorwaarden is. Twee professionals hebben aangegeven dat boodschappen duidelijker zijn wanneer de tekst ondersteund wordt door beelden of pictogrammen. Van de vier inwoners van Kanaleneiland hebben drie aangegeven dat boodschappen duidelijker zijn wanneer er beelden gebruikt worden. Criteria
Hoe vaak in interviews
Humoristisch
IIII
Noodzaak
I
Gericht op vermaak Confronteren Mogelijkheid tot feedback
I
Cues
III
Eigen taal
IIIIIIII
Overbrengen emoties Persoonlijk contact
IIIIII
Goede argumenten
II
Noemen van positieve cijfers
I
Gebruik van beelden
IIIII
Tabel 5: Meest voorkomende criteria voor effectieve brandpreventie in interviews Uit bovenstaande tabellen blijken een vijftal criteria het meest genoemd te zijn. Deze criteria vormen de basis voor effectieve brandpreventie. Op basis van bovenstaande analyse zijn de criteria voor effectieve brandpreventie bij de Turkse en Marokkaanse doelgroep in dit onderzoek: Gebruik van beelden (6x) Persoonlijk contact (7x) Mogelijkheden tot cues (4x) Humoristisch (5x) Eigen en natuurlijke taal (10x) Zoals aangegeven zijn er 12 projecten getoetst op de effectiviteit. Dit is gedaan aan de hand van bovenstaande criteria. Elk project heeft voor elk criteria een score (1 t/m 5) gekregen voor de bovenstaande criteria, waarbij de volgende schaal is gebruikt: geen gebruik, gebruik is mogelijk, af en toe gebruik, regelmatig gebruik, vaak of altijd gebruik. Na deze toetsing zijn er een drietal effectieve projecten overgebleven die de basis hebben gevormd voor de best practice en aanbevelingen. Dit wordt in paragraaf 5.4 besproken.
4.4.4
Analyse data
De verschillende resultaten zijn in dit onderzoek op een bepaalde manier geanalyseerd. De uitkomsten van de interviews met de professionals zijn geanalyseerd door voor elke vraag de antwoorden te verzamelen. Het interview is opgenomen en vervolgens zijn alle antwoorden uitgeschreven in een transcript. De antwoorden zijn geturfd, waardoor in dit onderzoek steeds wordt gezegd hoeveel van de vier respondenten dat antwoord heeft gegeven. De interviews met de doelgroep zijn niet opgenomen, maar ter plekke zijn de antwoorden genoteerd. Hiervan zijn ook alle antwoorden geturfd.
29
Voor de analyse van de projecten zijn er voorafgaand een aantal variabelen opgesteld zoals regio, capaciteit, kosten en resultaat. Per project is vervolgens via de site Brandveilig Leven opgezocht wat het antwoord kon zijn op de variabel. Via de site van Brandveilig Leven waren de landelijke projecten inzichtelijk en was de benodigde informatie beschikbaar. De toetsing van de projecten is vervolgens via opgestelde criteria gedaan die beschreven zijn is paragraaf 4.4.3 en paragraaf 5.5.1.
4.5
Validiteit en betrouwbaarheid
Bij validiteit en betrouwbaarheid wordt beschreven op welke wijze het onderzoek betrouwbaar en valide gemaakt gaat worden. Het zijn twee criteria om de kwaliteit van een onderzoek te meten.
4.5.1
Betrouwbaarheid
De betrouwbaarheid van een onderzoek geeft aan in hoeverre het onderzoek vrij van toeval en fouten is (Verhoeven, 2005). Tijdens een onderzoek kunnen er toevallige fouten gemaakt worden. Een onderzoek is betrouwbaar, wanneer het bij herhaling dezelfde resultaten oplevert. Toevallige fouten kunnen ontstaan bij het verkeerd aankruisen van een antwoord, het niet paraat hebben van het juiste antwoord of de verschillende stemmingen van de respondenten. Om dit onderzoek betrouwbaar te maken is voorafgaand aan de interviews een proefinterview gehouden. Hierbij werd gekeken of de vragen op de juiste wijze geïnterpreteerd werden door de respondent. Ook zijn de interviews in een korte periode afgenomen om eventuele veranderingen in de maatschappij die de interviews kunnen beïnvloeden te voorkomen.
4.5.2
Validiteit
Bij validiteit gaat het om de geldigheid van het onderzoek (Verhoeven, 2005). Het is van belang om te kijken naar de mate van statistische fouten. Dit zijn de fouten waarbij iets anders gemeten wordt dan wat eigenlijk gemeten had moeten worden. Het gevolg is dat de resultaten een ander beeld opleveren waardoor de validiteit van het onderzoek niet juist is. Systematische fouten zijn bijvoorbeeld expres verkeerd gegeven antwoorden of een sociaal wenselijk antwoord. De aanleiding hiervoor kan een foute vraagstelling zijn. Om dit te voorkomen is gebruik gemaakt van een proefinterview zoals in de vorige paragraaf al is genoemd. Naast een proefinterview is er ook gebruik gemaakt van triangulatie (Verhoeven, 2005), wat betekent dat er meer onderzoeksmethoden gebruikt zijn om de centrale vraag te beantwoorden. Door meerdere onafhankelijk van elkaar verkregen waarnemingen zijn de bevindingen goed ondersteund. De verschillende onderzoeksmethoden zijn in dit onderzoek literatuurstudie door verschillende theorieën te bestuderen, het bestuderen en analyseren van de huidige projecten, interviews en het de informatie uit het vooronderzoek.
30
5. Resultaten 5.1 Inleiding In dit hoofdstuk zijn de resultaten die tijdens het onderzoek zijn verzameld beschreven. Alle vier de deelvragen worden in dit hoofdstuk behandeld. In de eerste paragraaf is gekeken welke theorieën van toepassing zijn om de Turkse en Marokkaanse groep te kunnen benaderen. Gekeken is op welke manier je volgens de wetenschap met de doelgroep moet communiceren. In de tweede paragraaf zijn verschillende aspecten beschreven die samengaan met het wel of niet ontvangen van brandpreventie. Vervolgens zijn bestaande projecten met betrekking tot brandpreventie geanalyseerd. In dit hoofdstuk zijn zowel de aspecten vanuit de literatuur als de aspecten vanuit de interviews en gesprekken beschreven. In de laatste paragraaf zijn de bestaande projecten getoetst aan de hand van criteria zodat er een best-practice overblijft.
5.2 Beinvloeden van houding en gedrag Met overheidscommunicatie, wat brandpreventie is, wordt getracht houding en gedrag van de burger te beïnvloeden (Pol, Swankhuizen, & van Vendeloo, 2007). Je wilt namelijk dat de burger bijvoorbeeld maatregelen neemt om brand te voorkomen of dat zij anders omgaan met risico’s. In deze paragraaf wordt gekeken hoe je houding en gedrag mogelijk kan beïnvloeden.
5.2.1
Burgerschapsstijlen
Participatie en de burgerschapsstijlen hangen sterk samen. Burgerschapsstijlen zijn gebaseerd op de mate waarin Nederlanders participeren in de samenleving (Schoemaker, Lampert, & van der Lelij, 2007). Vervolgens is er door Motivaction gekeken hoe je met bepaalde groepen moet communiceren zodat je houding en gedrag kan beïnvloeden. De Buitenstaanders Uit paragraaf 3.1 is gebleken dat in Kanaleneiland ‘Buitenstaanders’ het meeste voorkomen. Buitenstaanders hebben geen binding met de overheid en kunnen door diezelfde overheid ook moeilijk bereikt worden (Schoemaker, Lampert, & van der Lelij, 2001) Ook de participatie van deze groep is laag. Ze zijn niet of nauwelijks betrokken bij de maatschappij. De oorzaak van de lage participatiegraad is volgens Motivaction te wijten aan het beperkte geloof in het eigen vermogen. Uit Figuur 5 op pagina 18 blijkt dat de buitenstaanders een lage tot middelmatige status hebben en traditionele tot moderne waarden nastreven. Gekeken naar de burgerschapsstijl die in Kanaleneiland het meest voorkomt geven de onderzoekers aan dat de buitenstaanders weinig participeren. Een verklaring hiervoor kan zijn, dat ze door bepaalde omstandigheden niet kunnen voldoen aan de veiligheid bij hen zelf. Het gemiddelde inkomen van de Marokkaanse en Turkse bevolkingsgroep is laag (€25.000 op jaarbasis) (Gemeente Utrecht, 2013), waardoor zij de eerste behoefte minder snel kunnen vervullen. Wanneer we kijken naar de piramide van Maslow is het voldoen aan veiligheidsbehoeften het tweede niveau in de piramide. Doordat de doelgroep al moeilijk in staat is om hun primaire behoeften te vervullen door hun lage sociaal economische status, wordt het vervullen van het tweede niveau ook al moeilijk. Bepaalde brandpreventiemaatregelen zullen zij minder snel nemen dan bijvoorbeeld een gezin in de categorie ‘plichtsgetrouwen’. Gekeken naar de niveaus van participeren, zoals beschreven in paragraaf 1.2.6, is het aannemelijk dat de Turkse en Marokkaanse doelgroep zich over het algemeen bevindt op het tweede niveau. Ze zijn wel in contact met anderen, maar doen dit niet om ergens aan mee te doen. In het eigen netwerk bevindt de doelgroep zich wel op het zesde niveau. Dit is gebleken uit de diverse interviews, maar ook geeft Motivaction in haar onderzoek (Spangenberg e.a., 2001) aan dat participeren binnen het eigen netwerk wel in grote mate voorkomt.
31
Communicatie met buitenstaanders In Figuur 6 op pagina 19 worden voor de verschillende burgerschapsstijlen de interactie tussen de overheid en de burger weergegeven. Bij de buitenstaanders is duidelijk te zien dat het moeilijk communiceren is. De lijn tussen burger en overheid is dun en onderbroken wat staat voor het wederkerig slecht bereiken (Spangenberg e.a., 2001). Naar aanleiding van het burgerschapsstijlenonderzoek van Motivaction, is ook gekeken welke communicatie je bij de verschillende stijlen zou moeten gebruiken (Schoemaker, Lampert, & van der Lelij, 2001). In Tabel 6 is aangegeven op welke manier ‘buitenstaanders’ over het algemeen communiceren. De groep buitenstaanders is over het algemeen ongeïnteresseerd in de verschillende onderwerpen en neemt een passieve houding aan (Schoemaker, Lampert, & van der Lelij, 2007. Daarnaast zijn ze ook recalcitrant, wat inhoudt dat zij tegendraads en dwars zijn. Deze drie begrippen zijn het meest kenmerkend voor deze doelgroep. Bij brandpreventie moet er goed nagedacht dient te worden over welke middelen er ingezet worden en op welke manier er gecommuniceerd dient te worden. Communicatie
Buitenstaanders
Communicatiestijl
Passief Gericht op vermaak ongeïnteresseerd eruptief
Aansprekende communicatiestrategie
confronteren Amuseren Verleiden
Tone of Voice
Onvermijdelijk Noodzaak Gemak Fun en Humor
Media
Commerciële radio/tv Lezen weinig (boeken, kranten) Lezen wel glossy mannen- en vrouwen bladen Internet (vermaak)
Tabel 6: Communicatiestijlen burgerschapsstijlen (Schoemaker, Lampert, & van der Lelij, 2001) Wanneer er preventie gegeven wordt is het belangrijk dat de preventist bovenstaande aspecten ziet als een soort voorwaarden voor goede communicatie met de inwoners van Kanaleneiland. Volgens Motication is het niet noodzakelijk om aan alle voorwaarden te voldoen (Schoemaker, Lampert, & van der Lelij, 2007). Het is belangrijk om zowel de doelgroep te vermaken als te confronteren met bepaalde zaken. Omdat buitenstaanders over het algemeen weinig lezen in kranten is het goed om de boodschap via de commerciële radio- en tv-zenders te communiceren. De noodzaak van iets te noemen op een humoristische manier, maakt de boodschap interessanter voor de doelgroep. Wanneer de boodschap is dat men in alle huizen een rookmelder op moet hangen moet de noodzaak van het ophangen van een rookmelder uitgelegd worden, aangezien de buitenstaander voornamelijk wilt communiceren uit noodzaak. Het doel van een communicatieboodschap is dat de doelgroep uiteindelijk zijn houding en gedrag tegenover brandveiligheid verandert (Pol, Swankhuizen, & van Vendeloo, , 2007). Vooral het aanpassen van gedrag is moeilijk, daarom wordt in de volgende paragraaf beschreven hoe je het automatische gedrag kan aanpassen.
