Masterscriptie Bestaat er een verband tussen prenatale angst of depressie bij de moeder en angst of depressie bij het kind?
Charida Smeets ANR: 349651 Begeleider: E. M. Loomans MSc Tweede beoordelaar: Professor Dr. Bea R. H. Van den Bergh Universiteit van Tilburg Faculteit Sociale Wetenschappen Departement Klinische en Ontwikkelingspsychologie Juli 2012
Samenvatting Inleiding: Uit eerder onderzoek blijkt dat prenatale angst of depressie bij de moeder effect heeft op de ontwikkeling van het kind. Er is een associatie gevonden tussen prenatale angst bij de moeder en angstsymptomen bij het kind. In het huidige onderzoek zal het verband tussen prenatale angst of depressie bij de moeder en angstof depressiesymptomen bij het kind onderzocht worden. Methoden: In een groot geboortecohort (de ABCD-studie) werd de mate van state-angst (M=34,77, SD=8,95) en depressie (M=29,79, SD=6,76) bij de moeders rond de zestiende week van de zwangerschap gemeten. Vijf jaar later werd de mate van angst- en depressiesymptomen bij het kind beoordeeld door de moeder. Resultaten: Uit de univariate regressieanalyses bleek dat de kinderen van moeders met meer angst- of depressiesymptomen, zelf ook meer angst- of depressiesymptomen vertoonden. De sekse van het kind bleek een moderend effect te hebben op de gevonden associatie. Bij een hogere mate van prenatale angst of depressie bij de moeder, namen de angst- of depressiesymptomen bij jongens sterker toen dan bij meisjes. Discussie: Geconcludeerd kan worden dat er een verband bestaat tussen prenatale
angst-
of
depressiesymptomen
bij
de
moeder
en
angst-
of
depressiesymptomen bij het kind.
Abstract Introduction: Earlier research shows that prenatal maternal anxiety and depression have an effect on the development of the child. An association was found between prenatal maternal anxiety and anxiety symptoms in the child. The aim of the current study was to investigate the relation between prenatal maternal anxiety or depression and anxiety or depression symptoms in the child. Methods: In a large birth-cohort (the ABCD-study) prenatal maternal stateanxiety (M=34,77, SD=8,95) and depression (M=29,79, SD=6,76) was measured around the sixteenth week of gestation. Five years later their mothers evaluated the children’s anxiety and depression symptoms. Results: Univariate regression analyses revealed that children of mothers who reported higher levels of anxiety and depression during their pregnancy showed more anxiety and depression symptoms. The child’s sex moderated the association between Effecten van prenatale angst en depressie
1
prenatal anxiety and depression with anxiety and depression symptoms. In boys, exposure to prenatal anxiety or depression was associated with stronger increase of anxiety and depression symptoms compared to girls. Discussion: The conclusion is that there is an association between prenatal maternal anxiety or depression symptoms and anxiety or depression symptoms in the child.
Effecten van prenatale angst en depressie
2
1. Inleiding Van alle zwangere vrouwen ondervindt ongeveer acht tot twaalf procent depressieve symptomen gedurende de zwangerschap (Katon, Russo, Gavin, Melville, & Katon, 2011). Echter, deze percentages verschillen sterk over verschillende studies. Voorbeelden van deze symptomen zijn een depressieve stemming, vermindering van interesse of plezier, moeheid of verminderde concentratie (American Psychiatric Association, 2000). Van de zwangere vrouwen heeft maar liefst vierentwintig procent last van angstige symptomen gedurende de zwangerschap (Yonkers, et al., 2001). Ook deze percentages verschillen sterk over verschillende studies. Voorbeelden van angstsymptomen
zijn
rusteloosheid,
prikkelbaarheid,
spierspanningen,
hartkloppingen, zweten en trillen (American Psychiatric Association, 2000). Maar wat zijn de gevolgen van deze symptomen voor het ongeboren kind? Uit eerder onderzoek is gebleken dat angst en depressie tijdens de zwangerschap op verschillende ontwikkelingsgebieden gevolgen kunnen hebben voor het kind. Zo zijn er gevolgen gevonden op het gebied van lichamelijke, cognitieve en gedragsmatige ontwikkeling. Gevolgen die gevonden zijn op lichamelijk gebied, zijn dat kinderen die blootgesteld zijn aan stress van de moeder tijdens de zwangerschap gemiddeld een lager geboortegewicht hebben dan kinderen die niet blootgesteld zijn aan stress van de moeder tijdens de zwangerschap (Newton & Hunt, 1984). Dit verband is echter niet consistent, bovendien verklaard stress bij de moeder tijdens de zwangerschap maar weinig van de variantie in geboortegewicht bij het kind (Littleton, Breitkopf, & Berenson, 2007). Verder is uit onderzoek gebleken dat er ook gevolgen kunnen zijn op de hersenactiviteit. Jongens die zijn blootgesteld aan prenatale angst bij de moeder laten een afwijkende hersenactiviteit zien in vergelijking met leeftijdsgenoten die niet zijn blootgesteld aan prenatale angst. Verondersteld wordt dat in de orbitofrontale cortex het effect van prenatale angst bij de moeder op de hersenontwikkeling bij het kind het grootst is (Mennes, Stiers, Lagae, & Van den Bergh, 2006). De associatie die gevonden is tussen prenatale angst bij de moeder en een gewijzigde hersenactiviteit bij de zoons heeft eveneens gevolgen voor de cognitieve ontwikkeling (Mennes, Van den Bergh, Lagae, & Stiers, 2009). Een ander gevolg voor kinderen die blootgesteld zijn aan prenatale stress van de moeder, is dat de cognitieve ontwikkeling van deze kinderen anders verloopt. Zo presteren zij minder goed op cognitieve testen dan kinderen die niet blootgesteld zijn Effecten van prenatale angst en depressie
3
aan prenatale stress. Kinderen die zijn blootgesteld aan prenatale angst van de moeder presteren slechter op cognitieve taken waarbij het integreren en controleren van verschillende taken gevraagd wordt (Mennes, Stiers, Lagae, & Van den Bergh, 2006). Grote levensgebeurtenissen (zoals het verliezen van een dierbaar persoon) hebben een groter effect op kinderen die blootgesteld zijn aan prenatale stress dan op kinderen die niet zijn blootgesteld aan prenatale stress (Bergman, Sarkar, O'Connor, Modi, & Glover, 2007). Ook hebben dagelijkse kleine dingen die emoties op kunnen roepen bij de moeder meer effect op deze kinderen (Huizink, Robles de Medina, Mulder, Visser, & Buitelaar, 2003). Eerder onderzoek naar de invloed van prenatale angst bij de moeder op de gedragsmatige ontwikkeling van het kind toont een associatie tussen deze prenatale angst en een verhoogd risico op symptomen van ADHD (Van den Bergh & Marcoen, 2004). Ook is er al eerder een relatie aangetoond tussen prenatale angst bij de moeder en een hogere prevalentie van probleemgedrag bij het kind. Prenatale angst aan het begin van de zwangerschap werd in verband gebracht met een toename in hyperactiviteit en aandachtsproblemen, emotionele symptomen, en verminderd sociaal gedrag, gedragsproblemen en problemen in de relatie met de ouders (Loomans, van der Stelt, van Eijsden, Gemke, Vrijkotte, & Van den Bergh, 2011). Bij de associaties die zijn aangetoond tussen prenatale angst bij de moeder en de gevolgen voor de ontwikkeling van het kind, is ook verschil gevonden tussen jongens en meisjes. Prenatale angst bij de moeder is bij jongens een sterkere voorspeller van hyperactiviteit en concentratie problemen (O'Connor, Heron, Beveridge, & Glover, 2002b, Loomans et al., 2011). Naast de onderzoeken die gedaan zijn naar angst en depressie tijdens de zwangerschap en de gevolgen hiervan die op verschillende aspecten van de ontwikkeling kunnen plaatsvinden, is er ook een klein aantal studies uitgevoerd naar de specifieke associatie tussen de prenatale angst of depressie bij de moeder en angstige of depressieve symptomen bij het kind. Het aantal onderzoeken dat naar dit onderwerp verricht zijn, is echter meer gelimiteerd. Uit dierwetenschappelijk experimenteel onderzoek dat Thompson (1957) uitgevoerd heeft, blijkt dat wanneer een moederrat angst ondervindt tijdens de zwangerschap, dit kan leiden tot meer emotionaliteit bij de pup. Dit effect werkt bij de ratten door tot in de volwassenheid. Uit ander dierwetenschappelijk onderzoek van
Effecten van prenatale angst en depressie
4
Vallée, Mayo, Dellu, Le Moal, Simon, & Maccari (1997) blijkt dat prenatale stress bij de moederrat gerelateerd is aan hogere niveaus van angst bij haar pups. Zij vertonen meer vlucht- en vechtgedrag, wat vergeleken kan worden met de vlucht- of vechtreactie die angst oproept. Bij mensen heeft het onderzoek zich tot nu toe vooral op de postnatale periode gericht en de effecten van depressie of angst tijdens deze periode bij de moeder op de ontwikkeling van het kind. Interesse naar depressie en angst in de prenatale periode is vooral de laatste jaren gegroeid (Pawlby, Hay, Sharp, Waters, & O'Keane, 2009). Onderzoek bij mensen laat zien dat er een associatie bestaat tussen prenatale angst bij de moeder en angstige symptomen bij het kind. Uit dit onderzoek bleek eveneens dat postnatale depressie dit effect versterkt en de angstsymptomen bij het kind doet toenemen (O'Connor, Heron, & Glover, 2002a). In het onderzoek van Van den Bergh & Marcoen (2004) wordt eveneens aangetoond dat postnatale angst een significante, onafhankelijke voorspeller is van aandachtstekort en hyperactiviteitstoornis symptomen, externaliserende problemen, en zelfgerapporteerde angst bij het kind wanneer het acht jaar oud is. Pawlby, Hay, Sharp, Waters, & O'Keane (2009) hebben een onderzoek uitgevoerd dat zich specifiek richtte op de associate tussen prenatale depressie en een verhoogd risico op het ontwikkelen van depressie tijdens de adolescentie van het kind. De conclusie die getrokken kon worden aan de hand van dit onderzoek was dat wanneer het kind was blootgesteld aan prenatale depressie, het een vier maal hogere kans had op het ontwikkelen van depressie. Mennes, Stiers, Lagae & Van den Bergh (2006) hebben aangetoond dat kinderen die gedurende de zwangerschap zijn blootgesteld aan stress van de moeder, hoger scoren op toestandsangst (i.e. state anxiety) dan kinderen waarbij dit niet het geval was. Echter, er is nog maar weinig onderzoek gedaan naar de invloed van depressie en angst gedurende de zwangerschap op de ontwikkeling van depressie- of angstsymptomen bij het kind. Het onderzoek dat verricht is naar depressie en angst gedurende de prenatale periode, is niet specifiek gericht op angst of depressie bij het kind. De onderzoeksvraag die in deze thesis centraal zal staan is: Bestaat er een associatie tussen prenatale angst of depressie bij de moeder en angst of depressie bij het kind?
