IJsseldelta-Zuid PlanMER partiële provinciale planherzieningen Startnotitie besluitMER
Provincie Overijssel Maart 2008 Definitief
IJsseldelta-Zuid PlanMER partiële provinciale planherzieningen Startnotitie besluitMER
dossier : B1048-01.001 registratienummer : ON-D20080240 versie : 2
Provincie Overijssel Maart 2008 Definitief © DHV B.V. Niets uit dit bestek/drukwerk mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt d.m.v. drukwerk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DHV B.V., noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd. Het kwaliteitssysteem van DHV B.V. is gecertificeerd volgens ISO 9001.
DHV B.V.
INHOUD
BLAD
1 1.1 1.2 1.3 1.4
PLANMER Aanleiding Werkingssfeer Procedure en betrokken partijen Leeswijzer
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.4.1 2.4.2 2.4.3 2.4.4 2.5 2.6 2.7
HET VOORNEMEN Gebiedsontwikkeling IJsseldelta-Zuid Het gebiedsproces in vogelvlucht Beschrijving Masterplan Probleemschets en ambitie: nut en noodzaak van de planelementen Bypass Woningbouw Recreatie Infrastructuur N307/N23 Te nemen besluiten Relatie met ander beleid Te nemen besluiten in het vervolgtraject
9 9 9 14 17 17 20 24 25 27 27 35
3 3.1 3.2 3.3
DE BESTE LOCATIE De bypass De woningbouw N307/N23
37 38 40 46
4 4.1 4.1.1 4.1.2 4.1.3 4.1.4 4.1.5 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.6.1 4.6.2 4.7 4.8
ALTERNATIEVEN Inrichting van de bypass De groene bypass (B1) Bypass volgens Masterplan (B2) Blauwe bypass met Vossemeerdynamiek (B3) Blauwe bypass met maximale dynamiek (B4) Samenvatting alternatieven bypass Woningbouw in Oksel Hanzelijn Waterkering en kunstwerken Jachthaven N307/N23 Overzicht te beoordelen alternatieven Alternatieven planelementen Integrale gebiedsontwikkeling Het nulalternatief Niet verplicht, wel onderdeel van planMER: meest milieuvriendelijk alternatief
51 53 53 55 56 56 57 58 59 60 60 63 63 63 65 68
5 5.1 5.2 5.3 5.3.1 5.3.2 5.3.3 5.3.4 5.3.5 5.3.6 5.3.7
SAMENVATTING EFFECTEN EN VERGELIJKING VAN ALTERNATIEVEN Effecten IJsseldelta-Zuid in groter verband Effecten samengevat Samenvatting effecten nulalternatief Water Bodem Natuur Landschap en cultuurhistorie Milieu Verkeer en vervoer Ruimtegebruik
69 70 70 71 72 73 74 76 78 79 80
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
3 3 4 6 7
4 maart 2008, versie 2 -1-
DHV B.V.
5.4 5.4.1 5.4.2 5.4.3 5.4.4 5.4.5 5.4.6 5.4.7
Alternatiefvergelijking Water Bodem Natuur Landschap en cultuurhistorie Milieu Verkeer en vervoer Ruimtegebruik
81 81 83 84 87 89 90 90
6 6.1 6.2
MEEST MILIEUVRIENDELIJK ALTERNATIEF Ontwikkeling MMA Combinatie van bypass met maximale dynamiek, binnendijkse woningbouw, beperkt aantal ligplaatsen en natuurontwikkeling Effecten MMA Water Bodem Natuur Landschap en cultuurhistorie Milieu Verkeer en vervoer Ruimtegebruik
93 93
6.3 6.3.1 6.3.2 6.3.3 6.3.4 6.3.5 6.3.6 6.3.7 7 7.1 7.2
93 95 95 97 97 99 101 101 102 103 103
7.3 7.3.1 7.3.2 7.3.3 7.3.4 7.3.5 7.3.6 7.3.7
VOORKEURSALTERNATIEF Afweging voorkeursalternatief Combinatie van bypass met maximale dynamiek, binnendijks en buitendijks wonen met privé ligplaatsen en natuurontwikkeling Effecten voorkeursalternatief Water Bodem Natuur Landschap en cultuurhistorie Milieu Verkeer en vervoer Ruimtegebruik
8 8.1 8.1.1 8.1.2 8.1.3 8.1.4 8.1.5 8.2
MATE VAN DOELBEREIK EN VERGELIJKING MMA EN VKA Toets voorkeursalternatief op doelbereik Masterplan Veiligheid en watersysteem Natuur Ruimtelijke kwaliteit Leefbaarheid Doelbereik VKA samengevat Samenvatting effectbeoordeling inclusief VKA en MMA
113 113 113 120 123 125 126 126
9 9.1 9.2
LEEMTEN IN KENNIS, MONITORING EN DOORKIJK NAAR HET VERVOLG Leemten in kennis en monitoring Doorkijk naar het vervolg - besluitMER
129 129 130
COLOFON
4 maart 2008, versie 2 -2-
104 106 106 107 107 109 110 110 110
135
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
1
PLANMER
1.1
Aanleiding Project IJsseldelta behelst een integrale gebiedsontwikkeling voor het stedelijk netwerk Zwolle Kampen. IJsseldelta bestaat uit twee deelprojecten: IJsseldelta-Noord voor de versterking van het Nationaal Landschap IJsseldelta en IJsseldelta-Zuid met als doel de integrale stedelijke ontwikkeling van Kampen in combinatie met hoogwaterbescherming. Voor IJsseldelta-Zuid is een Masterplan opgesteld. Dit ‘Masterplan Veilig wonen, werken en recreëren in IJsseldelta Zuid’ is in het najaar van 2006 door de gemeenteraden van Kampen, Zwolle, Oldebroek en Dronten, Provinciale Staten van Overijssel en het algemeen bestuur van Waterschap Groot Salland vastgesteld. Belangrijk onderdeel van het Masterplan is de versnelde aanleg van een bypass tussen de IJssel en het Drontermeer en de daarmee samenhangende mogelijkheden voor de woningbouwontwikkeling ten zuiden en ten westen van Kampen. De bypass is nodig om de verwachte hogere afvoeren van de IJssel in de toekomst veilig te kunnen verwerken. In het basispakket van de PKB Ruimte voor de Rivier (hierna: PKB) is de maatregel zomerbedverdieping opgenomen. Voor de lange termijn opgave van de hoogwaterafvoer (na 2015) zal zomerbedverdieping niet toereikend zijn. Daarom is in de PKB voor een ruim gebied ten zuiden en westen van Kampen een planologische reservering opgenomen voor een nader te begrenzen bypass. Bij een verdere verhoging in de toekomst van de maatgevende afvoer op rivier zal dan alsnog een bypass aangelegd kunnen worden. De bij het project IJsseldelta betrokken overheden hebben met het Masterplan de intentie uitgesproken om nu al te komen tot een concreet begrensde bypass als klimaatbestendige oplossing voor de hoogwaterafvoer en als onderdeel van een integrale gebiedsontwikkeling. Hierdoor kan voor de periode tot 2015 worden afgezien van de maatregel zomerbedverdieping. Om die intentie tijdig, dat wil zeggen uiterlijk in 2015, te kunnen realiseren dient de ruime planologische reservering te worden vervangen door een definitief begrensde bypass ten zuiden van Kampen. Daarmee ontstaat ook de ruimte voor onder andere woningbouw in het gebied ten westen van de bebouwde kom van Kampen. Een van de voorwaarden daarvoor is dat in 2008 het Streekplan Overijssel 2000+ en het Provinciaal Omgevingsplan Flevoland 2006 worden herzien. In 2009 moeten vervolgens bestemmingsplannen worden vastgesteld en dijkverleggingsplannen/waterkeringsplannen worden goedgekeurd. Het planMER vormt tevens de startnotitie voor het besluitMER dat voor het bestemmingsplan en dijkverleggingsplan wordt opgesteld. Herziening Streekplan Overijssel 2000+ De integrale gebiedsontwikkeling IJsseldelta-Zuid wordt meegenomen in de integrale herziening van het Streekplan Overijssel 2000+, die eind 2009 is voorzien in de vorm van de op te stellen Omgevingsvisie. Op grond van de PKB Ruimte voor de Rivier moet vóór 1 januari 2009 een Omwisselingsbesluit genomen zijn, waarvoor onder andere een herziening van de streekplannen nodig is. Gezien de samenhang en vervlechting van het realiseren van de bypass en de woningbouw ten westen van Kampen wordt voor beide functies de ruimtelijke reservering in 2008 vastgelegd in een partiële herziening van het Streekplan Overijssel 2000+. In paragraaf 1.2 wordt nader ingegaan op de activiteiten die worden vastgelegd. Bypass Bypasses zijn bedijkte gebieden die aftakken van een rivier om een deel van het water via een andere route af te voeren. Ze kunnen zowel gelegen zijn in landelijk als in stedelijk gebied. Bypasses worden ook wel aangeduid met de begrippen ‘hoogwatergeulen’, 'groene of blauwe rivieren'. Een bypass biedt uitkomst wanneer er opstuwing en vertraging optreedt in de waterafvoer als gevolg van een vernauwing van de rivier. De bypass takt af van een bestaande rivierloop en staat benedenstrooms weer in verbinding met deze of een andere rivier. In dit planMER wordt consequent gesproken over bypass.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 -3-
DHV B.V.
Herziening Omgevingsplan Flevoland 2006 De gebiedsontwikkeling IJsseldelta-Zuid maakt het ook nodig dat het Omgevingsplan Flevoland 2006 wordt herzien. Dit omdat deze ontwikkeling de Ecologische Hoofdstructuur van Flevoland beïnvloedt en doorsnijdt met infrastructuur. Even ten zuiden van het eiland Reve in het huidige Drontermeer zal een nieuwe schutsluis worden gerealiseerd en in de directe omgeving van de huidige Roggebotsluis is een stormvloedkering voorzien. De Roggebotsluis zal hiermee komen te vervallen en de bestaande oeververbinding van de N307 zal eveneens moeten worden aangepast. Dat houdt in dat een nieuwe locatie voor de oeververbinding ter hoogte van de huidige Roggebotsluis globaal moet worden bepaald. Hiermee wordt het tracé tussen Kampen en Dronten (de toekomstige N23) en de oeververbinding vastgelegd. Afbeelding 1
Situering plangebied IJsseldelta-Zuid ten opzichte van de omgeving
IJsselmuiden
Kampen
Overijssel
Zwolle Flevoland
Gelderland Hattem
Wezep
1.2
Werkingssfeer Om IJsseldelta-Zuid te ontwikkelen, moeten de voorgenomen ontwikkelingen planologisch worden vastgelegd. Op grond van artikel 7.2 en 7.2a van de Wet milieubeheer en het Besluit tot wijziging van het Besluit milieueffectrapportage 1994 moet ten behoeve van de besluitvorming over de partiële planherzieningen in Overijssel en Flevoland een planMER (hierna te noemen MER) worden opgesteld. Dit omdat de partiële planherzieningen het kader scheppen voor een aantal m.e.r.(beoordelings)plichtige activiteiten (zie paragraaf 1.3). Bovendien zijn deze activiteiten voorzien in of in de nabijheid van Natura 2000-gebieden (Drontermeer, Ketelmeer en Vossemeer, IJsseluiterwaarden) en kunnen significante effecten niet op voorhand worden uitgesloten. Het opstellen van het planMER dient ertoe om het milieu een volwaardige plaats te geven bij de besluitvorming door de provincies Overijssel en Flevoland over de partiële planherzieningen.
4 maart 2008, versie 2 -4-
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
In de Notitie Reikwijdte en Detailniveau Partiële Provinciale planherzieningen IJsseldelta-Zuid is door beide provincies informatie gegeven over de reikwijdte en het detailniveau voor het planMER ten behoeve van de partiële planherzieningen. Op 15 mei 2007 hebben Gedeputeerde Staten van de Provincie Overijssel en de Provincie Flevoland de concept-Notitie Reikwijdte en Detailniveau IJsseldelta-Zuid vrijgegeven voor inspraak en advies. De notitie geeft naast de beoogde reikwijdte en het beoogde detailniveau van het op te stellen planMER een toelichting op het voornemen van Gedeputeerde Staten van Overijssel en Flevoland. Tevens hebben Overijssel en Flevoland in deze notitie aangegeven welke alternatieven, varianten en aspecten worden onderzocht. In essentie gaat het binnen het plangebied om alternatieven voor de verschillende planonderdelen: – bypass; – woningbouw; – jachthaven; – N307/N23. De concept-Notitie Reikwijdte en Detailniveau heeft vanaf 24 mei 2007 gedurende een periode van vier weken ter inzage gelegen. Ook is deze gelijktijdig voor advies toegezonden aan de wettelijke adviseurs. In totaal zijn zestien adviezen en zienswijzen binnengekomen. Tevens heeft de Commissie voor de milieueffectrapportage op 12 juli 2007 haar advies uitgebracht. Met inachtneming van de inspraakreacties en adviezen hebben Gedeputeerde Staten van Overijssel en Flevoland de definitieve Notitie Reikwijdte en Detailniveau voor het planMER IJsseldelta-Zuid vastgesteld op 11 september 2007, respectievelijk 2 oktober 2007. PlanMER vormt tevens startnotitie voor besluitMER Het planMER IJsseldelta-Zuid vormt tevens de start van de procedure voor de besluitm.e.r.-procedure. Deze is noodzakelijk voor de vaststelling van het bestemmingsplan en dijkverleggingsplan. Het planMER wordt hiermee tevens als startnotitie besluitMER aangemerkt. Het planMER / startnotitie besluitMER wordt ter inzage gelegd, waarbij direct wordt aangegeven wat in het besluitMER nader wordt onderzocht op inrichtingsniveau. Dit houdt in dat tijdens de inspraakperiode kan worden ingesproken op de volledigheid en objectiviteit van het planMER, maar ook kan worden ingesproken op de nadere onderzoeken die voor het besluitMER noodzakelijk zijn (startnotitie besluitMER). De commissie voor de m.e.r. wordt gevraagd om naast het uitbrengen van een toetsingsadvies over het planMER ook te adviseren over de Richtlijnen voor het besluitMER. In hoofdstuk 9 paragraaf 9.3 van onderhavig MER wordt een doorkijk gegeven naar het vervolg, de besluit-m.e.r. Plan- en studiegebied Het plangebied voor het planMER is het gebied waarover de partiële planherzieningen van het Streekplan Overijssel 2000+ en het Omgevingsplan Flevoland 2006 uitspraken doen voor zover het gaat om de realisatie van het Masterplan IJsseldelta-Zuid. Het plangebied voor de beoogde herzieningen beslaat het gebied dat is weergegeven in afbeelding 1. Het totale plangebied beslaat ongeveer 1600 ha, inclusief circa 170 ha van het Drontermeer binnen het plangebied. Toets op milieueffecten De met de partiële planherzieningen beoogde ontwikkelingen worden op hun milieueffecten getoetst. Dit gebeurt aan de hand van twee verschillende soorten toetsingscriteria: 1. criteria die inzicht geven in de milieueffecten die als gevolg van de ontwikkelingen, voorzien in de partiële planherzieningen, worden verwacht; 2. criteria die inzicht geven in de mate waarin met de partiële planherzieningen de doelen van het Masterplan worden gehaald. Deze toetsingscriteria zijn in de Notitie Reikwijdte en Detailniveau aangegeven. Bij de effectbeschrijvingen in hoofdstuk 6 en de toets aan het doelbereik in hoofdstuk 8 wordt hier nader op ingegaan. Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 -5-
DHV B.V.
1.3
Procedure en betrokken partijen Op grond van het Besluit m.e.r. 1994 vormt de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten juridische aanleiding voor het doorlopen van de procedure voor milieueffectrapportage voor plannen (planm.e.r.1). Het is verplicht om voorafgaand aan besluiten door een overheid over bepaalde plannen een planm.e.r.-procedure uit te voeren. Het gaat daarbij om plannen die (uiteindelijk) kunnen leiden tot concrete projecten of activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige effecten voor het milieu. Meer concreet geldt de planm.e.r.-plicht ingeval van wettelijk of bestuursrechtelijk verplichte plannen: – die het kader vormen voor toekomstige besluitm.e.r.(beoordelingsplichtige) besluiten, en/of; – waarvoor een passende beoordeling nodig is op grond van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en de Natuurbeschermingswet. De partiële planherzieningen van de provincies Overijssel en Flevoland zijn planm.e.r.-plichtig, omdat deze als wettelijk verplicht plan (art 4a WRO) het kader vormen voor toekomstige besluiten over een aantal m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten (zie kader). Het planMER vormt tevens de start voor de procedure voor besluitm.e.r. voor het bestemmingsplan en dijkverleggingsplan voor IJsseldelta-Zuid.
M.e.r.-(beoordelings)plicht: –
De inrichting van het landelijk gebied. Omdat sprake is van een beoogde functieverandering van meer dan 250 ha geldt voor deze activiteit een m.e.r.-plicht.
–
De bouw van woningen. Omdat sprake is van de beoogde bouw van meer dan 2000 woningen buiten de bebouwde kom in de planperiode 2008-2018 geldt voor deze activiteit een m.e.r.-plicht.
–
De aanleg van een primaire waterkering. Omdat de planherzieningen ruimte reserveren voor nieuwe waterkeringen langs de bypass geldt voor deze activiteit een m.e.r.-plicht.
–
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een jachthaven. Omdat in de partiële planherzieningen ruimte wordt gereserveerd voor in totaal meer dan 100 ligplaatsen geldt voor deze activiteit een m.e.r.-beoordelingsplicht.
–
De wijziging of uitbreiding van een zee- of deltadijk of een rivierdijk. Omdat de dijken langs het Vossemeer en het Drontermeer worden aangepast (onder meer door middel van aanpassing aan kunstwerken) geldt voor deze activiteit een m.e.r.-beoordelingsplicht.
–
De wijziging of uitbreiding van een autosnelweg of autoweg, voor zover dit het tracé voor de toekomstige autoweg N23 met 2 x 2 banen op Flevolands grondgebied tussen Dronten en de provinciegrens betreft. Bij een tracélengte van 10 kilometer geldt hiervoor de m.e.r.-plicht, bij een tracélengte van 5 kilometer, een m.e.r.-beoordelingsplicht. Het tracé Dronten-Roggebotsluis is circa 8 kilometer, daarmee geldt voor deze activiteit een m.e.r.-beoordelingsplicht.
–
De winning van oppervlaktedelfstoffen. Indien sprake is van meer dan 100 ha grond die vrij komt bij de aanleg van de bypass en wordt gebruikt bij woningbouw of aanleg van dijken, geldt een m.e.r.-plicht.
Naast de Provincies Flevoland en Overijssel zijn de volgende partijen betrokken bij de planvorming: – Gemeenten Kampen, Zwolle, Oldebroek en Dronten; – Rijkswaterstaat IJsselmeergebied en Oost-Nederland; – Projectbureau Ruimte voor de Rivier; – Ministeries van LNV, VROM en OCW (Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten); – Staatsbosbeheer; – Waterschappen Groot Salland, Zuiderzeeland en Veluwe; – Provincie Gelderland;
1
m.e.r.= de procedure voor milieueffectrapportage MER= het milieueffectrapport planm.e.r.= m.e.r.-procedure voor plannen (partiële provinciale planherzieningen) besluitm.e.r. = m.e.r.-procedure voor besluiten (bestemmingsplan en dijkverleggingsplan)
4 maart 2008, versie 2 -6-
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
– –
1.4
Klankbordgroep IJsseldelta-Zuid; Eigenaren/bewoners in en aan de rand van het plangebied.
Leeswijzer Het MER bestaat uit twee rapporten: – planMER/startnotitie besluitMER IJsseldelta-Zuid; – bijlagenrapport. Alle bijlagen behorende bij het planMER/startnotitie besluitMER IJsseldelta-Zuid (hierna te noemen MER) zijn opgenomen in een separaat bijlagenrapport. Onderstaand wordt kort beschreven hoe het hoofdrapport van het MER is opgebouwd. Voornemen Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het voornemen. Hier wordt kort de voorgeschiedenis van het gebiedsproces en het Masterplan beschreven. Tevens wordt ingegaan op de probleemanalyse en doelstellingen van het MER en de besluiten die in de planherzieningen worden genomen. Beste locatie planelementen Hoofdstuk 3 geeft een weergave van de planelementen bypass, woningbouw en N23 en geeft een onderbouwing van de keuzen voor de beste locatie van de elementen. Een globale effectbeschrijving op locatieniveau is hier per planelement opgenomen. Te beschouwen alternatieven In hoofdstuk 4 worden voor de planelementen bypass, woningbouw in de oksel van de Hanzelijn, waterkering en kunstwerken, de jachthaven en N307/N23 de te beschouwen alternatieven beschreven. Eveneens wordt ingegaan op de drie alternatieven voor de integrale gebiedsontwikkeling en het nulalternatief (zomerbedverdieping IJssel). Referentiesituatie en effecten In hoofdstuk 5 is een samenvatting van effecten van de integrale gebiedsontwikkelingen weergegeven. Op de effecten van het nulalternatief wordt in dit hoofdstuk kort ingegaan. Tevens worden de integrale gebiedsontwikkelingsalternatieven op hoofdlijnen met elkaar vergeleken. De huidige milieusituatie en autonome ontwikkeling dienen als referentiesituatie voor de milieugevolgen en deze is opgenomen in bijlage 6 waarna in bijlage 7 de milieueffecten van de integrale gebiedsontwikkelingen, de alternatieven per planelement en het nulalternatief worden beschreven. Meest milieuvriendelijk alternatief Het meest milieuvriendelijk alternatief wordt ontwikkeld in hoofdstuk 6. Tevens wordt ingegaan op de effecten van het meest milieuvriendelijk alternatief. Voorkeursalternatief In hoofdstuk 7 wordt de afweging gemaakt wel alternatief nu de voorkeur heeft van de initiatiefnemers. Hier worden ook de effecten van het voorkeursalternatief toegelicht, waarbij vooral het verschil wordt aangegeven tussen de effecten van het meest milieuvriendelijke alternatief en het voorkeursalternatief. Toets op doelbereik Het voorkeursalternatief wordt in hoofdstuk 8 getoetst op het doelbereik van het Masterplan. Hier wordt specifiek ingegaan op de veiligheid en het watersysteem, natuur, de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid. In een afsluitende paragraaf worden de drie onderzochte alternatieven voor de integrale gebiedsontwikkeling en het nulalternatief afgezet tegen het voorkeursalternatief en meest milieuvriendelijke alternatief.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 -7-
DHV B.V.
Doorkijk naar het vervolg – noodzakelijke onderzoeken voor besluitMER In het afsluitende hoofdstuk 9 wordt ingegaan op leemten in kennis, monitoring en evaluatie. Tevens wordt hier een doorkijk gegeven naar het vervolg waarbij nadrukkelijk wordt ingegaan op de noodzakelijke onderzoeken voor het besluitMER. Het besluitMER wordt in een volgende procedurestap opgesteld voor de vaststelling van het bestemmingsplan en dijkverleggingsplan waarin de inrichting van IJsseldelta-Zuid wordt vastgelegd. Passende beoordeling De passende beoordeling maakt onderdeel uit van het MER. Dit is een zelfstandig leesbaar document en is als aparte rapportage in de bijlagen opgenomen (bijlage 16).