5.2.2
Automatisch gedrag
Pol, Swankhuizen en van Vendeloo (2007) beschrijven in hun boek twee vormen van gedrag; gepland gedrag en automatisch gedrag. Bij deze twee vormen van gedrag volstaat elk een andere strategie van communicatie. Gekeken naar het onderwerp brandveiligheid vertonen burgers over het algemeen automatisch gedrag (Brandweer Nederland, 2010); het gedrag waar we in het geheel niet meer over nadenken en waar informatie
32
ook geen directe invloed op heeft. Naar schatting is slechts maximaal 5% van ons gedrag gepland en 95% is automatisch gedrag (Pol, Swankhuizen, & van Vendeloo, 2007). Daarom wordt in dit onderzoek alleen gekeken naar het beïnvloeden van automatisch gedrag. Automatisch gedrag blijkt ook veel lastiger te beïnvloeden dan gepland gedrag (Pol et al, 2007). Als iemand al zijn hele leven gewend is om de televisie op stand-by te laten staan of kaarsen te laten branden wanneer de bewoner even boodschappen gaat doen, dan heeft het weinig zin om diegene te bevragen naar zijn houding met betrekking tot brandveiligheid. Toch is het beïnvloeden van automatisch gedrag niet geheel onmogelijk. Er zijn namelijk mogelijkheden om de routine te doorbreken door bijvoorbeeld door het beïnvloeden wanneer iemand verhuisd. Het gedrag moet dan als het ware opnieuw geautomatiseerd worden, waardoor voorlichting dan eventueel op zijn plaats kan zijn. (Pol, Swankhuisen, & van Vendeloo, 2007) Er zijn twee interventies mogelijk om automatisch gedrag te veranderen (Pol, Swankhuisen, & van Vendeloo, 2007) interventies die zijn gericht op doorbreking van automatisch gedrag en Interventies die gebruik maken van het gegeven dat het te veranderen gedrag geautomatiseerd is Doorbreken van automatisch gedrag Een mogelijke interventie bij het doorbreken van automatisch gedrag is volgens Pol (2007) de sociale netwerkbenadering. Dit is een methode om onderwerpen die niet direct als prioriteit gezien worden bij moeilijke doelgroepen, onder de aandacht te brengen (Pol, Swankhuisen, & van Vendeloo, 2007). Bij de Marokkaanse en Turkse bevolkingsgroep worden dan leden van die groep (Iman, jongerenwerkers of sleutelfiguren in de wijk) intensief betrokken bij de opzet en uitvoering van de communicatie. Deze sleutelfiguren kunnen helpen om de informatie goed te laten aansluiten bij de doelgroep. Belangrijk is wel om een goede analyse te maken van de sociale structuur in Kanaleneiland. (Pol, Swankhuisen, & van Vendeloo, 2007) Mogelijke sleutelfiguren in Kanaleneiland kunnen zijn: de Iman van de moskee, die nauw contact heeft met de wijkbewoners, de welzijnswerkers die dicht bij de doelgroep staan, maar ook bepaalde inwoners van de wijk die aanzien hebben, zoals een jongere met een belangrijk verbindende functie. Positief aan deze methode is dat informatie die geuit worden door personen uit de eigen groep veel meer indruk maken dan argumenten die de brandweer geeft. Ook het voeren van dialoog draagt bij aan het verwerken van informatie. De belangrijkste succesfactor van deze methode is dat de sleutelfiguur de taal van de wijk spreekt. Hiermee wordt bedoeld dat zij kennis hebben van de achtergrond, taal, culturele aspecten van de wijk en haar bewoners. Wel is er één belangrijke voorwaarde voor het slagen van deze methode: voldoende cohesie in de wijk. (Pol, Swankhuizen, & van Vendeloo, 2007). Motivaction heeft uit hun onderzoek geconcludeerd dat de Turkse en Marokkaanse bevolkings enorm goed participeert in hun eigen netwerk. Door deze hoge participatie is het aannemelijk dat ook de cohesie vrij hoog is. Dit houdt in dat wanneer de sociale netwerkbenadering ingezet wordt, dit het beste kan binnen het eigen netwerk van de doelgroep. Automatismen in gedrag Naast het doorbreken van automatisch gedrag kan je volgens Pol (2007 )er ook gebruik van maken dat mensen bij automatisch gedrag juist bijzonder beïnvloedbaar zijn. Een interventie hiervan is priming. We nemen een bepaald gegeven waar, maar we hebben niet in de gaten dat dit gegeven onze perceptie, oordeel of gedrag beïnvloed (Pol, Swankhuisen, & van Vendeloo, 2007). Naast priming maken mensen keuzes op basis van heuristieken, we gebruiken vuistregels en zetten niet alle voor- en nadelen op een rij. Heuristieken zijn eigenlijk gebaseerd op ervaring van onszelf en onze omgeving(Pol, Swankhuisen, & van Vendeloo, 2007). Als we dit toepassen op brandpreventie zou bijvoorbeeld gebruik gemaakt kunnen worden van het gegeven hoeveel mensen in hetzelfde wooncomplex al een rookmelder hebben hangen. Daarbij is het belangrijk om geen woorden te gebruiken die naar een reden verwijzen (want, omdat). Dit is tijdens een experiment (Langer, Blank, & Chanowitz, 1978) onderzocht waarbij op drie verschillende manieren gevraagd werd of iemand voor mocht met het kopiëren van vijf blaadjes. Wanneer de persoon de woorden die naar een reden verwijst gebruikte, nam het aantal personen die akkoord gingen af. Wel kunnen deze woorden gebruikt worden
33
wanneer er sprake is van een goede reden. Gekeken naar de interventies van priming en heuristieken zou de volgende zin moeten leiden tot het beïnvloeden van het automatische gedrag. Al jouw buren hebben een rookmelder opgehangen, jij zou dit ook moeten dan. Eventueel zou je er de reden nog aan toe kunnen voegen zoals; want je signaleert brand voortijdig. Er moet dan wel een goede reden zijn waarom mensen hun gedrag zouden gaan aanpassen.
5.2.3
Route van informatie
Om het automatische gedrag te beïnvloeden kan volgens Pol (2007 )ook gekeken worden via welke weg informatie, dus preventie, bij de Turkse en Marokkaanse burger terecht komt. Er zijn namelijk twee routes binnen het ELM die informatie kunnen afleggen voordat het bij de doelgroep komt. De ene route, perifere route, is makkelijker, maar minder effectief en de andere route, centrale route, is moeilijker, maar wel effectiever. (Pol, Swankhuizen, & van Vendeloo, 2007) Wanneer er een keuze gemaakt is van de route kan het automatische gedrag mogelijk beïnvloed worden. De centrale route is de meest effectieve manier om houding en gedrag van de burger te veranderen. Daarbij moet de burger wel een grote betrokkenheid hebben bij brandpreventie. (Pol, Swankhuisen, & van Vendeloo, 2007). Wanneer er in de wijk Kanaleneiland een woningbrand is geweest, is de betrokkenheid bij het onderwerp groter en kan informatie via de centrale route een goede mogelijkheid zijn. Wanneer er brand is geweest is de betrokkenheid namelijk groter, maar omdat je dan eigenlijk al te laat bent voor preventie, kan dat een aanvulling zijn op de strategie die uiteindelijk uit dit onderzoek komt. Burgers zijn op dat moment ontvankelijk voor hoe zij een mogelijke woningbrand kunnen voorkomen. Een voorbeeld hierbij is, naar aanleiding van een recente woningbrand, de omwonende uit te nodigen voor een bijeenkomst waarbij uitgelegd wordt hoe deze brand kon ontstaan en hoe dat voorkomen had kunnen worden. De informatie wordt vervolgens grondig verwerkt door de omwonenden omdat zij ontvankelijker zijn. De argumenten moeten wel sterk zijn wil de burger zijn houding of gedrag veranderen. Vooral na een brand vinden burgers de argumenten sterker (Pol, Swankhuisen, & van Vendeloo, 2007). Wanneer er geen sprake is van een woningbrand, maar je als organisatie toch preventie wilt geven, zou dat vaak via de perifere route gaan. Hierbij wordt de informatie oppervlakkiger verwerkt, omdat de burger minder met het onderwerp heeft. Het is dan belangrijk om met een goede boodschap te komen die opvallend is of door gebruik te maken van betrouwbare instanties of personen. (Pol, Swankhuisen, & van Vendeloo, 2007). In Kanaleneiland is het ook mogelijk dat de betrokkenheid wel heel hoog is, maar dat dit wordt verstoord door een andere prikkel uit de leefomgeving. Denk daarbij aan prikkels die te maken hebben met de levensbehoefte van burgers. Kanaleneiland heeft namelijk veel inwoners uit de onderste lagen van de bevolking, zoals een laag inkomen en een slechte huisvesting (Gemeente Utrecht, 2012). Wanneer de burger niet aan zijn eerste levensbehoefte uit de piramide van Maslow (de Rijcke, 2000) (eten, slapen en huisvesting) kan voldoen, wordt het ook moeilijk om de informatie grondig te verwerken en wordt er dus gebruik gemaakt van de perifere route. Een mogelijkheid om de burger via de centrale route te bereiken is om bijvoorbeeld gebruik te maken van instanties die zij vertrouwen (Pol, Swankhuisen, & van Vendeloo, 2007) zoals de Imam van de moskee of een sociaal makelaar van de woningcorporatie, die dicht bij de bevolking staat. Er moet dan wel rekening gehouden worden met het feit dat de verandering in gedrag en houding maar tijdelijk is. Binnen deze strategie kunnen de twee routes niet tegelijk bewandeld worden. Uit bovenstaande resultaten blijkt het volgende. De doelgroep bevindt zich in de buitenstaanders en zijn daardoor moeilijk benaderbaar. Omdat brandveiligheid automatisch gedrag is en dit moeilijk te beïnvloeden is, moet er altijd een goede reden gegeven worden waarom iets anders moet. Er moet gebruik gemaakt worden van heuristieken en priming. Brandveiligheid is vaak een onderwerp dat weinig belangstelling krijgt vanuit de burgers en dat de informatie daarom meestal via de perifere route gaat. Er zijn zeker wel mogelijkheden om de informatie via de centrale route te laten gaan door bijvoorbeeld sleutelfiguren zoals een Iman in te zetten of gebruik maken van momenten waarop burgers ontvankelijk zijn voor preventie, bijvoorbeeld nadat er een woningbrand is geweest is de woonomgeving.
34
5.3
Aspecten die van invloed zijn op effectieve brandpreventie
Er is gekeken naar de aspecten die invloed kunnen hebben op de preventie. Aan de hand van de theorieën die besproken zijn, de interviews met professionals en de groepsgesprekken met de inwoners van Kanaleneiland worden in deze paragraaf de aspecten voor het wel of niet ontvangen van brandpreventie inzichtelijk gemaakt. Door middel van deze aspecten wordt deelvraag 2 beantwoordt: Welke factoren en aspecten gericht op de Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroep spelen een rol bij de effectiviteit van strategieën en communicatieproducten die gebruikt worden voor overheidscommunicatie?