Effecten van prenatale angst en depressie
5
De hypothese die naar aanleiding van deze onderzoeksvraag gesteld wordt is dat er een positieve associatie bestaat tussen prenatale angst of depressie bij de moeder en angstige of depressieve symptomen bij het kind. We verwachten dat een hogere mate van prenatale angst of depressie bij de moeder zou leiden tot een groter risico op depressieve of angstige symptomen bij het kind. Daarnaast wordt verwacht dat er een verschil bestaat in het verband van angst bij de moeder en depressie of angst bij het kind, en depressie bij de moeder en depressie of angst bij het kind. Dit zou kunnen zijn omdat deze psychologische stoornissen gebaseerd zijn op een andere evolutionaire rol. Voor personen in een gevaarlijke omgeving, die snel moeten kunnen reageren op bedreigingen of snel moeten kunnen vluchten, zou het een voordeel kunnen zijn om angstig te zijn (Marks & Nesse, 1994). Voor personen die zich niet gesteund voelen en kans lopen dat anderen hen pijn of verdriet doen, kan het voordelig werken om zich terug te trekken en af te schermen van de omgeving. Dit zou depressieve symptomen op kunnen wekken (Gluckman, Beedle, & Hanson, 2009). Verder zal er gekeken worden naar de volgende subvragen: Is de associatie tussen prenatale angst of depressie bij de moeder en depressieve of angstige symptomen bij het kind verschillend voor jongens en meisjes? Spelen andere factoren, zoals alcoholconsumptie en roken tijdens de zwangerschap ook een rol bij de associatie tussen prenatale angst of depressie bij de moeder en depressieve of angstige symptomen bij het kind? De hypothese die gesteld wordt naar aanleiding van de eerste subvraag is dat er een sekseverschil bestaat. Uit eerder onderzoek, dat hierboven is omschreven, is gebleken dat jongens meer symptomen van hyperactiviteit en concentratieproblemen laten zien als gevolg van de prenatale angst of depressie. Meisjes en jongens laten over het algemeen meer emotionele en gedragsproblemen zien als gevolg van prenatale angst of depressie (O'Connor, Heron, Beveridge, & Glover, 2002b). Omdat meisjes meer emotionele problemen vertonen als gevolg van prenatale angst of depressie bij de moeder, wordt verwacht dat er voor meisjes een sterkere associatie te zien is tussen prenatale angst of depressie bij de moeder en angst of depressie bij het kind. Ook wordt verwacht dat er storende factoren bestaan die een gedeelte van de associatie zouden kunnen verklaren. Zo zouden roken en alcoholconsumptie tijdens de zwangerschap, een genetische kwetsbaarheid en omgevingsfactoren een invloed
Effecten van prenatale angst en depressie
6
kunnen hebben op het ontwikkelen van angstige of depressieve symptomen bij het kind (Van den Bergh, Mulder, Mennes, & Glover, 2005). Het is van belang dat er specifiek onderzoek gedaan wordt naar de associatie tussen prenatale angst of depressie bij de moeder en angstige of depressieve symptomen bij het kind. Wanneer er een associatie zou bestaan, kan de depressie of angst vroegtijdig opgespoord worden bij de moeder. Wanneer zij dan een behandeling krijgt, zouden de risico’s voor het kind af kunnen nemen.
Effecten van prenatale angst en depressie
7
2. Methoden en materialen In de volgende paragrafen zal besproken worden wat de kenmerken waren van de participanten, hoe het onderzoek in zijn werk ging, welke materialen gebruikt werden, hoe de onafhankelijke en afhankelijke variabelen gemeten zijn en welke statistische analyses er gedaan zijn. De vraagstelling van de huidige thesis is onderdeel van een groter project, namelijk the Amsterdam Born Children and their Development (ABCD) study. Het onderzoek is goed gekeurd door de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO), de registratie commissie van de gemeente Amsterdam en de medisch ethische commissies van de deelnemende ziekenhuizen. De deelnemende ziekenhuizen waren het Academisch Medisch Centrum (AMC) en het VU Medisch Centrum. 2.1 Proefpersonen De ABCD studie is van start gegaan in 2003. Tussen januari 2003 en maart 2004 zijn alle vrouwen die woonachtig waren in Amsterdam en voor het eerst een bezoek brachten aan hun verloskundige benaderd om deel te nemen aan de studie. Er zijn in totaal 12.373 vrouwen benaderd om deel te nemen, dit is bij benadering 99% van de populatie waar het onderzoek op doelt. Er hebben 6.735 vrouwen toestemming gegeven om het kind te volgen, hiervan hebben uiteindelijk 6.161 kinderen deelgenomen. De terugloop in het aantal participanten is te wijten aan uitval, het sterven van moeder of kind, of het niet meer kunnen bereiken van de moeder. Uiteindelijk hebben er 4.345 vrouwen deelgenomen aan het onderzoek. Alle participerende vrouwen hebben een informed consent ingevuld om toestemming te geven voor het onderzoek en voor de follow-up van het kind. Er zijn een aantal exclusiecriteria opgesteld. Zo zijn vrouwen die corticosteroïden gebruikten tijdens de zwangerschap en vrouwen die een ernstige ziekte hadden uit de onderzoekspopulatie verwijderd. Er waren in totaal 17 vrouwen die corticosteroïden gebruikten en 22 vrouwen die ernstig ziek waren. Ook zijn kinderen die ernstig ziek waren, prematuur geboren zijn (< 33 weken), een laag geboortegewicht hadden (<2.500 gram), een ernstig aangeboren afwijking hadden of bepaalde medicatie gebruikten uit de onderzoekspopulatie verwijderd. Er zijn 977 kinderen geëxcludeerd omdat ze een te laag geboortegewicht hadden. 1.335 kinderen Effecten van prenatale angst en depressie
8
zijn prematuur geboren, en daardoor geëxcludeerd. Één kind is geëxcludeerd vanwege medicatie en 16 kinderen zijn geëxcludeerd vanwege een ernstig, aangeboren afwijking. De uiteindelijke onderzoekspopulatie bestond uit 1.977 vrouwen. De kenmerken van de deelnemende moeders en kinderen, en bijbehorende onafhankelijke en afhankelijke variabelen, zijn te zien in tabel 1. Tabel 1. Beschrijvende statistieken van de moeder, het kind, de onafhankelijke en afhankelijke variabelen.