4 maart 2008, versie 2 -8-
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
2
HET VOORNEMEN
2.1
Gebiedsontwikkeling IJsseldelta-Zuid Het project kent al een korte maar rijke geschiedenis. IJsseldelta-Zuid is één van de twee deelprojecten van het gebiedsontwikkelingsproject ‘IJsseldelta’. In het najaar van 2004 is gestart met de voorbereiding. In IJsseldelta-Zuid spelen meerdere ontwikkelingen, zoals de hoogwaterproblematiek, de Hanzelijn, de aanleg van natuur en ontwikkelen van nieuwe natuurwaarden, de opwaardering van de N307 tot de N23, de uitbreiding van Kampen en de verbreding van de N50, versterking van de toeristische infrastructuur en agrarische structuurversterking. De initiatiefnemers streven naar het op elkaar afstemmen van deze ontwikkelingen, zodat er een meerwaarde ontstaat. Als hoogwatermaatregel bij Kampen is in de PKB Ruimte voor de Rivier voor de korte termijn een zomerbedverlaging van de IJssel en voor de lange termijn een ruime planologische reservering voor een bypass opgenomen (zie afbeelding 2). De verschillende ontwikkelingen in IJsseldelta-Zuid vormden de aanleiding om de bypass al op korte termijn te realiseren. De regio heeft in samenwerking met VROM, V&W en LNV een Masterplan opgesteld waarin de intentie is vastgelegd om nu al te komen tot een concreet begrensde bypass als oplossing voor de hoogwaterafvoer en daarmee af te zien van de maatregel zomerbedverlaging. Afbeelding 2
Planologische reservering bypass Kampen (bron: Masterplan) In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de achtergronden van IJsseldelta-Zuid. In paragraaf 2.2 wordt kort het doorlopen gebiedsproces geschetst. In paragraaf 2.3 wordt het Masterplan van 2006 toegelicht, evenals de doelstellingen die hierbij zijn geformuleerd. In paragraaf 2.4 wordt vervolgens de nut en noodzaak voor de verschillende planonderdelen van IJsseldelta-Zuid onderbouwd. Hierbij wordt al zoveel mogelijk onderscheid gemaakt tussen de planelementen (bypass, woningbouw, jachthaven en de N307/N23) en de opgave die er ligt voor Kampen en de regio. Ten slotte gaan paragrafen 2.6 en 2.7 in op de relatie van het MER met ander beleid en de te nemen vervolgbesluiten.
2.2
Het gebiedsproces in vogelvlucht In de PKB Ruimte voor de Rivier is een ruim gebied ten zuiden en westen van Kampen begrensd voor een toekomstige bypass. Een bypass is hier nodig om de verwachte hogere afvoeren van de IJssel in de toekomst veilig te kunnen verwerken. In het basispakket van de PKB is op korte termijn de maatregel zomerbedverlaging opgenomen. De ruimte voor de toekomstige bypass is in de PKB gereserveerd voor de lange termijn opgave van de hoogwaterafvoer (na 2015). De bij het project IJsseldelta-Zuid betrokken overheden hebben de intentie om nu al te komen tot een concreet begrensde bypass als oplossing voor de hoogwaterafvoer. Hierdoor kan de maatregel zomerbedverlaging, indien noodzakelijk, naar de langere termijn worden doorgeschoven. Door de bypass te beschouwen als onderdeel van een integrale gebiedsontwikkeling ontstaan kansen voor Kampen en de regio en ontstaat de mogelijkheid om ontwikkelingsplanologie te voeren.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 -9-
DHV B.V.
Water is de bindende kracht binnen het project. De doelstelling “duurzame veiligheid van een groot gebied tegen wateroverlast” staat centraal in de gebiedsontwikkeling. De principekeuze voor een bypass als oplossing voor hogere rivierafvoeren kan op verschillende manieren worden ingevuld. Om deze bandbreedte te verkennen zijn in de scenariostudie van maart 2005 (bron: provincie Overijssel) vijf verschillende scenario’s ontworpen (zie ook afbeelding 3): – Scenario 1: bypass ten zuiden van Kampen; – Scenario 2: bypass gebundeld met infrastructuur; – Scenario 3: de groene Bypass; – Scenario 4: bypass als nieuwe rivier; – Scenario 5: bypass als randzone. Afbeelding 3
4 maart 2008, versie 2 - 10 -
De vijf scenario’s (bron: Scenariostudie, provincie Overijssel, 2005)
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 11 -
DHV B.V.
De scenario’s zijn op hoofdlijnen op hun (milieu)effecten verkend. In het voorjaar van 2005 is er een intensief participatietraject geweest met bewoners, natuurorganisaties en ondernemers over de scenario’s. Met name de bewoners van Kamperveen kwamen met een eigen variant voor het tracé van de bypass voor het gedeelte van de IJssel tot en met de Molenkolk. Dit scenario kon rekenen op brede maatschappelijke steun (het wordt ook wel het bewonersscenario genoemd). Ook dit scenario is getoetst aan het Tracébesluit Hanzelijn, meegenomen in de vrijwillige milieubeoordeling en op diverse andere aspecten onderzocht. Dit voorkeursscenario, scenario 6, vormde mede de basis voor de invulling van de bypass in het Masterplan (en daarmee van het Masterplan als geheel). Afbeelding 4 geeft scenario 6 weer. Afbeelding 4
Scenario 6
In de onderstaande tabel worden de kenmerken van de zes scenario’s, zoals deze zijn beschreven in de scenariostudie en de vrijwillige milieubeoordeling bij het Masterplan, bondig beschreven. Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar de betreffende studies.
4 maart 2008, versie 2 - 12 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
Tabel 1
Kenmerken scenario’s bypass
Kenmerk/ scenario Tracé bypass
1
2
3
4
5
6
een zuidelijk tracé van de Zande naar het Verlengde Vossemeer
een tracé met minimaal ruimtebeslag tegen de westrand van Kampen van De Zande tot in het verlengde Vossemeer ja
een breed tracé tegen de westrand van Kampen van De Zande naar het Vossemeer
een lang tracé van het Onderdijks naar het Vossemeer
Een lang tracé van het Onderdijks naar het Vossemeer via de oevers van het Drontermeer
Een kort tracé van het Onderdijks naar het Verlengde Vossemeer
nee
ja
ja
ja
85% natuur, 15% diep water, wonen
70% natuur ondiep water, 30% diep water
70% natuur, 30% diep water, wonen
90% natuur, 10% diep water
30% water, 70% natuur, wonen
In/uitstroom Veluwerandmeren
Instroom in verlengde Vossemeer met nieuwe Roggebotsluis
vrije in- en uitstroming Vossemeer
vrije in- en uitstroming Vossemeer
vrije in- en uitstroming Vossemeer
Instroom in Verlengde Vossemeer met nieuwe Roggebotsluis
In/uitstroom IJsselwater
Alleen instroom bij hogere afvoeren
instroom via sluis,
80% landbouw, 20% natuur en ondiep water, alleen bestaand wonen Alleen bij maatgevende omstandigheden in- en uitstroming Vossemeer Alleen instroom bij maatgevende afvoeren
Alleen instroom bij maatgevende afvoer
Instroom via sluis
Relatie met functies buiten bypass
Woningbouw, natuur randmeren
Bundeling met infrastructuur
Maximaal mogelijke instroom t.b.v. rivierkarakter, sluis Tweezijdig woningbouw aan het water
Natuur Vossemeer, woningbouw
Natuur randmeer, woningbouw
Aanwezigheid open water in bypass Grondgebruik in bypass
ja
Landbouwgebruik polders, scheiding tussen ‘oud’ en ‘nieuw’ Kampen
Op basis van het gebiedsproces is voor het Masterplan een voorkeur uitgesproken voor scenario 6, waarvan het bewonerscenario een belangrijk onderdeel is. Het combineert sterke positieve punten (ambities voor versterking Natura 2000 en de EHS, alsmede natuurlijke peildynamiek) met relatief beperkte negatieve effecten, vergeleken met de andere scenario’s. Daarnaast brengt de bypass het historische beeld terug van de meerarmige IJsseldelta. Hiermee wordt respect betoond aan de historische kwaliteit van het landschap. Het ontwerp van de bypass heeft veel gemeen met het landschap in 1724. In afbeelding 5 is het kaartbeeld opgenomen van de IJsseldelta zoals het in 1724 eruit zag. In de inzet is het tracé zichtbaar van de bypass zoals dat in scenario 6 is gekozen. Scenario 6 heeft mede de basis gevormd voor het voorkeursscenario en de verdere uitwerking. In afbeelding 4 is scenario 6 weergegeven. De Masterplankaart (afbeelding 7) is daardoor ook een directe afgeleide van het 6e scenario. Het ontwerp gaat uit van de kernkwaliteiten van deze regio. Deze liggen verankerd in het unieke karakter van dit gebied ten opzichte van de rest van Nederland. Ook volgt de bypass grotendeels het traject van De Reeve, een voormalige kreek vanuit de Zuiderzee (zie afbeelding 5).
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 13 -
DHV B.V.
De basis voor deze kernkwaliteiten wordt gevormd door het deltalandschap. Het blauwgroene netwerk vormt de continuïteit in het gebied en biedt vooral ruimte voor ecologische ontwikkelingen. Het netwerk in de IJsseldelta bestaat onder andere uit deels afgedamde rivierlopen en hun uiterwaarden, de Veluwerandmeren en het Vossemeer. Het ontwikkelingsperspectief voor de delta is gebonden aan beperkingen. In IJsseldelta Zuid vormt de bypass een heldere structuurgrens tussen het zuidelijk gelegen landbouwgebied en de stad Kampen, waar alle opgaven een plek vinden. Daarmee wordt de definitieve contour van Kampen en de bijbehorende stedelijke invloedssfeer bepaald. Afbeelding 5
De IJsseldelta in 1724 (bron: Masterplan, 2006)
Het scenario maakt optimaal gebruik van de al aanwezige kernkwaliteiten in het gebied. Zo ontstaat een combinatie waar water, natuur en infrastructuur integraal worden ingezet om een hoogwaardig milieu te scheppen voor wonen, werken en recreëren. In het eindresultaat kan de waarde voor de regio Dronten, Kampen en Zwolle worden uitgedrukt in een unieke variatie van eigenschappen, zoals van sterk stedelijk naar landschappelijk, van nat naar droog, van intensieve bedrijvigheid naar extensieve landbouw, van stad naar natuur. Deze zorgen gezamenlijk voor een integrale kwaliteit. Er ontstaat een historische schakel tussen de oude Hanzesteden Zwolle en Kampen aan de ene kant, en Dronten en het nieuwe land anderzijds. Deze karakteristieken vormen de basis voor een zeer aantrekkelijk gebied voor wonen, werken en recreëren.
2.3
Beschrijving Masterplan Onder regie van de provincie Overijssel is het Masterplan tot stand gekomen in een intensief, tot op individueel niveau, uitgevoerd participatietraject. Het Ministerie van VROM wees de IJsseldelta in 2004 aan als landelijk voorbeeldproject ontwikkelingsplanologie in de Nota Ruimte.
4 maart 2008, versie 2 - 14 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
Met het Masterplan IJsseldelta-Zuid moeten de kansen worden gegrepen die zich nu voordoen om deze impulsen te realiseren. Zoals onder paragraaf 2.3 is beschreven geeft het Masterplan richting aan een aantal opgaven om de doelstellingen te behalen. Deze opgaven zijn meerledig en zijn onderverdeeld in de diverse ontwikkelingen die in het gebied op stapel staan. In afbeelding 6 zijn de verschillende opgaven gevisualiseerd. Deze opgaven worden doorvertaald naar het MER. Afbeelding 6
Opgaven uit het Masterplan
Het Masterplan laat zien op welke wijze de partners deze doelstellingen denken te halen. De volgende elementen zijn integraal ingepast in het Masterplan Nu de kansen grijpen: – De aanleg van een bypass, die de veiligheid voor een groot gebied duurzaam waarborgt. De aanleg maakt deel uit van de invulling van de Planologische Kernbeslissing Ruimte voor de Rivier, de Nederlandse uitwerking van internationale afspraken over de omgang met het stijgende waterpeil van de Rijn. De bypass past bovendien in het Klimaat voor Ruimteprogramma, dat de hotspots inventariseert die zijn aangewezen om ons land klimaatbestendig te maken. De bypass is een schoolvoorbeeld hoe een regio duurzaam bestand kan worden gemaakt tegen de gevolgen van klimaatsverandering. Ruimte voor de rivier zorgt ervoor dat de toename van de neerslag- en waterafvoerpieken als gevolg van de klimaatverandering wordt opgevangen. – Infrastructuur: de Hanzelijn wordt aangelegd en de N307 en N50 opgewaardeerd. Daarmee vormt het gebied een belangrijke schakel in de Nederlandse infrastructuur. De opwaardering van de N307 tot N23 versterkt de verbindingen met Noord-Holland (Alkmaar) en Flevoland (met name met Dronten en Lelystad). – Woningbouw: Kampen krijgt de kans hier een hoogwaardig woonmilieu te vestigen dat de woonopgave van Netwerkstad Zwolle Kampen combineert met de voordelen van de bypass. – Natuur: de bypass wordt aangegrepen voor de ontwikkeling van een groot areaal nieuwe natuur. De bypass wordt een nieuwe schakel in de Ecologische Hoofdstructuur tussen de IJsseluiterwaarden en de Veluwerandmeren. – Economische ontwikkeling: de stationsomgeving van Kampen Zuid is het brandpunt van nieuwe bedrijvigheid. Daarnaast zorgt de bypass voor watergebonden werk. – Agrarische structuur: onderdeel van de gebiedsontwikkeling is dat tevens een impuls wordt gegeven aan de versterking van de agrarische structuur. – Recreatie: een bevaarbare nieuwe IJsselarm en de ontwikkeling van nieuwe natuur openen perspectieven voor de recreatie. Recreatie en natuur gaan prima samen, zoals blijkt uit ervaringen in de randmeren. Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 15 -
DHV B.V.
–
Er ontstaan nieuwe kansen voor de watersport en de verbinding van Kampen aan de waterrecreatiegebieden van de Randmeren, IJsselmeer en de Friese meren.
De integrale inpassing van deze elementen zorgt ervoor dat er een uniek en waardevol gebied ontstaat, met optimale ontwikkelingskansen voor veilig en hoogwaardig wonen, werken en recreëren. Samengevat zorgt het Masterplan voor bescherming tegen hoogwater in de toekomst (door de bypass). De bypass wordt daarnaast een belangrijke natuurschakel en het Masterplan biedt perspectieven voor wonen en werken. De betere infrastructurele verbindingen tussen Dronten, Kampen en Zwolle komen tot stand door de Hanzelijn en de opwaardering van N50 en N307. Zorg, midden- en kleinbedrijf, onderwijs en cultuur kunnen profiteren van de integrale ontwikkeling. In afbeelding 7 is het gewenste eindbeeld van de integrale gebiedsontwikkeling volgens het Masterplan weergegeven. Het Masterplan wordt in fasen uitgevoerd. De planning is dat de Hanzelijn in 2013 in gebruik komt, dat de bypass in 2015 inzetbaar is en dat tussen 2012 en 2030 de woningbouw en de aanleg van nieuwe natuur plaatsvinden (waar de natuur als mitigatie wordt ontwikkeld moet deze echter vooraf aan de ‘schade’ zijn gerealiseerd). Afbeelding 7
Masterplankaart
De deelnemende partners hebben het Masterplan bestuurlijk onderschreven. Op 18 januari 2007 hebben 11 overheidspartijen, waaronder ook de Ministeries van VROM, V&W en LNV, een intentieovereenkomst ondertekend om de realisatie van de integrale gebiedsontwikkeling zoals vastgelegd in het Masterplan IJsseldelta-Zuid mogelijk te maken en gezamenlijk te zoeken naar de hiervoor benodigde middelen. Daarmee is het project IJsseldelta-Zuid de volgende fase ingegaan. Het Masterplan wordt ingebed in de provinciale plannen van Overijssel en Flevoland en in de structuurvisie van de gemeente Kampen. Ook wordt het plan in vervolgfasen in gedetailleerde plannen uitgewerkt. In de afbeelding is schematisch weergegeven hoe het voorkeurscenario uit het Masterplan tot stand is gekomen. Deze vormt het uitgangspunt voor de verdere uitwerking in dit MER.
4 maart 2008, versie 2 - 16 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
Afbeelding 8
Van PKB Ruimte voor de Rivier tot voorkeurscenario Masterplan en planelementen voor het MER
2.4
Probleemschets en ambitie: nut en noodzaak van de planelementen
2.4.1
Bypass Achtergrond De verwachting is dat in de toekomst de waterafvoeren van de rivieren zullen gaan stijgen. Volgens berekeningen kunnen de rivieren op termijn de hogere waterafvoeren niet meer accommoderen. Het Waterbeleid 21e eeuw laat een trendbreuk zien in de omgang met water in Nederland. Er moet ruimte worden gegeven aan water. Het verhogen en versterken van dijken langs waterlopen is een vicieuze cirkel. Om deze reden is de beleidslijn Ruimte voor de Rivier in het leven geroepen en later ook de PKB Ruimte voor de Rivier opgesteld. Langs de grote rivieren moet een duurzame veiligheid worden gecreëerd door middel van ruimtelijke maatregelen. Tot 2015 moeten piekafvoeren in de Rijn tot maximaal 16.000 m 3 per seconde bij Lobith veilig afgevoerd kunnen worden. De verwachting is dat de 3 maatgevende afvoer mogelijk verder kan toenemen tot 18.000 m per seconde. De IJssel (een Rijntak) moet een deel van dit extra water van de Rijn af gaan voeren. Hierbij is ook van belang dat in de PKB Ruimte voor de Rivier een aantal strategische beleidskeuzen zijn gemaakt. Eén daarvan is, dat bij een verdere toename van de maatgevende rivierafvoer boven de 16.000 m 3 de extra afvoer wordt verdeeld over de IJssel en de Waal. De Lek doet dan niet meer mee. Het programma Klimaat voor Ruimte noemt de IJsseldelta als zogenaamde hotspot (een gebied waar maatregelen noodzakelijk zijn om ons land klimaatbestendig te maken). Het gebied ten zuidwesten van Kampen biedt goede mogelijkheden om een ruimtelijke maatregel te treffen tegen hoogwater in de vorm van een bypass. Deze is opgenomen in het breedgedragen Masterplan IJsseldelta-Zuid. Naast het borgen van duurzame veiligheid, heeft de bypass nog andere voordelen. Het nut en de noodzaak van de bypass worden in het navolgende toegelicht. Probleemstelling In het basispakket van maatregelen in de PKB Ruimte voor de Rivier is ter hoogte van Kampen de maatregel zomerbedverlaging (met gemiddeld 1 meter) opgenomen over een lengte van 22 kilometer tussen Hattem en het Ketelmeer.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 17 -
DHV B.V.
Afbeelding 9
Maatregel zomerbedverdieping Beneden-IJssel en planologische reservering bypass (bron: PKB deel 4 Ruimte voor de rivier, kaart 5)
Als deze maatregel wordt doorgevoerd ontstaat volgens de PKB een verlaging van de Maatgevende Hoogwaterstand op de rivier van ongeveer 24 cm bij Zwolle. Deze verlaging voldoet op de korte termijn. Bij eventuele verdere verhoging van de maatgevende afvoeren in de periode na 2015 is zomerbedverlaging niet meer toereikend. Op enig moment zullen aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Een bypass ten zuiden van Kampen wordt dan alsnog noodzakelijk. Daarom is de aanleg van een bypass bij Kampen opgenomen in de PKB als oplossing voor de lange termijn. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft in de PKB een planologische reservering gelegd op een groot gebied in de zuidelijke IJsseldelta, ter voorkoming van grootschalige ontwikkelingen die een toekomstige aanleg van een bypass zouden blokkeren. Als de bypass nu wordt aangelegd, is zeker gesteld dat het hier niet bij een ruimtelijke reservering blijft, maar dat de rivier echt extra ruimte krijgt. De relatief eenvoudige zomerbedverlaging kan dan achter de hand worden gehouden voor het geval dat de maatgevende afvoer verder stijgt. Doelstellingen Veiligheid vormt samen met ruimtelijke kwaliteit in het rivierengebied de hoofddoelstelling van Ruimte voor de Rivier. Veiligheid Een bypass is een duurzame oplossing voor het blijvend garanderen van de veiligheid van Kampen, Zwolle en de wijde omgeving. Berekeningen uitgevoerd in het kader van de PKB Ruimte voor de Rivier (met het rekenmodel ‘blokkendoos’) tonen aan dat er bij toenemende rivierafvoeren op termijn geen reëel alternatief is voor de bypass. Het is daarmee een onvermijdelijke ingreep.
4 maart 2008, versie 2 - 18 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
Ruimtelijke kwaliteit In de PKB zijn voor ruimtelijke kwaliteit de volgende doelen vastgelegd: – vergroting van de ruimtelijke diversiteit tussen de riviertakken; – handhaving en versterking van het open karakter van het rivierengebied met de karakteristieke waterfronten; – behoud en ontwikkeling van de landschappelijke, ecologische, aardkundige en cultuurhistorische waarden; – verbetering van de milieukwaliteit; – versterking van het gebruik van de hoofdvaarwegen door beroeps- en pleziervaart. Zomerbedverlaging draagt nauwelijks bij aan het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. De aanleg van een bypass biedt wel kansen voor het halen van deze doelen voor ruimtelijke kwaliteit. Door het aanleggen van de bypass wordt het beeld van een meerarmige rivierdelta versterkt. Dit biedt kansen voor de ontwikkeling van nieuwe natuur. In en in de nabijheid van het plangebied liggen waardevolle en beschermde natuurgebieden (De Enk, de IJsseluiterwaarden, Ketelmeer en Vossemeer, Drontermeer). Door de aanleg van de bypass te combineren met natuurontwikkeling ontstaat een vrijwel aaneengesloten areaal van nieuwe natuur. De bypass vormt een potentiële schakel in de Nationale EHS door te fungeren als de ontbrekende schakel tussen de Veluwerandmeren en de IJssel van Arnhem tot Kampen; twee gebieden die behoren tot de Nationale EHS. De bypass draagt hiermee sterk bij aan de verbetering van het natte ecosysteem. Er ontstaat een nieuwe natte verbinding met uitwisselingskansen voor zaden, vissen, amfibieën en watervogels. Tevens maakt een bypass in de zuidelijke IJsseldelta de ontstaansgeschiedenis van het landschap weer zichtbaar. Het water vormt een leidend principe in de IJsseldelta. Door de geschiedenis heen is de vormgevende invloed van het water op het landschap zichtbaar geworden in dijken, terpen, kolken en andere kenmerken. De historische structuur van een meerarmige IJsseldelta kan (deels) worden hersteld door de aanleg van de bypass bij Kampen. Het tracé van de bypass komt ongeveer overeen met de locatie van de vroegere Reeve. Daarmee wordt een relict uit de ondergrond benut als ruimtelijke drager voor het plan. Er komt een grotere variatie in soorten landschap (water, moeras, landbouwgrond) met dynamiek van de waterstand in een deel van het landschap. Afbeelding 10
Kolken in de IJsseldelta
Economie Naast kansen voor natuur- en landschap biedt een bypass ook kansen voor de economie. De bypass zorgt voor watergebonden werk, zowel tijdens als na de aanleg. Door de aanleg van de bypass zal landbouwgrond verloren gaan. De aanleg kan door de noodzakelijke grondaankopen en het beschikbaar krijgen van ruilgronden ook bijdragen aan de versterking van de agrarische structuur (op dit moment vindt vrijwillige ruilverkaveling plaats).
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 19 -
DHV B.V.
De aan te leggen geul en dijken hebben een enigszins isolerende werking van het platteland ten opzichte van Kampen. De bypass en de dijken vormen echter ook een barrière tegen de verdere verstedelijking vanuit Kampen. Dit gegeven biedt een duurzaam perspectief voor de landbouw. Agrariërs/eigenaren/bewoners/gebruikers worden goed gecompenseerd voor de eventuele nadelen die zij ondervinden van de aanleg van de bypass en andere werkzaamheden in verband met het project IJsseldelta-Zuid. Samenvatting Samengevat is de aanleg van een bypass in de zuidelijke IJsseldelta op termijn onvermijdelijk vanuit veiligheidsoogpunt en draagt het substantieel bij aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied door het combineren van stedelijke uitbreiding, recreatie en natuurontwikkeling met rivierverruiming. Een vroegtijdige aanleg (voor 2015) is erg belangrijk in verband met meekoppeling en integratie van de ontwikkelingen in het gebied.