5.3.1
aspecten voor effectieve brandpreventie
Er kunnen verschillende aspecten zijn die van invloed kunnen zijn op het wel of niet kunnen ontvangen van preventie. In de inleiding van dit onderzoek en in hoofdstuk 2 zijn de drie aspecten die hieronder worden benoemd al behandeld. Hieronder worden deze aspecten in het kader van de doelgroep en in het kader van brandpreventie behandeld. Veiligheidsbeleving Voor burgers speelt het persoonlijke gevoel van veiligheid een belangrijke rol bij dit onderzoek. Dit gevoel wordt subjectieve veiligheidsbeleving genoemd, omdat het onderhevig is aan allerlei persoonlijke ervaringen, percepties en feiten uit de omgeving. Deze variabelen noemen we determinanten. Sommige van deze determinanten zijn beïnvloedbaar en andere niet. Bij de beïnvloedbare determinanten liggen nog vele kansen (Kuppens, Ferwerda, & van Tuyn, 2009). Veiligheidsbeleving is per persoon verschillend. Mensen kunnen zich in verschillende mate veilig voelen. Voor de één is een bos een veilige plaats, terwijl dit bos voor een ander als een onveilige plaats kan aanvoelen. Zo kan het ook met brandveiligheid zijn. De ene persoon voelt brand niet als een gevaar en zal daarom minder ontvankelijk zijn voor preventie en voorlichting. Daarom is het belangrijk dat bij het ontwikkelen van een strategie ook gekeken wordt naar de subjectieve veiligheidsbeleving van de inwoners van de wijk Kanaleneiland. Om deze persoonsgerichte beleving te beïnvloeden kan je bepaalde maatregelen nemen. Wanneer de burger brand niet als gevaarlijk ziet gaat zij minder snel maatregelen nemen (Pol, Swankhuizen, & van Vendeloo, 2007). Daarom moet je juist gebruik maken van de momenten waarop de burger een grotere risicoperceptie heeft. Wanneer mensen zich bewust zijn van de risico’s met betrekking tot brand veranderd hun houding ook. Risicoperceptie is misschien nog wel het meest belangrijk bij brandpreventie, want als de doelgroep zich bewust is van de risico’s met betrekking tot brand veranderd hun houding ook (Kuppens, Ferwerda, & van Tuyn, 2009). Mensen gaan bijvoorbeeld zorgvuldiger om met open vuur, elektriciteit en koken. Dit is ook vaak de determinant waar de preventie zich op richt. De determinanten kunnen beïnvloed worden door met een goede boodschap te komen die aan verschillende eisen voldoet zodat de doelgroep wordt bereikt. Waar ook rekening mee moet worden gehouden is de ‘illusie van de onkwetsbaarheid’ (van Tilburg, 2009). Deze theorie zegt dat mensen er van uit gaan dat het hen niet overkomt. Mensen stappen door het leven door niet voortdurend de angst te hebben dat hen iets ergs overkomt. Meestal is dit iets onbewusts, maar hierdoor zijn mensen wel minder ontvankelijk voor bepaalde boodschappen. Ze denken immers ‘mij overkomt het toch niet’. Piramide van Maslow Aan de cijfers van Kanaleneiland, weergeven in paragraaf 1.2.5, is te zien dat de inwoners van Kanaleneiland zich aan de onderkant van de samenleving bevinden. Het inkomen is laag (€25.000 op jaarbasis tegenover het landelijk gemiddelde van €32.000) en het aantal uitkeringen ligt hoger dan het Nederlands gemiddelde, respectievelijk 19,6% en 12% (CBS, 2012). Hierdoor is het voor hen ook moeilijk om aan de tweede behoefte van de piramide van Maslow te komen, veiligheidsbehoeften zoals kleding en onderdak (de Rijcke, 2000). Onder deze behoefte valt ook de mogelijkheid om de woonomgeving veiliger te maken. Wanneer de Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroep benaderd moet worden met preventie is het voor de preventisten goed om te
35
weten dat het mogelijk is dat deze doelgroep door bepaalde omstandigheden moeilijk maatregelen kunnen nemen, omdat zij nauwelijks aan hun eerste behoefte kunnen voldoen. Laaggeletterdheid Uit informatie van de stichting ‘Lezen en schrijven’ blijkt dat ongeveer anderhalf miljoen Nederlanders boven de zestien jaar moeite hebben met lezen en schrijven (Stichting Lezen en Schrijven, z.j.). Dit wordt laaggeletterdheid genoemd. Deze mensen zijn niet goed in staat om geschreven informatie tot zich te nemen en kunnen hierdoor minder goed functioneren in de Nederlandse samenleving. In de wijk Kanaleneiland is er bij ongeveer 1.424 mensen sprake van laaggeletterdheid, wat neer komt op ongeveer 9% van de inwoners van de wijk (Stichting Lezen en Schrijven, 2012). Ook uit de interviews die gehouden zijn met professionals is gebleken, dat zij dit als barrière ervaren. Eén professional gaf aan dat dit echt een probleem oplevert en twee gaven aan dat dit minimaal is, aangezien het met de juiste aanpak geen probleem is. Mitros ervaart dit als een groot probleem, maar ontwikkelt steeds vaker tekeningen en stripverhalen die met brieven meegestuurd worden. Op die manier begrijpen de inwoners van Kanaleneiland veel beter wat ze wel of niet moeten doen. De Brandweer Utrecht ervaart de taalbarrière ook wel als een mogelijk probleem, maar hebben dit zelf minimaal ervaren. De preventieadviseur van de Veiligheidsregio Utrecht geeft aan dat de laaggeletterdheid wel een probleem kan zijn, maar dat je als organisatie hier heel goed op kan inspelen door medewerkers in te zetten die de taal spreken en de cultuur begrijpen. Door de hoge laaggeletterdheid in Kanaleneiland is het aannemelijk dat het van grote invloed kan zijn op de manier waarop de Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroep informatie tot zich neemt. Participatie van de doelgroep Uit de interviews die gehouden zijn met professionals uit de regio Utrecht blijkt dat de participatiegraad laag ligt bij de Turkse en Marokkaanse groep. Alle respondenten van de professionals geven aan dat de participatie laag ligt. Ze geven ook aan dat dit geen kwestie is van niet willen, maar van niet kunnen. Eén respondent van de professionals geeft aan dat het verschil in normen en waarden te maken heeft met de minimale participatie, veiligheid is minder belangrijk in hun cultuur. Ook geeft één respondent aan dat het eigenlijk wel meevalt. De brandweerman geeft aan dat tijdens het “1000 en 1 rookmeldersproject” in Kanaleneiland, de meeste personen gewoon wilden meewerken. Een andere respondent heeft aangegeven dat de inwoners van Kanaleneiland voornamelijk participeren binnen hun eigen netwerk en nauwelijks daar buiten. Volgens een onderzoek van Levasseur (2010) zijn er zes niveaus van participatie zoals beschreven is in paragraaf 1.2.6. Volgens de informatie uit dit onderzoek is het aannemelijk dat de doelgroep zich bij brandpreventie bevindt op het tweede niveau van participatie. De respondenten van de interviews geven wel aan dat de Turkse en Marokkaanse groep participeert in het eigen netwerk en daar ook heel actief is. Daar bevinden ze zich wel op het zesde niveau. Een belangrijk resultaat uit de interviews is dat de lage participatiegraad ook te maken heeft met het wantrouwen wat burgers tegenover verschillende organisaties hebben. Dit is ook goed terug te zien in de burgerschapsstijl ‘buitenstaanders’, maar volgens Motivaction heeft de lage participatiegraad te maken met het beperkte geloof in het eigen vermogen. Overige aspecten Bovenstaande aspecten zijn de belangrijkste aspecten die samenhangen wel het wel of niet ontvangen van preventie. Daarnaast speelt wantrouwen in de overheid ook een kleine rol. Gezien bij de burgerschapsstijl in Figuur 6, is de lijn tussen de burger en de overheid eigenlijk niet aanwezig, wat volgens Motivaction ook te maken heeft met het wantrouwen in de overheid. Ook de interviews ondersteunen dit beeld. Drie professionals hebben aangegeven dat het wantrouwen in de overheid een rol speelt.
36
5.3.2
Rijke en arme media
Om de doelgroep te benaderen is het belangrijk om te kijken naar de participatiegraad, de laaggeletterdheid en de (on)veiligheidsbeleving. De Media Richness Theory is een instrument om je communicatieproducten te toetsen (Daft & Lengel, 1983). Wanneer de producten niet voldoen aan bepaalde criteria is het ook lastig om de doelgroep te bereiken. Daarom wordt deze theorie ook gezien als een aspect die bijdraagt aan het wel of niet slagen van projecten. In paragraaf 3.4 is deze theorie beschreven. De belangrijkste aspecten die bijdragen aan de effectiviteit zijn (Daft & Lengel, 1983): de mogelijkheid tot feedback; de mogelijkheid om meerdere ‘cues’ zoals lichaamstaal te communiceren; het gebruik van de eigen en natuurlijke taal; het vermogen om emoties over te brengen. Brandpreventie is complex; mensen willen namelijk weten waarom ze bepaalde maatregelen moeten nemen. Wanneer er dan geen mogelijkheid voor feedback is, zou de boodschap wellicht niet aankomen bij de burger. In het geval van de allochtone doelgroep is het enorm belangrijk dat er in een taal wordt gecommuniceerd die voor hen duidelijk is aangezien 9% van de inwoners uit Kanaleneiland laaggeletterd is en de Nederlandse taal niet volledig beheerst (Stichting Lezen en Schrijven, z.j.). Wanneer de boodschap middels een brief wordt overgebracht kan dit leiden tot verwarring doordat het lastig te begrijpen is. Dan kan je dus geen gebruik maken van arme media zoals brievenbuspost. Wel kan je er dan voor kiezen om bijvoorbeeld de tekst te ondersteunen met beeldmateriaal of de tekst te schrijven in de eigen taal. Een bekend probleem bij brandpreventie is de tegenstrijdigheid met inbraakpreventie, wat dubbelzinnigheid en verwarring kan opleveren. Bij inbraakpreventie krijgen mensen het advies om deuren en ramen zo goed mogelijk op slot te doen, terwijl de brandweer adviseert om bij brand zo snel mogelijk het huis te ontvluchten. Dit wordt bemoeilijkt als de deuren en ramen helemaal zijn afgesloten. Wanneer je dit wilt communiceren is het daarom belangrijk gebruik te maken van een rijk medium zoals het persoonlijk contact waarin er mogelijkheid tot feedback is (Daft & Lengel, 1983). De verwarring die dan optreedt, kan voorkomen worden door het gesprek aan te gaan. Er zijn verschillende aspecten die meespelen bij de effectiviteit van brandpreventie. De Nederlandse taal kan voor de allochtonen in Nederland een probleem zijn. Door het niet goed begrijpen kan de preventie mogelijk niet aankomen en verandert er weinig in de kennis, houding en gedrag. Daarnaast is de veiligheidsbeleving en risicoperceptie ook een belangrijk aspect. Wanneer de doelgroep brand als niet gevaarlijk ziet of denkt ‘mij overkomt het toch niet’ zijn ze minder ontvankelijk voor preventie. Ook draagt de participatie bij aan de effectiviteit. De Turkse en Marokkaanse burgers participeren veel in het eigen netwerk, maar veel minder daar buiten. Voor effectieve preventie moeten de producten ook voldoen aan een aantal criteria volgens de Media Richness Theory.