Eigenschappen van de moeder tijdens zwangerschap (N)
Gemiddelde/Percentage (Sd)
Leeftijd (1977)
32,3 (3,63)
Aantal jaren opleiding na de basisschool (1970) 0-5 jaar
4,6%
6-10 jaar
33,1%
11 jaar of meer
61,9
Etniciteit (%) (1977) Nederlands
86,8%
Turks
0,6%
Marokkaans
1,0%
Surinaams
1,5%
Westerse landen
6,4%
Niet Westerse landen
3,6%
Niet gerookt tijdens zwangerschap (%) (1975)
76,2%
Geen alcoholconsumptie in tijdens zwangerschap (%) 15,5% (1972) Nulliparous (%) (1977)
64,1 %
STAI en CES-D werden ingevuld in week (1977)
15,92 (3,62)
STAI score (1937)
34,77 (8,95)
CES-D score (1940)
29,79 (6,76)
Eigenschappen van het kind op vijfjarige leeftijd
Gemiddelde/Percentage
Geslacht (jongen %) (1977)
51,3 %
Leeftijd (1971)
5,1 (0,14)
Effecten van prenatale angst en depressie
9
Geboortegewicht in gram (1977)
3581,01 (548,54)
PAS score (1947)
5,88 (1,19)
SMFQ score (1943)
0,90 (1,40)
2.3 Onderzoeksprocedure De onderzoeksprocedure kan opgedeeld worden in drie fasen. Tijdens fase 1 werden de zwangere vrouwen benaderd door hun gynaecoloog, verloskundige of huisarts. De arts vulde dan een registratieformulier in met de persoonlijke gegevens van de vrouw. Binnen twee weken kregen de vrouwen een vragenlijst thuis gestuurd. De vragenlijst omvatte vragen over sociodemografische karakteristieken, leefstijl en psychosociale conditie. Ook werd er een informed consent meegestuurd, om toestemming te vragen voor het onderzoek. Deze vulden de moeders in en stuurden ze op. Wanneer dit niet gebeurde, kregen de vrouwen na twee weken een herinnering. Om de respons onder de buitenlandse moeders te vergroten, werden de vragenlijsten ook naar het Engels, Turks en Arabisch vertaald en opgestuurd. Ook werd de mogelijkheid geboden om de vragenlijst mondeling in te vullen. Drie maanden na de geboorte van het kind werden de moeders weer benaderd. Er werd hun gevraagd voor toestemming om het kind te volgen. Ook ontvingen ze opnieuw een vragenlijst. Deze vragenlijst omvatte items over hoe de zwangerschap en bevalling verlopen is, de gezondheid van de baby, de ontwikkeling en groei van de baby, de leefstijl van de moeder tijdens en na de zwangerschap. Ook deze vragenlijst werd in verschillende talen uitgegeven om de respons bij buitenlandse moeders te vergroten. Wanneer de moeders toestemming gaven voor follow-up, werd er een afspraak gemaakt om een vragenlijst in te vullen. In het vijfde levensjaar van het kind ontvingen de moeders twee vragenlijsten. De vragenlijsten gingen over de gezondheid, de ontwikkeling en het gedrag van de kinderen. Één van de vragenlijsten werd ingevuld door de moeder zelf, één moest ingevuld worden door de leerkracht van het kind. Daarnaast omvatte de vragenlijst die door de moeder ingevuld werd items over leefstijl van de moeder, de psychosociale conditie van de moeder, de familiegeschiedenis met betrekking tot medische condities en de sociodemografische gegevens van de familie. Ook werden de kinderen lichamelijk onderzocht. Omdat dit niet van belang is voor de huidige thesis, zal dit
Effecten van prenatale angst en depressie
10
onderdeel verder buiten beschouwing gelaten worden. Vanaf het vijfde levensjaar zal er iedere vijf jaar een follow-up van de kinderen plaatsvinden. 2.1 Vragenlijsten moeder De prenatale angst bij de moeder is gemeten met behulp van een Nederlandse versie van de State and Trait Anxiety Inventory (STAI) (Spielberger, Gorsuch, Lushene, & editors, 1970). Deze werd door de moeders zelf ingevuld rond de zestiende week van de zwangerschap. In dit onderzoek is alleen gebruik gemaakt van de state items van de STAI. Het state gedeelte van de vragenlijst meet in welke mate de persoon in een angstige staat of conditie is op dat moment (Spielberger, Gorsuch, Lushene, & editors, 1970). Het state gedeelte van de vragenlijst bestaat uit twintig items die gescoord kunnen worden van één tot vier. Hoe hoger er gescoord wordt op de items, hoe hoger het niveau van ervaren angst is. Het state gedeelte van de vragenlijst is valide en betrouwbaar bevonden om tijdelijke angst te meten. In deze studie heeft de state subschaal van de STAI een Cronbach’s alpha van 0.93. De mate van depressie is bij de moeder gemeten met behulp van een Nederlandse versie van de Center for Epidemiological Studies Depression Scale (CES-D) (Radloff, 1977). De vragenlijst bestaat uit twintig items die te scoren zijn op een schaal van nul tot drie. In totaal zijn er zestig punten te scoren op de vragenlijst, een hogere uitkomst wijst op meer depressieve symptomen. De items zijn geïnspireerd op de symptomen van depressie. De vragenlijst is betrouwbaar en valide bevonden (Radloff, 1977). In deze studie heeft de CES-D een Cronbach’s alpha van 0.87. 2.2 Vragenlijsten kind Bij het kind is een Nederlandse versie van de Preschool Anxiety Questionnaire (Spence, Rapee, McDonald, & Ingram, 2001) gebruikt om de mate van angst te meten gedurende het vijfde levensjaar. De moeder van het kind heeft deze vragenlijst ingevuld. Hierbij is er alleen gebruik gemaakt van de subschaal gegeneraliseerde angst. Deze subschaal bestaat uit vijf vragen, die te scoren zijn van nul tot vier. Ook bij deze vragenlijst duidt een hogere score op een hoger aantal angstige symptomen. Uit onderzoek blijkt dat de subschaal betrouwbaar is. De vragen zijn gebaseerd op de angststoornissen die omschreven staan in de DSM-IV (Spence, Rapee, McDonald, &
Effecten van prenatale angst en depressie
11
Ingram, 2001). Het gegeneraliseerde angst gedeelte van de Preschool Anxiety Questionnaire heeft een Cronbach’s alpha van 0.53. De Nederlandse vertaling van de Short Mood and Feelings Questionnaire (SMFQ) (Sharp, Goodyer, & Croudace, 2006) is gebruikt om de mate van depressiesymptomen te meten bij het kind. Ook deze vragenlijst is door de moeder van het kind ingevuld. Bij deze vragenlijst is alleen het onderdeel depressieve symptomen afgenomen. Dit onderdeel bestaat uit dertien items. Deze items zijn te scoren van nul tot twee. Hoe hoger de score, hoe meer depressieve symptomen het kind heeft ondervonden. De SMFQ werd zowel specifiek als sensitief bevonden (Sharp, Goodyer, & Croudace, 2006). In dit onderzoek heeft het depressieve symptomen gedeelte van de SMFQ een Cronbach’s alpha van 0.58. 2.4 Statistische analyse Missende waarden worden automatisch verwijderd uit een univariate regressie analyse, het was dus niet nodig om deze te verwijderen. Vanwege het grote aantal participanten en het geringe aantal missende waarden, is ervoor gekozen om de missende waarden niet op te vullen. Daarnaast is er voor gekozen om de outliers te behouden in de dataset, omdat deze outliers allemaal naar boven uit vielen en dit duidt op meer angst- en depressiesymptomen, het onderwerp van deze studie. Eerst zal er via plots gekeken worden of de onafhankelijke variabelen, de angst- en depressiesymptomen van de moeder, en de afhankelijke variabelen, angstof depressiesymptomen bij het kind, bij benadering normaal verdeeld zijn. Ook zullen de Kolmogorov-Smirnov en Shapiro-Wilk tests voor normaliteit uitgevoerd worden. Om de associatie tussen prenatale angst of depressie tijdens de zwangerschap bij de moeder en angst of depressie bij het kind te onderzoeken zal er eerst gebruik gemaakt worden van een univariate regressie analyse. De prenatale angst of depressie bij de moeder is de onafhankelijke variabele en de angst- of depressiesymptomen bij het kind de afhankelijke variabele. Er zullen vier univariate regressie analyses uitgevoerd worden. De verbanden tussen angst bij de moeder en angst bij het kind, angst bij de moeder en depressie bij het kind, depressie bij de moeder en angst bij het kind, en depressie bij de moeder en depressie bij het kind zullen getoetst worden. Aan de hand van deze resultaten zal eerst gekeken worden of er een verband bestaat.