2.4.2
Woningbouw De positie en betekenis van Zwolle Kampen Netwerkstad in Oost Nederland Zwolle Kampen Netwerkstad is in de Nota Ruimte aangewezen als bundelingsgebied voor verstedelijking. Eveneens is in de Nota Ruimte de polder Mastenbroek en het Kampereiland aangewezen als het Nationaal Landschap IJsseldelta met grote beperkingen voor stedelijke ontwikkeling. Zwolle Kampen Netwerkstad is concentratiegebied voor wonen, werken en voorzieningen. Het stedelijk netwerk ligt op het belangrijkste knooppunt van weg-, water- en spoorverbindingen in Noord-Oost Nederland. De netwerkstad heeft zich mede door deze ligging ontwikkeld tot één van de belangrijkste economische motoren van Noord en Oost Nederland en draagt substantieel bij aan welvaart en welzijn van dit gebied. De vooruitzichten zijn zeer positief, omdat die positie nog verder versterkt wordt door de aanleg van de Hanzelijn met een nieuw station in Kampen, de nieuwe Zuiderzeehaven in Kampen, de verbreding van de N50 en de ombouw van de N307 tot N23 Alkmaar – Zwolle. Ook de grote diversiteit aan bijzondere landschappen in de directe omgeving onderscheidt Zwolle Kampen Netwerkstad van andere regio’s en draagt bij aan een gezond vestigings-, woon- en werkklimaat. De ontwikkelingskansen van de netwerkstad worden gefaciliteerd door het bieden van voldoende kwalitatieve woon- en werkruimte alsmede voorzieningen. Dat gebeurt ten dele door middel van herstructurering en intensivering in bestaand stedelijk gebied. Zowel in Zwolle als in Kampen (Haatland) worden bedrijventerreinen geherstructureerd en worden plannen voor intensivering van stationsomgevingen met onder meer werkfuncties voorbereid. De gebiedsontwikkeling IJsseldelta-Zuid is één van de geselecteerde boegbeelden in de ontwikkeling van Zwolle Kampen Netwerkstad. IJsseldelta-Zuid is een integrale wateropgave, waarin een nieuw waterrijk woonmilieu met nieuwe vormen van waterrecreatie wordt toegevoegd. Het project is van grote betekenis voor de economische structuurversterking van Zwolle Kampen Netwerkstad en geeft een extra impuls aan het voorzieningenniveau. Beeld van de recente en de komende jaren te verwachten bevolkingsontwikkeling In de periode 2001-2006 is het inwoneraantal van Kampen met 1.418 mensen toegenomen, ondanks een relatief hoog vertrekoverschot van 667 mensen. Voor de komende periode (2007-2012) is de prognose van het Centraal Planbureau/ Ruimtelijk Planbureau (CPB/RPB), dat het inwoneraantal met 1.442 mensen zal toenemen bij een vertrekoverschot van 253 mensen. In tabel 2 en 3 zijn de feitelijke ontwikkeling tussen 2001 en 2006 en de prognose voor de periode 2007-2012 weergegeven. Vergelijking tussen feitelijke ontwikkeling en de prognose van het CPB/RPB geeft een opvallend beeld. In vergelijking met de prognose voor 2007-2012 heeft in de daaraan voorafgaande 6 jaar een relatief hoge groei van het inwoneraantal plaatsgevonden ondanks: – hoger vertrekoverschot (667 mensen) in de 6 jaren 2001-2006 dan in de CBS prognose voor de 6 jaren 2007-2012 (253 mensen); – een relatief lage woningproductie (gemiddeld 137 woningen per jaar tussen 2000 en 2004 die tussen 1995 en 1999 met 277 per jaar nog ruim het dubbele was).
4 maart 2008, versie 2 - 20 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
Belangrijke verklaring voor de dan toch hogere bevolkingsgroei is een beduidend hoger geboorteoverschot in de afgelopen 6 jaar dan de prognose voor de komende 6 jaar. Het geboorteoverschot was voor de periode 2001 – 2006 circa 337 per jaar, terwijl dat in de CBS prognose voor de komende 5 jaar nog maar 230 zou zijn. Op grond van de CBS prognose zou sprake zijn van een grote trendbreuk in de vergelijking van de afgelopen jaren en de komende jaren. Momenteel wordt een nieuw prognosemodel door het CPB/RPB ontwikkeld om betere voorspellingen te kunnen doen. Tabel 2
Feitelijke bevolkingsontwikkeling in Kampen 2000 – 2006 (Bron CBS 2007) Geboorteoverschot
Migratiesaldo
groei
2001 2002 2003 2004 2005 2006
324 326 380 339 348 306
97 174 -336 -326 -40 -236
453 525 30 31 315 64
Totaal
2023
-667
1418
Tabel 3
Prognose bevolkingsontwikkeling in Kampen 2007 – 2012 (Bron CPB/RPB) Geboorteoverschot
Migratiesaldo
groei
2007 2008 2009 2010 2011 2012
270 261 224 236 225 226
-70 -51 -36 -31 -36 -29
200 210 188 205 189 197
Totaal
1442
-253
1189
Verschillende prognosemodellen In het model van het Centraal Planbureau zijn alleen prognoses van demografische ontwikkelingen opgenomen. Hierbij wordt niet gekeken naar beleidsafspraken met betrekking tot de ruimtelijke ontwikkeling van regio’s of de verschillen in sociaal economische ontwikkeling van regio’s, die mede van invloed zijn op die beleidsafspraken. Het bundelen van verstedelijking in de drie stedelijke netwerken in Overijssel, waaronder Zwolle Kampen Netwerkstad en de voortvarende economische ontwikkeling van Zwolle mede door de gunstige geografische ligging op een knooppunt van verbindingen is niet verwerkt in de CBS/RPB prognose. De provincies hebben zelf het IPB prognosemodel (Inter Provinciaal Bevolkingsontwikkelings model) ontwikkeld waarin dit soort aspecten wel meewegen. De uitkomsten van dit model - als uitwerking van het streekplanbeleid - zijn bepalend voor afspraken tussen gemeenten en provincie. Daarnaast hanteert het ministerie van VROM een eigen prognosemodel zogenaamde PRIMOS prognose. Deze prognose is mede gebaseerd op de door gemeenten opgegeven ambities en mogelijkheden voor de toekomstige woningproductie, die vaak als te hoog wordt ingeschat. Het in het provinciale prognosemodel verwerkte beleid In 2004 zijn als uitwerking van het streekplan op basis van het provinciale IPB prognosemodel door bureau Companen en ABF research prognoses voor bevolking en woningbehoefte gemaakt voor de periode tot 2020. Binnen Overijssel wordt in het IPB model alleen in Zwolle en Deventer rekening gehouden met een migratieoverschot en voor alle overige gemeenten een migratiesaldo nul. Voor Zwolle wordt een migratieoverschot van gemiddeld 800 mensen per jaar gehanteerd en voor Deventer van gemiddeld 600 mensen per jaar. Tussen 1990 en 2005 is het inwoneraantal van Kampen met 7% gegroeid en dat van Zwolle met 19%. Een groei van gemiddeld 1.400 inwoners per jaar voor Zwolle Kampen Netwerkstad als geheel.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 21 -
DHV B.V.
In de IPB prognose 2004 voor Kampen is als uitgangspunt migratiesaldo nul opgenomen. Op dat moment waren er geen afspraken over een bijdrage van Kampen in de regionale opgave. Uitkomsten bevolkingsontwikkeling van verschillende prognosemodellen Naast de prognose van het Centraal Planbureau en de IPB prognose van de provincie heeft de gemeente Kampen zelf aan bureau Companen opdracht gegeven voor een quick scan van de woningbehoefte2. Deze quick scan heeft als vertrekpunt de CBS gegevens 2006. In de quick scan van Kampen zijn zowel een scenario met migratiesaldo nul en één gericht op de groei van het inwoneraantal van Kampen naar 60.000 inwoners in 2030 opgenomen en vertaalt naar woningbehoefte. De uitkomsten in bevolkingsontwikkeling tussen de scenario’s met migratiesaldo nul van provincie en de gemeente tot 2020 wijken slechts gering van elkaar af. De CBS/ RPB prognose wijkt daarvan wel aanzienlijk af, zoals blijkt uit onderstaande tabel. De PRIMOS prognose 2007 geeft een snellere bevolkingstoename dan de regionale prognoses met migratiesaldo nul. In deze prognose zijn nog niet de afspraken uit 2007 binnen Zwolle Kampen Netwerkstad verwerkt. In tabel 4 zijn de uitkomsten van de verschillend prognosemodellen op een rij gezet. Tabel 4
Uitkomsten verschillende prognosemodellen 2010 -2020
CBS/RPB IPB nul Companen nul Companen 60.000 PRIMOS 2007
2010
2015
2020
49.792 55.750 50.430 50.900 51.048
50.769 52.120 52.130 53.150 52.939
51.563 53.380 53.810 55.440 54.705
Per 1 januari 2007 bedroeg de daadwerkelijke bevolkingsomvang van Kampen op grond van CBS gegevens 49.359 inwoners, terwijl de prognose van het Centraal Planbureau in 2007 nog uitging van 49.194 inwoners. Uit bovenstaande vergelijking van de werkelijke ontwikkeling in de afgelopen jaren en de prognose voor de komende 6 jaar van het CPB/RPB moge blijken dat deze erg aan de voorzichtige kant is ten opzichte van de te verwachten werkelijkheid. Er is namelijk geen reden om nu de eerder beschreven trendbreuk te veronderstellen, terwijl de bouwproductie in de komende 5 jaar weer zal toenemen naar gemiddeld circa 400 woningen per jaar. De verschillen zijn zo afwijkend dat het CPB/RPB model niet bruikbaar is voor de woningbouwplanning in de regio, maar de eigen berekeningen als vertrekpunt voor woningbouwafspraken dienen. De drie regionale prognoses geven wel de bandbreedte aan van wat reëel aan bevolkingsontwikkeling te verwachten is vanuit de regionale afspraken. De PRIMOS prognose valt binnen deze bandbreedte indien rekening wordt gehouden met de afspraken binnen Zwolle Kampen Netwerkstad. De woningbehoefte als afgeleide van de bevolkingsontwikkeling Bij het doorvertalen van de bevolkingstoename naar woningbehoefte moet ook mede betrokken worden: – de gezinsverdunning van 2,53 in 2005 naar 2,47 in 2020; – de woningen nodig voor het inlopen van het woningtekort; in Kampen onder meer ook door de te lage productie in de periode 2000-2005; – de mutatiereserve voor een soepel verloop van verhuizingen. Uitgegaan wordt van 2% van de woningvoorraad; – de gevolgen van extramuralisering; het weer of in de toekomst in grotere mate zelfstandig gaan wonen van mensen met beperkingen of ouderen uit de te herstructureren verzorgingstehuizen. Door het ontbreken van gegevens is met extra woningen voor de extramuralisering geen rekening gehouden. Dat kan nog leiden tot extra te plannen woningen in de nu beschouwde periode tot 2020.
2
“Quick scan woningbehoefte, Basis voor afweging van het nieuwbouwbeleid”, Kampen, 27 oktober 2006.
4 maart 2008, versie 2 - 22 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
De eigen woningbehoefte is tot 2020 op grond van deze uitgangspunten volgens de provinciale bevolkingsprognose 3.090 woningen en volgens de prognose van Kampen3 3.260 woningen In de prognose van Kampen is gerekend vanaf 2005. Bij een scenario gericht op 60.000 inwoners zouden 600 woningen meer gebouwd moeten worden tot 2020. In de voor de gemeente Kampen opgestelde quick scan woningbehoefte is voor beide scenario’s, (migratiesaldo nul en groeien naar 60.000 inwoners) eveneens een doorkijk gemaakt naar de woningbehoefte in de periode 2020-2030. Die leidt tot de volgende bouwopgave in deze periode: Tabel 5
Woningbehoefte Kampen 2005 -2030 (Bron Quick Scan, Companen 2006)
Prognose Kampen bij migratiesaldo nul Prognose Kampen bij streven 60.000 inw.
Bouwopgave 2005 2020
Bouwopgave 2020 2030
Totaal 2005 - 2030
3.260 3.860
1.625 2.170
4.885 6.030
De eigen vraag vanuit Kampen voor de periode 2005 -2030 is afgerond 4.900 woningen. Om te groeien tot 60.000 inwoners zijn 1.145 woningen extra nodig. Daarbij geldt de kanttekening dat door extramuralisering, of door een snellere daling van de gemiddelde woningbezetting dan verwacht, uiteindelijk toch meer woningen nodig zijn om te groeien tot 60.000 inwoners. De programmering van woningbehoefte in Zwolle Kampen Netwerkstad Voor de periode 2005-2009 zijn in het ‘Convenant versnelling woningbouw 2005 tot 2010, regio Zwolle’ met de gemeenten Raalte, Dalfsen, Zwartewaterland en Olst-Wijhe afspraken gemaakt voor overname van een deel van het bouwprogramma met een accent op goedkope huur- en koopwoningen. Met het nieuwe in voorbereiding zijnde structuurplan ‘afslag 2020’ verlaat Zwolle het ontwikkelen van grootschalige uitbreidingslocaties. Gekozen wordt voor het zoveel mogelijk inbreiden en ontzien van buitengebied. Zo is onder meer afgezien van het bouwen van een Stadshagen 3 in het Nationaal Landschap Polder Mastenbroek/Kampereiland. In de periode 2004-2020 zijn in Zwolle 16.000 woningen nodig. Hiervan zijn reeds 10.000 gepland. Voor het accommoderen van 6.000 woningen zijn in het structuurplan 3 scenario’s uitgewerkt. Het structuurplan geeft als bandbreedte 1.000-2.000 woningen die regionaal moeten worden gerealiseerd. Voor de periode tot 2030 is in dit kader met de gemeente Kampen de afspraak gemaakt om 1.100 woningen te bouwen voor de regionale opgave, in een bijzonder water-woonmilieu, dat bijdraagt aan het versterken van het vestigingsmilieu in de Netwerkstad. Tegen het eind van de nieuwe streekplanperiode, omstreeks 2018, zal moeten worden bepaald op welke wijze de dan actuele woningbehoefteprognose in de regio kan of moet worden gepland. Gevolg van het bouwen van een deel van de Zwolse behoefte in de regio is dat de bevolkingsprognose van Zwolle recent neerwaarts is bijgesteld. Gevolg is ook dat Kampen een vestigingsoverschot zal krijgen en daarmee een deel van het positief migratiesaldo van Zwolle invult. Daarmee is de totale woningbouwopgave voor Kampen tot 2030 afgerond 4.900 woningen voor eigen behoefte (migratiesaldo nul) en 1.100 woningen voor de regionale opvang. Van deze 6.000 woningen tot 2030 zijn 4.000 woningen nodig in de periode tot 2020, zijnde de periode van de partiële herziening van het streekplan, waarvan 740 woningen voor de regionale opvang. Waarom is gekozen voor opvang van een deel van de regionale opgave in Kampen en niet elders? Vanwege het belang van de woningbouwversnelling en het niet alleen realiseren van betaalbare woningen in Zwolle is tot 2010 gekozen voor het bouwen van een deel van de opgave in de kleinere gemeenten rond Zwolle. In lijn van het bundelingsbeleid in stedelijke netwerken wordt dit niet gecontinueerd en is vanaf 2010 gekozen voor verder concentratie in Zwolle Kampen Netwerkstad en voor de overige gemeenten migratiesaldo nul. Uit de migratiestromen blijkt daarbij een grote uitwisseling 3
Bij bovenstaande uitgangspunten zou de CPB/RPB prognose leiden tot een eigen behoefte van 2.535 woningen
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 23 -
DHV B.V.
over en weer tussen Zwolle en Kampen. Dat duidt erop dat dit één woningmarktgebied is. Het totale aantal vestigers en vertrekkers van Zwolle naar Kampen en vice versa in de periode 2001-2005 was 1.989 bewoners, het saldo was slechts 19. Met Dronten was dit 1/3 van dit aantal (673 inwoners) met een saldo van 15. De extra woningbouw in Kampen van 1.100 woningen is gericht op de regionale opgave die juist grotendeels bestaat uit vestigers van elders, die bewust voor deze regio kiezen, vanwege de eerder beschreven vestigingsplaatsvoordelen. Zij kiezen niet voor vestiging in het nieuwe land Almere, Lelystad of Dronten, ondanks dat de Randstad dichterbij ligt. Migratiestromen zijn niet door beleid te beïnvloeden. Door het systeem van vrije vestiging in Zwolle Kampen Netwerkstad en Flevoland zullen woningzoekenden een woonomgeving zoeken die aansluit bij hun woonwensen. Dat laat zich nauwelijks beïnvloeden door elders meer woningen te bouwen en binnen de netwerkstad schaarste te creëren. Gevolg is extra kostenstijgingen van bestaande woningen in het woningmarktgebied Zwolle Kampen. Het accommoderen van een deel van de woningbehoefte van Zwolle Kampen Netwerkstad in Dronten of andere gemeenten in Flevoland is daarmee geen optie. Lange termijn ontwikkeling van de bevolkingsomvang Ten opzichte van het landelijk gemiddelde behoudt Kampen ook in de toekomst een hoge gemiddelde woningbezetting. Deze daalt in Kampen tussen 2005 en 2020 van 2,53 naar 2,43 terwijl deze landelijk daalt van gemiddeld 2,30 naar 2,14. Uit de doorrekeningen per COROP regio van de bevolkingsontwikkeling na 20304 blijkt sprake te zijn van grote regionale verschillen. Uit deze doorrekeningen per COROP regio blijkt, dat de krimp voor de regio Noord Overijssel, waarin Kampen ligt, pas na 2040 start en voor de periode 2040 tot 2045 slechts -0,1% is. Voor latere jaren is geen doorrekening beschikbaar. Dat is voor zo lange tijd vooruit niet significant en kan statistisch gezien ook nog een plus worden. Hierop van invloed is het relatief grote geboorteoverschot, dat zich nu vertaalt in een gemiddeld hogere woningbezetting. Versnelde daling richting landelijk gemiddelde kan leiden tot extra woningvraag. Prognoses kunnen dan ook slechts momentopnamen zijn die periodiek moeten worden geactualiseerd op de werkelijke ontwikkelingen. Samenvatting De Netwerkstad Zwolle Kampen kent als economische motor voor Noord en Oost Nederland een gunstig vestigings-, woon- en werkklimaat. Daarnaast is de bevolking van Kampen de afgelopen jaren sterk gegroeid als gevolg van een relatief hoog geboorteoverschot. Het is niet de verwachting dat dit in de komende jaren ineens sterk veranderd. De woningbouwproductie zal wel sterk veranderen aangezien deze de afgelopen jaren sterk achter is gebleven in Kampen. In combinatie met de verwachte gezinsverdunning en de regionale opgave voor Kampen zijn tot 2020 circa 4.000 en tot 2030 circa 6.000 nieuwe woningen nodig in de gemeente Kampen. In paragraaf 3.2 wordt nader ingegaan op het bouwprogramma tot 2020 en de locaties die hiervoor in aanmerking komen Hierbij worden tevens de mogelijkheden voor inbreiding in beschouwing genomen. Daarnaast wordt in 3.2 ingegaan op de doorkijk naar 2030.
2.4.3
Recreatie De bypass krijgt een nevenfunctie als recreatieve vaarroute. Hiermee wordt ingespeeld op de groeiende vraag naar faciliteiten voor de recreatietoervaart. Uit onderzoek van de Stichting Hanze blijkt dat er een groot tekort is aan ligplaatsen in de gemeente Kampen. Er is behoefte aan ruim 300 extra ligplaatsen. Buiten dit zijn de jacht-/verenigingshavens de grootste verblijfsaccommodatie sector in Kampen. Van de 23.000 overnachtingen in Kampen in 2003, waren er ruim 18.000 in jachthavens. De gemeente wil dit extra stimuleren, door zowel het uitbreiden van het aantal ligplaatsen als het verbeteren van het voorzieningenniveau. Daarnaast zal de nieuwe wijk ‘Kampen-West’ tot een grotere vraag naar ligplaatsen voor de recreatieve vaart leiden. De ambitie is hier een zeer waterrijk woonmilieu te ontwikkelen met een open vaarwater richting Vossemeer.
4
Naar aanleiding van het onderzoek in opdracht van de VROM raad W. Derks, P. Hovens en L.E.M. Klinkers
“Structurele bevolkingsdaling. Een urgente nieuwe invalshoek voor beleidsmakers”, Den Haag, februari 2006.
4 maart 2008, versie 2 - 24 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
De aanleg van de bypass opent ook perspectieven voor recreatie, doordat een nieuwe vaarroute wordt gerealiseerd en er nieuwe natuur wordt ontwikkeld in samenhang met de geul. Uit ervaringen met de Veluwerandmeren blijkt dat recreatie en natuur goed samen kunnen gaan. Er is perspectief voor het versterken van recreatieve functies in de zuidelijke IJsseldelta. De verbinding van Kampen met de waterrecreatiegebieden van de Veluwerandmeren en het IJsselmeer wordt versterkt door de aanleg van een bevaarbare bypass. In de verbinding tussen IJssel en Veluwerandmeren ontstaat daardoor ook een veiliger verbinding voor kleinere scheepstypen dan de huidige via het Ketelmeer. De vaargeul biedt daarnaast ook de mogelijkheid voor een rondje om Kampen over het water. De aanleg van de bypass vergroot de aantrekkelijkheid van het gebied voor natuurliefhebbers en deze kan dienen als een uitloopgebied voor Kampen. Waar mogelijk biedt (intensief) recreatief medegebruik een belangrijke toegevoegde waarde voor de stad.
2.4.4
Infrastructuur N307/N23 De verbinding tussen Kampen, Dronten en Lelystad, en in breder verband de verbinding Zwolle-Alkmaar en Zwolle-Amsterdam, moet worden versterkt. De huidige N307 voldoet niet. De sociaal-economische ontwikkelingen van Oost-Flevoland en de mobiliteitsontwikkeling in de zone Lelystad-Dronten-Kampen zijn aanleiding voor een vergroting van de capaciteit en de veiligheid van het wegennet in deze zone (bron: Provincie Flevoland 2004). Voor de partiële planherzieningen is vooral het tracé Dronten-Kampen van belang, maar het bredere doel van een oost-west verbinding tussen Zwolle en Noord Holland moet zeker mee worden genomen. Voor het tracé Dronten-Kampen zijn verschillende varianten onderzocht door Provincie Flevoland in de notitie 'Gedachten over de realisatie van een N23 tussen Dronten en Kampen' (2004). Deze varianten zijn later in de SMB voor het Provinciaal Omgevingsplan Flevoland 2006 nader onderzocht op milieuaspecten. Hierbij is een opwaardering van de huidige N307 (Flevoweg en Hanzeweg) tot de nieuwe N23 naar voren gekomen als voorkeursvariant (zie ook afbeelding 11). Afbeelding 11
Voorkeurstracé N23 Dronten-Kampen
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 25 -
DHV B.V.