37
5.4
Projecten en communicatieproducten voor brandpreventie
In deze paragraaf wordt gekeken naar de projecten en communicatieproducten die in de afgelopen jaren zijn ingezet in Nederland voor brandpreventie behorend bij deelvraag 3: Welke strategieën en communicatieproducten worden in de praktijk gebruikt om de Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroep te benaderen voor brandpreventie zodat houding en gedrag verandert? Zo wordt het wiel niet opnieuw uitgevonden, maar kunnen (delen van) effectieve projecten opnieuw gebruikt worden.
5.4.1
Beschrijving projecten
Het doel van dit onderzoek is om te kijken welke (communicatie)strategieën en projecten effectief kunnen zijn bij de Turkse en Marokkaanse doelgroep in de wijk Kanaleneiland. Om de meest effectieve strategieën en projecten te implementeren is het noodzakelijk om projecten die de afgelopen tijd zijn ingezet voor brandpreventie te toetsen op hun effectiviteit. In de tabel in bijlage 2 worden 10 bestaande projecten weergegeven. De projecten zijn gekozen op basis van een aantal inclusiecriteria die in paragraaf 4.4.3 genoemd zijn. Algemeen In de tabel zijn verschillende projecten beschreven die door heel Nederland ingezet zijn voor brandpreventie. Er zijn twee projecten die landelijk zijn uitgerold en die zich ook richten op de hele bevolking. Er zijn vier projecten die zich richten op regionaal niveau (Brandweer Nederland, 2010). Deze projecten richten zich voornamelijk op één doelgroep. De overige projecten zijn per gemeente ingezet en zijn voornamelijk wijkgericht. Een project wat landelijk is uitgerold is de folderlijn van Brandweer Nederland. Het zijn algemene folders, die aangepast kunnen worden aan een doelgroep. De folders gaan voornamelijk over veilig wonen, dus brandveiligheid in de huiselijke omgeving. Zo is er een folder die zich richt op rookmelders en een andere folder gaat over bijvoorbeeld ‘vlam in de pan’ (Brandweer Nederland, z.j.). Het andere landelijke project is een website waarop allemaal praktische informatie te vinden is over brandveiligheid. Ook dit project richt zich op verschillende doelgroepen, alleen zullen ouderen, die minder bekend zijn met internet, weinig gebruik maken van deze website (CBS, 2013). De regionale projecten zijn: ‘Post fire awareness’, voorlichting basisscholen, Burgerpanels en ‘Train de trainer’. Het ‘Post fire awareness’ project wordt ingezet wanneer er ergens in de regio een brand is geweest. Vervolgens gaan professionals het gesprek aan met omwonende. Eigenlijk vind je dit project terug in de laatste schakel, nazorg, van de veiligheidsketen3. De voorlichting aan basisscholen wordt uitgevoerd door een brandweerman die met een koffer met brandweerattributen het gesprek aangaat met de kinderen. Middels een speelse wijze worden de kinderen bewust gemaakt van brandveiligheid. Het doel hiervan is om door middel van de kinderen ook de ouders te bereiken. (Brandweer Nederland, 2013) Het project van Burgerpanels is eigenlijk een vorm van proactie (Brandweer Nederland, 2010). Brandweerlieden komen in gesprekken met burgers te weten waar behoefte aan is op het gebied van brandpreventie. Het andere regionale project ‘Train de trainer’ wordt ingezet bij ouderen en hulpbehoevenden. Thuiszorgmedewerkers komen al bij de mensen thuis en worden opgeleid om brandveiligheid onder de aandacht te brengen bij deze mensen. Dit project is niet zozeer gericht op allochtonen, maar kan op veel verschillende manieren ingezet worden. (Brandweer Nederland, 2013) De projecten op gemeentelijk niveau zijn specifieke projecten. Zo heb je het “1000 en 1 rookmeldersproject” en het project “Veilig Wonen” die zich beiden richten op huisbezoeken. Het eerste project doet dit door het inzetten van studenten en “Veilig Wonen” (Gul, 2010) zet brandweerlieden in. Met de bewoner wordt door het huis gelopen om ze te wijzen op verbeteringen en kritieke punten. “Helden” in Amsterdam wordt ingezet in de 3
Veiligheidsketen: proactie, preventie, preparatie, repressie en nazorg (Liebregts, 2008)
38
gemeente Amsterdam. In verschillende wijken worden posters opgehangen waarop belangrijke personen met een bepaald aanzien worden afgebeeld. Inwoners van de wijken kijken op tegen deze personen en zullen sneller van hen wat aannemen dan van een brandweerman of een gemeentemedewerker. Het blijkt dat de doelgroep breed is van de verschillende projecten. Zo zijn er zeven projecten die zich richten op alle doelgroepen. Bij het “1000 en 1 rookmelders” en het project “Veilig Wonen” kan je zeggen dat ze wijkgericht werken in plaats van doelgroepgericht. Elke keer wordt er een andere wijk bezocht waar het project op afgestemd wordt. In Amsterdam richt elke poster zich wel op een andere doelgroep, maar het project heeft als doel om de hele bevolking te bereiken. De website van ‘Wat doe je’ richt zich op alle inwoners van Nederland. Toch zal niet iedereen gebruik kunnen maken van deze website, zoals ouderen die meestal niet beschikken over internet. 65% van de ouderen gebruikt internet tegenover 87% van de 12- tot 65- jarigen (CBS, 2013). Bij ‘Post fire awareness’ is de doelgroep de groep die getroffen wordt door een brand in de omgeving. Daarbij maakt het niet uit of het ouderen, jongeren of allochtonen zijn. De projecten die voor een specifieke doelgroep zijn bedoeld kunnen heel goed ontwikkeld worden voor andere doelgroepen. Zoals het project met de thuiszorgmedewerkers. Gekeken naar allochtonen zou je het project kunnen veranderen door opzichters van de woningcorporatie te trainen of een maatschappelijk werkster. Deze personen komen ook binnen. Het project van basisscholieren is het meest specifieke project in de tabel. Ook dit project kan voor verschillende doelgroepen ontwikkeld worden, alleen moeten er andere attributen in de koffer en dient het verhaal aangepast te worden. Want, de boodschap bij alle projecten uit de tabel is hetzelfde namelijk, inwoners van Nederland bewust maken van de gevaren van brand en hoe je het kan voorkomen door bepaalde maatregelen te nemen (Brandweer Nederland, 2010). Middelen De projecten hebben allemaal hetzelfde doel namelijk, het beïnvloeden van kennis, houding en gedrag, maar zetten daarvoor verschillende middelen in. De meest voorkomende middelen zijn flyers en folders die bijna elk project verspreid (Brandweer Nederland, z.j.), voornamelijk als aanvulling op de andere middelen. Meestal zijn dit de algemene folders die Brandweer Nederland heeft ontwikkeld. Het project van de thuiszorgmedewerkers gebruiken nauwelijks folders en gaat het voornamelijk om mondelinge communicatie (Brandweer Nederland, 2013). Websites zijn ook een belangrijk middel voor projecten. Zo bestaat het project ‘wat doe je?’ eigenlijk alleen maar uit een website (Brandweer Nederland, 2010) waar de burgers informatie kunnen vinden, en is de website ook het hoofdmiddel. De twee projecten die woningen bezoeken maken gebruik van een checklist die ingevuld wordt. Deze wordt bij de bewoners achtergelaten zodat de bewoners de informatie kunnen nalezen (Gul, 2010). In AmsterdamAmstelland wordt gebruik gemaakt van posters die in wijken opgehangen worden en maken verder geen gebruik van andere middelen. In het project, dat zich richt op basisscholieren, zijn attributen een belangrijk middel. Door verschillende (brandweer)attributen te laten zien, wordt het gesprek gevoerd met kinderen. Ook bij dit project worden folders meegegeven voor de ouders van de kinderen (Brandweer Nederland, 2013). Gekeken naar de informatie die in de tabel is genoemd kan gezegd worden dat mondelinge communicatie een veel voorkomend middel is. Bijna alle projecten, met uitzondering van ‘wat doe je?’ maken gebruik van mondelinge communicatie. Uit de interviews en literatuur blijkt ook duidelijk dat mondelinge communicatie belangrijk geacht wordt bij brandpreventie. Resultaten Van de projecten die beschreven zijn in de tabel, zijn vier projecten geëvalueerd en getoetst op effectiviteit. Van vier projecten is er geen evaluatie gedaan, waardoor de effectiviteit niet kan worden gemeten. Het project in Amsterdam loopt momenteel nog, waardoor de effectiviteit niet kan worden gemeten. Van de overige projecten is het niet bekend of de effectiviteit gemeten is. Bij de projecten die geëvalueerd zijn blijkt dat het project zinvol is geweest en dat de doelgroep een groter veiligheidsbewustzijn heeft gekregen. Het is moeilijk
39
te zeggen of hiermee daadwerkelijk de houding en het gedrag van de doelgroep is veranderd. Omdat ze in ieder geval meer kennis hebben over het onderwerp, is het bewustzijn groter. Uit de interviews met de professionals blijkt dat er vaak niet voldoende aan preventie kan worden gedaan, omdat er geen capaciteit beschikbaar is. Een aantal projecten zetten andere mensen in dan de eigen brandweerlieden, waardoor er weinig capaciteit nodig is. Bij deze projecten (train de trainer, basisschoolproject, werkloosheidproject en “1000 en 1 rookmelders”) moeten de uitvoerders alleen getraind worden door een preventist. In het geval van het werkloosheidproject en “1000 en 1 rookmelders” gaat er ook iemand mee de straat op. Projecten zoals" “Helden”, “Wat doe je”? en de folderlijn van Brandweer Nederland kosten weinig capaciteit en geld. Natuurlijk moeten de folders wel ontwikkeld en gedrukt worden en de website onderhouden worden, wat kosten met zich mee brengt. Maar doordat de capaciteit hiervan veel lager ligt, gaan de kosten automatisch ook niet omhoog. Omdat er hier geen sprake is van 1 op 1 contact met de doelgroep kan de effectiviteit hiervan ook weer lager liggen. In de tabel in bijlage 2 zijn ook twee projecten weergegeven waarbij professionals in gesprek gaan met de doelgroep. Deze projecten hebben nauwelijks kosten en de capaciteit is ook laag. Wel bevinden deze twee projecten zich niet in de schakel preventie, maar in proactie en nazorg. Bij het verzamelen van de resultaten was het opmerkelijk dat er zo veel projecten zijn die veelal hetzelfde zijn. De Veiligheidsregio’s in Nederland voeren heel vaak soortgelijke projecten uit. In paragraaf 5.5 worden aan de hand van criteria (op basis van de literatuur, interview en gesprekken) de projecten op effectiviteit getoetst. Zo blijven er een aantal projecten over, die zeker effectief kunnen zijn bij de Turkse en Marokkaanse doelgroep.
40
5.5
De best practice
In dit hoofdstuk wordt de laatste deelvraag behandeld: “Welke best practice is het meest effectief om de doelgroep beter te benaderen met betrekking tot brandpreventie?. In dit hoofdstuk wordt gekeken naar welke beste practice het meest effectief kan zijn bij de Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroep. In paragraaf 5.4 zijn verschillende projecten beschreven die hieronder aan de hand van een aantal criteria worden getoetst. De overgebleven projecten vormen de basis voor de aanbevelingen van dit onderzoek.
5.5.1
De toetsing
De gebruikte theorieën, de interviews met professionals en inwoners van Kanaleneiland, hebben geleid tot criteria waaraan de preventie richting de Turkse en Marokkaanse doelgroep moet voldoen. Gekeken is hoe vaak de verschillende criteria zijn genoemd bij de interviews en hoe vaak ze naar voren zijn gekomen in de andere resultaten. In paragraaf 4.4.3 is dit nader toegelicht. De volgende criteria zijn bij de resultaten het meest naar voren gekomen, waardoor deze als meest essentieel gezien worden voor effectieve preventie bij de Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroep.