Effecten van prenatale angst en depressie
12
Wanneer uit de univariate regressieanalyse blijkt dat er een verband bestaat tussen angst- of depressiesymptomen bij de moeder en angst- of depressiesymptomen, zullen er vier multipele regressieanalyses uitgevoerd worden. Er zullen dan covariaten toegevoegd worden. Aan alle multipele regressieanalyses zullen dezelfde covariaten toegevoegd worden, namelijk; heeft de moeder gerookt tijdens de zwangerschap, heeft de moeder alcohol gedronken tijdens de zwangerschap, de etniciteit van de moeder en het aantal jaar school na de basisschool. Om te onderzoek of de sekse van het kind een modererend effect heeft op de angst- en depressiesymptomen is er een interactieterm van de angst van de moeder en de sekse van het kind, en de depressie van de moeder en de sekse van het kind toegevoegd. Dit wordt getest in een univariate regressieanalyse. Wanneer er sprake is van een modererend effect, zullen de eerder beschreven tests (univariate en multipele regressie analyses) opnieuw uitgevoerd worden voor jongens en meisjes apart, om te onderzoeken in welke richting het verband werkt. Voor de statistische analyse zal gebruik gemaakt worden van SPSS versie 19.0, waarbij een tweezijdig significantieniveau van α = 0.5 aangehouden wordt.
Effecten van prenatale angst en depressie
13
3. 3. Resultaten Voordat de onderzoeksvraag beantwoord kan worden, wordt er eerst gekeken naar de verdeling van zowel de afhankelijke als de onafhankelijke variabelen. Op het oog leken de variabelen normaal verdeeld, echter de Kolmogorov-Smirnov en Shapiro-Wilk testen voor normaliteit waren significant (P < .05). Dit wijst erop dat de variabelen niet normaal verdeeld zijn. Echter, omdat de onderzoekspopulatie erg groot is, heeft dit minder gevolgen voor de betrouwbaarheid van de analyses die zijn uitgevoerd om de onderzoeksvragen te beantwoorden. Vervolgens zijn er vier univariate regressieanalyses uitgevoerd om de hoofdvraag te beantwoorden. De uitkomsten van deze analyses zijn te zien in tabel 2. Angstsymptomen bij de moeder waren een voorspeller voor angst bij het kind. Angstsymptomen bij de moeder verklaarden een significant gedeelte van de variantie in de angstsymptomen van het kind. Het gevonden verband was positief, wat wil zeggen dat een hogere mate van angstsymptomen bij de moeder leidde tot meer angstsymptomen bij het kind. Angstsymptomen bij de moeder waren ook een voorspeller voor depressieve symptomen bij het kind en verklaarden een significant gedeelte van de variantie in de depressiesymptomen van het kind. Het gevonden verband was positief. Ook depressiesymptomen bij de moeder voorspelden angstsymptomen bij het kind. Depressiesymptomen bij de moeder verklaarden een significant gedeelte van de variantie in de angstsymptomen van het kind. Het gevonden verband was positief. Tot slot voorspelden depressiesymptomen bij de moeder ook depressiesymptomen bij het kind en verklaarden een significant gedeelte van de variantie in de depressiesymptomen van het kind. Ook dit gevonden verband was positief. Tot dusver lijkt het sterkste verband te bestaan tussen depressieve symptomen bij de moeder en depressieve symptomen bij het kind. Tabel 2. Statistische gegevens uit de univariate regressieanalyses
STAI en PAS STAI en SMFQ CES-D en PAS CES-D en SMFQ
Effecten van prenatale angst en depressie
N
β
R2
p
1908 1905 1908 1913
.16 .18 .18 .22
.03 .03 .03 .05
.00 .00 .00 .00
14
Omdat de vier uitgevoerde univariate regressieanalyses significant bleken, zijn er vier multipele regressieanalyses uitgevoerd waarbij er covariaten toegevoegd zijn. In de eerste analyse waren de angstsymptomen van het kind de afhankelijke variabele en de angstsymptomen van de moeder de onafhankelijke variabele. De bijbehorende uitkomsten van de analyse zijn te zien in tabel 3. Na toevoeging van de covariaten, bleef het verband tussen de angstsymptomen van de moeder en de angstsymptomen van het kind bestaan, β = .02, t(1889) = 6.67, p < .05. Het gevonden verband was positief. Wanneer alle andere variabelen constant zouden zijn, zou alcoholgebruik een negatief, significant effect hebben. Roken, alcoholconsumptie, een overige Westerse etniciteit, tussen de 6 en 10 jaar school na de basisschool en 11 jaar en langer school na de basisschool hadden een negatief, niet significant effect. Surinaams als etniciteit, Turks als etniciteit en Marokkaans als etniciteit en een overige niet Westerse etniciteit hadden een positief, niet significant effect op de samenhang tussen angstklachten bij de moeder en angstklachten bij het kind. Het gehele model, inclusief alle covariaten, was significant, R2 =.03, F(10, 1889) = 6.21, p < .05. Tabel 3. Statistische gegevens uit de multipele regressieanalyse tussen angstsymptomen van de moeder en angstsymptomen van het kind
R2 .03
Model 1 STAI
N 1899 1899
.02
.00
Roken Alcohol
1899 1899
-.07 -.12
.54 .04
Etniciteit Surinaams Turks Marokkaans Overig niet Westers Overig Westers
1899 .25 .77 .29 .04 -.06
.28 .07 .30 .79 .56
Aantal jaar school 6 tot en met 10 jaar 11 jaar en meer
1899 -.03 -.05
.84 .70
β
p
In de tweede analyse waren de angstsymptomen van de moeder de onafhankelijke variabele en de depressiesymptomen van het kind de afhankelijke variabele, de uitkomsten van de analyse zijn te zien in tabel 4. Na toevoegen van de Effecten van prenatale angst en depressie
15
covariaten, blijft het effect van angstsymptomen van de moeder op de depressiesymptomen van het kind bestaan, β = .03, t(1886) = 7.81, p < .05. Het gevonden verband was positief. Een overige Westerse etniciteit had een negatief, significant effect op de samenhang tussen angst bij de moeder en depressie bij het kind. Het gebruik van alcohol, de Surinaamse etniciteit en een overige niet Westerse etniciteit, tussen de 6 en 10 jaar school na de basisschool en meer dan 11 jaar school na de basisschool hadden een negatief, niet significant effect op de samenhang. Roken, de Turkse etniciteit en de Marokkaanse etniciteit hadden een positief, niet significant effect. . Het tweede gehele model bleek significant, R2 =.04, F(10, 1886) = 7.79, p < .05. Tabel 4. Statistische gegevens uit de multipele regressieanalyse tussen angstsymptomen van de moeder en depressiesymptomen van het kind
R2 .04
Model 2 STAI
N 1896 1896
.03
.00
Roken Alcohol
1896 1896
.17 -.05
.22 .50
Etniciteit Surinaams Turks Marokkaans Overig niet Westers Overig Westers
1896 -.25 .37 .15 -.14 -.29
.35 .45 .66 .42 .03
Aantal jaar school 6 tot en met 10 jaar 11 jaar en meer
1896 -29 -.28
.07 .08
β
p
In de derde analyse waren de depressiesymptomen van de moeder de onafhankelijke variabele en de angstsymptomen van het kind de afhankelijke variabele, de uitkomsten van deze analyse zijn te zien in tabel 5. Na toevoeging van covariaten bleef het verband tussen depressiesymptomen van moeder en angstsymptomen van het kind bestaan, β = .03, t(1894) = 7.84, p < .05. Het gevonden verband was positief. Alcoholgebruik had een negatief, significant effect. De Turkse etniciteit had een positief, significant effect op de samenhang. Roken, een overige Westerse etniciteit en 11 jaar of meer school na de basisschool hadden een negatief, Effecten van prenatale angst en depressie
16
niet significant effect. De Surinaamse etniciteit, de Marokkaanse etniciteit en een overige niet Westerse etniciteit hadden een positief, niet significant effect. Tussen de 6 en 10 jaar school na de basisschool had geen effect. Het derde model was significant, R2 =.04, F(10, 1894) = 7.90, p < .05. Tabel 5. Statistische gegevens uit de multipele regressieanalyse tussen depressiesymptomen van de moeder en angstsymptomen van het kind
R2 .04
Model 3 CES-D
N 1905 1905
.03
.00
Roken Alcohol
1905 1905
-.12 -13
.30 .03
Etniciteit Surinaams Turks Marokkaans Overig niet Westers Overig Westers
1905 .19 .79 .20 .07 -.02
.40 .03 .49 .60 .88
Aantal jaar school 6 tot en met 10 jaar 11 jaar en meer
1905 .00 -.02
.99 .88
β
p