In het POP Flevoland is een principekeuze gemaakt voor deze variant (en onderbouwd in het bijbehorende Milieurapport voor de SMB). De opwaardering houdt een opwaardering in naar autoweg en een verbreding van één rijstrook per rijrichting (van 1 x 2 naar 2 x 2). De landschappelijke gevolgen en de kosten van deze variant zijn lager dan bij de overige varianten en de (verkeers)kwaliteit van het eindbeeld is gelijk. Op de lange termijn is een A23 in beeld. Op de korte termijn ligt de focus op een N23 met 2x2 rijstroken en uitbreidingsmogelijkheden naar een A-weg. Het nut en de noodzaak van de N23 (inclusief de aanpassing van de oeververbinding over het Drontermeer) wordt onderstaand nader toegelicht. In een breed perspectief vormt het tracé Dronten-Kampen een onderdeel van de oost-west verbinding Alkmaar-Zwolle. Uit een overleg tussen diverse partijen (waaronder provincies Noord-Holland, Flevoland en Overijssel, gemeenten en KvK’s) bleek dat er veel waarde wordt gehecht aan een goede, totale (samenhangende) oost-west verbinding tussen Alkmaar en Zwolle. De verbinding mag niet versnipperd raken door de afzonderlijke aanpak van onderdelen. De verbinding is een noodzakelijke aanvulling op het netwerk voor de verbinding met het oosten en noorden en biedt goede kansen in een netwerk van hoogwaardige nationale verbindingen. Bovendien is de weg een goed alternatief voor het ontsluiten van de Kop van Noord-Holland met Flevoland en Overijssel, zodat diverse filegevoelige routes kunnen worden ontlast (zoals de A1 en A28). Een uniforme aanpak van een verbeterde verbinding Zwolle-Alkmaar (via Lelystad) biedt onder andere kansen voor (bron: Provincie Flevoland 2004): – versterking economische en ruimtelijke structuur (met werkgelegenheidsgroei als gevolg); – betere afwikkeling doorgaand verkeer tussen Alkmaar, Zwolle en verder/bereikbaarheid tussen regio’s; – ontlasting andere nationale verbindingen en voorkomen afwikkeling via lokale wegen (verkeersveiligheid); – samenwerking tussen regio’s en inbreng van het bedrijfsleven (draagvlak en gezamenlijk investeren). De huidige verkeersproblematiek tussen Dronten en Kampen maakt het noodzakelijk dat de (situatie rond) de Hanzeweg (inclusief de verbinding over de Roggebotsluis) en de Flevoweg op korte termijn wordt aangepakt. Door de toenemende verkeersintensiteiten op de betreffende wegen ontstaan steeds meer problemen wat betreft verkeersveiligheid en –afwikkeling. Naast het drukke ‘normale verkeer’, zorgt het landbouwverkeer voor hinder op de Hanzeweg (diverse uitritten van boerderijen komen direct uit op de Hanzeweg) en is oversteken op kruispunten met de Flevoweg en Hanzeweg steeds moeilijker, met name voor fietsverkeer (leidt tot onveilige situaties). De noodzaak voor een nieuwe oeververbinding over het Drontermeer (inclusief aanpassing van de Roggebotsluis) verdient speciale aandacht. Aanpassingen aan onderdelen van het tracé moeten passen in het beeld van een A/N23 tussen Alkmaar en Zwolle. De huidige oeververbinding van de N307 over het Drontermeer, de Roggebotsluis, is nu al een knelpunt voor de verkeersafwikkeling. Op termijn zullen deze problemen onder andere verder worden versterkt door de plannen van woningbouw ten westen van Kampen en door toename van recreatievaart zal het aantal brugopeningen verder toenemen. De voltooiing van de N50 om Kampen (2002) heeft het capaciteitsprobleem bij de sluis verder versterkt (route wordt door meer verkeer gebruikt als vervanging van de A28). De verwachting is dat de verkeersintensiteiten sterk toenemen binnen afzienbare tijd. In 2004 was de verkeersintensiteit 12.000 voertuigen per etmaal op de Hanzeweg en 16.000 voertuigen per etmaal op de Roggebotsluis (onderdeel van de Hanzeweg) en de Flevoweg tussen Kampen en de Roggebotsluis. Bij de sluis verdeelt het verkeer zich aan Flevolandse zijde over de Hanzeweg, de Vossemeerdijk (ca 1000 per etmaal) en de Drontermeerdijk (ca 3.000 per etmaal). In 2010 zijn de intensiteiten naar verwachting 16.500 voertuigen per etmaal op de Hanzeweg en 20.000 op de Flevoweg en bij de Roggebotsluis [bron: Gedachten over de realisatie van een N23 tussen Dronten en Kampen, Provincie Flevoland 2004].
4 maart 2008, versie 2 - 26 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
De verkeersproblemen op het traject Dronten-Kampen hebben een negatieve invloed op de regionale ontwikkelingsmogelijkheden. Het aanpakken van de N307 tussen Kampen en Dronten (Flevoweg, Hanzeweg en oeververbinding) is dus noodzakelijk. Het voorkeurstracé van de N23 volgt de huidige N307. Hier is nog wel een variatie mogelijk (via het bestaande tracé, dan wel een nieuw tracé iets noordelijker of zuidelijker gelegen). Door de keuze voor een afsluitbare bypass moet ongeveer ter plaatse van de huidige Roggebotsluis een uitlaatwerk en hoogwaterkering worden gebouwd. Een combinatie met een te vernieuwen oeververbinding voor de toekomstige N23 ligt voor de hand. In de op 18 januari 2007 afgesloten Intentieovereenkomst is hierover het volgende vastgelegd: “Er moet een goede oplossing worden gevonden voor de (verkeers-)situatie bij de Roggebotsluis en de N23, zodanig dat het toekomstbeeld van 2x2 niet onmogelijk wordt gemaakt. Eerste stap hierin is betrokkenheid bij het op te stellen planMER waar de oplossing voor de Roggebotsluis onderdeel van uitmaakt”. In paragraaf 3.3 wordt ingegaan op de mogelijkheden voor de N23 en de oeververbinding.
2.5
Te nemen besluiten Om de gewenste ontwikkelingen uit het Masterplan mogelijk te maken, moeten er partiële planherzieningen plaatsvinden van het Streekplan Overijssel 2000+ en het Provinciaal Omgevingsplan Flevoland 2006. Met deze herzieningen start het formele besluitvormingstraject voor het Masterplan. De te nemen besluiten worden onderstaand nader toegelicht. Streekplan Overijssel 2000+ Met een partiële herziening van het Streekplan Overijssel 2000+ moet over de volgende planelementen besluitvorming plaatsvinden. Deze onderdelen worden opgenomen in een partiële streekplanherziening. – ruimtereservering voor de bypass; – waterkeringen en kunstwerken (zoals sluizen); – ruimtereservering voor de woningbouwopgave; – ruimtereservering voor een jachthaven; – nieuwe natuur als onderdeel van de EHS. Omgevingsplan Flevoland 2006 Voor het Omgevingsplan Flevoland 2006 geldt dat over de volgende planelementen besluitvorming moet plaatsvinden. In de partiële herziening van het Omgevingsplan Flevoland 2006 worden deze ontwikkelingen opgenomen. – wijziging van de N307 met 1 x 2 rijstroken naar een autoweg N23 met 2 x 2 rijstroken; – waterkering en kunstwerken voor zover van toepassing op Flevolands grondgebied.
2.6
Relatie met ander beleid De partiële planherzieningen hebben verschillende relaties met ander beleid. Onderstaand wordt hier kort op ingegaan. PKB Ruimte voor de Rivier Ten aanzien van de bescherming tegen hoogwater staan we in ons land voor een grote uitdaging. Na de hoogwaterperiodes in 1993 en 1995 is het besef ontstaan dat ingrijpende maatregelen nodig zijn om delen van ons land beter te beschermen tegen de kans op overstroming. Voor het rivierengebied is het beleid in de Planologische Kernbeslissing Ruimte voor de Rivier er op gericht om de veiligheid te vergroten door ruimtelijke maatregelen die de waterstanden bij hoge afvoeren verlagen.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 27 -
DHV B.V.
De trendbreuk in Ruimte voor de Rivier, in tegenstelling tot wat voorheen gebruikelijk was, is dat niet eerst voor de gemakkelijke oplossing wordt gekozen (dijkversterking en of dijkverhoging), maar dat eerst ruimtelijke maatregelen worden verkend en naar het zomerbed van de rivieren wordt gekeken. Het is niet zo dat dijkversterking en dijkverhoging niet meer tot de mogelijkheden behoren. Dijkverhoging en dijkversterking vormen het referentiealternatief voor alle andere ruimtelijke maatregelen die in het kader van Ruimte voor de Rivier worden bekeken. De hoogwaterperiodes van 1993 en 1995 hebben in 2001 geresulteerd in het verhogen van de Maatgevende Afvoer bij Lobith van 15.000 m3/s naar 16.000 m 3/s. Het Delta Plan Grote Rivieren is uitgevoerd op basis van het Hydraulisch Randvoorwaardenboek 1996 (HR1996), waarin de hoge afvoeren van 1993 en 1995 niet zijn verwerkt. In het Hydraulisch Randvoorwaardenboek van 2001 (HR2001) zijn de afvoeren van 1993 en 1995 wél verwerkt en tegelijkertijd zijn de rivierkundige modellen verbeterd. Dit heeft geresulteerd in het verhogen van de Maatgevende Hoogwaterstanden (MHW) in HR2001 ten opzichte van HR1996 met enige decimeters. Momenteel wordt voor veel riviertrajecten niet voldaan aan de wettelijke veiligheidsnorm. Het vereiste veiligheidsniveau in het rivierengebied rond de Rijntakken moet uiterlijk in 2015 in overeenstemming zijn gebracht met de maatgevende Rijnafvoer van 16.000 m3/s bij Lobith. Het verschil tussen de Randvoorwaardenboeken van 1996 en 2001 is de taakstelling voor de PKB Ruimte voor de Rivier. Om te zorgen dat in de toekomst een grotere hoeveelheid water veilig via het rivierenstelsel – waaronder de IJssel – kan worden afgevoerd wordt in de PKB Ruimte voor de Rivier een pakket aan maatregelen voorgesteld om de veiligheid in het stroomgebied van de Rijn uiterlijk in 2015 in overeenstemming te brengen met het vereiste veiligheidsniveau. In deze PKB wordt met een visie op de lange termijn (2050 – 2100) een doorkijk gegeven naar de verdere toekomst. Het pakket aan maatregelen dat het kabinet voorstelt voor 2015 moet ook op de lange termijn zijn nut behouden en geen belemmering vormen voor maatregelen die later noodzakelijk kunnen zijn. De samenstelling van het maatregelenpakket is te beschouwen als een eerste stap naar een ruimer en robuust riviersysteem, teneinde bij eventuele verdere verhoging van de maatgevende afvoeren vervolgstappen te kunnen zetten. Afbeelding 12
Verwachte ontwikkeling van maatgevende afvoer in loop van de eeuw door klimaatverandering
Om te kunnen bepalen hoeveel ruimte de rivier in de toekomst nodig heeft, is het nodig om een schatting te maken van de in de toekomst te verwachten afvoeren van de Rijn en van de te verwachten zeespiegelstijging.
4 maart 2008, versie 2 - 28 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
Hiervoor is uitgegaan van het zogenaamde middenscenario van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) (een stijging van de temperatuur van 2°C per eeuw). Op basis hiervan is in een (internationaal) onderzoek berekend dat dan bij Lobith een Rijnafvoer van 18.000 m3/s verwacht kan worden. Deze afvoer zou dan volgens dit middenscenario aan het eind van deze eeuw (2100) kunnen worden verwacht. Als men daarentegen zou uitgaan van het maximum scenario (4°C temperatuurstijging per eeuw) dan zou deze afvoer al rond 2050 verwacht kunnen worden. De regering gaat uit van het middenscenario voor de klimaatverandering. Bij het opstellen van het maatregelenpakket voor 2015 wordt er derhalve van uitgegaan dat door veranderingen in het klimaat de maatgevende rivierafvoeren in de rest van deze eeuw kunnen toenemen tot circa 18.000 m3/s voor de Rijn bij Lobith. Het is gezien de onzekerheden rond de klimaatontwikkeling en de reactie hierop in andere landen nu niet exact te bepalen, in welke mate en in welk tempo maatregelen na 2015 nodig zijn. Voor de IJsseldelta betekent de stap in het verhogen van de Maatgevende Afvoer van 15.000 m 3/sec te Lobith naar 16.000 m3/sec een verhoging van de maatgevende waterstand van ongeveer 15 cm. Daarnaast is de maatgevende waterstand o.a. verhoogd door een veranderde toestroming op de IJssel (uit Twente kanaal, Oude IJssel, etc), door lokale effecten en verbeterde modellen. Dit heeft geresulteerd in het verhogen van de MHW’s op het traject Kampen-Hattem met 20 tot 40 cm. De problemen worden in sterke mate veroorzaakt door de flessenhals bij Kampen die voor veel weerstand voor de stroming zorgt. Benedenstrooms van Kampen worden de MHW’s bepaald door de stormeffecten op het IJsselmeer, daar zijn de MHW’s dan ook niet of nauwelijks veranderd. Voor de toekomst wordt echter rekening gehouden met een verandering van de afvoer, zeespiegelstijging en een verandering in het windklimaat wat in het studiegebied zou kunnen leiden tot het verhogen van de maatgevende waterstanden. In de PKB Ruimte voor de Rivier wordt rekening gehouden met zowel afvoerverandering als zeespiegelstijging. Echter specifiek in de IJsseldelta wordt er van uitgegaan dat extra spuisluizen in de Afsluitdijk de eerste 25 cm zeespiegelstijging kunnen opvangen. In het middenscenario wordt dat verwacht rond 2050. In de PKB is de maatregel zomerbedverlaging voor het traject Zwolle-Ketelmeer opgenomen in het basispakket. De bypass, is opgenomen in de PKB als noodzakelijke maatregel om hogere afvoeren op de lange termijn te kunnen accommoderen. Wanneer vóór uiterlijk 1 januari 2009 met alle partijen bestuurlijk commitment is verkregen over de financiering van de bypass, dit planologisch is geregeld in het Streekplan en getoetst is door de Projectdirectie Ruimte voor de Rivier, kan een zogenoemd Omwisselingsbesluit worden genomen om de bypass in het basispakket op te nemen als korte termijnmaatregel in plaats van zomerbedverlaging. Of de zomerbedverlaging alsnog op de lange termijn noodzakelijk is, moet onderzoek uitwijzen. Door dit Omwisselingsbesluit wordt de planologische reservering voor een toekomstige bypass ten zuiden en westen van Kampen vervangen door een definitief begrensde bypass ten zuiden van Kampen. Nota Ruimte Project IJsseldelta is een belangrijke bouwsteen voor het stedelijk netwerk Zwolle-Kampen. De door de Tweede Kamer aangenomen motie Van Bochove e.a. noemt in de Nota Ruimte (2004) de IJsseldelta als stedelijk samenwerkingsverband dat in aanmerking komt voor financiële steun van het Rijk ‘voor ondermeer wonen, mobiliteit, water, de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen en de realisatie van bovenlokale voorzieningen’. In de Nota Ruimte is IJsseldelta voorts aangemerkt als landelijk voorbeeldproject ontwikkelingsplanologie. Besluit bodemkwaliteit Toekomstig kader De studie naar de aanleg van de bypass IJsseldelta Zuid is een van de vele beoogde projecten in het kader van het programma Ruimte voor de rivieren (RvR). In tegenstelling tot andere RvR projecten met grootschalig grondverzet valt de aanleg van de bypass IJsseldelta niet onder de reikwijdte van Actief bodembeheer Rijntakken (ABR) waarvoor Rijkswaterstaat bevoegd gezag is, maar is het besluit bodemkwaliteit (Bbk) van toepassing. Ter plaatse van de inlaat van de bypass vanuit de IJssel moet een
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 29 -
DHV B.V.
stuk IJsseluiterwaard worden vergraven (circa 1,5 meter).Deze werkzaamheden vallen formeel onder de reikwijdte van ABR. De bevoegde gezagen dienen in de verdere planvoorbereiding onderling af te stemmen wie voor dit relatief geringe deel van het grondverzet zal optreden als bevoegd gezag. Naar verwachting zal het besluit bodemkwaliteit (voor grond) met ingang van 1 juli 2008 in werking treden. De gemeenten, waterschappen en provincie zijn bij het Besluit bodemkwaliteit verantwoordelijk voor het bodembeleid. Omdat voor het plangebied nog geen gebiedsspecifiek beleid geformuleerd is, zal vooralsnog getoetst moeten worden aan het generieke kader. Het generieke kader is van toepassing op elk gebied waarvoor geen gebiedsspecifiek beleid is vastgesteld. Om te toetsen of de kwaliteit van grond aansluit bij de functie en kwaliteit van de ontvangende bodem wordt in het generieke kader gewekt met een driedeling naar bodemfunctieklassen. Als bodemfunctieklasse voor het plangebied ligt de ‘’natuur en landbouw’’ het meest voor de hand. Wanneer een gemeente (nog) geen bodemfunctieklassekaart heeft dan mogen alleen partijen grond worden toegepast die voldoen aan de achtergrondwaarden. Milieuhygiënische verklaringen De kwaliteit van vrijkomende grond en baggerspecie moet worden aangetoond met een milieuhygiënische verklaring. Het Bbk kent voor deze situatie de volgende drie verklaringen: – partijkeuring; – bodemonderzoek; – bodemkwalteitskaart. Aanbevolen wordt een bodemkwaliteitskaart te gebruiken als een milieuhygiënische verklaring voor de kwaliteit van grond. De bodemkwaliteitskaarten voorspellen de kwaliteit van de vrijkomende grond, terwijl bij keuringen sprake is van kwaliteitsbepaling van de vrijkomende grond. Een partijkeuring geeft meer zekerheid over de kwaliteit van de toe te passen grond dan de bodemkwaliteitskaart maar vergt veel tijd en kosten. Omdat de grond afkomstig is uit een relatief schoon gebied ligt het toepassen van een bodemkwaliteitskaart voor de hand. Het is aan de locale bodem- en waterkwaliteitsbeheerder om een afweging te maken tussen het gebruik van de (water)bodemkwaliteitskaart of de inzet van partijkeuringen als milieuhygiënische verklaring. Te onderzoeken stoffen Het besluit staat toe dat op een minimaal stoffenpakket wordt geanalyseerd, wanneer er geen aanwijzingen zijn dat andere stoffen in de bodem aanwezig zijn. Omdat naar verwachting sprake is van een relatief schoon en onverdacht plangebied kan volstaan worden met het minimum stoffenpakket. De samenstelling van het stoffenpakket is nog niet definitief. Grootschalige toepassing van grond Het aanleggen van grote grondlichamen kan binnen het algemene toetsingskader snel leiden tot uitvoeringsproblemen. Zo is het alleen mogelijk om een dijk met licht verontreinigde grond op een schonere bodem toe te passen, wanneer voor het hele deelgebied minder strenge lokale Maximale Waarden zijn vastgesteld. Dit is niet altijd wenselijk. Om het aanleggen van grote grondwerken verantwoord mogelijk te maken, is voor bepaalde toepassingen met een groot volume (> 5.000 m3 en een toepassingshoogte van 2 meter en meer) het toetsingskader Grootschalige toepassingen opgesteld. De bijzonderheid hierbij is dat niet hierbij niet hoeft te worden getoetst aan de kwaliteit en functie van de ontvangende bodem. Het toetsingskader voor Grootschalige toepassingen is een vrije keuze; er kan ook gebruik gemaakt worden van het generieke kader. De toepassing van dit toetsingskader verlangt de instemming van het bevoegd gezag. Streekplan Overijssel 2000+ Het Streekplan Overijssel 2000+ geeft voor de IJsseldelta aan dat in en om Zwolle en Kampen het accent ligt op de bescherming van het open landschap. Het streekplan onderstreept het belang van versterking van de samenhang tussen Zwolle en Kampen/IJsselmuiden.
4 maart 2008, versie 2 - 30 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
Met de provincie Drenthe en betrokken gemeenten is gekomen tot een Regiovisie Zuid-Drenthe/NoordOverijssel. In deze visie staat de economische ontwikkeling van het gebied van Zwolle/Kampen tot Emmen centraal. Vooral via verbetering van de infrastructuur en een regionale afstemming bij bedrijventerreinen wordt deze economische ontwikkeling gestimuleerd. Het gebied Zwolle/Kampen neemt in het streekplan, gelet op de nationale schakelfunctie, een primaire positie in. Het stedelijke netwerk Zwolle/Kampen krijgt in het streekplan ruime ontwikkelingsmogelijkheden. Kampen vervult een complementaire rol voor het stadsgewest Zwolle. De bedrijventerreinontwikkeling in Kampen, met als onderdeel daarvan de aanleg van de Zuiderzeehaven in de nabijheid van het plangebied voor de IJsseldelta, draagt bij aan de multimodale schakelfunctie van de regio. Initiatieven om tot intensivering van de samenwerking tussen Zwolle en Kampen/IJsselmuiden te komen hebben betrekking op wonen, werken, voorzieningen, infrastructuur, toerisme en recreatie en natuur en landschap. Voor de omgeving van Kampen geldt een ontwikkeling op basis van natuurlijke omstandigheden. In het streekplan is ook het ruimtelijke beleid voor de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) vastgesteld. Dit bestaat o.a. uit: – het handhaven van de rust en het tegengaan van verstoring en versnippering door het weren van grootschalige nieuwe ontwikkelingen (woningbouw, industrieterrein, grootschalige recreatiebedrijven, infrastructuur en dergelijke). Ontwikkeling van woonkernen kan binnen de in het streekplan opgenomen kaders; – om de verstoring en versnippering binnen de PEHS te verminderen streeft de provincie naar het opheffen van de bestaande barrièrewerking door infrastructuur en het autoluw maken van de bos- en natuurgebieden; – het afstemmen van de water- en milieuomstandigheden op de natuurdoelen die voor het gebied zijn geformuleerd; – ter voorkoming van achteruitgang van natuur- en landschapswaarden vindt toepassing van het compensatiebeginsel plaats. In het provinciaal beleid staat voorop dat bij ruimtelijke ingrepen aantasting van natuur en landschap zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Ruimtelijke ingrepen die aan de aanwezige waarden van natuur en landschap in de PEHS afbreuk doen, zijn daar alleen in uitzonderingsgevallen toelaatbaar (zwaarwegend maatschappelijk belang, alternatieven elders ontbreken). In die gevallen moet compensatie van verlies van natuur- en landschapswaarden plaatsvinden. De gemeentelijke structuur- en bestemmingsplannen volgen in grote lijnen het streekplanbeleid. In het Streekplan 2000+ worden vier landschapszones aangegeven. Polder Dronthen ligt in zone II en Kamperveen ligt voor het grootste deel in zone I. In zone I is landbouw de hoofdfunctie. In zone II geldt een landbouw- en landschappelijke functie met recreatief medegebruik (ontwikkelingsperspectief). Belangrijkste ingrepen vastgesteld in beleid samengevat: – de aanleg van de Hanzelijn; – verdubbeling van de Rijksweg N50; – aanleg van een extra arm (bypass) voor de IJssel, ter beveiliging tegen toekomstige hoogwaters; – stedelijke uitbreiding van Kampen. De partiële herziening van het streekplan, waarvoor het MER is bedoeld, beslaat het zuidelijk deel van de IJsseldelta. Het streekplan wordt in 2009 integraal herzien en vervangen door een Provinciale Omgevingsvisie. Dit integrale plan vervangt de huidige strategische plannen (streekplan, waterhuishoudingsplan, milieubeleidsplan en verkeer- en vervoersplan). Omgevingsplan Flevoland 2006 De provincie Flevoland heeft eind 2006 het Omgevingsplan Flevoland 2006 vastgesteld. In dit omgevingsplan zijn de vier strategische plannen streekplan, milieubeleidsplan, waterhuishoudingsplan en verkeers- en vervoersplan geïntegreerd.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 31 -
DHV B.V.
De beoogde partiële planherziening heeft relaties met het Omgevingsplan Flevoland, omdat een groot deel van het Vossemeer en het Drontermeer binnen het plangebied vallen. Het Omgevingsplan bevat onder meer uitspraken met betrekking tot het voorkeurstracé voor de N23, de duurzame instandhouding van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en het voorkomen van doorsnijdingen van ecologisch waardevolle gebieden met infrastructuur. Zwolle-Kampen Netwerkstad Visie 2030 De gemeenteraden van Kampen en Zwolle en Provinciale Staten van Overijssel hebben in het eerste kwartaal van 2006 de Zwolle-Kampen Netwerkstad Visie 2030 vastgesteld. In die visie is het project IJsseldelta-Zuid als één van de tien boegbeelden aangemerkt. Inmiddels is het aantal boegbeelden teruggebracht tot zeven, waarvan IJsseldelta-Zuid er nog steeds een is. Strategische Visie Kampen 2030 De gemeenteraad van Kampen heeft op 30 juni 2004 de Strategische Visie Kampen 2030 vastgesteld. Hierin heeft de gemeente gekozen voor woningbouw op basis van de volgende argumenten: – Ontwikkeling van de stad in zuidwestelijke richting past bij de stedenbouwkundige opzet van Kampen en de afstand tot de oude binnenstad blijft ook voor dit nieuwe woongebied overbrugbaar. – De ontwikkeling sluit aan bij een aantal grootschalige ingrepen die in de nabije toekomst op stapel staan: de ontwikkeling van nieuwe werklocaties bij de N50, de opwaardering van de N50, de realisatie van de N23, de aanleg van de Hanzelijn met een nieuw station en de aanleg van de bypass van de IJssel. – Er is in dit gebied een grote variatie aan woonmilieus mogelijk, waaronder zeer bijzondere watergebonden milieus. – Dit gebied is op een dusdanige wijze te ontwikkelen dat een zelfstandige wijk met een goed voorzieningenniveau kan ontstaan op het gebied van bijvoorbeeld scholen, winkels en zorg. Structuurvisie Kampen 2030 De gemeente Kampen zal ongeveer gelijktijdig met de partiële planherzieningen van de beide provincies haar ruimtelijk beleid voor het gehele gemeentelijke grondgebied voor de periode tot 2030 formuleren. Voor deze structuurvisie wordt ook een planMER opgesteld. De ontwerp-structuurvisie en het bijhorende planMER worden naar verwachting in het tweede kwartaal van 2008 ter inzage gelegd. Er zal in de voorbereiding een nauwe afstemming plaatsvinden tussen deze partiële planherzieningen en de structuurvisie, als ook tussen de beide planm.e.r.-trajecten. Inrichtingsplan Veluwerandmeren Het Inrichtingsplan Veluwerandmeren heeft als doel versterking van natuur en uitbreiding van recreatie in en in de nabijheid van de Veluwerandmeren. Het inrichtingsplan heeft als zodanig geen wettelijke status, maar met ondertekening van een convenant in 2001, hebben betrokken overheden aangegeven dat ze achter het plan staan. Het convenant vormde het startsein voor nadere uitwerking, realisatie van in het plan opgenomen maatregelen en in enkele gevallen ook uitbreiding van bestaand beleid. Inmiddels zijn diverse maatregelen al gerealiseerd. Handreiking Ruimtelijke Kwaliteit IJssel De Handreiking Ruimtelijke Kwaliteit IJssel geeft een nadere uitwerking voor de IJssel van het Nationaal en Regionaal Ruimtelijk Kader zoals die voor het rivierengebied zijn opgesteld. De handreiking heeft tot doel om vanuit ruimtelijke kwaliteit ontwerpuitgangspunten te leveren voor alle ruimtelijke initiatieven die in en om de rivier worden genomen. Rijk en regio geven met deze handreiking hun gezamenlijke visie op de manier waarop nieuwe ontwikkelingen vanuit ruimtelijke kwaliteit benaderd moeten worden. Wet luchtkwaliteit De Nederlandse wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit in de buitenlucht, is opgenomen in de Wet luchtkwaliteit (Wlk) middels de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) (Stb 414, 2007).