Criterium 1: Gebruik van beelden Criterium 2: Persoonlijk contact Criterium 3: Mogelijkheid tot cues Criterium 4: Humoristisch Criterium 5: Eigen en natuurlijke taal
Om te bepalen welke projecten het best gebruikt kunnen worden bij brandpreventie naar de Turkse en Marokkaanse bevolking is er een toetsing gebruikt. De projecten kunnen voor elk bovengenoemd criterium een score van 1 t/m 5 krijgen, waarbij 1 staat voor geen gebruik, 2 voor gebruik is mogelijk, 3 voor af en toe gebruik, 4 voor regelmatig gebruik en 5 voor vaak of altijd. In onderstaande tabel is de toetsing weergeven. Van alle projecten is de gemiddelde score berekend. De projecten met de hoogste score blijken in dit onderzoek het meest effectief te zijn. Project
Gebruik van beelden 2
Persoonlij k contact
Cues
Humorist isch
Eigen taal
Totaal
Gemiddeld
5
5
3
4
19
3.8
Helden
5
2
2
3
3
15
3
Veilig Wonen Amersfoort
2
4
5
2
2
15
3
Wat doe je?
4
2
2
3
2
11
2,2
Post Fire Awareness
2
4
4
1
3
14
2,8
Voorlichting basisscholen
4
4
5
4
2
19
3,8
Jeugdwerklooshe idsproject Burgerpanels
3
4
4
3
2
16
3,2
2
4
4
2
3
15
3
“1000 en 1 rookmelders”
41
Train de trainer
2
Folderlijn 4 Brandweer Nederland Tabel 7: Toetsing projecten
5
5
2
3
17
3,4
1
2
3
5
14
2,8
Gekeken naar bovenstaande gegevens blijkt dat alle projecten in zekere zin bijdragen aan de bewustwording van brandpreventie bij de allochtone doelgroep. Toch voldoet het ene project meer aan de criteria dan het andere project. Het is duidelijk dat het project “1000 en 1 rookmelders” en de voorlichting op de basisscholen het beste aansluiten bij de doelgroep. Deze twee projecten worden hieronder dan ook verder uitgewerkt. Dit betekent niet dat er niets gedaan moet worden met de overige projecten. Naast deze twee projecten voldoet het “Train de trainer project” ook voldoet ook aan de criteria en wordt dus ook meegenomen. Dit project kan niet als los project gezien worden, maar is een interventie die bij de andere twee projecten ingezet kan worden.
5.5.2
Projecten
De projecten “1000 en 1 rookmelders”, “Train de trainer” en voorlichting basisscholen blijken de meest effectieve projecten te zijn om de Turkse en Marokkaanse doelgroep te bereiken met brandpreventie. Deze drie projecten worden hieronder verder uitgewerkt. “1000 en 1 Rookmelders (Kraaijenhagen, z.j.)” Dit project is in 2011, op initiatief van woningcorporatie Mitros, gestart in de wijk Overvecht in Utrecht. De Wissel, een welzijnsorganisatie die mbo studenten begeleid, was hier ook bij betrokken. De studenten kwamen van de welzijnsopleidingen en van de techniekopleidingen. Zo werden zij getraind om het gesprek aan te gaan met de wijkbewoners of om de rookmelder te kunnen bevestigen. Er werden groepjes gevormd en zo gingen ze de wijk in om bij mensen aan te bellen. Per groepje ging er altijd één persoon begeleiding mee. Bij binnenkomst werd goed uitgelegd wat er precies gedaan werd om vervolgens met de bewoner(s) door het huis te lopen om ze advies en voorlichting te geven over bepaalde brandveiligheidsaspecten. In elk huis werd een rookmelder opgehangen en kregen ze verschillende folders en andere informatie. Ook werd er een lijst achtergelaten waarop de voorlichters informatie, gericht op de woning, hadden geschreven. (Kraaijenhagen, z.j.) Cor Kraaijenhagen was de begeleider bij dit project en was voor dit onderzoek één van de respondenten. Hij vertelde dat het project vervolgens ook nog uitgevoerd in Ondiep, Hoograven, Zuilen en een deel van Kanaleneiland. De voorlichters kwamen over het algemeen snel binnen al waren er in Ondiep problemen met het binnenkomen. Het project is geëvalueerd en er zijn enorm goede reacties op gekomen. Er is niet gemeten of het gedrag van de mensen ten opzichte van brandpreventie is veranderd. Volgens Schoemaker et al (2001) moet je de Turkse en Marokkaanse burgers bereiken door op een humoristische wijze te werk te gaan. In dit project is dat mogelijk door bepaalde informatie met humor te brengen. Ook het uitleggen van de noodzaak is belangrijk en mensen verleiden om bepaald gedrag aan te nemen. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van priming. De voorlichter moet zich ervan bewust zijn hoe hij een boodschap brengt. Het is belangrijk om korte zinnen te gebruiken met altijd een geldige reden. Belangrijk bij dit project is dat de voorlichters de bewoners ook vermaken zodat zij geïnteresseerd blijven. Er wordt hier geen gebruik gemaakt van sleutelfiguren zoals de sociale netwerkbenadering voorschrijft. Toch kunnen voorlichters een soort sleutelfiguren zijn wanneer je bijvoorbeeld buurtvaders inzet die al actief betrokken zijn in de wijk. Daarbij is het wel een voorwaarden dat er sociale cohesie moet zijn. De te bezoeken woningen worden ter plekke bezocht en je weet niet wat voor soort personen er wonen. Sommige van deze bewoners hebben niets met het onderwerp en zullen de informatie niet grondig verwerken. Dit heeft te maken met de
42
route van informatie. In dit geval gaat dit via de perifere route (Pol, Swankhuizen, & van Vendeloo, 2007) en moet de voorlichter hele goede argumenten aandragen, zodat de bewoner deze informatie kan en wil verwerken. Dit heeft ook weer met de veiligheidsbeleving te maken. Als een persoon zich niet bewust is van het gevaar zou hij minder snel de informatie verwerken dan wanneer hij zich wel bewust is van het gevaar. Dan is het belangrijk om bepaalde determinanten te beïnvloeden. In dit geval is het goed om het gedrag te beïnvloeden waarbij goede argumenten aangedragen worden. Dit project is wijkgericht en niet doelgroepgericht. Professionals hebben in de interviews aangegeven dat het effectiever is wanneer je voorlichters inzet die kennis hebben van de taal en cultuur van de inwoners van een wijk. Als een wijk gekozen wordt, bepaal dan pas welke voorlichters je inzet om zo het optimale resultaat te behalen. Wanneer een wijk met een hoge concentratie Marokkaanse inwoners gekozen wordt, is het dus van belang om ook Marokkaans sprekende voorlichters in te zetten. Voorlichting basisscholen Dit project is het afgelopen jaar uitgevoerd in de regio Gooi- en Vechtstreek en Flevoland. Vorig jaar is er onderzoek gedaan naar voorlichting op basisscholen. Daaruit bleek dat voorlichting aan leerlingen van groep 4 het meest effectief is (van Brakel, 2012). Je bereikt namelijk en de kinderen en hun ouders. Het doel is dat het verhaal uiteindelijk een beleving wordt voor kinderen, zodat ze er over gaan vertellen. Er wordt gebruik gemaakt van een schatkist met daarin verschillende brandweer gerelateerde producten zoals een rookmelder, blusdeken en een vluchtplan. Op een interactieve wijze, storytelling, wordt aan kinderen verteld wat het belang van deze producten is. Uiteindelijk krijgen ze voor thuis een kleur- en doeboek mee. Zo bereik je de ouders ook. Uit het onderzoek bleek dat het materiaal ondergeschikt is en dat je dus moet zorgen voor de juiste mensen die het verhaal vertellen. Inmiddels zijn er nieuwe voorlichters opgeleid om de voorlichting te geven. Zij hebben een workshop storytelling gevolgd om die toe te passen bij de kinderen. Wanneer je het als een verhaal verteld blijft de boodschap langer bij kinderen hangen. (van Brakel, 2012) Dit project bereikt niet zozeer de doelgroep van dit onderzoek, maar evaluatie heeft aangetoond dat kinderen de boodschap aan hun ouders vertellen (van Brakel, 2012). Om ‘buitenstaanders’ te bereiken is het belangrijk om de mensen te amuseren met humor. In dit project worden de kinderen, door middel van humoristische storytelling, geamuseerd. Doordat voorlichters een workshop storytelling krijgen en een training krijgen om de juiste informatie over te brengen, zijn de voorlichters zich ervan bewust hoe de boodschap gebracht wordt. De voorlichters hebben dan de juiste kennis en zetten ook geldige argumenten in om de kinderen de noodzaak uit te leggen. Voorlichters die mogelijk ingezet kunnen worden zijn bijvoorbeeld de docenten zelf. Voor de kinderen zijn de docenten sleutelfiguren. Zij zullen sneller iets aannemen van hun eigen docent, dan van een onbekend persoon. Wat hierbij wel lastig kan zijn is dat kinderen niet veel met het onderwerp brand hebben en gaat de informatie over het algemeen via de perifere route. Maar door het via storytelling te doen, krijgen veel kinderen toch affiniteit met het onderwerp brand en gaan zij de informatie grondiger verwerken. Het is bij dit project heel belangrijk dat het verhaal en dus de boodschap op de juiste manier wordt gebracht. Train de trainer Train de trainer projecten worden in veel verschillende vormen gedaan. Het doel van een soortgelijk project is om mensen te trainen om iets te kunnen en mogen doen. Het kan gaan om verschillende onderwerpen. Een soortgelijk project is uitgevoerd in de veiligheidsregio Noord-Holland-Noord. Dankzij de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) kunnen meer mensen met een beperking thuis blijven wonen, terwijl zij verminderd zelfredzaam zijn. De onmogelijkheid om te vluchten bij incidenten is voor deze mensen moeilijk. Door de thuiszorgmedewerkers te trainen om met ‘brandweerogen’ te kijken kunnen zij vervolgens de verminderd redzame mensen voorlichting geven over maatregelen (Brandweer Nederland, 2013). Daarnaast, kan door de inzet van middelen zoals rookmelders de veiligheid verbeteren. Het is nog te vroeg om te concluderen of de veiligheid daadwerkelijk omhoog is gegaan, maar de medewerkers zijn zeer enthousiast (Brandweer Nederland, 2013).
43
Dit project is gericht op verminderd zelfredzame mensen en dus niet zozeer op de doelgroep van dit onderzoek. Met kleine aanpassing zou je dit project ook bij een andere doelgroep kunnen uitrollen. Mensen die vaak in woningen komen zijn bijvoorbeeld medewerkers van de woningcorporaties of maatschappelijk werkers. Een train de trainer project kan heel goed ingezet worden bij de twee bovenstaande projecten. Om de voorlichters van de huisbezoeken te trainen en om de voorlichters van de basisscholen te trainen. Overige interventies De drie meest effectieve projecten om de Turkse en Marokkaanse doelgroep te bereiken zijn hierboven uitgewerkt. Dit betekent niet dat je naast die projecten niets meer hoeft te doen. De folderlijn van Brandweer Nederland is volgens de criteria het minst effectief, maar een project aan vullen met deze folders kan altijd. Door het ontvangen van folders vergroot je de kennis van de burger wel. Alleen verander je houding en gedrag nauwelijks met het aanbieden van folders (Pol, Swankhuisen, & van Vendeloo, 2007). Ook de website “Watdoeje”? blijkt niet effectief te zijn volgens de criteria, maar een evaluatie van dit project heeft toch aangetoond dat burgers meer verantwoordelijkheden nemen. Deze twee projecten kunnen eigenlijk altijd ingezet worden ter ondersteuning van de drie effectieve projecten zoals hierboven beschreven.