In de vierde analyse waren de depressieve symptomen van de moeder de onafhankelijke variabele en de depressieve symptomen van het kind de afhankelijke variabele, de uitkomsten van deze analyse zijn te zien in tabel 6. Na toevoeging van de covariaten bleef het effect van depressieve symptomen van moeder op depressieve symptomen van het kind bestaan, β = .05, t(1889) = 9.64, p < .05. Het gevonden verband was positief. Tussen de 6 en 10 jaar school na de basisschool had een negatief, significant effect op de samenhang. Alcoholgebruik, de Surinaamse etniciteit, de Marokkaanse etniciteit, een overige niet Westerse etniciteit, een overige Westerse etniciteit en 11 jaar of meer school na de basisschool hadden een negatief, niet significant effect. Roken en de Turkse etniciteit hadden een positief, niet significant effect op de samenhang. Het vierde model bleek significant, R2 = .05, F(10, 1889) = 10.68, p < .05. Het verband gevonden in het laatste model, tussen depressieve symptomen van de moeder en depressieve symptomen van het kind, lijkt opnieuw het sterkst. Effecten van prenatale angst en depressie
17
Tabel 6. Statistische gegevens uit de multipele regressieanalyse tussen depressiesymptomen van de moeder en depressiesymptomen van het kind
R2 .05
Model 4 CES-D
N 1900 1900
.05
.00
Roken Alcohol
1900 1900
.09 -.03
.52 .71
Etniciteit Surinaams Turks Marokkaans Overig niet Westers Overig Westers
1900 -.25 .23 -.02 -.07 -.23
.33 .61 .96 .69 .07
Aantal jaar school 6 tot en met 10 jaar 11 jaar en meer
1900 -.30 -.30
.05 .06
β
p
Tot slot werd er gekeken of de variabele sekse een modererende functie had. Dit werd opnieuw gedaan met behulp van vier univariate regressieanalyses. De eerste analyse die uitgevoerd werd, was tussen angstsymptomen bij de moeder en angstsymptomen bij het kind. Het verband tussen PAS en sekse was significant, het verband tussen PAS en de interactieterm bleek ook significant. De gevonden verbanden zijn positief. De uitkomsten van de analyse zijn te zien in tabel 7. Tabel 7. Gegevens uit een univariate regressieanalyse voor angst van de moeder, sekse van het kind en een interactieterm van dezen op de angstsymptomen van het kind.
STAI Sekse STAI*sekse
N
β
p
1908 1947 1929
.02 .14 .01
.00 .01 .03
De volgende analyse die werd uitgevoerd, was voor angstsymptomen bij de moeder en depressiesymptomen bij het kind. Het verband tussen SMFQ en sekse bleek significant, het verband tussen de interactieterm bleek niet significant. Het verband tussen sekse en de SMFQ was negatief. De uitkomsten zijn te zien in tabel 8.
Effecten van prenatale angst en depressie
18
Tabel 8. Gegevens uit een univariate regressieanalyse voor angst van de moeder, sekse van het kind en een interactieterm van dezen op de depressiesymptomen van het kind.
STAI Sekse STAI*sekse
N
β
p
1905 1943 1926
.02 -.20 .01
.00 .00 .09
De volgende analyse die werd uitgevoerd, was voor depressiesymptomen bij de moeder en angstsymptomen bij het kind. Het verband tussen PAS en sekse was significant, het verband met de interactieterm bleek niet significant. Het gevonden verband tussen PAS en sekse was positief. De uitkomsten van deze analyse zijn te zien in tabel 9. Tabel 9. Gegevens uit een univariate regressieanalyse voor depressie van de moeder, sekse van het kind en een interactieterm van dezen op de angstsymptomen van het kind.
CES-D Sekse CES-D*sekse
N
β
p
1913 1913 1913
.03 .12 .01
.00 .03 .14
Tot slot, de laatste analyse die werd uitgevoerd om de moderende rol van sekse te onderzoeken, is bij de depressiesymptomen van de moeder en de depressiesymptomen van het kind. Het verband tussen SMFQ en sekse bleek significant, het verband met de interactieterm bleek niet significant. Het gevonden verband tussen SMFQ en sekse bleek negatief, De uitkomsten zijn te zien in tabel 10. Het effect van sekse lijkt te verschillen voor angst en depressie. Het verband tussen depressie en sekse lijkt negatief, het verband tussen angst en sekse lijkt positief. Tabel 10. Gegevens uit een univariate regressieanalyse voor depressie van de moeder, sekse van het kind en een interactieterm van dezen op de depressiesymptomen van het kind.
CES-D Sekse CES-D*sekse
Effecten van prenatale angst en depressie
N
β
p
1908 1908 1908
.04 -.23 .00
.00 .00 .69
19
Om duidelijk te maken of de moderende rol van sekse positief of negatief is, zijn de univariate en multipele regressieanalyses opnieuw uitgevoerd, waarbij onderscheid gemaakt werd tussen sekse. De uitkomsten van deze analyses zijn te zien in tabel 11. Uit iedere analyse bleek dat meisjes meer angstsymptomen en depressiesymptomen laten zien bij aanvang, maar dat voor jongens de symptomen sneller toenemen bij dan voor meisjes wanneer er meer symptomen bij moeder aanwezig waren. Het verband dat het meest sterk is, is tussen depressiesymptomen van moeder en depressiesymptomen van zoon. Tabel 11. Statistische gegevens uit de univariate regressieanalyses, voor jongens en meisjes
N
Intercept
β
R2
p
STAI en PAS Jongens Meisjes
983 923
4.98 5.32
.03 .02
.04 .02
.00 .00
STAI en SMFQ Jongens Meisjes
978 925
-.40 .24
.03 .02
.05 .02
.00 .00
CES-D en PAS Jongens Meisjes
983 928
4.82 5.07
.04 .03
.04 .02
.00 .00
977 929
-.64 -.30
.05 .04
.06 .04
.00 .00
CES-D en SMFQ Jongens Meisjes
Er zijn opnieuw vier multipele regressieanalyses uitgevoerd waarbij er covariaten toegevoegd zijn, ook deze zijn voor jongens en meisjes apart uitgevoerd. In de eerste analyse waren de angstsymptomen van het kind de afhankelijke variabele en de angstsymptomen van de moeder de onafhankelijke variabele. De bijbehorende uitkomsten van de analyse zijn te zien in tabel 12. Het effect van angstsymptomen van de moeder op angstsymptomen van de zoon bleef bestaan, β = .03, t(968) = 5.68, p < .05. Ook voor de dochters was dit het geval, β = .02, t(910) =3.63, p < .05. De richting van de gevonden verbanden was positief. Voor jongens had alcoholgebruik een negatief, significant effect. Roken, de Marokkaanse etniciteit, een overig Westerse etniciteit, 6 tot 10 jaar school na de basisschool en 11 jaar of meer school na de basisschool hadden een negatief, niet significant effect. De Surinaamse etniciteit, Effecten van prenatale angst en depressie
20
de Turkse etniciteit en een overig niet Westerse etniciteit hadden een positief, niet significant effect. Voor meisjes had roken, alcoholgebruik, een overig niet Westerse etniciteit en een overig Westerse etniciteit een negatief, niet significant effect. De Surinaamse, Turkse en Marokkaanse etniciteit, 6 tot 10 jaar school na de basisschool en 11 jaar of meer school na de basisschool hadden een positief, niet significant effect. Het eerste model was significant voor zowel jongens als meisjes. Voor jongens, R2 =.05, F(10, 968) = 4.74, p < .05. Voor meisjes, R2 =.03, F(10, 910) = 2.29, p < .05. Tabel 12. Statistische gegevens uit de multipele regressieanalyse tussen angstsymptomen van de moeder en angstsymptomen van het kind, voor jongens en meisjes
β (j)
β (m)
STAI
.03
Roken Alcohol
R2 .05 .03
P (j)
P (m)
.02
.00
.00
-.04 -.17
-.06 -.08
.82 .05
.69 .29
Etniciteit Surinaams Turks Marokkaans Overig niet Westers Overig Westers
.39 .81 -.11 .25 -.05
.14 .52 .67 -.26 -.06
.26 .12 .82 .22 .75
.64 .50 .06 .19 .67
Aantal jaar school 6 tot en met 10 jaar 11 jaar en meer
-.16 -.17
.09 .06
.45 .40
.64 .73
Jongens Meisjes
N 978 920
In de tweede analyse waren de depressiesymptomen van het kind de afhankelijke variabele en de angstsymptomen van de moeder de onafhankelijke variabele. De bijbehorende uitkomsten van de analyse zijn te zien in tabel 13. Het effect van angstsymptomen van de moeder op angstsymptomen van de zoon bleef bestaan, β = .03, t(963) = 7.19, p < .05. Ook voor de dochters was dit het geval, β = .02, t(912) = 3.97, p < .05. De richting van de gevonden verbanden was positief. Voor jongens had alcoholgebruik, de Surinaamse etniciteit, de Turkse etniciteit, de Marokkaanse etniciteit, een overige Westerse etniciteit, 6 tot 10 jaar school na de basisschool en 11 jaar en meer school na de basisschool een negatief, niet significant Effecten van prenatale angst en depressie
21
effect. Roken en een overig niet Westerse etniciteit hadden een positief, niet significant effect. Voor meisjes had een overig niet Westerse etniciteit een negatief, significant effect. De Surinaamse, Turkse en overig Westerse etniciteit, 6 tot 10 jaar school na de basisschool en 11 jaar of meer school na de basisschool bleken een negatief, niet significant effect te hebben. Roken, alcoholgebruik en de Marokkaanse etniciteit hadden een positief, niet significant effect. Het tweede model was significant voor zowel jongens als meisjes. Voor jongens, R2 =.14, F(56, 922) = 2.57, p < .05. Voor meisjes, R2 =.08, F(53, 867) = 1.47, p < .05. Tabel 13. Statistische gegevens uit de multipele regressieanalyse tussen angstsymptomen van de moeder en depressiesymptomen van het kind, voor jongens en meisjes