4 maart 2008, versie 2 - 32 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
Deze wet is op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) in werking getreden en vervangt het ‘Besluit luchtkwaliteit 2005’. Deze wet is de Nederlandse implementatie van de EU-richtlijnen voor luchtkwaliteit. De Wlk heeft een limitatieve lijst van te toetsen besluiten. Artikel 8.19 Wet milieubeheer meldingen, Verkeersbesluiten en WRO Artikel 11 en 15 (uitwerkingsbesluiten onder een bestemmingsplan) zijn uitgezonderd van toetsing5. Op basis van de Wlk zijn plannen die niet in betekenende mate (nibm) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit vrijgesteld van toetsing. Plannen die wel in betekenende mate bijdragen moeten individueel getoetst worden aan de Wlk. Vanaf het moment van inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) kan er ook op programmaniveau getoetst worden. De verwachting is dat het NSL vanaf medio 2009 in werking zal treden. Bijdragen “niet in betekende mate” Plannen die niet in betekenende mate (nibm) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, kunnen in overschrijdingssituaties conform de Wlk toch gerealiseerd worden (Wlk; art. 5.16, lid 1 sub c). Hiervoor wordt een tijdelijke grens6 gehanteerd van 1% van de jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Dit betekent dat voor NO2 en PM10 planbijdragen zijn toegestaan van maximaal 0,4 μg/m³ in situaties waarin de jaargemiddelde concentraties de grenswaarde overschrijden. In de Regeling nibm is voor verschillende categorieën projecten (woningen en kantoren) de kwantitatieve projectomvang voor het voldoen aan nibm benoemd, zoals weergegeven in tabel 6. Tabel 6. Categorieën en omvang niet in betekenende mate projecten. Categorie
Omvang 1% grens 1 ontsluitingsweg
Kantoorlocaties Woningbouw Woningen+kantoor
3% grens
2 ontsluitingswegen
2
2
33.333 m bvo
66.667 m bvo
500 woningen
1000 woningen 2
1 ontsluitingsweg
2 ontsluitingswegen
2
2
100.000 m bvo
200.000 m bvo
1500 woningen
3000 woningen 2
(0,0008 * # woningen) + (0,000012 * m bvo) ≤
(0,0008 * # woningen) + (0,000012 * m bvo) ≤
0,4
1,2
Als een plan binnen de benoemde projectomvang valt, is het vrijgesteld van toetsing en is luchtkwaliteit geen belemmering voor de realisatie van het project. Als een plan niet binnen een benoemde projectomvang valt, kan het alsnog als nibm opgevoerd worden. Er moet dan aannemelijk gemaakt worden dat de bijdrage van het plan kleiner is dan 0,4 μg/m³. Een plan is dan ook vrijgesteld van toetsing. Toetsing op individueel projectniveau Plannen waarvan niet aannemelijk gemaakt kan worden dat ze nibm zijn, moeten individueel getoetst worden aan de Wlk. Wanneer de grenswaarden en plandrempels uit de Wlk worden overschreden op een locatie, zijn maatregelen vereist. Bij een lichte verslechtering is compensatie met een maatregel mogelijk via de saldobenadering (Wm; art. 5.16, lid 1 sub b2). De eisen die aan de saldering gesteld worden zijn opgenomen in de Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007. Bijdrage van natuurlijke bronnen Concentraties die zich van nature in de lucht bevinden en die niet schadelijk zijn voor de gezondheid van de mens en haar milieu, worden bij het beoordelen van de luchtkwaliteit voor zwevende deeltjes (PM10) buiten beschouwing gelaten. Er is voor de fractie fijn stof afkomstig van zeezout in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit per gemeente een reductie vastgesteld voor de jaargemiddelde concentraties en het etmaalgemiddelde aantal dagen overschrijding. Er is sprake van een correctie achteraf van 5
De achterliggende gedachte is dat het bovenliggende verkeersplan of bestemmingsplan wel is getoetst aan het
Wlk. Dit is echter lang niet altijd het geval. 6
De tijdelijke grens geldt totdat het NSL definitief in werking is getreden, naar alle waarschijnlijkheid medio 2009. Vanaf inwerkingtreding van het NSL wordt een grens van 3% gehanteerd.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 33 -
DHV B.V.
gemeten en berekende waarden. De correctie voor zeezout als natuurlijke bron van fijn stof zal in de nieuwe EU Richtlijn worden opgenomen Een vergelijkbare correctiebepaling geldt met betrekking tot concentraties van fijn stof die worden veroorzaakt door overige natuurlijke bronnen. Welke bronnen en reducties dit betreft is nog niet bekend. Toetsingskader In de Wlk zijn normen (grenswaarden, plandrempels en alarmdrempels7) voor concentraties van stoffen in de buitenlucht opgenomen. De Wet geeft normen voor zeven stoffen, te weten zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden (NOx), zwevende deeltjes (fijn stof, afgekort PM10), benzeen (C6H6), koolmonoxide (CO) en lood (Pb). De grenswaarden uit de Wlk die gelden in 2008 en 2010, zijn in tabel 7 opgenomen. De concentraties van stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) zijn in de Nederlandse situatie het meest kritisch ten opzichte van de grenswaarden. Naast een toetsing van de jaargemiddelde toetsingswaarde is er sprake van een toetsing van een termijngemiddelde waarde die een aantal maal per jaar mag worden overschreden. Voor stikstofdioxide ligt de jaargemiddelde waarde veelal kritischer dan de uurgemiddelde waarde. Het uurgemiddelde stikstofdioxide wordt in de Nederlandse situatie nauwelijks overschreden. Voor fijn stof is echter de etmaalgemiddelde toetsingswaarde kritischer dan de jaargemiddelde toetsingswaarde. Tabel 7. Toetsingskader op basis van de Wlk. Stof
Plandrempel
Grenswaarde
Toetsingsperiode
2008 NO2 (stikstofdioxide)
44 μg/m³ 220 μg/m³
40 200
μg/m³
1)
Jaargemiddelde
μg/m³
1)
Uurgemiddelden, mag max. 18x per kalenderjaar overschreden worden
CO
2)
n.v.t.
10.000 μg/m³
8 uurgemiddelde
7 μg/m³
5
μg/m³
n.v.t.
125
μg/m³
24 uurgemiddelden, mag max. 3x per kalenderjaar
PM10
n.v.t.
40
μg/m³
Jaargemiddelde
(fijn stof)
n.v.t.
50
μg/m³
24 uurgemiddelden, mag maximaal 35 maal per
(koolmonoxide) C6H6
1)
Jaargemiddelde
(benzeen) SO2 (zwaveldioxide)
overschreden worden
kalenderjaar overschreden worden. 1) Grenswaarde waar uiterlijk in 2010 aan voldaan moet worden 2) Alleen geldig voor wegen met intensiteiten van ten minste 40.000 motorvoertuigen per etmaal
Verder zijn er in de Wlk nog richtwaarden opgenomen voor benzo(a)pyreen (1 ng/m³), ozon8, arseen (6 ng/m³, jaargemiddeld), cadmium (5 ng/m³, jaargemiddeld) en nikkel (20 ng/m³, jaargemiddeld). Toetsing op individueel projectniveau in drie stappen Conform de Wlk bestaat de eerste stap uit toetsing op individueel projectniveau of het plan in de nieuwe situatie aan de norm voldoet. Is er sprake van een overschrijding, dan is de tweede stap in de toetsing vaststellen wat de bijdrage is vanwege het te nemen besluit op de luchtkwaliteit. Als de bijdrage kleiner is dan 1%9 van de jaargemiddelde grenswaarde, dan is dit toegestaan. Een eventuele derde stap is saldering. Als de bijdrage groter is dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde en het plan geen onderdeel uitmaakt van het NSL, kan het besluit alleen doorgaan als uit 7
Alarmdrempels zijn bedoeld voor acute overschrijdingssituaties (b.v door calamiteiten of meteo-omstandigheden en
dus niet relevant bij toetsing van plannen of ontwikkelingen 8
Richtwaarden voor ozon zijn 120 μg/m³ (8 uurgemiddelde; mag gemiddeld over 3 jaar maximaal 25 dagen
overschreden worden) en 18.000 μg/m³ (uurgemiddelde; voor de periode van 1 mei tot en met 31 juli, gemiddelde over 5 jaar). 9
Dit is een tijdelijke grens, geldend totdat het NSL in werking treedt. Vanaf dan geldt een grens van 3%.
4 maart 2008, versie 2 - 34 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
een eventuele derde stap blijkt dat de luchtkwaliteit als gevolg van het plan per saldo niet verslechtert.. Een dergelijke saldering kan gebaseerd zijn op een door het plan optredend effect, of toepassing van een met het plan samenhangende maatregel. Monumenten Rijksmonumenten zijn boerderijen, kerken of kastelen: gebouwen en objecten kunnen uniek en waardevol zijn voor ons land. Bijvoorbeeld door hun schoonheid, of door hun wetenschappelijke of cultuurhistorische betekenis. Daarom kunnen “onroerende zaken” die minimaal vijftig jaar oud zijn en die voldoen aan de regels van de Monumentenwet 1988 beschermd worden als rijksmonument. Dat geldt ook voor terreinen met archeologische waarde. Ook kunnen stads- en dorpsgezichten worden beschermd. Nederland heeft momenteel circa 51.000 rijksmonumenten en telt zo’n 350 beschermde stads- en dorpsgezichten. Voor restauratie, sloop, verbouwing of op een andere manier wijzigen van een beschermd rijksmonument is een monumentenvergunning nodig. Die dient de eigenaar bij de gemeente aan te vragen. De gemeente is de vergunningverlenende instantie, die bij beoordeling geadviseerd wordt door de RDMZ, de eigen monumentencommissie en, indien het object gelegen is buiten de bebouwde kom, de provincie. Voor onderhoud en restauratie bestaan subsidieregelingen. Vanaf 1 januari 2006 geldt het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (Brim). In deze regeling ligt het accent op planmatig onderhoud.
2.7
Te nemen besluiten in het vervolgtraject Na het vaststellen van de partiële planherzieningen zullen nog verscheidene vervolgbesluiten moeten worden genomen en diverse procedures worden doorlopen. De belangrijkste worden hieronder genoemd. M.e.r.-plichtige besluiten in vervolgtraject In de systematiek van de gewijzigde Wet Milieubeheer wordt het planMER voor het Streekplan en het Provinciaal Omgevingsplan gevolgd door één of meer besluitMERen ten behoeve van plannen die de uitvoering mogelijk maken zoals het dijkverleggingsplan en bestemmingsplannen. Nadat de partiële planherzieningen zijn vastgesteld moeten verschillende vervolgbesluiten worden genomen. Een aantal van deze besluiten betreft activiteiten die besluitm.e.r.-plichtig zijn (woningbouw, functiewijziging, aanleg, wijzigingen uitbreiding primaire waterkering). Het planMER geeft een doorkijk naar het vervolgtraject en vormt tevens de startnotitie voor het besluitMER. Op dit moment worden de volgende te nemen m.e.r.-plichtige besluiten in het vervolgtraject als belangrijkst voorzien: – De vaststelling door de gemeenteraad van Kampen van het bestemmingsplan voor de bypass. Het onderzoek naar de toekomstige inrichting van de bypass moet de alternatieven leveren voor de besluitvorming op bestemmingsplanniveau. Voorzover in dit planMER leemten in kennis naar voren komen, moeten deze als milieuaspecten in het besluit-MER worden onderzocht. – De vaststelling door de gemeenteraad van Kampen van het bestemmingsplan voor de woningbouw. Dit planMER geeft inzicht in de milieurandvoorwaarden voor de woningbouw. Dit inzicht kan worden benut om vanuit milieuoptiek een programma van eisen voor de woningbouw te formuleren. – Jachthaven. Het milieuonderzoek in het planMER heeft inzicht opgeleverd in de milieurandvoorwaarden voor de jachthaven. Dit inzicht wordt benut om vanuit milieuoptiek een programma van eisen voor de jachthaven te formuleren. – De goedkeuring door GS Overijssel en GS Flevoland van het dijkverleggingsplan. Hiervoor geldt in grote lijnen hetzelfde als voor de woningbouw en de jachthaven. – De aanpassing van het bestemmingsplan voor de toekomstige N23 als autoweg met 2x2 rijbanen en de oplossingen voor de bypass bij Roggebot en Reve. Het milieuonderzoek voor de oeververbinding heeft bouwstenen opgeleverd voor de toekomstige inrichting en inpassing van
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 35 -
DHV B.V.
–
de weg/oeververbinding. Deze bouwstenen maken onderdeel uit van het besluitMER ten behoeve van het te nemen tracébesluit. Vergunning voor in het plan opgenomen ontgrondingen.
Vergunningen en ontheffingen Ten behoeve van de uitvoering van de activiteiten die met de partiële planherzieningen worden beoogd zijn verschillende vergunningen en ontheffingen nodig. In het vervolg van het plan- en uitvoeringstraject zal dit per activiteit inzichtelijk worden gemaakt.
4 maart 2008, versie 2 - 36 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
3
DE BESTE LOCATIE
Om tot een afweging van alternatieven voor het Masterplanscenario te komen wordt eerst nagegaan wat de beste locatie is voor de verschillende planelementen. Het Masterplan geeft op dit punt relatief beperkte informatie omdat er alleen een voorkeursscenario is geschetst. Om de locaties van verschillende planelementen vast te leggen in de provinciale planherzieningen, dienen de mogelijkheden hiervoor goed te worden gemotiveerd. Het gaat hierbij om de meest bepalende planelementen: – de bypass; – de woningbouw; – de verbreding N307/N23 (infrastructuur). Voor de overige planelementen, waterkeringen en kunstwerken, jachthaven en nieuwe natuur, geldt in principe dat zij meer volgend zijn ten opzichte van de locaties van de eerdere drie. In dit hoofdstuk worden verder de mogelijkheden verkend voor de lokalisering van de drie meest bepalende planelementen. Tevens worden, indien relevant, op hoofdlijnen de effecten verkend ten aanzien van de meest kritische milieuaspecten, zoals natuur, water, landschap en verkeer. Op basis hiervan worden vervolgens in hoofdstuk 4 enkele realistische alternatieven voor het Masterplanscenario ontwikkeld. Onderstaande afbeelding geeft schematisch weer hoe in het MER tot de verschillende planelementen is gekomen. Afbeelding 13
Trechtering tot planelementen voor het planMER
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 37 -
DHV B.V.
3.1
De bypass Scenario’s en randvoorwaarden Het Masterplan vormt de verdere uitwerking van de scenariostudie en biedt het raamwerk en kader om de gewenste ontwikkeling stapsgewijs en in logische samenhang te realiseren. Duidelijke doelstellingen zijn geformuleerd. Tevens laat het Masterplan een visie zien hoe de partners van IJsseldelta denken de doelstellingen te behalen. Het MER is een logische vervolgstap. Het is dan ook voor het MER van belang inzicht te krijgen in hoeverre de in 2005 onderzochte scenario’s nog passen bij de voortschrijdende ontwikkelingen. De scenario’s voor de bypass De principekeuze voor een bypass als oplossing voor hogere rivierafvoeren kan op verschillende manieren worden ingevuld. Om deze bandbreedte te verkennen zijn in 2005 zes verschillende scenario’s ontworpen en op hoofdlijnen op hun (milieu-)effecten verkend (bronnen: Scenariostudie, Masterplan en Vrijwillige Milieubeoordeling). Het bleek dat één scenario een aantal sterke positieve punten (ambities voor versterking Natura 2000 en de EHS, alsmede natuurlijke peildynamiek) combineerde met relatief beperkte negatieve effecten, vergeleken met de andere scenario’s. Bovendien kon dit scenario op brede maatschappelijke steun rekenen. Dit zogeheten voorkeursscenario vormde dan ook de basis voor de invulling van de bypass in het Masterplan. Van de in 2005 onderzochte scenario’s is in deze paragraaf verkend in hoeverre hiermee de doelen van het Masterplan redelijkerwijze kunnen worden gehaald. De scenario’s voor de bypass die aan dit criterium voldoen én die vanwege de inmiddels genomen besluiten omtrent de Hanzelijn nog steeds als realistisch zijn aan te merken, worden als alternatief in dit MER meegenomen en op hun milieueffecten verkend. Hanzelijn als vast uitgangspunt Als belangrijkste voortschrijdende ontwikkeling geldt de realisatie van de Hanzelijn. Parallel aan de vaststelling van het Masterplan voor de gebiedsontwikkeling is een procedure gericht op de partiële herziening van het Tracébesluit voor de Hanzelijn gevoerd. Het “Tracébesluit Hanzelijn, anticiperen Bypass IJssel” is inmiddels onherroepelijk. In dit Tracébesluit is rekening gehouden met het voorkeurstracé van de bypass conform het Masterplan en de doelstelling om de geul in de bypass ook bevaarbaar te maken. Hiermee zijn twee essentiële aanpassingen aan het tracé van de Hanzelijn gedaan, waardoor voor het tracé van de bypass nog maar beperkt mogelijkheden overblijven. Het betreft de volgende aanpassingen: 1.
Knooppunt bypass, Hanzelijn, A50: De knoop is de kruising van de bypass met de Hanzelijn en de N50. De knoop wordt zodanig ingericht dat zonder aanpassingen aan de constructies de N50 kan worden verbreed tot A50. Alle te treffen voorzieningen aan de Hanzelijn en N50 om de bypass in de toekomst mogelijk te maken zijn integraal onderdeel van het ontwerp. Er moet voldoende ruimte zijn om het water af te voeren tijdens hoogwater, zodanig dat de bestaande IJsseldijken voldoende bescherming geven tegen hoogwater. Evenwijdig aan de vaargeul dienen in de bypass ecologische zones en een fiets-/ voetpad te worden gerealiseerd onder de kunstwerken van de Hanzelijn/N50. Een minimale breedte van 125 meter is gewenst voor het natte profiel van de waterafvoer. Voor de kruising met de Hanzelijn geldt dat de spoorlijn in 2013 operationeel dient te zijn.
Afbeelding 14
4 maart 2008, versie 2 - 38 -
Dwarsprofiel knoop, kruinhoogte minimaal 5,50 m + NAP
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
2.
Versterking van het tunneldak en aanpassing van de kanteldijken om de in- en uitgang van de tunnel van de Hanzelijn onder het Drontermeer: De aan te leggen kanteldijk aan de oostzijde van het Drontermeer gaat fysiek deel uitmaken van de primaire waterkeringen van de dijkring IJsseldelta (dijkring 11) en Flevoland (dijkring 8) en dienen tevens aan dezelfde normfrequentie te voldoen. De kanteldijken zijn daarom ontworpen op een belasting door een randmeerwaterstand en opwaaiing met een kans van 1 op 2000 (dijkring 11) en 1 op 4000 (dijkring 8), gebaseerd op het jaar 2050.
Masterplantracé van de bypass richtinggevend De aanpassingen aan de Hanzelijn hebben dus plaatsgevonden op basis van het voorkeursscenario uit het Masterplan. Het tracé van de bypass uit het Masterplan kruist de Hanzelijn/N50 even ten zuiden van het nieuw aan te leggen station. De overige scenario’s (de scenario’s 1 t/m 5 uit de Scenariostudie) voorzien in kruisingen van de bypass met het tracé van de Hanzelijn en N50 op andere locaties door middel van kunstwerken. Daarnaast is bij alle scenario’s het tracé van de bypass afwijkend ten opzichte van het Masterplan voorkeurstracé. In scenario 1 kruist de bypass met de Hanzelijn/N50 bij De Zande door middel van een kunstwerk. Daarnaast is nog sprake van een tweetal kunstwerken (kruising van bypass en Hanzelijn/N50) om ontsluiting mogelijk te maken naar toekomstige nieuwbouw. Scenario 2 heeft rekening gehouden met twee kunstwerken waarbij de bypass kruist met de Hanzelijn/N50, bij De Zande en even ten noorden van het station. Tevens is een tweetal kunstwerken opgenomen voor nieuwe infrastructuur dat de bypass en de N50 kruist. In scenario 3 is sprake van een minimaal aantal kunstwerken. De bypass is in dit scenario niet permanent watervoerend en voldoet daarmee niet aan de doelstellingen van het Masterplan (bevaarbaarheid van de geul in de bypass is één van de doelstellingen). In scenario 4 is in totaal sprake van vijf kunstwerken waarin de bypass infrastructuur kruist. Daarnaast moeten nog zeven andere kunstwerken worden aangelegd ten behoeve van infrastructuur (Hanzelijn, N50 en nieuwe infrastructuur). In scenario 5 is de Hanzelijn bij hoogwater niet bruikbaar. Dit is niet wenselijk. Zie voor de weergaven van de scenario’s en beschrijvingen hoofdstuk 2 en afbeelding 3. Conclusie Geconcludeerd wordt dat zowel op basis van hydraulische eisen (hoe kan een goed functionerende bypass worden gerealiseerd?) als op basis van eisen voor doorvaarthoogte en bevaarbaarheid van de geul in de bypass voor recreatievaart, de mogelijkheden uit scenario’s 1 t/m 5 financieel niet haalbaar en technisch niet uitvoerbaar zijn. Daarnaast is het gezien het participatietraject zeer de vraag of andere scenario’s nog politiek of maatschappelijk haalbaar zijn, waardoor ook het realiteitsgehalte van dergelijke scenario’s minimaal is. Het is dan ook niet reëel om in het MER alle scenario’s te verkennen op milieueffecten. Voor de alternatiefontwikkeling dient het Masterplan als basis voor de bypass. In onderstaande figuur is de ligging en contour van de bypass opgenomen die als uitgangspunt dient voor de alternatieven voor het planonderdeel bypass.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 39 -
DHV B.V.