44
6 Conclusie De centrale vraag van dit onderzoek luidt: “Welke strategieën en communicatieproducten, in de vorm van een best-practice, om Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroepen te bereiken, zijn het meest effectief als het gaat om brandpreventie”? Om deze hoofdvraag te beantwoorden moeten eerst de deelvragen worden beantwoord. Hieronder wordt voor elke deelvraag de conclusie gegeven.
6.1
Beantwoording deelvragen
Theorieën en strategieën voor het benaderen van de doelgroep Er zijn verschillende theorieën die houding en gedrag kunnen beïnvloeden. Met brandpreventie is het veranderen van houding en gedrag het belangrijkste. Door burgers in te delen in een burgerschapsstijl wordt duidelijk op welke manier je deze groep moet bereiken. De inwoners van Kanaleneiland bevinden zich voornamelijk in de buitenstaanders. Deze groep kenmerkt zich door weinig binding met de overheid, moeilijk bereikbaar voor de overheid een weinig participatie (Schoemaker, Lampert, & van der Lelij, 2007). Het niet participeren in de samenleving hangt ook samen met de piramide van Maslow (de Rijcke, 2000). Door het hun lage status en inkomen is het lastig om de tweede behoefte te vervullen waardoor zij moeilijk in staat zijn om met brandpreventie bezig te zijn. Ook de interviews ondersteunen deze theorie. Uit de interviews met de professionals is naar voren gekomen dat de inwoners van Kanaleneiland weinig binding hebben met de organisaties van de professionals. Ze vinden dat de doelgroep een passieve houding heeft en zich afwachtend opstelt. Een andere theorie dit belangrijk was voor dit onderzoek is het ELM waarin de route van informatie wordt beschreven (Pol, Swankhuizen, & van Vendeloo, 2007). Over het algemeen verloopt de route bij brandpreventie via de perifere route doordat brandpreventie doorgaans een onderwerp is waar de burger weinig affiniteit mee heeft. De doelgroep heeft in de interviews aangegeven dat zij niet veel affiniteit met brandpreventie hebben. De informatie wordt dan minder grondig verwerkt waardoor er goede argumenten bij de boodschap nodig zijn. Automatisch gedrag is het moeilijks te beïnvloeden maar door het inzetten van de sociale netwerkbenadering is dit mogelijk. Deze theorie kenmerkt zich door het inzetten van sleutelfiguren (Pol, Swankhuizen, & van Vendeloo, 2007). Zo vinden de professionals dit ook een belangrijk aspect. Er moet altijd gebruik gemaakt worden van personen die de taal spreken en de normen en waarden van de doelgroep kennen. Aspecten van effectieve brandpreventie Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat laaggeletterdheid, veiligheidsbeleving, veiligheidsbehoeften en participatie vier belangrijke aspecten zijn voor het wel of niet ontvangen van preventie. Zo speelt de laaggeletterdheid een grote rol. Uit paragraaf 5.3 is gebleken dat ongeveer 9% van de inwoners van Kanaleneiland laaggeletterd is. Door de laaggeletterdheid is daarom niet altijd mogelijk om de preventie te ontvangen doordat de tekst niet begrepen wordt door de doelgroep. Een ander aspect is de veiligheidsbeleving van de doelgroep. Pol (2007) geeft aan dat mensen met een hoge (on)veiligheidsbeleving ontvankelijker zijn voor preventie. Nu is gebleken uit een onderzoek (Gijsberts, Huijnk, & Dagevos, 2012) dat juist de doelgroep van dit onderzoek een hoge veiligheidsbeleving heeft. Toch is het goed om te begrijpen dat niet iedereen brand als een groot gevaar ziet en dan wordt de interesse van dit onderwerp veel minder. Het Elaboration Likelihood model geeft ook aan dat er door weinig interesse in het onderwerp een route wordt bewandeld waarbij de informatie niet grondig wordt verwerkt (Pol, Swankhuizen, & van Vendeloo, 2007). Het voorzien in de veiligheidsbehoefte is een ander belangrijk aspect. De doelgroep van dit onderzoek kan door de lage economische en sociale status moeilijk aan de tweede behoefte uit de piramide van Maslow voldoen. Daardoor kunnen zij moeilijk maatregelen nemen voor brandveiligheid. Participatie hangt sterk samen met de
45
burgerschapsstijlen van Motivaction. Daar is al aangegeven dat de buitentaanders weinig participeren in de samenleving. Wel is uit het vooronderzoek en de interviews gebleken dat ze veel in het eigen netwerk participeren. Het blijkt dat de veiligheidsbeleving bij Turken en Marokkanen beter is dan bij autochtonen waardoor er niet ingezet hoeft te worden om dit aspect te verbeteren. De overige drie zijn wel aspecten die bij de allochtonen doelgroep negatiever zijn dan bij de autochtoon. Vooral de laaggeletterdheid en participatie zijn een probleem . Projecten in de praktijk In het praktijkgedeelte van dit onderzoek zijn verschillende bestaande projecten vanuit het programma Brandveilig Leven (Brandweer Nederland, 2010) in kaart gebracht. Deze projecten zijn bij verschillende doelgroepen uitgevoerd en bevatten allemaal verschillende communicatiemiddelen. Veel van deze projecten zijn doelgroepgericht, maar twee ook wijkgericht. De projecten zijn heel verschillend van aard. Sommige zetten alleen maar een website in en andere maken gebruik van persoonlijk contact. In bijlage 2 zijn deze projecten overzichtelijk weergegeven. Niet alle projecten zijn geëvalueerd en daarom is het lastig te zeggen of deze projecten al effectief bewezen zijn. Door de a-selecte keuze kan het ook mogelijk zijn dat andere projecten die wellicht effectiever zijn bij de doelgroep, niet zijn meegenomen. De best-practice Alle projecten uit bijlage 2 zijn getoetst aan de hand van de volgende criteria
Criterium 1: Gebruik van beelden Criterium 2: Persoonlijk contact Criterium 3: Mogelijkheid tot cues Criterium 4: Humoristisch Criterium 5: Eigen en natuurlijke taal
Deze criteria zijn bepaald nadat alle criteria uit de theorie, deskresearch en interviews waren geturfd. Gekeken naar de toetsen die weergeven is paragraaf 5.5.1 kan geconcludeerd worden dat de volgende drie projecten als meest effectieve projecten gezien kunnen worden om de doelgroep te bereiken met betrekking tot brandpreventie: - 1000 en 1 rookmeldersproject - voorlichting op basisscholen - train de trainer project. Bovenstaande projecten zijn niet specifiek ingezet bij de allochtone doelgroep, maar ze zijn allemaal al wel gebruikt bij deze doelgroep. Het 1000 en 1 rookmeldersproject is in achterstandswijken uitgevoerd waaronder een deel van Kanaleneiland. De voorlichting op basisscholen hebben ook Turkse en Marokkaanse kinderen bereikt en het train de trainer project wordt ingezet bij sleutelfiguren die in contact zijn met de doelgroep.
6.2
Beantwoording hoofdvraag
Volgens het conceptueel model kan er door inzicht te krijgen in de huidige strategieën en communicatieproducten en inzicht te krijgen in de doelgroep effectieve strategieën en communicatieproducten ontwikkeld worden, wat ingezet kan worden voor brandpreventie. Het antwoord op de onderzoeksvraag is dat er zeker effectieve strategieën en communicatieproducten toegepast kunnen worden op de Marokkaanse en Turkse bevolkingsgroep. Volgens de burgerschapsstijlen van Motivaction moet je de doelgroep ‘buitenstaanders’ op een bepaalde manier bereiken. Vaak aangegeven in dit onderzoek is dat de doelgroep voornamelijk in het eigen netwerk participeert en dat ze totaal geen binding hebben met de overheid. De projecten van de best-practice spelen allemaal af in het eigen netwerk van de doelgroep. Gekeken naar de niveaus van participatie (Levasseur e.a., 2010) bevindt de doelgroep zich bij deze twee projecten
46
minimaal op het vierde niveau. Scholen zijn namelijk het eigen netwerk van de kinderen en bij het 1000 en 1 rookmeldersproject komen de sleutelfiguren bij de mensen thuis. Het gebruik van beelden wordt in het 1000 en 1 rookmeldersproject en bij de voorlichting op basisscholen toegepast. Het persoonlijk contact, een criteria van de Media Richness Theory (Daft & Lengel, 1986), is bij alle drie de projecten een belangrijke interventie. Personen (sleutelfiguren) leggen de noodzaak uit bij de doelgroep zodat de route van de informatie meer via de centrale route van het ELM gaat. Ook zijn deze twee projecten effectief omdat het aansluit bij de kenmerken van de doelgroep. Volgens de burgerschapsstijl moet je de doelgroep namelijk op een humoristische wijze benaderen. Vooral bij de voorlichting op basisscholen worden de kinderen geamuseerd, maar bij huisbezoeken is dit ook zeker een mogelijkheid. Uit bijna alle resultaten was de boodschap dat de eigen taal gesproken moet worden en dat sleutelfiguren dit het best kunnen doen. Vooral de respondenten gaven de voorwaarden van eigen taal aan. De theorieën ondersteunen dit gedeeltelijk. Opmerkelijk is dat de Media Richness Theory dit als duidelijke voorwaarden aangeeft terwijl deze voorwaarden bij alle interviews naar voren is gekomen. Gekeken naar bovenstaande gegevens blijkt de best-pratice te voldoen aan alle criteria. Het 1000 en 1 rookmeldersproject is een goede best practice omdat persoonlijk contact mogelijk is en dat door het inzetten van de juiste personen (sleutelfiguren) ook gesproken kan worden in de eigen taal. De voorlichting aan basisscholen is een goede best practice omdat je via de kinderen de ouders bereikt zodat je geen nadelig gevolg hebt van de moeilijke participatie. Kinderen bevinden zich namelijk in het eigen netwerk. Daarnaast is het persoonlijk contact en kan op een humoristische wijze beelden getoond worden. Het train de trainer project voldoet minderen aan de criteria voor effectieve brandpreventie, maar is een manier om bij de twee bovenstaande projecten alle criteria te voldoen. Door train de trainer in te zetten worden de sleutelfiguren getraind om de informatie op een manier te brengen zodat het effectief is.
6.3
Discussie
Bij de aspecten voor effectieve brandpreventie is gebruik gemaakt van de piramide van Maslow. Hedendaags wordt getwijfeld aan de wetenschappelijke waarde van deze theorie. Het blijkt dat er situaties zijn waar niet goed nagegaan kan worden in hoeverre de behoeften elkaar opvolgen (Science Progress, 2011). Mensen die nauwelijks in staat zijn om de eerste behoefte te vervullen blijken toch prima in staat te zijn om de tweede behoefte te vervullen. Deze theorie is in dit onderzoek toch meegenomen omdat het belangrijk is om te begrijpen dat niet iedereen in staat is om veiligheidsmaatregelen te nemen. Wel moet er rekening gehouden worden met het feit dat de Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroep mogelijk heel goed in staat zijn om de tweede behoefte te kunnen vervullen. Bij de keuze van de projecten is gebruik gemaakt van a-selecte keuze. Dat kan betekenen dat er projecten niet zijn meegenomen die mogelijk nog effectiever kunnen zijn bij de Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroep. Dit neemt niet weg dat de best-practice van dit onderzoek niet effectief genoeg is. Een ander kritisch punt van dit onderzoek is dat de meeste projecten binnen het Brandveilig Leven programma niet getoetst zijn op hun effectiviteit. De voorlichting op basisscholen is momenteel alleen in Gooi- en Vechtstreek en Flevoland ingezet. In dat gebied heeft het goed gewerkt, maar wanneer je dit project inzet op een Islamitische basisschool wil dat niet betekenen dat het daar ook succesvol gaat worden. Wel is het de moeite waard om het eerst als pilot op te starten bij een Islamitische basisschool. Het “1000 en 1 rookmeldersproject” is heel erg wijkgericht, waardoor het in elke wijk ingezet kan worden. De doelgroep van dit onderzoek is tijdens het project ook bezocht en werkte daar ook goed.