β (j)
β (m)
.03 Roken Alcohol
R2 .05 .02
P (j)
P (m)
.02
.00
.00
.22 -.13
.08 .03
.24 .15
.67 .77
Etniciteit Surinaams Turks Marokkaans Overig niet Westers Overig Westers
-.31 -.55 -.24 .21 -.24
-.16 -.01 .40 -.54 -.32
.36 .29 .61 .32 .14
.70 .99 .40 .05 .11
Aantal jaar school 6 tot en met 10 jaar 11 jaar en meer
-.23 -.17
-.35 -.39
.28 .40
.16 .11
Jongens Meisjes
N 973 922
STAI
In de derde analyse waren de angstsymptomen van het kind de afhankelijke variabele en de depressiesymptomen van de moeder de onafhankelijke variabele. De bijbehorende uitkomsten van de analyse zijn te zien in tabel 14. Het effect van angstsymptomen van de moeder op angstsymptomen van de zoon bleef bestaan, β = .04, t(968) = 6.02, p < .05. Ook voor de dochters was dit het geval, β = .03, t(915) = 4.89, p < .05. De richting van de gevonden verbanden was positief. Voor jongens bleek roken, alcoholgebruik, een overig Westerse etniciteit, 6 tot 10 jaar school na de basisschool en 11 jaar of meer school na de basisschool een negatief, niet significant effect te hebben. De Surinaamse etniciteit, de Turkse etniciteit, de Marokkaanse Effecten van prenatale angst en depressie
22
etniciteit en overig niet Westerse etniciteit hadden een positief, niet significant effect. Voor meisjes had roken, alcoholgebruik, een overig niet Westerse etniciteit en een overig Westerse etniciteit een negatief, niet significant effect. De Surinaamse, Turkse en Marokkaanse etniciteit, 6 tot 10 jaar school na de basisschool en 11 jaar of meer school na de basisschool hadden een positief, niet significant effect. Het derde model was significant voor zowel jongens als meisjes. Voor jongens, R2 =.05, F(10, 968) = 5.20, p < .05. Voor meisjes, R2 =.02, F(10, 915) = 3.00, p < .05. Tabel 14. Statistische gegevens uit de multipele regressieanalyse tussen depressiesymptomen van de moeder en angstsymptomen van het kind, voor jongens en meisjes
β (j)
β (m)
CES-D
.04
Roken Alcohol
R2 .11 .08
P (j)
P (m)
.03
.00
.00
-.12 -.16
-.09 -.10
.51 .07
.54 .21
Etniciteit Surinaams Turks Marokkaans Overig niet Westers Overig Westers
.31 .83 .04 .23 -.04
.07 .46 .35 -.15 -.01
.35 .06 .94 .25 .82
.81 .55 .29 .45 .94
Aantal jaar school 6 tot en met 10 jaar 11 jaar en meer
-.15 -.17
.13 .13
.46 .39
.46 .47
Jongens Meisjes
N 978 925
In de laatste analyse waren de depressiesymptomen van het kind de afhankelijke variabele en de depressiesymptomen van de moeder de onafhankelijke variabele. De bijbehorende uitkomsten van de analyse zijn te zien in tabel 14. Het effect van angstsymptomen van de moeder op angstsymptomen van de zoon bleef bestaan, β = .05, t(962) = 7.67, p < .05. Ook voor de dochters was dit het geval, β = .04, t(916) = 6.10, p < .05. De richting van de gevonden verbanden was positief. Voor jongens had alcoholgebruik, de Surinaamse etniciteit, de Marokkaanse etniciteit, een overige Westerse etniciteit, 6 tot 10 jaar school na de basisschool en 11 jaar of meer school na de basisschool een negatief, niet significant effect. Roken, de Turkse etniciteit en een overige niet Westerse etniciteit hadden een positief, niet significant Effecten van prenatale angst en depressie
23
effect. Voor meisjes had roken, de Surinaamse etniciteit, de Turkse etniciteit, een overige niet Westerse etniciteit, een overige Westerse etniciteit, 6 tot 10 jaar school na de basisschool en 11 jaar of meer school na de basisschool een negatief, niet significant effect. Alcoholgebruik had een positief, niet significant effect. De Marokkaanse etniciteit had geen effect. Het vierde model was significant voor zowel jongens als meisjes. Voor jongens, R2 =.06, F(10, 962) = 7.19, p < .05. Voor meisjes, R2 =.04, F(45, 916) = 4.43, p < .05. Ook uit deze vier analyses bleek dat het verband tussen depressiesymptomen bij de moeder en depressiesymptomen bij de zoon het meest sterk is. Tabel 15. Statistische gegevens uit de multipele regressieanalyse tussen depressiesymptomen van de moeder en depressiesymptomen van het kind, voor jongens en meisjes
β (j)
β (m)
CES-D
.05
Roken Alcohol
R2 .06 .04
P (j)
P (m)
.04
.00
.00
.20 -.10
-.04 .05
.29 .25
.84 .65
Etniciteit Surinaams Turks Marokkaans Overig niet Westers Overig Westers
-.32 .41 -.15 .18 -.23
-.16 -.14 .00 -.34 -.23
.34 .36 .78 .41 .16
.70 .90 .99 .21 .23
Aantal jaar school 6 tot en met 10 jaar 11 jaar en meer
-.30 -.26
-.32 -.36
.14 .20
.19 .14
Jongens Meisjes
N 972 926
Effecten van prenatale angst en depressie
24
4. Discussie In het huidige onderzoek stond de vraag ‘Bestaat er een associatie tussen prenatale angst of depressie bij de moeder en angst of depressie bij het kind?’ centraal. Uit de resultaten blijkt dat er een samenhang bestaat tussen angst- of depressiesymptomen van de moeder en angst- of depressiesymptomen bij het kind. Er kan gesteld worden dat er een positieve samenhang bestaat. De hypothese die eerder gesteld werd, dat er een samenhang bestond tussen angst- of depressiesymptomen bij de moeder en angst- of de depressiesymptomen bij het kind, kan dus bevestigd worden. Meer angst- of depressiesymptomen bij de moeder leiden tot meer angst- of depressiesymptomen bij het kind. Uit eerder onderzoek, uitgevoerd door O'Connor, Heron, & Glover (2002a) kwamen dezelfde onderzoeksbevindingen naar voren. Daarnaast kwam uit de huidige onderzoeksbevindingen naar voren dat het verband voor angst en depressie anders is, het verband tussen prenatale depressie bij de moeder en depressiesymptomen bij het kind bleek het sterkst. Uit literatuur bleek al dat depressie- en angstsymptomen in evolutionaire rol van elkaar verschillen (Marks & Nesse, 1994, Gluckman, Beedle & Hanson, 2009). Dit zou het gevonden verschil in sterkte van de verbanden kunnen verklaren. Daarnaast werd in dit onderzoek gekeken naar de vraag; Spelen andere factoren, zoals alcoholconsumptie en roken tijdens de zwangerschap ook een rol bij de associatie tussen prenatale angst of depressie bij de moeder en depressieve of angstige symptomen bij het kind? Uit de beschreven resultaten blijkt dat er verschillende covariaten een rol spelen in de verbanden die gevonden zijn. Zoals eerder vermeld, is er rekening gehouden met roken en alcoholgebruik tijdens de zwangerschap, de etniciteit van de moeder en het aantal jaar school na de basisschool. Binnen het verband tussen prenatale angst bij de moeder en angstsymptomen bij het kind, spelen andere factoren geen rol. Binnen het verband tussen prenatale angst bij de moeder en depressiesymptomen bij het kind, heeft etniciteit een effect op het verband. Deze factor beschermt het kind tegen depressiesymptomen. Binnen het verband tussen prenatale depressiesymptomen bij de moeder en angstsymptomen bij het kind, hebben alcoholgebruik en etniciteit een significante invloed. Alcoholgebruik beschermt het kind tegen angstsymptomen, etniciteit is een risicofactor voor angstsymptomen. Wanneer er binnen het verband tussen prenatale depressie bij de moeder en depressiesymptomen bij het kind gekeken wordt, oefent alleen het aantal Effecten van prenatale angst en depressie
25
jaar school na de basisschool een rol uit op het verband. Ook in dit verband heeft de factor een beschermend effect. Verwacht werd dat bijvoorbeeld roken en alcoholgebruik tijdens de zwangerschap een risicofactor zouden vormen voor angsten depressiesymptomen bij het kind. Roken wordt geassocieerd met hogere mate van angst- en depressiesymptomen bij de moeder (Jamal, Van der Does, Cuijpers, & Penninx, 2012). Alcoholgebruik zou niet direct een effect hebben op de mate van angst bij de moeder, wel zou het ervoor zorgen dat er minder lichamelijke klachten, zoals bijvoorbeeld een verhoogde hartslag, te voelen zijn (Wilson & Abrams, 1977). Er is echter niet uit het huidige onderzoek gebleken dat roken en alcoholgebruik risicofactoren zijn voor angst- of depressiesymptomen bij het kind.