Afbeelding 15
3.2
Contour bypass
De woningbouw Zoals in hoofdstuk 2 is beschreven is sprake van een grote behoefte aan woningen in de regio. Binnen de gemeente Kampen zijn de mogelijkheden om deze grote behoefte te accommoderen relatief beperkt. Zowel binnen de bebouwde kom (inbreiding) als aan de randen van het stedelijke gebied (uitbreiding) worden de mogelijkheden voor de nabije toekomst ten volste benut. De demografische ontwikkeling in de regio laat echter nog steeds een grotere behoefte zien. Dit in tegenstelling tot de trend die in sommige regio’s wordt gesignaleerd van een dalende behoefte. Het bouwprogramma tot 2020 Van de in Kampen tot 2020 aan de woningvoorraad toe te voegen 4.000 woningen worden ongeveer 1.460 woningen gebouwd in bestaand stedelijk gebied en ongeveer 1.640 woningen op al in ontwikkeling zijnde locaties. Daarmee wordt ruim 30% van de geplande toevoegingen aan de woningvoorraad in bestaande stedelijk gebied gebouwd. Dit naast de te slopen en te vervangen woningen in het kader van de herstructurering, waarvan de Hanzewijk de grootste opgave is. Daarnaast worden tot 2020 in de afronding van de woningbouwlocatie Onderdijks in een meer groenstedelijk woonmilieu circa 450 woningen gebouwd, evenals naar verwachting 450 woningen in een stedelijk woonmilieu op een te ontwikkelen locatie in aansluiting op het nieuwe station aan de Hanzelijn. Deze laatste ontwikkeling, die in totaliteit 880 woningen omvat, loopt door na 2020. Met de al geplande locaties wordt een breed spectrum aan woonmilieus gerealiseerd. Op geen van die locaties is het inpasbaar om een water-woonmilieu te realiseren, conform de afspraken binnen de netwerkstad om het vestigingsklimaat te versterken.
4 maart 2008, versie 2 - 40 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
In woningbouwplanningen is het gewenst extra marge in te bouwen om stagnatie op te vangen. Het ministerie van VROM adviseert daarbij als vuistregel 130% van de feitelijk noodzakelijke bouwproductie in planning te hebben om vertragingen in plannen of planwijzigingen, met vaak een lager woningaantal, op te vangen. Voor Kampen wordt in de bouwplanning rekening gehouden met 2 extra productiejaren. Indien alle geplande woningen gebouwd kunnen worden, is deze extra productie al onderdeel van de productie in de volgende 10 jaarsperiode, waarin ook weer rekening gehouden moet worden met een te plannen reservecapaciteit. Gegeven de bouwmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied en op voornoemde al lopende locaties en de reservecapaciteit is tot 2020 nog één nieuwe uitbreidingslocatie nodig voor minimaal 800 woningen. Indien deze locatie groter van omvang is kan deze ook bijdragen in de woningproductie na 2020. Tabel 8
Bouwprogramma Kampen op hoofdlijnen 2005 -2020 Uitbreiding woningvoorraad
Bestaand stedelijk gebied Al in ontwikkeling zijnde locaties Het Onderdijks 2 Stationslocatie Nieuwe uitbreiding Totaal
1.460 1.640 450 450 800 4.800
Voor de nieuwe uitbreidingslocatie zijn drie alternatieven in beeld met de volgende werknamen: 1. IJsselmuiden Oost 2. Kampen West ten zuiden van de Hanzelijn, de zgn. Oksel Hanzelijn 3. Kampen West ten noorden van de Hanzelijn De locatie IJsselmuiden Oost is in beeld, als de PKB maatregel zomerbedverlaging wordt uitgevoerd in plaats van de bypass, maar dan wordt wel de huidige reservering voor een toekomstig aan te leggen bypass gehandhaafd. In de PKB Ruimte voor de Rivier is namelijk voor de toekomstige aanleg van de bypass ten zuiden en westen van Kampen een planologische reservering opgenomen. Daardoor kunnen in dit reserveringsgebied vooralsnog geen grootschalige ontwikkelingen plaatsvinden tot de bypass is aangelegd. Op langere termijn levert de zomerbedverlaging te weinig afvoercapaciteit voor de maatgevende afvoer en kan deze alleen gerealiseerd worden met een bypass. Door de stedelijke ontwikkeling nu al te bundelen en te concentreren in IJsseldelta-Zuid, in combinatie met de aanleg van de bypass, kan het Nationaal Landschap worden ontzien. De locaties Oksel Hanzelijn en Kampen West ten noorden van de Hanzelijn bieden zeer goede mogelijkheden om een waterrijk woonmilieu te realiseren door de combinatie met de aanleg van de bypass. De drie alternatieve locaties hebben allen een capaciteit die groter is dan 800 woningen; in IJsselmuiden oost is die ongeveer 1.150 woningen, de Oksel Hanzelijn heeft, rekening houdend met een zeer waterrijk woonmilieu, een capaciteit van 1.100 woningen en binnen de locatie Kampen West ten noorden van de Hanzelijn is in ieder geval ruimte voor 1.850 woningen. De te kiezen locatie zal dus ook bijdragen in het invullen van de woningbehoefte van de volgens de prognose tenminste benodigde 2.000 woningen in de periode 2020 -2030.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 41 -
DHV B.V.
Afbeelding 16
Te onderzoeken alternatieven voor woningbouw
1 3
2
1 = IJsselmuiden Oost 2 = Kampen west, ten zuiden van de Hanzelijn 3 = Kampen west, ten noorden van de Hanzelijn
Vooral bij het ontwikkelen van de variant Oksel Hanzelijn (Kampen west, ten zuiden van de Hanzelijn) kan een bijzonder woonmilieu worden gecreëerd voor Zwolle Kampen Netwerkstad met innovatieve woonvormen in relatie met het water. Het kunnen realiseren van dit onderscheidend woonmilieu draagt bij aan het vergroten van een aantrekkelijk woon- en vestigingsklimaat van de netwerkstad. Door de bundeling/concentratie van de regionale woningbouwopgave overeenkomstig de afspraken binnen Zwolle Kampen Netwerkstad wordt bovendien voorkomen, dat bebouwing elders (bijvoorbeeld in het Nationaal landschap) meer gespreid plaatsvindt en het landschap verder verrommelt. De streekplanherziening legt de (doorloop-)locaties10 vast binnen het plangebied voor de partiële herziening. De woningbouwontwikkeling tot 2020 wordt in de planherziening vastgelegd (planperiode streekplan). Voor de woningbouw 2020-2030 wordt een indicatie gegeven voor de uitbreidingsmogelijkheden. Deze drie woningbouwlocaties worden in het MER onderworpen aan een globale effectanalyse. Effecten op hoofdlijnen IJsselmuiden Oost Uitgangspunt voor deze locatie is de uitbreiding van IJsselmuiden tussen Oosterholt en de Zwolseweg. De locatie wordt doorsneden door de huidige spoorverbinding Kampen-Zwolle en is gelegen nabij het bestaande bedrijventerrein Spoorlanden, op de overgang naar het landelijke gebied. In afbeelding 17 is de locatie voor IJsselmuiden Oost opgenomen.
10
(Doorloop-)locaties zijn locaties waarop de woningbouw start vóór 2020, maar die ook nog daarna productie
leveren.
4 maart 2008, versie 2 - 42 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
Afbeelding 17
IJsselmuiden Oost
Het landelijk gebied staat onder druk. Soms door verstedelijking, maar ook door de uittocht van agrarische ondernemers. Boeren zijn per slot van rekening een belangrijke beheerder van het landschap. De Tweede Kamer heeft bij de behandeling van de Nota Ruimte (voorjaar 2006) aangegeven het landschap te willen behouden en te ‘ontwikkelen met kwaliteit'. De twintig Nationale Landschappen die nu zijn aangewezen fungeren als de visitekaartjes van het Nederlandse platteland. De status ‘Nationaal Landschap' houdt in dat de overheid extra aandacht geeft aan deze gebieden en dat er extra financiële middelen worden vrijgemaakt. Met dit geld kunnen de zogenoemde kernkwaliteiten van Nationale Landschappen worden behouden en versterkt, en kunnen de gebieden nog aantrekkelijker worden gemaakt voor recreatie. Grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het Nationaal Landschap zijn hiermee uitgesloten. Er zijn geen extra wettelijke voorwaarden voor de Nationale Landschappen. Wel geldt binnen de grenzen van een Nationaal Landschap een extra kwaliteitsbeleid. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, zolang de kernkwaliteiten worden behouden of verstrekt (ja-mits principe). Verder kunnen er nieuwe woningen voor de eigenbevolkingsgroei worden gebouwd (‘migratiesaldo 0') en er is ruimte voor lokale en regionale bedrijvigheid. Grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen zijn niet mogelijk omdat deze niet verenigbaar zijn met de kernkwaliteiten. Voor het Nationaal Landschap IJsseldelta (zie afbeelding 18) geldt dat de grondgebonden veehouderij een belangrijke voorwaarde is voor diverse kernkwaliteiten. Voor recreatie en verbreding van de landbouw zijn er mogelijkheden voor kleinschalige ontwikkeling, mits een goede landschappelijke inpassing plaats vindt. De grootschalige woningbouwontwikkeling bij IJsselmuiden past niet in dit kader en moet derhalve ook worden beschouwd als een zeer groot negatief effect voor het Nationaal Landschap IJsseldelta. De realisatie van eventuele andere niet grootschalige functies in het gebied IJsselmuiden Oost die in het kader van het proces van de Structuurvisie van de gemeente Kampen aan de orde kunnen komen, zullen ook worden getoetst aan de uitgangspunten van het Nationaal Landschap IJsseldelta.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 43 -
DHV B.V.
Afbeelding 18
Ligging Nationaal Landschap IJsseldelta
Bij de invulling van dit gebied met woningbouw moet rekening worden gehouden met milieucontouren van het nabijgelegen bedrijventerrein en de spoorverbinding Zwolle-Kampen. Dit alternatief is overigens niet onderscheidend ten opzichte van de andere twee alternatieven, omdat daar rekening moet worden gehouden met de Hanzelijn. Voor verkeer geldt dat nabijgelegen wegen, zoals IJsselbrug en Kamperstraatweg, met de groei van intensiteiten van circa 60% te maken krijgen. Dit zal echter nog niet tot capaciteitsproblemen op deze wegen leiden (zie bijlage 6, onder paragraaf 6.6 ‘verkeer en vervoer’). Kampen west ten zuiden van de Hanzelijn (Oksel Hanzelijn) Dit betreft het gebied dat is ingeklemd tussen de Hanzelijn (in aanleg) en de toekomstige bypass, zie ook afbeelding 19. Het gebied is thans agrarisch in gebruik en kent de komende jaren een grote dynamiek door de realisatie van de Hanzelijn en de bypass. Belangrijk voor dit gebied is de Zwartendijk die hier is gelegen. Het betreft een veendijk uit 1302 met daarlangs diverse oude boerderijen op terpen en kolken van vroegere dijkdoorbraken. De Zwartendijk is een belangrijk cultuurhistorisch element in dit gebied. Voor het overige kent dit gebied geen bijzondere status. Natura 2000 gebieden Veluwerandmeren, Ketelmeer/Vossemeer, Zwarte Meer en IJsseluiterwaarden liggen op enige afstand. Door de mogelijkheid om hier afstand van te bewaren kunnen negatieve effecten van de woningbouw op deze gebieden worden beperkt. Ook in relatie tot de Zwartendijk kan een redelijke afstand in acht worden genomen om het gewenste programma te realiseren. De ruimtelijke kwaliteit van de Zwartendijk is wel reeds aanzienlijk aangetast door de knip die ontstaat door de doorsnijding van de Hanzelijn. Aan de overgang van nieuwbouw naar de zone langs de Zwartendijk dient wel extra aandacht te worden besteed. Tenslotte dient rekening te worden gehouden met de toekomstige milieucontouren van de Hanzelijn. Deze contouren kunnen een aanzienlijk beslag leggen op de beschikbare ruimte voor woningbouw.
4 maart 2008, versie 2 - 44 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
Afbeelding 19
Kampen West ten zuiden van de Hanzelijn (Oksel Hanzelijn)
Ten aanzien van verkeer treden geen relevante effecten op. De bereikbaarheid voor OV is voor dit alternatief positief vanwege de ligging nabij het nieuwe Hanzestation. Bij deze locatie bestaat nadrukkelijk de kans om ontwikkelingen tegelijkertijd op te pakken en hiermee meerwaarde te creëren. Meerwaarde door de mogelijkheid een bijzonder waterrijk woonmilieu in verbinding met de bypass en Veluwerandmeren te realiseren. Meerwaarde ook omdat bouw- en woonrijpmaken geïntegreerd met de aanleg van de bypass kan plaatsvinden. Ten slotte ontstaat meerwaarde omdat er in de buitendijkse situatie nog extra ruimte wordt geboden voor water en natuur. Kampen west ten noorden van de Hanzelijn Dit betreft het gebied dat is gelegen ten westen van de Zwartendijk, tussen de toekomstige Hanzelijn en de N307 (zie afbeelding 20). Het betreft een groot gebied wat thans vooral in agrarisch gebruik is. Voor dit gebied geldt in hoofdlijnen hetzelfde als voor het gebied ten zuiden van de Hanzelijn voor wat betreft de ligging ten opzichte van de Zwartendijk en ten opzichte van Natura 2000 gebieden. Verschil is dat ten zuiden van de Hanzelijn de Zwartendijk al volledig verstoord wordt door de Hanzelijn. Ten noorden van de Hanzelijn is sprake van de ligging van de Zwartendijk in een meer open landschap. Ten aanzien van verkeer zijn ook bij dit alternatief geen relevante effecten te verwachten. De bereikbaarheid voor OV is gezien de ligging iets minder gunstig dan het alternatief Oksel Hanzelijn. Bij deze locatie is veel minder sprake van meerwaarde/synergie in relatie tot de ontwikkeling van de bypass. De Hanzelijn zal hiervoor veelal een barrière vormen. De afstand en de te nemen barrières tot de stationslocatie zijn groter.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 45 -
DHV B.V.
Afbeelding 20
Kampen West ten noorden van de Hanzelijn
Samenvatting Vooral bij het ontwikkelen van de variant Oksel Hanzelijn kan een bijzonder woonmilieu worden gecreëerd voor Zwolle Kampen Netwerkstad met innovatieve woonvormen in relatie met het water. Het kunnen realiseren van dit onderscheidend woonmilieu draagt bij aan het vergroten van een aantrekkelijk woon- en vestigingsklimaat van de netwerkstad. Door de bundeling/concentratie van de regionale woningbouwopgave overeenkomstig de afspraken binnen Zwolle Kampen Netwerkstad wordt bovendien voorkomen, dat bebouwing elders (bijvoorbeeld in het Nationaal landschap) meer gespreid plaatsvindt en het landschap verder verrommelt. Daarnaast zijn vanuit milieuoptiek duidelijke voordelen aanwezig, mits goed rekening wordt gehouden met de inpassing van de Hanzelijn en de eventuele overgang richting de Zwartendijk.
3.3
N307/N23 De opgave In een breed perspectief vormt het tracé Dronten-Kampen een onderdeel van de oost-west verbinding Alkmaar-Zwolle. De verbinding is een noodzakelijke aanvulling op het netwerk voor de verbinding met het oosten en noorden en biedt goede kansen in een netwerk van hoogwaardige nationale verbindingen. Bovendien is de weg een goed alternatief voor het ontsluiten van de Kop van NoordHolland met Flevoland en Overijssel, zodat diverse filegevoelige routes ontlast kunnen worden (zoals de A1 en A28). In de aanpak van de N307 verdient de oeververbinding over het Drontermeer (inclusief aanpassing van de Roggebotsluis) speciale aandacht. Aanpassingen aan onderdelen van het tracé moeten passen in het beeld van een A/N23 tussen Alkmaar en Zwolle. De huidige oeververbinding van de N307 over het Drontermeer, de Roggebotsluis, is nu al een knelpunt voor de verkeersafwikkeling. Op termijn zullen deze problemen onder andere verder worden versterkt door de plannen voor woningbouw en door toename van recreatievaart. De voltooiing van de N50 om Kampen (2002) heeft het capaciteitsprobleem bij de sluis verder versterkt (de route wordt door meer verkeer gebruikt als vervanging van de A28). De verwachting is dat de verkeersintensiteiten sterk toenemen binnen afzienbare tijd. In 2004 was de verkeersintensiteit 12.000 voertuigen per etmaal op de Hanzeweg en 16.000 voertuigen per etmaal op de Roggebotsluis (onderdeel van de Hanzeweg) en de Flevoweg tussen Kampen en de Roggebotsluis. Bij de sluis verdeelt het verkeer zich aan Flevolandse zijde over de Hanzeweg, de Vossemeerdijk (ca 1.000 per etmaal) en de Drontermeerdijk (ca 3.000 per etmaal).
4 maart 2008, versie 2 - 46 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
In 2010 zijn de intensiteiten naar verwachting 16.500 voertuigen per etmaal op de Hanzeweg en 20.000 op de Flevoweg en bij de Roggebotsluis [bron: Gedachten over de realisatie van een N23 tussen Dronten en Kampen, Provincie Flevoland 2004]. De verkeersproblemen op het traject Dronten-Kampen hebben een negatieve invloed op de regionale ontwikkelingsmogelijkheden. Het aanpakken van de N307 tussen Kampen en Dronten (Flevoweg, Hanzeweg en oeververbinding) is dus vanuit verkeersoogpunt noodzakelijk. De inrichting van de N307 (1x1) tot de N23 (2x2) zal de verkeersafwikkeling, bereikbaarheid van Dronten, Lelystad, Kampen en Zwolle en de verkeersveiligheid verbeteren ten opzichte van de referentiesituatie. Mogelijke locaties en effecten Voor de ombouw van de N307 tot N23 speelt dus niet alleen de verbreding, maar ook de oeververbinding bij Roggebot. Om de mogelijkheden voor de N23 te verkennen is de belangrijkste vraag die moet worden gesteld: waar kan een nieuwe oeververbinding worden gelokaliseerd. In onderstaande afbeelding zijn de mogelijkheden weergegeven. Afbeelding 21
Mogelijke locaties N23 en oeververbinding
Op Flevolands grondgebied is het tracé voor de N23 reeds bepaald. Mede op basis van een Strategische Milieubeoordeling is gekozen voor het huidige tracé van de N307 tussen Dronten en Roggebot. Voor het tracé tussen Roggebot en Kampen ligt dan ook een tracé dat de huidige N307 volgt voor de hand. Echter, ook tijdens de realisatie van een nieuwe verbinding, dient de bereikbaarheid te worden gewaarborgd. Hierdoor ligt een alternatief op exact dezelfde locatie niet geheel voor de hand. Gezien het huidige ruimtegebruik in de omgeving van Roggebot is een zuidelijke verplaatsing niet logisch. Reeds in de huidige situatie kent de N307 een lichte zuidelijke afbuiging. Verder zuidelijk gaat ten koste van een aantal recreatieterreinen en woningen in de gemeente Kampen (zie ook afbeelding 19). Een grotere zuidelijke afbuiging geeft een tevens een onlogisch verloop van de nieuwe weg, tenzij wordt besloten de weg ook zuidelijker op de N50 aan te laten takken. Dit is echter ongewenst omdat dan de twee aansluitingen voor Kampen op de N50 te dicht op elkaar komen te liggen. Om al deze redenen zal een zuidelijke verlegging niet realistisch zijn.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 47 -
DHV B.V.
De huidige zuidelijke afbuiging in de N307 kan worden weggenomen door een nieuwe noordelijke ligging. In extremo kan een verplaatsing ten noorden van het huidige AZC worden overwogen (zie ook afbeelding 21). Hierdoor zal een aanzienlijk deel van het bos van het Roggebotzand (EHS) worden vernietigd en verstoord en zullen effecten optreden, afhankelijk van de soort oeververbinding, op het Natura 2000-gebied Vossemeer/Ketelmeer (zie afbeelding 22). Tevens zal verstoring optreden van de landgoedontwikkelingen op Flevolands grondgebied ten noorden van het AZC. Afbeelding 22
Ligging Natura 2000-gebied
In deze variant is ook sprake van een geheel nieuw tracé op Overijssels grondgebied. Dit tracé kan relatief goed worden ingepast, zonder dat het ten koste gaat van bestaande woningen. Een nieuwe aantakking op de N50 meer noordelijk behoort eveneens tot de mogelijkheden. Een dergelijke nieuwe aantakking sluit echter niet aan op de huidige wegenstructuur van Kampen, waardoor hiervoor wel een oplossing moet worden bedacht. De vernietiging van bos van het Roggebotzand en de effecten op het Natura 2000-gebied zijn echter dermate zwaarwegend dat een dergelijk alternatief ook niet realistisch is. Wat resteert als alternatieve locatie is een beperkte noordelijke verlegging. Vanwege met name het natuurbelang in deze regio en de begrenzing van Natura 2000 gebieden (zie ook afbeelding 20) is slechts een beperkte verlegging mogelijk. Met een beperkte verlegging kan vrijwel het gehele terrein van het AZC (dat een eindbestemming “recreatie” heeft) worden gespaard. Mogelijk gaat een dergelijk tracé wel ten koste van een aantal woningen, zowel in Flevoland (maximaal 3), als in Overijssel (maximaal 2). Een inpassingsstudie moet uitwijzen wat hierin de mogelijk mitigerende maatregelen zijn. Tevens zal dit uit moeten wijzen of (een deel van) de haven ten noorden van de Roggebotsluis kan worden behouden.
4 maart 2008, versie 2 - 48 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
Samenvatting Een aanzienlijke noordelijke verlegging van de N23 bij Roggebot is niet realistisch, gezien bezwaren vanuit natuurwaarden en een goede verkeerskundige ontsluiting van Kampen. Een beperkt zuidelijke verlegging kent eveneens verkeerskundige bezwaren en aanzienlijke negatieve effecten op het recreatiegebied ten zuiden van de Roggebotsluis en een aantal woonhuizen in de gemeente Kampen. Een beperkte noordelijke verlegging (maximaal zoals weergegeven in onderstaande afbeelding) wordt wel gezien als mogelijk alternatief. Afhankelijk van de mogelijke inpassing en afhankelijk van de soort oeververbinding kunnen aanzienlijke effecten ten aanzien van natuur en recreatie in dit alternatief worden voorkomen of beperkt. Nader onderzoek zal moeten worden uitgevoerd naar de mogelijkheden om bestaande woonhuizen te sparen. Ook als het mogelijk blijkt op (ongeveer) de huidige locatie van de N307 een nieuwe oeververbinding te realiseren, moet worden onderzocht of dit ten koste gaat van nabijgelegen woonhuizen. Wat bij dit nader onderzoek een rol speelt is de vraag welke vorm een nieuwe oeververbinding op deze plaats aan kan nemen. Hier wordt in het volgende hoofdstuk nader op ingegaan. Tracé beoogde N23 en maximale noordelijke verlegging in rood
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 49 -
DHV B.V.
4 maart 2008, versie 2 - 50 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
4
ALTERNATIEVEN
Eén van de onderdelen in een MER is het vergelijken van verschillende alternatieven. In het proces voor de integrale gebiedsontwikkeling IJsseldelta is een Masterplan ontwikkeld dat de initiatieven in IJsseldelta-Zuid integraal benadert. In 2007 is een Intentieovereenkomst ondertekend, op grond waarvan de betrokken overheden zich onder meer inspannen om de realisering van de hoogwatergeul vóór 2015 mogelijk te maken, conform de voorwaarden die in de PKB Ruimte voor de Rivier zijn gesteld. De partijen zullen zich in verband daarmee inspannen al datgene te doen wat nodig is om het besluit tot omwisseling vóór 1 januari 2009 mogelijk te maken. Dit voorstel moet voldoen aan de criteria van de PKB Ruimte voor de Rivier, hoofdstuk 13 paragraaf 13.4. Op grond van deze criteria dient in elk geval de financiële haalbaarheid van de realisatie van de hoogwatergeul te zijn aangetoond en dient de veiligheid te zijn getoetst. Ook moet de aanleg in de provinciale plannen zijn geregeld, inclusief het hiervoor benodigde planMER. In het voorgaande hoofdstuk zijn de locatieafwegingen voor de meest bepalende elementen van de totale gebiedsontwikkeling beschreven. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de alternatieven die er zijn voor alle planonderdelen, rekeninghoudend met wat in het vorig hoofdstuk is aangegeven over de lokalisering van onderdelen. Dit betreft alternatieven ten aanzien van de bypass, woningbouw, jachthaven, waterkering en kunstwerken en de oeververbinding van de N23. Tevens wordt in dit hoofdstuk kort ingegaan op het nulalternatief (zijnde onder andere de zomerbedverlaging) en in algemene zin op het Meest Milieuvriendelijk Alternatief. Achtereenvolgens komen aan de orde: – Inrichting van de bypass (4.1); – Woningbouw in de Oksel Hanzelijn (4.2); – Waterkering en kunstwerken (4.3); – Jachthaven (4.4); – N307/N23 (4.5); – Overzicht van te beoordelen alternatieven (4.6); – Het nulalternatief (4.7); – Meest Milieuvriendelijk Alternatief (4.8). De alternatieven worden in dit MER getoetst op effecten aan de hand van (milieu)aspecten. Voor de toets van alternatieven op milieueffecten dient de huidige situatie en autonome ontwikkeling als referentiesituatie. Tevens worden de alternatieven onderling met elkaar vergeleken om een goede besluitvorming en keuze voor het voorkeursalternatief mogelijk te maken. Deze vergelijking vindt plaats in hoofdstuk 5. Onderstaande afbeelding geeft schematisch de totstandkoming weer van verschillende alternatieven, van de maatregelen vanuit de PKB Ruimte voor de Rivier tot en met de selectie van voorkeursalternatief (VKA) en Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA).