47
7
Aanbevelingen
Het doel van dit onderzoek is om een effectieve strategieën en communicatieproducten te vinden die ingezet kunnen worden bij de Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroep. Uit dit onderzoek is gebleken dat er nog heel wat verbeteringen nodig zijn wil de preventie aansluiten bij de Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroep. Hieronder worden de aanbevelingen genoemd die in de toekomst meegenomen moeten worden bij brandpreventie bij in ieder geval de Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroep.
7.1
Best practice
Het project zoals beschreven in paragraaf 5.5 sluit het beste aan bij de doelgroep van dit onderzoek, waardoor dit de belangrijkste aanbeveling van dit onderzoek is. Zowel de voorlichting op scholen als het “1000 en 1 rookmeldersproject” zijn effectief. Het project “1000 en 1 rookmelders” bestaat uit het bezoeken van woningen waarbij je samen met de bewoner door het huis loopt om tips en informatie te geven. Dit project is een samenwerking tussen de brandweer, woningcorporatie en scholen. Het is belangrijk dat in ieder geval de woningcorporatie en de brandweer betrokken is. De inzet van studenten is niet noodzakelijk. Er kunnen ook andere personen (wijkbewoners, brandweerlieden) ingezet worden om de huisbezoeken uit te voeren. Bepaal voorafgaand welke wijk er bezocht wordt en maak een wijkanalyse waarin de doelgroep helder wordt. Zo weet je welke voorlichters er ingezet moeten worden. Train de voorlichters door het ‘train de trainer’ project zodat zij de juiste informatie geven. Bepaal eerst welke sleutelfiguren voor de doelgroep of wijk als ‘belangrijke personen’ gezien worden. Train deze personen door brandweerlieden om de juiste informatie te geven. Stem vervolgens je werkwijze af op de doelgroep. Zet studenten/brandweerlieden in die de taal spreken en op de hoogte zijn van bijvoorbeeld culturele aspecten of ontwikkelingen. Zorg voor een humoristische benadering en leg duidelijk de noodzaak van de boodschap uit. Deze humoristische benadering kan bijvoorbeeld door niet te zakelijk te zijn en op een eenvoudige, luchtige en grappige manier de bewoner te informeren. Werk middels een checklist. Je kunt aangeven wat er beter kan. De plaatjes verduidelijken de boodschap voor de bewoner. Deze checklist is beschikbaar via het project “veilig Wonen Amersfoort (www.veiligwonenamersfoort.nl) en kan bij de bewoner achter gelaten worden, zodat deze nog doorgelezen kan worden. Hang een rookmelder op. Vaak willen leveranciers meewerken aan soortgelijke projecten en willen ze korting geven op rookmelders. Ook bleek dat de voorlichting op basisscholen effectief was. De projecten kunnen beter niet tegelijkertijd ingezet worden. Maar wanneer bovenstaande klaar is, kan gestart worden met het basisschool project omdat je op die manier altijd bezig bent met brandpreventie. Ook kunnen de projecten los van elkaar gebruikt worden. De voorlichting op basisscholen bestaat uit het geven van voorlichting aan kinderen uit groep 4 middels storytelling. Het is een samenwerking tussen basisscholen en brandweer. Wanneer een brandweerkorps het project klaar heeft, kunnen basisscholen benaderd worden of ze dit lesprogramma willen integreren. De brandweer zet dit project op. De brandweer zorgt voor de training en de workshops storytelling.
48
7.2
De docenten van leerlingen of brandweerlieden kunnen hiervoor ingezet worden. Wanneer er genoeg capaciteit is, is het inzetten van ervaringsdeskundigen het beste. Train ze via het ‘train de trainer’ project en een workshop storytelling. Brandweer zorgt dat de scholen materiaal ontvangen zoals kleur- en doeboek, informatie voor ouders en de kist met attributen.
Andere voorwaarden
Mocht er door capaciteitsgebrek of financiële aspecten geen ruimte zijn voor bovenstaande projecten houd dan rekening met de volgende aanbevelingen. Gebruik bij folders en brieven altijd beeldmateriaal die de tekst ondersteunen. Zo begrijpt de doelgroep de boodschap beter. Het beeldmateriaal kan bijvoorbeeld in de vorm van een striptekening of tekeningen waarop duidelijk uitgelegd is waar je bijvoorbeeld een rookmelder moet bevestigen. Verplaats je in de doelgroep. Het is belangrijk om te weten wat de wensen en behoeften zijn, maar ook op welke manier zij benaderd moeten worden. Ga geen zakelijke brieven versturen naar mensen die laaggeletterd zijn en verspreid geen striptekeningen naar wijken waar over het algemeen hoogopgeleiden wonen. Zorg voor de mogelijkheid tot feedback, door telefoonnummer en emailadres te vermelden bij preventie. Op deze manier voorkom je dubbelzinnigheden en onduidelijkheden bij de doelgroep. Zet mensen in van de eigen cultuur. Bijvoorbeeld de Imam van de Moskee, buurtvaders, maatschappelijk werkers of andere belangrijke personen. Mensen die de taal en cultuur spreken. Doordat de doelgroep wel participeert in het eigen netwerk en laaggeletterd is, is het belangrijk om deze sleutelfiguren zoveel mogelijk in te zetten. Probeer zo veel mogelijk aan persoonlijk contact te doen, mensen ontvangen boodschappen dan beter en bestaat er de mogelijkheid tot cues. Na het uitvoeren van een project stop niet met preventie, maar gebruik dan bestaande media om boodschappen over te brengen. Betere samenwerking tussen organisaties zoals gemeente, brandweer en woningcorporaties. Welzijnsorganisaties zijn ook partijen die belangrijk zijn. Belangrijk is om de best practice te starten in een pilot gebied om te kijken of het daadwerkelijk effectief is. Kanaleneiland kan hiervoor een goed pilotgebied zijn. Bij het starten van de pilot dient er dan een 0meting gehouden te worden om de beginsituatie te weten. Na afloop van het project kan dezelfde meting gestart worden om te kijken of kennis, houding en gedrag veranderd zijn.
49
Bibliografie ACB Kenniscentrum (z.j.). Emancipatie en participatie. Opgeroepen op februari 6, 2014, van ABC Kenniscentrum: http://www.acbkenniscentrum.nl/thema/emancipatie-participatie Ahrens, M. (2000). U.S. experience with smoke alarms and other fire detection/alarm equipment. Quincy, MA: Nationaal Fire Protection Assocation. Akker, I., & Tieben, I. (2010). Investeren in brandveiligheid, maatschappelijke kosten-batenanalyse woningbrand. Den Haag: Ministerie van Veiligheid en Justitie. Bartels, G., & Nelissen, W. (1998). De transactionele overheid. Alphen aan den Rijn: Kluwer. Brandweer Amsterdam-Amstelland (2011). Risicodifferentiatie woningbranden in Amsterdam-Amstelland, een verkennend onderzoek naar de demografische en socio-economische kenmerken van huishoudens getroffen door woningbrand. Amsterdam: Brandweer Amsterdam-Amstelland. Brandweer Nederland (2010). Opgeroepen op Oktober 2013, van Wat doe je?: http://www.watdoeje.nl Brandweer Nederland (2010). Brandveilig leven. Opgeroepen op December 15, 2012, van Brandweer Nederland: http://www.brandweernederland.nl/wat_doen_we/thema-(brand)veilige/brandveiligleven/ Brandweer Nederland (2013, mei). Een schatkist aan kennis. Opgeroepen op oktober 2013, van Brandweer Nederland: http://www.brandweernederland.nl/algemene_onderdelen/brandveilig-leven/schat(kist)kennis/ Brandweer Nederland (2013). WMO- en thuiszorgmedewerkers leren om met ‘brandweerogen’ te kijken. Opgeroepen op oktober 2013, van Brandweer Nederland: http://www.brandweernederland.nl/algemene_onderdelen/brandveilig-leven/wmo/ Brandweer Nederland (z.j.). Brochure en folders. Opgeroepen op september 2013, van Brandweer Nederland: http://www.brandweernederland.nl/algemene_onderdelen/bovenbalk/zoeken0/zoeken/?mode=zoek&zoeken_term=brandveilig+leven&text-submit01=Submit CBS (2008, September 22). Publicaties en artikelen. Opgeroepen op Januari 2013, van CBS: http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/onderwijs/publicaties/artikelen/archief/2008/2008-2570wm.htm CBS (2012, Januari 1). CBS. Opgeroepen op December 2012, van Statline Databank: http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=37325&D1=0&D2=0&D3=0&D4=0&D5=04,11,95-96,137,152,171,220,237&D6=l&HDR=G2,G1,G3,T&STB=G4,G5&VW=T CBS (2012, December 13). Etniciteit: Wat is de huidige situatie? Opgeroepen op januari 2013, van Nationaal Kompas: http://www.nationaalkompas.nl/bevolking/etniciteit/huidig/ CBS (2013). Brandweerstatistiek 2012. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek. CBS (2013, december 13). Internetgebruik ouderen fors toegenomen. Opgeroepen op februari 2014, van Centraal Bureau voor de Statistiek: http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/vrije-tijdcultuur/publicaties/artikelen/archief/2013/2013-4005-wm.htm Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (z.j.). Wat is veiligheidbeleving. Opgeroepen op februari 6, 2014, van Het CCV: http://www.ccv-veiligheidsbeleving.nl/veiligheidsbeleving Daft, R., & Lengel, R. (1983). Information Richness: A New Approach to Managerial Behavior. Office of Naval Research Technical Report Series, 1-60. Daft, R., & Lengel, R. (1986). Organizational information requirements, media richness and structural design. Management science, 554-571. Gemeente Utrecht (2012). Wijksite Zuidwest. Opgeroepen op Juli 2, 2013, van Gemeente Utrecht: http://www.utrecht.nl/smartsite.dws?id=260391# Gemeente Utrecht (2013, Oktober 14). WistUdata. Utrecht, Utrecht, Nederland. Gemeente Utrecht (2013, Januari 1). WistUdata . Utrecht, Utrecht, Nederland. Gijsberts, M., Huijnk, W., & Dagevos, J. (Red.). (2012). Jaarrapport Integratie 2011. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
50
Graaf, J. de. (2010). Brandveilig Leven. Opgeroepen op Oktober 2013, van Brandweer Nederland: http://www.brandweernederland.nl/wat_doen_we/thema-(brand)veilige/brandveiligleven/projecten/?contact=true Gul, B. (2010). Handboek Veilig Wonen. Amersfoort: Brandweer Amersfoort. Kraaijenhagen, C. (z.j.). ROC-leerlingen als preventist op huisbezoek. Opgeroepen op september 2013, van Brandweer Nederland: http://www.brandweernederland.nl/?ActItmIdt=28376 Kuppens, J., Ferwerda, H., & van Tuyn, D. (2009). Feiten over veiligheidsbeleving in de gemeente Arnhem. Arnhem: Bureau Beke. Langer, E., Blank, E., & Chanowitz, B. (1978). The mindnessless of ostensibly thoughtful action: The roll of 'placebic' information in interpersonal interaction. Journal of Personality and Social Psychology(36), 635-642. Levasseur, M., Richard, L., Gauvin, L., & Raymond, E. (2010). Inventory and analysis of definitions of social participation found in the aging literature: Proposed taxonomy of social activities. Social Science & Medicine, 2141-2149. Liebregts, J. (2008). De ketenbenadering. In W. Stol, C. Tielenburg, W. Rodenhuis, S. Pleysier, & J. Timmer (Red.), Basisboek Integrale Veiligheid (pp. 60-69). Den Haag: Boom Lemma. Maslow, A. (1943). A Theory of Human Motivation. Psychological Review, 370-396. Ministerie Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2010). Wat is participatie? Opgeroepen op Februari 6, 2014, van Nationaal Kompas Volksgezondheid: http://www.nationaalkompas.nl/participatie/wat-is-participatie/ Nationale Politie (2013, januari 8). Kinderen overleden bij brand Maastricht. Politie Midden Nederland. NIFV (2012). Fatale woningbranden 2011. Arnhem: NIFV. NRC (2013, januari 7). Twee kinderen omgekomen bij brand in Maastricht. NRC. Pol, B., Swankhuizen, C., & van Vendeloo, P. (2007). Nieuwe aanpak in overheidscommunicatie. Bussum: Coutinho. Rijcke, J. de (2000). Handboek marketing. Apeldoorn: Garant. Schmeets, H. (2005). Slecht bereikbare allochtonen, autochtone weigeraars. In CBS, Enquêteonderzoek onder allochtonen, problemen en oplossingen (pp. 81-87). Voorburg: CBS. Schoemaker, R., & Souguir, H. (2011). Burgerschapsstijlen in Utrecht 2011. Amsterdam: Motivaction. Schoemaker, R., Lampert, M., & van der Lelij, B. (2007). Basisrapport Burgerschapsstijlen. Motivaction: Amsterdam. Science Progress (2011). Modellen en methodes. Opgeroepen op Februari 20, 2013, van Science Progress: http://www.scienceprogress.nl/marketing/behoeften-hierarchie-maslow Spangenberg, F., Lampert, M., Moerland, M., Boerboom, H., & Knoop, L. (2001). Burgerschapsstijlen en overheidscommunicatie. Amsterdam: Motivaction. Stichting Lezen en Schrijven (2012). Actieplan Laaggeletterdheid 2012-2015. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Stichting Lezen en Schrijven (z.j.). Over de stichting. Opgeroepen op september 2013, van Stichting Lezen en Schrijven: http://lezenenschrijven.nl/algemeen/over-de-stichting/veelgestelde-vragen/#Hoeveel mensen in Nederland zijn laaggeletterd? 't Hart, H., Boeije, H., & Hox, J. (Red.). (2009). Onderzoeksmethoden. Den Haag: Boom Onderwijs. van Brakel, J. (2012). Evaluatierapport brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4. Laren: Brandweer Flevoland & Brandweer Gooi en Vechtstreek. van Houten, M., & Winsumius, A. (2010). Participatie ontward. Utrecht: Movisie. van Tilburg, E. (2009). Agressie, praktijkboek voor hulpverleners, begeleiders en leerkrachten. Apeldoorn: Garant. Veilig wonen.(z.j.). Opgeroepen op januari 2014, van Brandweer Nederland: http://www.brandweer.nl/brandveiligheid/veilig_wonen/veilig_gebruik/ Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland (2010). Flexibele hulpverlener ontmoet (zelf)redzame burger. Amsterdam: Veiligheidregio Amsterdam-Amstelland. Verhoeven, N. (2005). Wat is onderzoek? Amsterdam: Boom Lemma.