Uit ander
voorgaand onderzoek blijkt dat roken tijdens de zwangerschap alleen geassocieerd wordt met externaliserend probleemgedrag bij het kind, er blijkt geen associatie te zijn tussen roken tijdens de zwangerschap en internaliserende problematiek bij het kind (Orlebeke, Knol, & Verhulst, 1997). Alcoholgebruik tijdens de zwangerschap blijkt in ander onderzoek wel geassocieerd te kunnen worden met internaliserende problematiek bij het kind (Sood, et al., 2001). Tot slot werd de vraag ‘Is de associatie tussen prenatale angst of depressie bij de moeder en depressieve of angstige symptomen bij het kind verschillend voor jongens en meisjes?’ onderzocht. Om antwoord te kunnen geven op deze vraag is er onderzocht of de sekse van het kind een modererende rol heeft in de verbanden tussen prenatale angst of depressie bij de moeder en angst- of depressiesymptomen bij het kind. Uit de beschreven resultaten blijkt dat sekse een modererende rol heeft binnen het onderzochte verband. Bij jongens nemen angst- of depressiesymptomen sterker toe wanneer de angst- of depressiesymptomen van de moeder sterker waren tijdens de zwangerschap. Echter, meisjes zijn bij aanvang wel meer angstig en depressief in vergelijking met jongens. Prenatale angst en depressie bij de moeder is bij jongens een grotere voorspeller van angst- en depressiesymptomen. Uit eerder onderzoek kwam naar voren dat dit ook het geval was voor hyperactiviteit en concentratieproblemen (O'Connor, Heron, Beveridge, & Glover, 2002b, Loomans et al., 2011). Ook is er uit eerder onderzoek gebleken dat meisjes meer aanleg hebben om angst- of depressiesymptomen te ontwikkelen (Zender & Olshansky, 2009). Dit zou een verklaring kunnen zijn waarom meisjes bij aanvang meer angstig en depressief waren. Uit de resultaten blijkt dat ook andere factoren een verschillend
Effecten van prenatale angst en depressie
26
effect hebben op jongens en meisjes. Zo heeft bijvoorbeeld alcoholgebruik tijdens de zwangerschap bij moeders die depressiesymptomen hebben, een negatief effect op de angstsymptomen van hun zonen. De angstsymptomen zullen dus in mindere maten toenemen. Bij dochters is dit niet het geval. De etniciteit van de moeder heeft binnen het verband van angstsymptomen bij de moeder een negatief effect op de depressiesymptomen van hun dochters. Er is niet één mogelijke verklaring gevonden voor de verschillen die uit het huidige onderzoek blijken. Een verklaring zou kunnen zijn dat jongens en meisjes biologisch van elkaar verschillen, de hersenen van jongens en meisjes werken niet hetzelfde. Hierdoor reageren ze anders op dezelfde situaties en factoren om hen heen die een effect zouden kunnen hebben op de mate van angst- of depressie (Kolb & Whishaw, 2008). Dit zou ervoor kunnen zorgen dat bepaalde factoren bij jongens wel een effect hebben, en bij meisjes niet. De gevonden verschillen zijn echter niet groot genoeg om er conclusies aan te verbinden. Een sterk punt van dit onderzoek is het grote aantal participanten. Dit zorgt ervoor dat de uitkomsten die gevonden worden, meer power hebben en ook beter te generaliseren zijn. Daarnaast zijn er erg veel variabelen meegenomen in het onderzoek, dit geeft een compleet beeld en zorgt ervoor dat er voor veel variabelen onderzocht kan worden of ze een effect hebben op het verband dat in het huidige onderzoek bekeken wordt. Ook kan er zo beter gekeken worden naar wat het effect van angst- of depressieklachten bij de moeder op angst- of depressieklachten bij het kind op zich is, omdat er voor deze factoren gecorrigeerd kan worden. Een ander voordeel, is het groot aantal etniciteiten die zijn meegenomen in het onderzoek. De uitkomsten zijn hierdoor niet alleen nuttig voor Nederlanders, maar zouden ook voor andere etniciteiten geïnterpreteerd kunnen worden. De diversiteit aan etniciteiten binnen de steekproef geeft daarnaast een realistische afspiegeling van de samenleving, en maakt de resultaten meer betrouwbaar en beter te generaliseren. Een zwak punt van het onderzoek is dat de kinderen nog erg jong zijn op het moment van dit onderzoek. Het onderzoek zou nog een keer gedaan kunnen worden, wanneer de kinderen adolescenten zijn. Echte angst- of depressiesymptomen zijn nu misschien nog niet goed te zien, en daardoor minder goed te onderzoeken. Daarnaast zouden kinderen die op dit moment nog geen last hebben van angst- of depressieklachten, deze wel nog in de loop van hun leven kunnen gaan ontwikkelen. Naar mate de leeftijd van kinderen toeneemt, neemt ook het voorkomen van
Effecten van prenatale angst en depressie
27
emotionele problemen toe (van Dorsselaer, et al., 2010). Echter, het huidige onderzoek is nog niet afgelopen en er vindt elke vijf jaar een follow-up plaats. Om een compleet beeld te krijgen, zou het goed zijn om het huidige onderzoek nogmaals uit te voeren na een aantal follow-up periodes. Er bestaat een kans dat de moeders van de kinderen sociaal wenselijke antwoorden gegeven hebben, wat een vertekenend beeld zou kunnen geven aan de uitkomst. Het onderzoek zou betrouwbaarder zijn geweest wanneer er meerdere informanten waren die het gedrag van het kind beschreven hadden met behulp van vragenlijsten. Hier zou rekening mee gehouden kunnen worden in vervolgonderzoek, door bijvoorbeeld de docenten van de kinderen ook een vragenlijst in te laten vullen. Een laatste tekortkoming is dat er in dit onderzoek niet gewerkt is met moeders die een gediagnosticeerde angststoornis of depressieve stoornis hebben. Er wordt in het huidige onderzoek al een associatie gevonden tussen symptomen van angst of depressie bij de moeder en angst- of depressiesymptomen bij het kind. Er bestaat een kans dat de gevonden associatie een onderschatting is van het effect dat er zou kunnen zijn bij vrouwen die een gediagnosticeerde angst- of depressieve stoornis hebben. Ondanks dat het onderzoek een aantal tekortkomingen heeft, is het een toevoeging aan de bestaande literatuur over het onderzoek tussen prenatale angst of depressie bij de moeder en angst- of depressiesymptomen bij het kind. Het onderstreept eerdere bevindingen. Geconcludeerd kan worden dat er een verband bestaat tussen prenatale angst- of depressiesymptomen bij de moeder en angst- of depressiesymptomen bij het kind. Daarnaast is dit verband voor meisjes en jongens anders, en heeft sekse dus een modererend effect op het verband. Ook kan geconcludeerd worden dat er verschillende factoren zijn, afhankelijk van het onderzochte verband, die een rol spelen in het verband. Echter, er is nog onvoldoende onderzoek uitgevoerd naar het verband. Het is belangrijk om hier onderzoek naar uit te voeren, zowel moeder als kind zouden er baat bij kunnen hebben. Allereerst zou er een screening gedaan kunnen worden bij zwangere vrouwen, zodat zij de gepaste hulp zouden kunnen ontvangen wanneer er sprake is van prenatale angst- of depressiesymptomen. Kinderen die blootgesteld zijn aan prenatale angst of depressie zouden geregistreerd kunnen worden, zodat ook zij de juiste hulp of behandeling kunnen krijgen wanneer dit nodig blijkt. Effecten van prenatale angst en depressie