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 51 -
DHV B.V.
Afbeelding 23
4 maart 2008, versie 2 - 52 -
Trechtering alternatieven IJsseldelta-Zuid
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
4.1
Inrichting van de bypass Binnen het voorkeursscenario zijn verschillende alternatieven mogelijk voor het planonderdeel bypass. Er moeten keuzes worden gemaakt op het gebied van ruimtelijke en functionele invulling van de bypass. In beginsel krijgt de bypass de functies hoogwaterafvoer, natuur en (deels) intensief en extensief recreatief medegebruik. De belangrijkste openliggende keuze is de keuze voor het te hanteren peil: meer of minder dynamiek in de bypass. Deze keuze leidt niet tot een andere afweging van de ruimtelijke reservering voor de bypass in de partiële planherzieningen. Deze keuze staat vooral in relatie tot de mogelijkheden voor natuurontwikkeling en de mogelijkheden voor andere ontwikkelingen in de nabijheid van de geul. De belangrijkste eis aan de verschillende varianten is dat ze voldoen aan de hydraulische taakstelling uit de PKB Ruimte voor de Rivier. Om te voldoen aan de taakstelling dient een minimale waterstandsdaling op de IJssel te worden behaald bij Zwolle. Nabij de inlaat van de bypass dient een waterstandsdaling op de IJssel (kmr 989) van ca 60 cm te worden bewerkstelligd. Hiervoor is een afvoercapaciteit van 600 m3 (maximaal 700 m3) per seconde via de bypass nodig11. Om dit te realiseren zijn vier van elkaar onderscheidende alternatieven ontwikkeld die hieronder worden toegelicht. Bij de ontwikkeling van deze alternatieven is rekening gehouden met een maximaal onderscheid tussen effecten die kunnen worden verwacht op het gebied van geohydrologie (grondwaterstandveranderingen) en natuurontwikkeling. Bij de beschrijving van de alternatieven is dit aangegeven. Om voldoende capaciteit te creëren in de bypass gelden voor alle bypassalternatieven voorts de volgende uitgangspunten: – de inlaatconstructie zal een breedte moeten krijgen van circa 400 m voor een groene bypass, andere bypasses hebben voldoende aan circa 200 meter; – doorstroomopening van knoop en brug van 165 meter; – ter plekke van de inlaat wordt de ruwheid verlaagd, er wordt uitgegaan van verruigd grasland in plaats van droge ruigte; – maaiveldverlaging tot NAP +1,0 m in de uiterwaard nabij de inlaat, verlaging tot NAP +0.5 m voor eerste stuk in de bypass; – maaiveldverlaging van circa NAP +0,9 m ter hoogte van de Molenkolk; – langs de oostoever van het verlengde Vossemeer wordt een gedeelte van de bestaande dijk verlaagd naar NAP+0.25 m.
4.1.1
De groene bypass (B1) Het uitgangspunt voor een groene bypass is dat een minimale vergraving plaatsvindt, waarbij aan de hydraulische randvoorwaarden tegemoet wordt gekomen. De gedachte hierachter is dat onderzocht moet worden of vergravingen in het gebied kunnen leiden tot aanzienlijke effecten op het gebied van grondwaterstanden in de omgeving van de bypass. Met name voor de bebouwing in Kampen zou dit gevolgen kunnen hebben. Van belang bij een minimale vergraving is vooral de huidige hoogteligging van het maaiveld. De hoogteligging in het gebied is weergegeven in onderstaande afbeelding. Er dient een vrije doorstroming plaats te kunnen vinden. Dit betekent dat het gehele maaiveld moet worden ontdaan van bestaande natuurlijke verhogingen. Het gaat hierbij om verhogingen nabij de IJssel, nabij de Molenkolk en nabij het verlengde Vossemeer. Om het polderpeil te kunnen hanteren is bemaling noodzakelijk in de groene bypass.
11
Uiteindelijk wordt er één eis gesteld aan de bypass: deze dient te voldoen aan een vastgestelde daling van de
waterstanden. Om deze daling te bereiken zal de bypass een afvoercapaciteit dienen te krijgen tussen de 600 en 3
700 m /s. Exacte afvoercapaciteit is mede afhankelijk van de vormgeving van de bypass, de inlaatconstructie en de aanpassingen in de uiterwaard nabij de inlaat. Welke daling van waterstanden precies gehaald dient te worden door de bypass staat in relatie tot de werktaakstelling voor de zomerbedverlaging (zie ook bijlage 14).
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 53 -
DHV B.V.
Afbeelding 24
Hoogteligging in plangebied
Voor de groene bypass worden twee varianten in beschouwing genomen: a) een variant zonder vaargeul; b) een variant met vaargeul. Een variant zonder vaargeul past in principe niet binnen de doelstellingen van het Masterplan. Hierin is duidelijk aangegeven dat een vaargeul onderdeel is van de gebiedsontwikkeling om perspectieven te bieden voor de versterking van de recreatieve functies. De bypass sluit hier aan bij de recreatieontwikkeling van de Randmeren. Bovendien wordt met de bypass een aantrekkelijk (uitloop)gebied gecreëerd voor de natuurliefhebber en de inwoners van Kampen. Om echter de effecten van een (minimale) vaargeul inzichtelijk te maken in dit MER, is er voor gekozen om deze twee varianten ten opzichte van elkaar te beschouwen. Om de vergraving ook met een vaargeul zoveel mogelijk te beperken is in deze variant uitgegaan van een vaargeul van circa 25 m breed. Dit is in principe voldoende voor de kleine recreatievaart. Om voldoende capaciteit te creëren met een groene bypass (dus beide varianten) gelden aanvullend de volgende randvoorwaarden: – de inlaatconstructie zal een breedte moeten krijgen van ca 400 m (in plaats van 200 m bij de andere bypassalternatieven); – hogere delen van maaiveld worden “glad” gemaakt, onder andere bij het verlengde Vossemeer; – groene deel van de bypass is begroeid met agrarisch grasland, dit moet ook als zodanig worden beheerd. In onderstaande afbeeldingen zijn de beide varianten voor de groene bypass weergegeven.
4 maart 2008, versie 2 - 54 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
4.1.2
Afbeelding 25
B1a Groen alternatief zonder vaargeul
Afbeelding 26
B1b Groen alternatief met minimale vaargeul
Bypass volgens Masterplan (B2) In dit alternatief wordt de bypass uitgevoerd zoals is aangegeven in het Masterplan. In onderstaande figuur de bypass volgens het Masterplan weergegeven.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 55 -
DHV B.V.
Afbeelding 27
B2 Masterplanalternatief
Fysiek betekent dit dat in de bypass een sluis wordt gerealiseerd nabij de IJssel en een sluis halverwege de bypass. Hiermee wordt beoogd dat binnen het westelijk deel van de bypass opwaaiingsdynamiek bestaat vanuit het vergrootte Vossemeer. Dit biedt met name voor de natuurontwikkeling kansen. Om deze kansen te benutten dient wel het wat hoger gelegen deel binnen de bypass dat is gelegen nabij het vergrootte Vossemeer te worden verlaagd tot net boven het oppervlaktewaterpeil. Alleen zo kan voor de ontwikkeling van natuur maximaal worden geprofiteerd van de opwaaiingsdynamiek. Voor het overige deel binnen de bypass wordt een polderpeil gehanteerd. Om het polderpeil in dit alternatief te hanteren is bemaling nodig.
4.1.3
Blauwe bypass met Vossemeerdynamiek (B3) Door een bypass te realiseren met alleen een sluis (en een inlaat) nabij de IJssel ontstaat de mogelijkheid om binnen de gehele bypass opwaaiingsdynamiek vanuit de Veluwerandmeren te benutten voor natuurontwikkeling. In deze situatie kan zich dynamische moerasnatuur ontwikkelen in combinatie met periodiek droogvallende oevers. Doordat het peil wordt gekoppeld aan het Vossemeer is er de mogelijkheid om juist in de lagere delen dynamische moerasnatuur te laten ontwikkelen en de hogere delen meer droog te laten vallen. Hierdoor zijn minder maaiveldverlagingen noodzakelijk dan in de eerdere alternatieven en is er een grote diversiteit aan natuur te realiseren die relatief beheerarm zal zijn. In afbeelding 28 is B3 opgenomen.
4.1.4
Blauwe bypass met maximale dynamiek (B4) En verbijzondering van alternatief B3 is een alternatief waarbij ook de dynamiek van de IJssel in de bypass wordt toegelaten. Hierdoor kunnen naast schommelingen in de waterstand door opwaaiingsdynamiek vanuit de Veluwerandmeren ook waterschommelingen vanuit de IJssel optreden. De dynamiek vanuit de IJssel is onder normale omstandigheden beperkt tot een maximale afvoer door de bypass van 3% van de totale IJsselafvoer. Hierdoor zal wel de waterstand in de bypass met de IJssel mee fluctueren. De aanwezigheid van de geul en de afwezigheid van sluizen heeft een positief effect op de migratie van riviervissen tussen IJssel en Vossemeer. Dit effect is in variant B4 naar verwachting het grootst. Tevens kunnen zowel in B3 als B4 meer paaiplaatsen voor vissen ontstaan. Ruimtelijk levert dit geen ander beeld dan in alternatief B3. In onderstaande figuur zijn deze alternatieven weergegeven.
4 maart 2008, versie 2 - 56 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
Afbeelding 28
4.1.5
B3 Alternatief Maximale dynamiek Vossemeer en B4 Maximale dynamiek Vossemeer en IJssel
Samenvatting alternatieven bypass De vier alternatieven onderscheiden zich van elkaar in het type peil en dynamiek dat binnen de bypass wordt toegepast. De keuze van het peil kan mede sturend zijn voor een aantal andere zeer belangrijke inrichtingsaspecten zoals de mate van vergraving en het type vegetatie. De keuze voor het type peil en dynamiek binnen de bypass zijn niet van invloed op de mate van waterstandsdaling op de IJssel, de mate van vergraving en het type vegetatie zijn dit zeer zeker wel. Binnen de contour van het Masterplan en het maatwerk dat hierin is geleverd zijn de vier verschillende alternatieven inpasbaar te maken. Per alternatief kan dit echter wel leiden tot andere eisen aan bijvoorbeeld het vegetatiebeheer, de noodzakelijke maaiveldverlaging of de dimensies van het inlaatwerk. Met deze alternatieven wordt de bandbreedte van effecten van het te hanteren peil verkend. De daadwerkelijke inrichtingskeuze wordt later gemaakt (in het bestemmingsplan voor de bypass). Omdat de inrichtingskeuze van invloed kan zijn op Natura 2000-doelen, wordt in dit MER wel een doorkijk gemaakt naar de inrichtingskeuze en de mogelijke milieugevolgen hiervan. In onderstaande tabel zijn de verschillende kenmerken van de alternatieven tegen elkaar afgezet.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 57 -
DHV B.V.
Tabel 9
Samenvatting van kenmerken van de bypassalternatieven
Alternatief
Schutsluizen
Peil
Geul
B1a
-0,7 NAP in bypass
Geen
Groen zonder
Geen, wel in-
vaargeul
en uitlaat
Groen met vaargeul
IJssel en
Maaiveldverlaging
Dynamiek
Oeverwal IJssel en hoge
Polderpeil in gehele bypass
delen binnen bypass en nabij Vossemeer
B1b
B2
Masterplan
-0,7 NAP in bypass
Minimale
Oeverwal IJssel en hoge
monding
vaargeul
delen binnen bypass en
Vossemeer
(25m)
nabij Vossemeer
Polderpeil in gehele bypass
IJssel en
-0,7 NAP in
Vaargeul ca
Oeverwal IJssel en hoge
Opwaaiingsdynamiek tot
Molenkolk
bypass; -0,2 NAP
60 m
delen
sluis Molenkolk, polderpeil
Vossemeercompartiment
tot IJssel
Oeverwal IJssel
Opwaaiingsdynamiek tot
in verlengd Vossemeer B3
Blauw
IJssel
Vossemeerdynamiek
Vossemeerpeil ZP
Vaargeul ca
-0,1 WP -0,3 NAP
60 m
IJssel, dynamiek IJssel 1/500jr
B4
Blauw maximale
IJssel
dynamiek
Vossemeerpeil ZP
Vaargeul ca
-0,1 WP -0,3 NAP;
60 m
Oeverwal IJssel
Opwaaiingsdynamiek tot IJssel, continue instroom
invloed van de
(max 3%) door
IJssel
duiker/vispassage, bij waterstand >1m +NAP stroomt IJsselwater de bypass in (frequentie circa 1x p/jr)
N.B. bij de alternatieven B1a, B1b, B2 is bemaling noodzakelijk, de exacte hoeveelheid is afhankelijk van de gebruiksfunctie van de schutsluis (hoeveelheid bootjes dat passeert).
4.2
Woningbouw in Oksel Hanzelijn Vanwege de keuze van de initiatiefnemers om IJsseldelta-Zuid als een integrale gebiedsontwikkeling op te pakken, bestaat de voorkeur om de bypass aan te leggen in directe combinatie met woningbouw. De woningbouwlocatie ‘Oksel Hanzelijn’ heeft de meeste relaties met de bypass. Om deze reden wordt de woningbouwontwikkeling in de oksel van de Hanzelijn (tot 2020) in combinatie met de bypass verder bekeken op effecten. Hiervoor is de keuze van belang of er binnendijks of buitendijks wordt gebouwd. Dit leidt tot drie alternatieven ten aanzien van de woningbouwlocatie in relatie tot de bypass: W1 Wonen Binnendijks W2 Model Waterstad W3 Model Eiland De alternatieven zijn weergegeven in onderstaande afbeelding en worden vervolgens nader toegelicht. Afbeelding 29 W1 Wonen Binnendijks
4 maart 2008, versie 2 - 58 -
W2 Model Waterstad
W3 Model Eiland
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
W1 Wonen Binnendijks In W1 worden de woningen helemaal binnendijks ontwikkeld. In eerste instantie in de oksel van de Hanzelijn (tussen de Hanzelijn en de bypass), op termijn mogelijk ook ten noorden van de Hanzelijn (dit geldt ook voor W2 en W3, echter dit valt buiten de termijn voor de streekplanherzieningen). Water speelt nauwelijks of geen rol in deze ontwikkeling (anders dan noodzakelijke berging). W2 Model Waterstad De woningen worden helemaal binnendijks ontwikkeld met een waterfront aan de dijk. Door middel van een sluis (recreatief knooppunt) wordt water de wijk binnen gehaald en ontstaat een waterrijk woongebied. Het polderpeil wordt gehanteerd en recreatie speelt een grote rol. De vaargeul als route naar de Veluwerandmeren is belangrijk. Aan de kant van de woningbouw wordt de dijk een kade. W3 Model Eiland De woningen worden in W3 helemaal buitendijks ontwikkeld, gebouwd op één grote terp op hoogte. De dijk komt verder noordelijk te liggen. Tussen de Hanzelijn en het eiland is ruimte (binnenmilieu) aanwezig voor andere soort woningen (mogelijkheden voor innovatieve woonconcepten buitendijks).
4.3
Waterkering en kunstwerken In principe liggen voor de waterkering en kunstwerken twee belangrijke keuzes voor: de hoogte van de waterkeringen, welke gerelateerd is aan het te hanteren peil, en het tracé van de kering, welke gerelateerd is aan de keuze ten aanzien van de woningbouw. Met het gebiedsproces, zoals dat is doorlopen in het voortraject van het MER, is de noodzakelijke hoogte van de waterkeringen onderzocht. De hoogte van de waterkering langs de bypass hangt sterk samen met de keuze om de bypass afsluitbaar te maken tijdens situaties met storm op het IJsselmeer. Door de aanleg van een afsluitbaar inlaatwerk nabij de IJssel en een afsluitbaar uitlaatwerk nabij de huidige Roggebotsluis is het mogelijk om waterkeringen aan te leggen met een hoogte van circa 4,5 m +NAP nabij de inlaat aflopend tot een hoogte van circa 3,5 m +NAP nabij de uitlaat. In bijlage 4 zijn de geotechnische aspecten inzichtelijk gemaakt, op basis van de globale bodemopbouw en het inschatten van het maximale ruimtegebruik voor de waterkeringen, zowel in het ontwerp als inclusief de benodigde ruimtereservering voor een periode van 100 jaar. In onderstaande afbeelding is ter illustratie één van de principeprofielen van een waterkering uit zone 1 (vanaf de IJsseldijk tot aan de kruising met de N50) opgenomen. Voor een vergrote weergave van het principeprofiel wordt verwezen naar bijlage 5. In de vervolgfase (beluitMER) dient nader onderzocht te worden welke dijkhoogte(n) exact noodzakelijk is (zijn). Afbeelding 30
Principeprofiel waterkering uit zone 1 – eerste indicatie bypass binnendijks
In principe worden voor dit element daarom alleen alternatieven voor wat betreft de ligging in beschouwing genomen. De ligging van de zuidelijke dijk van de bypass ligt vast als gevolg van het gebiedsproces en maatwerk. De ligging van de dijk van de bypass tussen de Hanzelijn/Zwartendijk en bypass aan de noordkant wordt bepaald door de keuze ten aanzien van de woningbouw.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 59 -
DHV B.V.
In het MER worden de volgende alternatieven beschouwd: Wk1 Tracé volgens binnendijks bouwen; Wk2 Tracé volgens buitendijks bouwen. Op het type kunstwerk/oeververbinding ter plaatse van de N23 (Roggebotsluis) en de mogelijkheden die er zijn, wordt ingegaan in paragraaf 4.5.
4.4
Jachthaven Het Masterplan laat zich niet uit over de meest geschikte locatie van jachthavenvoorzieningen. Niettemin zal in de partiële planherziening hiervoor ruimte gereserveerd moeten worden. Naar verwachting is de ligging ten aanzien van Natura 2000-gebied sturend voor de gewenste locatie van de jachthaven. Daarnaast zijn waarschijnlijk ook de inrichting van de bypass en de woningbouw bepalend bij de keuze waar een jachthaven en overige recreatieve voorzieningen zullen worden gesitueerd. In dit J1 J2 J3
MER worden daarom voor de jachthaven drie alternatieven in beschouwing genomen: Uitbreiding bestaand; In monding bypass; Concentratie bij woningbouw.
Omdat voor deze alternatieven naast Natura 2000 ook de inrichting van de bypass en de woningbouw bepalend zijn, is de ruimtelijke vertaling van deze alternatieven weergegeven in combinatie met de alternatieven voor de integrale gebiedsontwikkeling, paragraaf 4.6, afbeeldingen 32 (J1), 33 (J2) en 34 (J3). Onderstaand worden de jachthavenalternatieven kort beschreven. In alle gevallen wordt uitgegaan van een uitbreiding met 400 ligplaatsen: 300 om het bestaande tekort op te vangen en 100 voor de extra vraag vanwege de nieuwe verbinding. J1 Uitbreiding bestaand Een alternatief waarbij een uitbreiding van ligplaatsen en recreatievoorzieningen wordt gerealiseerd nabij het huidige recreatiegebied Jachthaven-Camping Roggebotsluis. De gedachte hierachter is dat door een bundeling van recreatieactiviteiten een aantrekkelijker gebied voor de recreant ontstaat. J2 In monding bypass Een alternatief waarbij meer in de bypass nieuwe recreatievoorzieningen worden gerealiseerd. Dit alternatief wordt meegenomen omdat hierbij in een nieuw te ontwikkelen gebied deze activiteiten kunnen worden ingepast. Reeds bij de realisatie van de bypass kunnen hierdoor de nodige werkzaamheden voor de realisatie van de voorzieningen worden uitgevoerd, zodat zo min mogelijk verstoring of vernietiging van Natura 2000-gebied plaatsvindt. Verstoring door recreatie op natuur door recreanten in dit alternatief is wel een aandachtspunt. J3 Concentratie bij woningbouw J3 is een alternatief waarbij recreatievoorzieningen maximaal worden gecombineerd met te realiseren woongebieden in de bypass. Hierbij wordt de grootste afstand tot bestaand Natura 2000-gebied gecreëerd en worden intensief gebruikte gebieden (wonen en recreatie) geconcentreerd. Ook hierbij geldt dat verstoring door recreatie op natuur door recreanten een aandachtspunt is.
4.5
N307/N23 Voor het Omgevingsplan Flevoland 2006 is in de SMB voor de N23 op Flevolands Grondgebied een aantal alternatieve tracés verkend. In het Omgevingsplan Flevoland is als voorkeurstracé voor de N23 op Flevolands grondgebied het tracé langs de huidige N307 vastgelegd. Van belang is nu dat wordt nagegaan welke oeververbinding past in een duurzame ontwikkeling van IJsseldelta-Zuid en hoe en waar de N23 in de toekomst aansluit op de A/N50.
4 maart 2008, versie 2 - 60 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
Voor de locatie van de oeververbinding en de aansluiting op de N50 zijn zoals in vorig hoofdstuk beschreven, nog verschillende mogelijkheden: I1 Huidige locatie: oeververbinding ter plaatse van de huidige Roggebotsluis; I2 Noordelijk: Iets noordelijker vanwege betere realisatiemogelijkheden. Tunnel of brug als mogelijke typen oeververbinding Onderstaand wordt kort ingegaan op de soorten oeververbindingen die mogelijk zijn voor de N307/N23. In het kader van dit MER is het niet noodzakelijk hier al duidelijkheid over te geven. Dit is onderdeel van het vervolg; het vaststellen van een dijkverleggingsplan/waterkeringsplan. In deze plannen wordt de uitwerking van de kunstwerken vastgelegd, dus ook het uitlaatwerk en de hoogwaterkering ter plaatse van de huidige Roggebotsluis. Ter plaatse van de Roggebotsluis zal de keuze van het type oeververbinding zeer bepalend zijn voor de ontwerpen en milieugevolgen. De provincies en Rijkswaterstaat streven naar een kosteneffectieve oplossing door de oeververbinding te integreren met de hoogwaterkering en het uitlaatwerk. Om deze reden wordt onderstaand nu al inzicht gegeven in de soorten oeververbindingen die wel en niet mogelijk zijn. Verdere uitwerking ervan zal echter plaats vinden in het vervolg (besluitMER en dijkverleggingsplan/bestemmingsplan). De oeververbindingen worden niet als apart alternatief meegenomen in onderhavig MER. Als oeververbinding zijn in theorie de volgende typen denkbaar: – lage beweegbare brug; – hoge beweegbare brug; – aquaduct; – tunnel. Van deze typen oeververbindingen zijn de hoge beweegbare brug en de tunnel mogelijk als nieuwe oeververbinding. De lage brug en het aquaduct zijn niet haalbaar. Dit wordt onderstaand toegelicht Lage beweegbare brug Het alternatief van een lage beweegbare brug is weinig duurzaam. Op dit moment is de N307 bij de Roggebotsluis de meest filegevoelige plek op het provinciale wegennet van Flevoland. Te verwachten is dat de problemen snel toenemen door de autonome groei, de dit najaar te starten aanleg van het tracédeel Lelystad–Dronten, gebundeld met de Hanzelijn. De aanpak van dit knelpunt heeft hoge prioriteit. Als indicatie voor de urgentie en voor de mogelijke alternatieven is ook gekeken naar het onderzoek dat is uitgevoerd ten behoeve van de realisatie van een nieuwe brug bij Ramspol (bron Provincie Flevoland). De verwachting is dat daar op jaarbasis in 2020 19.500 recreatieschepen en 5.600 vrachtschepen passeren. Daarbij is berekend hoeveel brugopeningen noodzakelijk zijn bij verschillende brughoogtes. Dit leverde de volgende resultaten: – brughoogte 7 m: 7.900 brugopeningen per jaar; – brughoogte 10 m: 5.800 brugopeningen per jaar; – brughoogte 13 m: 2.400 brugopeningen per jaar. Voor Roggebotsluis bedroeg het aantal vaarbewegingen in 2004 reeds 32.500 voor recreatieschepen en 1.500 voor vrachtschepen. Indien de aanleg van een nieuwe oeververbinding door het ontbreken van voldoende financiële dekking niet binnen enkele jaren mogelijk is, zal als tussenmaatregel een capaciteitsuitbreiding van de huidige oeververbinding tot 2x2 rijstroken nodig zijn. Uit verder onderzoek moet blijken of een (tijdelijke) lage brug combineerbaar is met de kunstwerken voor de hoogwaterkering en het uitlaatwerk. Echter gezien het aantal benodigde brugopeningen biedt een dergelijk alternatief geen oplossing voor de verwachte verkeersdruk. Hoge beweegbare brug Een beweegbare hoge brug zal ook in de hoogste variant van 13 meter hoog nog een beweegbaar deel moeten hebben. De openingsfrequentie en daarmee fileveroorzaker is uiteraard beduidend lager dan bij een lage brug.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 61 -
DHV B.V.