51
Verschuren, T., & Doorwaard, H. (2007). Het ontwerpen van een onderzoek. Den Haag: Boom Lemma. Wentink, T. (2006). Kwaliteitsmanagement, bedrijfsvoering en organisatieontwikkeling. Utrecht: Boom lemma.
52
Bijlage 1
ELM
In onderstaande figuur worden de routes van de informatieverwerking volgens het Elaboration Likelihood Model (Pol, Swankhuizen, & van Vendeloo, 2007) getoond. Dit model is gebruikt in paragraaf 3.2 en 5.2.3
53
Bijlage 2 Uitwerking projecten in tabel In onderstaande tabel zijn verschillende huidige projecten in een tabel weergegeven. De selectie hiervoor is beschreven in paragraaf 4.4.3. Voor elk project wordt antwoord gegeven op de variabel boven in de tabel. Een samenvatting van de gekozen projecten is beschreven in paragraaf 5.4.
54
Projecten
Algemene informatie
“1000 en 1 rookmelders”
Regio Gemeente Utrecht
Doelgroep Iedereen wijkgericht
Helden in Amsterdam
AmsterdamAmstelland
Jongeren
Veilig wonen Amersfoort (Gul, 2010)
Amersfoort
Verschillende wijken Amersfoort
Wat doe je? (Brandweer Nederland, 2010)
Landelijk
Iedereen
“Post fire awareness” (De Graaf, 2010).
Regio RotterdamRijnmond
Iedereen
4 5
Korte beschrijving Leerlingen van ROC gaan na een training langs duren in een bepaalde wijk om voorlichting te geven en rookmelder op te hangen Op poster worden helden uit de wijk geplaatst die een boodschap uitdragen Preventisten brandweer gaan langs woningen om voorlichting te geven Het vergroten van kennis en vaardigheden om het gebied van brandveiligheid d.m.v. website met praktische elementen
Middelen Mondelinge communicatie
Resultaat In 8000 woningen in Utrecht hangt een rookmelder
Kosten4 Gemiddeld: rookmelders €15 per stuk. Bijna geen personele kosten
Capaciteit5 Gemiddeld Studenten moeten getraind worden. Moet begeleiding mee
Geëvalueerd Ja
Poster
Nog geen resultaat bekend
Laag: alleen het ontwerpen en drukken van poster
Weinig
Nee, loopt nog
Wijkgericht Mondelinge communicatie
8000 woningen bezocht. Handboek Veilig Wonen - Communicatiestrategie ontwikkeld - Cursus Ontruimingsoefenin gen
Hoog: rookmelders Personele kosten en trainingen
Veel
Ja
Laag: alleen ontwikkeling en onderhoud website
Weinig
Nabespreking met burgers en hulpverleners n.a.v.
Mondelinge communicatie
Verschillende gesprekken na (woning)branden.
Laag
Weinig, één persoon.
Ja, blijkt stimulerend te zijn. Na de 1-meting blijkt er een stijging van 61% t.o.v. de campagne. Burgers blijken meer verantwoordelijkh eid te nemen Nee
Het financiële plaatje: niets, laag, gemiddeld, hoog Personele inspanning en tijd: niets, weinig, gemiddeld, veel
Website
Voorlichting groep 4 (Brandweer Nederland, 2013)
Regio Gooien Vechttreek en Flevoland
Direct: schoolgaande kinderen Indirect: ouders van deze kinderen
Jeugdwerklosheids project
Verschillende regio’s
Iedereen
Burgerpanels
VeiligheidsRegio LimburgNoord
Verschillende groepen
‘Train de trainer Wmo- en thuiszorgmedewer ker' (Brandweer Nederland, 2013)
Veiligheidsre gio NoordHollandNoord
Bewoners met thuiszorg
een ingrijpende gebeurtenis zoals een woningbrand Brandweerman Cor geeft op een interactieve en speelse wijze voorlichting aan kinderen uit groep 4
Mondelinge communicatie aangevuld met attributen. Boekje met voorlichting gaat naar ouders
- Kinderen en ouders bereikt - stappenplan voor andere regio’s
Gemiddeld. Spullen moeten worden aangeschaft.
Gemiddeld. Trainen van voorlichters kost tijd.
Jongeren worden ingezet om voorlichting te geven op scholen, bij ouderen Met verschillende burgerpanels gesprekken aangaan hoe de doelgroep kan en wil participeren bij brandveiligheid
Mondelinge communicatie
Nog niet bekend
Weinig: Alleen benodigdheden
Gemiddeld: Trainen van de jongeren kost tijd
Laag
Gemiddeld
Niet bekend
Thuiszorgmedewerker s worden getraind om tijdens hun werkzaamheden met ‘brandweerogen’ te
Mondeling communicatie aangevuld met praktische tips
Laag
Weinig: voorlichters zijn er al. Training van medewerkers
Nee, maar eerste reacties zijn positief
Mondelinge communicatie waarna een aanpak wordt bedacht.
Trainingen zijn gedaan.
Ja, positieve meetresultaten. Toename van 11% in veiligheidsbewustzijn kinderen. 96% van de kinderen heeft er met ouders over gesproken. (van Brakel, 2012) Niet bekend
56
Folders in verschillende talen (Brandweer Nederland, 2010)
Landelijk
Iedereen
kijken en dus voorlichting te geven aan de bewoner Standaard preventiefolders worden aangeboden in de talen: Nederlands, Engels, Arabisch en Turks
kost tijd.
Schriftelijke communicatie
Folders zijn in 2008 ontwikkeld en verspreid
Gemiddeld: folders moeten gedrukt worden
Niets: folder zijn er al.
Nee, maar meningen over effectiviteit zijn verdeeld. Er komt wel meer kennis, maar houding en gedrag veranderen nauwelijks.
57
Bijlage 3
Respondenten
In totaal zijn er vier interviews gehouden met professionals van verschillende organisaties. Hieronder volgt een overzicht van de respondenten. De namen van de respondenten worden in dit onderzoek niet genoemd.
Interview 1: Beleidsadviseur, woningcorporatie Mitros Utrecht
Interview 2: Preventie adviseur, brandweer Utrecht/VRU
Interview 3: Hoofd afdeling preventie, brandweer Utrecht
Interview 4: Gebiedsmanager wijk Zuidwest, gemeente Utrecht In totaal zijn er vier interviews gehouden met personen uit de doelgroep. Hieronder volgt een overzicht van de respondenten. De namen van de respondenten worden in dit onderzoek niet genoemd. Interview 1: Marokkaanse vrouw, 46 jaar, woont samen met man en 3 kinderen in de leeftijd van 8 t/m 13 jaar. Interview 2: Turkse man, 58 jaar, medewerkers Turkse supermarkt. Woont samen met vrouw en twee kinderen in een flat Interview 3: Marokkaanse vrouw, 22 jaar, studeert en woont samen met vader, moeder en vijf broertjes en zusjes in eengezinswoning. Interview 4: Turkse vrouw, 72 jaar, woont alleen met haar man.
58
Bijlage 4
Interviewopzet
Hieronder is de opzet van de interviews met de professionals weergegeven. Zoals al aangegeven is in hoofdstuk 4 is dat de interviews semigestructureerd waren. Naast onderstaande vragen zijn er nog andere vragen aan de orde gekomen. Deze antwoorden zijn verwerkt in de antwoorden van onderstaande vragen.
Wat is uw functie? Wat is uw achtergrond Hoe blijft u op de hoogte van ontwikkelingen in je vak? Wat is uw takenparket? Wat doen jullie op het gebied van preventie t.b.v. woningbranden? Welke partijen spelen er een rol bij de preventieaanpak? Wat wordt er vanuit uw organisatie gedaan aan communicatie op het gebied van woningbrandbestrijding? Wordt er doelgroepgericht gewerkt m.b.t. communicatie over woningbranden en preventie? In hoeverre vindt u dat de allochtone bevolking participeert in woningbrandbestrijding? Zijn er specifieke projecten of communicatiemiddelen die zich richten op de allochtone bevolking? De allochtone bevolking wordt vaak getypeerd als een moeilijke doelgroep. Hoe komt dat volgens u? Welke aanpakken werken volgens u bij de allochtone bevolkingsgroep goed? Waar liggen nog kansen op het gebied van communicatie/projecten over brandbestrijding bij de hele bevolking? En waar liggen nog kansen m.b.t. de allochtone bevolking?
Hieronder worden de vragen weergegeven zoals deze gesteld zijn aan de vier respondenten van de doelgroep.
Ziet u brand als gevaarlijk? Vindt u het belangrijk dat de brandweer informatie geeft hoe je brand kan voorkomen? Weet u wat u moet doen om brand te voorkomen? Begrijpt u alle informatie die u van de gemeente of andere organisaties ontvangt? Op welke manier zou u hier preventie over willen hebben? Neemt u veel deel aan activiteiten in de wijk?
59