28
Literatuur American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders [DSM-IV-TR]. Washington DC: American Psychiatric Association. Bergman, K., Sarkar, P., O'Connor, T. G., Modi, N., & Glover, V. (2007). Maternal stress during pregnancy predicts cognitive ability and fearfulness in infancy. Journal of the American Acadamy of Child and Adolescent Psychiatry , 46, 1454-1463. Glover, V. (2011). Annual Research Review: Prenatal stress and the origins of psychopathology: an evolutionary perspective. Journal of Child Psychology and Psychiatry , 52, 356-367. Gluckman, P., Beedle, A., & Hanson, M. (2009). Principles of evolutionary medicine. Oxford: Oxford University Press. Huizink, A. C., Robles de Medina, P. G., Mulder, E. J., Visser, G. H., & Buitelaar, J. K. (2003). Stress during pregnancy is associated with development outcome in infancy. Journal of Child Psychology and Psychiatry , 44, 810-818. Jamal, M., Van der Does, W. A., Cuijpers, P., & Penninx, B. W. (2012 йил May). Association of smoking and nicotine dependence with severity and course of symptoms in patients with depressive or anxiety disorder. Drug and Alcohol Dependence . Junger, M., Mesman, J., & Meeus, W. (2003). Psychosociale problemen bij adolescenten, prevalentie, risicofactoren en preventie. Den Haag: Ministerie van VWS. Katon, J. G., Russo, C. J., Gavin, A. R., Melville, J. L., & Katon, W. J. (2011). Diabetes and Depression in Pregnancy: Is There an Association? Journal of Women's Health , 20, 983-989. Kolb, B., & Whishaw, I. Q. (2008). Fundamentals of Human Neuropsychology. New York: Worth. Littleton, H. L., Breitkopf, C. R., & Berenson, A. B. (2007). Correlates of anxiety symptoms during pregnancy and association with perinatal outcomes: a metaanalysis. American Journal of Obstetrics & Gynecology , 196 (5), 424-432. Loomans, E. M., van der Stelt, O., van Eijsden, M., Gemke, R. J., Vrijkotte, T., & Van den Bergh, B. R. (2011). Antenatal maternal anxiety is associated with Effecten van prenatale angst en depressie
29
problem behaviour at age five. Early Human Development , 87, 565-570. Marks, I., & Nesse, R. (1994). Fear and fitness: An evolutionary analysis of anxiety disorders. Ethology and Sociobiology , 15, 247-261. Mennes, M., Stiers, P., Lagae, L., & Van den Bergh, B. (2006). Long-term cognitive sequale of antenatal maternal anxiety: Involvement of the orbitofrontal cortex. Neuroscience and Biobehavioral Reviews , 30, 1078-1086. Mennes, M., Van den Bergh, B., Lagae, L., & Stiers, P. (2009). Developmental brain alterations in 17 year old boys are related to antenatal maternal anxiety. Clinical Neuropsychology , 120, 1116-22. Newton, R. W., & Hunt, L. P. (1984). Psychosocial stress in pregnancy and its relation to low birth weight. British Medical Journal , 288, 1191-1194. O'Connor, T. G., Heron, J., & Glover, V. (2002a). Antenatal anxiety predicts child behavioral/emotional problems independently of postnatal depression. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry , 41, 14701477. O'Connor, T. G., Heron, J., Beveridge, M., & Glover, V. (2002b). Maternal antenatal anxiety and children's behavioural/emotional problems at 4 years. Report from the Avon Longitudinal Study of Parents and Children. British Journal of Psychiatry , 180, 502-508. Orlebeke, J. F., Knol, D. L., & Verhulst, F. C. (1997). Increase in Child Behavior Problems Resulting from Maternal Smoking during Pregnancy. Taylor & Francis Group , 52 (4), 317-321. Pawlby, S., Hay, D. F., Sharp, D., Waters, C. S., & O'Keane, V. (2009). Antenatal depression predicts depression in adolescent offspring: Prospective longitudinal community-based study. Journal of Affective Disorders , 113, 236-243. Radloff, L. S. (1977). The CES-D Scale: A Self-Report Depression Scale for Research in the General Population. Applied Psychological Measurement , 1, 385-401. Sharp, C., Goodyer, I. M., & Croudace, T. J. (2006). The Short Mood and Feelings Questionnaire (SMFQ): A Unidimensional Item Response Theory and Categorical Data Factor Analysis of Self-Report Ratings from a Community Sample of 7-through 11-Year-Old Children. Journal of Abnormal Child
Effecten van prenatale angst en depressie
30
Psychology , 34, 379-391. Sood, B., Delaney-Black, V., Covington, C., Nordstrom-Klee, B., Ager, J., Templin, T., et al. (2001). Prenatal Alcohol Exposure and Childhood Behavior at Age 6 to 7 Years: I. Dose-Response Effect. Pediatrics , 108 (2), p. e34. Spence, S. H., Rapee, R., McDonald, C., & Ingram, M. (2001). The structure of anxiety symptoms among preschoolers. Behaviour Research and Therapy , 39, 1293-1316. Spielberger, C. D., Gorsuch, R. L., Lushene, R. E., & editors. (1970). STAI Manual for the State-Trait Anxiety Inventory. Palo Alto, CA: Consulting Psychologists Press. Thompson, W. R. (1957). Influence of prenatal maternal anxiety on emotionality in young rats. Science , 125, 698-699. Vallée, M., Mayo, W., Dellu, F., Le Moal, M., Simon, H., & Maccari, S. (1997). Prenatal Stress Induces High Anxiety and Postnatal Handling Induces Low Anxiety in Adult Offspring: Correlation with Stress-Induced Corticosterone Secretion. The Journal of Neuroscience , 17, 2626-2636. Van den Bergh, B. R., & Marcoen, A. (2004). High antenatal maternal anxiety is related to ADHD symptoms, externalizing problems, and anxiety in 8- and 9year-olds. Child Development , 75, 1085-1097. Van den Bergh, B. R., Mulder, E. J., Mennes, M., & Glover, V. (2005). Antenatal maternal anxiety and stress and the neurobehavioural development of the fetus and child: links and possible mechanisms. A review. Neuroscience and Biobehavioral Reviews , 29, 237-258. Van den Bergh, B. R., van Calster, B., Smits, T., van Huffel, S., & Lagae, L. (2008). Antenatal Maternal Anxiety is Related to HPA-Axis Dysregulation and SelfReported Depressive Symptoms in Adolescence: A Prospective Study on the Fetal Origins of Depressed Mood. Neuropsychopharmacology , 33, 536-545. Van Dorsselaer, S., de Looze, M., Vermeulen-Smit, E., de Roos, S., Verdurmen, J., ter Bogt, T., et al. (2010). Gezondheid, welzijn en opvoeding van jongeren in Nederland: HBSC 2009. Utrecht: Trimbos-Instituut. Wilson, G. T., & Abrams, D. (1977). Effects of Alcohol on Social Anxiety and Physiological Arousal: Cognitive Versus Pharmacological Processes. Cognitive Therapy Research , 1 (3), 195-210.
Effecten van prenatale angst en depressie
31
Yonkers, K. A., Ramin, S. M., Rush, A. J., Navarrete, C. A., Carmody, T., March, D., et al. (2001). Onset and persistence of postpartum depression in an inner-city maternal health clinic system. American Journal of Psychiatry , 158, 18561863. Zender, R., & Olshansky, E. (2009). Women's mental health: depression and anxiety. Nursing Clinics of North America , 44 (3), 355-364.
Effecten van prenatale angst en depressie
32