In het Rapport Technische Scope voor de bypass (september 2006) is als brughoogte 7 meter opgenomen. De passage bij de huidige Roggebotsluis is onderdeel van de staande mastroute. Inmiddels heeft de minister van Verkeer en Waterstaat besloten dat de nieuwe brug in de A50 bij Rampspol 13 meter doorvaarthoogte biedt. Het ligt daarom voor de hand dat voor een brug bij de Roggebotsluis om dezelfde redenen ook een doorvaarthoogte van 13 meter zal worden gehanteerd. In dit alternatief zal de aanleg van een geïntegreerd kunstwerk naar verwachting minder kosteneffectiviteit opleveren dan in de alternatieven aquaduct en tunnel, omdat de brug en de andere kunstwerken constructief slechts beperkt zullen samenvallen. Aquaduct Om water uit de bypass op een verantwoorde wijze af te kunnen voeren, is berekend (rapport Technische Scope) dat een vrije doorstroomopening bij Roggebotsluis van ca 100 m breed en 4 m diep noodzakelijk is. Dit zou betekenen dat een aquaduct van ruim 100 m noodzakelijk is of een oplossing zoals bij Harderwijk, waarbij een aquaduct en een brug als oeververbinding worden gecombineerd. Omdat een aquaduct van 100 m moet worden beschouwd als een tunnel wordt hier later op ingegaan. Bij een aquaduct gevolgd door een brug, zoals in de oeververbinding tussen Harderwijk en Flevoland, geldt dat de hellingen relatief veel ruimte vergen. Voor het aquaduct moet een diepte van ca 8 m worden bereikt voor de weg en daarna dient de brug ten minste 7 m doorvaarthoogte te hebben. Om alleen al dit hoogteverschil te overbruggen is een lengte van ca 600 m noodzakelijk. Om de onmogelijkheid van deze oplossing ter plaatse van de Roggebotsluis te illustreren is in afbeelding 31 de situatie bij Harderwijk geprojecteerd naast de Roggebotsluis. Hieruit blijkt dat als een aquaduct op minimale afstand van de oever van Flevoland wordt gerealiseerd, dat dan de brug met vrije doorstroming pas ver het land in kan worden gerealiseerd. Naast dat dit ruimtelijk niet wenselijk is, is dit hydraulisch onmogelijk. Tunnel Voor een tunnel kan die voor de Hanzelijn als referentie dienen. Wel zullen meerdere tunnelbuizen nodig zijn. Naast de 2x2 rijstroken voor de N23 dient er ook een verbinding voor langzaam- en landbouwverkeer te worden gerealiseerd. Nader onderzoek moet uitwijzen hoe een tunnel hier optimaal kan worden ingepast. Afbeelding 31
4 maart 2008, versie 2 - 62 -
Situatie Harderwijk geprojecteerd bij Roggebotsluis
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
4.6
Overzicht te beoordelen alternatieven
4.6.1
Alternatieven planelementen In onderstaande tabel staan de alternatieven voor de planelementen die worden getoetst ten behoeve van de partiële planherzieningen. Daarnaast wordt het nulalternatief getoetst. Deze effectenstudie zal plaatsvinden in de bijlagen 6 en 7, opgenomen in het bijlagenrapport. Tabel 10 Alternatieven samengevat Planelementen Alternatieven Bypass B1a Groene variant zonder vaargeul B1b Groene variant met vaargeul B2 Masterplanvariant B3 Blauwe variant maximale dynamiek Vossemeer B4 Blauwe variant maximale dynamiek Vossemeer en IJssel Woningbouw W1 Wonen Binnendijks W2 Model Waterstad W3 Model Eiland Waterkering en kunstwerken Wk1 Tracé volgens binnendijks bouwen Wk2 Tracé volgens buitendijks bouwen Jachthaven/recreatie J1 Uitbreiding bestaand J2 In monding bypass J3 Concentratie bij woningbouw N307/N23 I1 Huidige locatie I2 Noordelijk
4.6.2
Integrale gebiedsontwikkeling De integrale gebiedsontwikkeling blijft het uitgangspunt voor dit MER. Dit houdt in dat in het MER een aantal logische combinaties worden gemaakt van de alternatieven voor planelementen zoals hiervoor beschreven om zo alle mogelijkheden goed af te dekken. In totaal worden drie alternatieven voor de integrale gebiedsontwikkeling beschouwd. Deze worden onderstaand nader toegelicht. Alternatief gebiedsontwikkeling 1 Het eerste integrale alternatief (GOW 1) wordt gevormd door de combinatie van een groene bypass (B1b) met binnendijks wonen (W1) en een uitbreiding van de bestaande jachthaven (J1) nabij de Roggebotsluis. Gekozen is voor de groene bypass met vaargeul omdat het een uitdrukkelijke doelstelling is vanuit het Masterplan om de bypass bevaarbaar te maken. Passend bij een groene bypass is een woningbouwlocatie die ook meer aansluit bij het bestaande polderlandschap en daarmee meer traditioneel van aard is. Dit alternatief gaat er voorts vanuit dat de omvang van de ingreep, met name het noodzakelijke grondwerk, zoveel mogelijk wordt beperkt. Om deze reden wordt ook de bestaande jachthaven uitgebreid, zodat ook zoveel mogelijk van reeds bestaande voorzieningen gebruik kan worden gemaakt. Dit alternatief is ontworpen om veranderingen in grondwaterstanden zoveel mogelijk te voorkomen. Bemaling is in dit alternatief noodzakelijk. Indien uit de vergelijking van de varianten B1a en B1b blijkt dat een minimale vaargeul wezenlijke effecten met zich meebrengt, kan in dit alternatief ook een bypass zonder vaargeul worden opgenomen. De ruimtelijke vertaling van het alternatief GOW 1 is weergegeven in afbeelding 32.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 63 -
DHV B.V.
Afbeelding 32
Alternatief GOW1
Alternatief gebiedsontwikkeling 2 De ruimtelijke vertaling van het alternatief GOW2 is weergegeven in afbeelding 33. Afbeelding 33
GOW2
Het tweede integrale alternatief (GOW2) is het alternatief zoals dat in hoofdlijnen ook in het Masterplan is weergegeven: – Een bypass volgens het Masterplan (B2) met een deel op polderpeil. Ongeveer ter hoogte van de Molenkolk een sluis in de vaargeul om een peilverschil met het overige deel, op Vossemeerpeil, te overbruggen. Voor het hanteren van het polderpeil is bemaling noodzakelijk; – Een waterrijk woongebied (W2) dat door middel van een sluis in de primaire waterkering wordt afgescheiden van de bypass. Omdat het water in het woongebied op polderpeil wordt gerealiseerd kan hier een situatie worden gecreëerd waarbij de sluis tussen woongebied en
4 maart 2008, versie 2 - 64 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
–
bypass vrijwel altijd open staat. In het geval van hogere waterstanden in de bypass zal de sluis worden gesloten, zodat het peil in het woongebied niet stijgt; In het westelijke deel van de bypass, nabij het woongebied, worden nieuwe mogelijkheden voor recreatie en een jachthaven gemaakt (J2). Deze locatie vormt een duidelijke relatie met het nieuwe woongebied: een recreatief uitloopgebied voor de nieuwe bewoners. De jachthaven op deze plaats biedt de mogelijkheid om eenvoudig de Veluwerandmeren en het IJsselmeer te bereiken.
Alternatief gebiedsontwikkeling 3 Het derde integrale alternatief is ontworpen vanuit de gedachte een zo groot mogelijk aanééngesloten watergebied te realiseren. Door het hanteren van één peil in het gehele gebied van de bypass (B3/4) kan optimaal worden geprofiteerd van de mogelijkheden voor natuurontwikkeling in een dynamisch systeem (gekoppeld aan het Vossemeersysteem). In dit alternatief wordt de ruimte voor de bypass aanzienlijk vergroot en wordt het wonen buitendijks gerealiseerd (W3). Op enkele eilanden worden woningen gerealiseerd op ten minste dijkhoogte, om zo te garanderen dat de woningen ook altijd droog blijven. Bij deze eilanden worden tevens mogelijkheden voor recreatie (bijvoorbeeld fiets- en wandelpaden en een dagstrandje) en ligplaatsen voor boten gecreëerd (J3), zodat hier een geheel nieuw en bijzonder woon- en leefmilieu ontstaat (zie afbeelding 34 voor GOW3). Afbeelding 34
GOW3
Infrastructuur Het planelement infrastructuur voor de N23 is niet opgenomen in de alternatieven voor de integrale gebiedsontwikkeling. De verschillen tussen de alternatieven voor de ligging van de nieuwe oeververbinding N23 zijn dermate klein dat dit op de schaal van de bovenstaande alternatieven niet of nauwelijks zichtbaar is. Beide alternatieven I1 (huidige locatie) en I2 (noordelijke verlegging) kunnen in alle integrale alternatieven worden ingepast, zonder dat de integrale alternatieven daar wezenlijk van veranderen. Om deze reden worden de effecten van de alternatieven I1 en I2 separaat behandeld in de effectbeschrijving in bijlage 7 en in hoofdstuk 5 en maken ze geen onderdeel uit van de GOW’s.
4.7
Het nulalternatief Zomerbedverlaging In de PKB (Planologische Kernbeslissing) Ruimte voor de Rivier (december 2006) is de maatregel zomerbedverlaging van de Beneden-IJssel opgenomen in het Basispakket.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 65 -
DHV B.V.
De PKB-maatregel heeft tot doel dat het omliggende gebied vóór 2015 voldoende beveiligd is tegen hoge rivierafvoeren veroorzaakt door 16.000 m3/s bij Lobith. Voor de lange termijn is in de PKB de maatregel bypass rond Kampen opgenomen. De regio wil in verband met diverse regionale ontwikkeling de bypass rond Kampen reeds op korte termijn gerealiseerd hebben. De regionale overheden en het rijk hebben in een convenant vastgelegd dat uiterlijk 31 december 2008 een besluit tot omwisseling van deze maatregel met de alternatieve maatregel van de bypass rond Kampen genomen kan worden op basis van een voorstel van de regionale overheden. Als dit besluit door de betrokken bewindspersonen van VROM en V&W genomen wordt, wordt de bypass rond Kampen de voorkeursoplossing voor de veiligheid voor afvoeren tot 16.000 m3/s. Uitwerking en uitvoering van de zomerbedverlaging wordt in dat geval bewaard als mogelijk onderdeel van een eventuele nieuwe ronde van maatregelen, nodig om de rivieren te beveiligen tegen afvoeren tot 18.000 m3/s. Blijkt uitvoering van het plan voor IJsseldelta Zuid nu niet haalbaar, dan kan het omwisselbesluit niet genomen worden en zal het rijk voortgaan met de verdere ontwikkeling en uiteindelijk uitvoering van de zomerbedverlaging. In dat geval blijft wel de PKB-reservering op het gebied ten zuiden en westen van Kampen van kracht. Daardoor komt de bypass eventueel in de toekomst weer in beeld als een van de mogelijke maatregelen voor beveiliging tegen afvoeren veroorzaakt door 18.000 m3/s bij Lobith. Wegens bovengenoemde samenhang is de zomerbedverlaging in dit MER voor de streekplanherziening voor IJsseldelta Zuid opgenomen als het nulalternatief ten aanzien van de bypass. De zomerbedverlaging vormt samen met een aantal andere ontwikkelingen het nulalternatief in het MER. In het nulalternatief wordt er tevens van uitgegaan dat de huidige Roggebotsluis intact blijft en er geen nieuwe sluis ten zuiden van het Reeve eiland komt. Er wordt tevens van uitgegaan dat de noodzakelijke woningbouw voor Kampen niet gerealiseerd kan worden in het gebied ten westen van Kampen vanwege de blijvende planologische reservering volgens de PKB. Woningbouw voor Kampen dient dan plaats te vinden bij IJsselmuiden (Oost). Rijkswaterstaat heeft een separaat onderzoek ingesteld naar de zomerbedverlaging: ‘Zomerbedverlaging Beneden-IJssel’ (DHV, 2008). Hierin is het ontwerp van de zomerbedverlaging nader uitgewerkt, rekening houdend met voortschrijdende inzichten, en is de maatregel op (milieu)effecten onderzocht in verschillende deelrapporten. Deze uitwerking van de zomerbedverlaging wordt in voorliggend planMER IJsseldelta Zuid gebruikt om de effecten van het nulalternatief inzichtelijk te maken. In het navolgende worden de onderdelen die behoren tot het nulalternatief en die afwijken van de huidige situatie nader beschreven. Zomerbedverlaging Beneden-IJssel In de PKB wordt aangegeven dat de waterstand in de Beneden-IJssel moet worden verlaagd door een zomerbedverlaging van 1 meter over het traject van de IJssel tussen kilometer 980 en 1001 toe te passen (van Zwolle tot de IJsselmonding). In afbeelding 35 is dit traject aangegeven. De te behalen waterstandsdaling zoals eerder genoemd, is het berekende effect van dit PKB ontwerp (bij een afvoer van 16.000 m 3/s bij Lobith). Omdat bleek dat op de locatie Zwolle (km 980) met het voorgestelde PKB maatregelenpakket nog te weinig effect werd behaald, is daar een lokale toeslag van 20% op het berekende effect gezet. De taakstelling bij Zwolle is dus het berekende effect van het PKB ontwerp +20%. Dit betekent dat in deze fase het PKB ontwerp voor de zomerbedverlaging moet worden aangepast.
4 maart 2008, versie 2 - 66 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
Afbeelding 35
Traject zomerbedverlaging Beneden-IJssel (bron: PKB)
Een tweede reden waarom dit ontwerp moet worden aangepast is dat bij het PKB ontwerp geen rekening gehouden is met de aanwezigheid en het behoud van stabiliteit van kribben, kades en zomerdijken in het projectgebied. De verwachting is dat het te verdiepen gebied smaller moet worden gemaakt, zodanig dat de stabiliteit van deze constructies niet bedreigd wordt. Hierdoor gaat een deel van het hydraulische effect verloren, om dit te compenseren moet de maatregel in de diepte worden uitgebreid. Voor de ‘extra verdieping’ ten opzichte van de integrale verdieping van 1 meter uit de PKB zijn de volgende opties afgewogen: – integrale verdere verdieping over het hele traject; – lokaal verdere verdieping over een paar kilometer; – scheiding in mate van verdieping in de bovenstroomse en de benedenstroomse helft. Op basis van nieuwe berekeningen (zie ook bijlage 14 over de hydraulische taakstelling voor bypass en zomerbedverlaging) is gebleken dat met een integrale zomerbedverlaging van 1,5 meter over het betreffende traject tussen Zwolle en de monding van de IJssel de gewenste waterstandsverlaging kan worden bereikt (worst-case-scenario). Uit berekeningen blijkt dat de andere onderzochte opties ‘lokaal verdere verdieping over een paar kilometer’ en ‘scheiding in mate van verdieping in de bovenstroomse en de benedenstroomse helft’ geen extra voordeel opleveren ten opzichte van het PKB-ontwerp. Het ontwerp kan in een volgende onderzoeksfase nog worden aangepast aan de hand van nieuwe inzichten. Een grotere verlaging dan 1,5 meter zal echter niet nodig zijn. Aanpassing van het ontwerp kan wenselijk zijn als uitgangspunten ten aanzien van de te behalen waterstandsverlaging wijzigen door bijvoorbeeld veranderende rekenmethodes of de uitvoering van lokale maatregelen. Ook kan een optimalisatie van het ontwerp gewenst zijn. Zo kan het op bepaalde plaatsen gewenst zijn een minder grote verdieping toe te passen, bijvoorbeeld vanwege aanwezige kabels en leidingen of lokale vervuilingen in de waterbodem. In de volgende onderzoeksfase naar de zomerbedverlaging worden benodigde gegevens hierover verworven door bijvoorbeeld bodemonderzoeken. Ook kan gedacht worden aan optimalisaties in het ontwerp om morfologische effecten (bijvoorbeeld in verband met scheepvaart) of ongewenste hydrologische effecten te minimaliseren op bepaalde locaties. Een kleinere vergraving op een bepaalde locatie, moet wel op een andere locatie worden gecompenseerd.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 67 -
DHV B.V.
Vooralsnog wordt derhalve uitgegaan van een integrale zomerbedverlaging van 1,5 meter voor de effectbeoordeling in voorliggend MER. Voor de effectbeoordeling is de manier waarop de verlaging plaatsvindt van belang. De verlaging zal in ieder geval tot stand komen door middel van baggeren gedurende enkele maanden. De exacte invulling van deze baggerwerkzaamheden (duur en manier van baggeren) is in de huidige onderzoeksfase nog onbekend. Na de aanlegfase van de zomerbedverlaging zullen de onderhoudbaggerwerkzaamheden op de Beneden-IJssel toenemen ten opzichte van de huidige onderhoudswerkzaamheden. Het extra benodigde onderhoudsbaggervolume wordt geschat op ca. 120.000 m 3/jaar. Voor een meer uitgebreide onderbouwing van de verdere verlaging van het zomerbed en de keuze voor de integrale verlaging van 1,5 meter wordt verwezen naar het rapport ‘Zomerbedverlaging Beneden IJssel - deelrapport I: Hydraulica & Morfologie’ (DHV, 2008). Woningbouw In het nulalternatief vindt woningbouw plaats bij IJsselmuiden. De beoogde locatie voor deze woningbouw ligt tussen tussen Oosterholt en de Zwolseweg en wordt doorsneden door de spoorlijn tussen Kampen en Zwolle. Er zullen tot 2020 800 woningen worden gebouwd. In afbeelding 17 is de locatie reeds weergegeven. N307 Voor 2010 worden parallelwegen voor langzaam verkeer aangelegd langs de huidige N307 op het traject tussen Dronten en Roggebot. De huidige weg wordt niet verbreed. Dit betekent ook dat het knelpunt bij de huidige Roggebotsluis niet wordt opgelost in de nabije toekomst. Planologische reservering Tot 2015 blijft op het gebied ten westen van Kampen een planologische reservering rusten. In dit gebied wordt het huidige beleid ten aanzien van de aanwezige Ecologische Hoofdstructuur uitgevoerd. Omdat het gebied gereserveerd moet blijven voor een eventuele bypass, zijn er tot de beslissing over het al dan niet aanleggen van een bypass in het gebied (tot 2015) geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk in dit gebied. Het betreffende gebied is weergegeven in afbeelding 2.
4.8
Niet verplicht, wel onderdeel van planMER: meest milieuvriendelijk alternatief Het is niet wettelijk verplicht om in een planMER een Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA) te formuleren. Om verschillende redenen is het niettemin zinvol om de richting waarin een MMA kan worden gezocht te verkennen: 1) In het kader van de uit te voeren passende beoordeling (zie bijlage 8) kan de conclusie aan de orde zijn dat de activiteiten die door de partiële planherzieningen worden mogelijk gemaakt kunnen leiden tot significante effecten op Natura 2000-doelen. In dat geval zal gekeken moeten worden in hoeverre mitigatie (bijvoorbeeld via alternatieven) mogelijk is; 2) Om richting te geven aan een voor het milieu zo gunstig mogelijke inrichting is het wenselijk om in het planMER een doorkijk te geven naar de inrichtingsfase, om zo de ontwerpopgaven voor die fase tijdig te kunnen focussen op maximale milieuwinst en kansen voor natuur. Voor het bepalen van het MMA zijn de volgende onderdelen van belang: – het tot stand brengen van een duurzaam watersysteem; – het minimaliseren van effecten op Natura 2000-gebieden en de EHS; – het maximaliseren van de oppervlakte en kwaliteit van natuur; – het mitigeren van hydrologische effecten van de bypass. In het MER wordt in hoofdstuk 6 een MMA ontwikkeld en op milieueffecten beoordeeld.
4 maart 2008, versie 2 - 68 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
5
SAMENVATTING EFFECTEN EN VERGELIJKING VAN ALTERNATIEVEN
Alternatieven voor planelementen en gebiedsontwikkeling afgezet tegen referentiesituatie In het bijlagenrapport is per milieuthema ingegaan op de huidige situatie en autonome ontwikkeling. Vervolgens wordt per milieuaspect specifiek ingegaan op de effecten van de alternatieven voor de integrale gebiedsontwikkeling, de effecten per planelement en de effecten van het nulalternatief. De volgende milieuthema’s zijn behandeld: – water bijlagen 8 en 9 – bodem bijlagen 10 en 18 – natuur bijlage 11 en 16 – landschap en cultuurhistorie bijlage 12 – milieu bijlage 13 – verkeer en vervoer bijlage 14 – ruimtegebruik bijlagen 15 De effecten zijn in alle situaties afgezet tegen de referentiesituatie (huidige situatie en autonome ontwikkeling). Maar welke alternatieven scoren op milieuthema’s nu beter of slechter? In dit hoofdstuk worden de belangrijkste effecten samengevat, nadat eerst in 5.1 de effecten van IJsseldelta-Zuid als totale gebiedsontwikkeling, in groter verband worden beschreven. Vergelijking alternatieven gebiedsontwikkeling en nulalternatief De volgende stap is het inzichtelijk maken welke alternatieven nu op milieuthema’s beter of slechter scoren. In 5.2 zijn de scores samengevat weergegeven. De alternatieven zijn zoveel mogelijk kwantitatief beoordeeld op effecten. Voor de kwalitatieve beoordeling is de volgende 7-puntsschaal gebruikt: ++
groot positief effect
+
positief effect
0/+
beperkt positief effect
0
geen relevant effect
0/-
beperkt negatief effect
-
negatief effect
--
groot negatief effect
De hoofdteksten van de effectvergelijking beperken zich tot de alternatieven voor de integrale gebiedsontwikkeling (GOW’s) en het nulalternatief (zomerbedverlaging). De drie GOW’s zijn namelijk zo opgebouwd dat de meest relevante verschillen in planelementen hier onderdeel van zijn. Het planelement infrastructuur N23 vormt hierop een uitzondering. In de samenvatting van effecten zal hier specifiek bij de van toepassing zijnde milieuaspecten op worden ingegaan. In paragraaf 5.3 wordt separaat ingegaan op de effecten van het nulalternatief aangezien het alternatief afwijkt van de voorgenomen ontwikkeling zoals opgenomen in de GOW’s. Vervolgens worden de alternatieven voor de integrale gebiedsontwikkelingen met elkaar en met het nulalternatief vergeleken en de scores op hoofdlijnen onderbouwd. Kwantificeerbare effecten zijn in de teksten opgenomen. Voor de uitgebreide onderbouwing van effecten en inzicht in de effecten voor de verschillende planonderdelen wordt verwezen naar de betreffende bijlagen. De wijze waarop de alternatieven voor de integrale gebiedsontwikkeling en het nulalternatief zich verhouden tot het voorkeursalternatief en het Meest Milieuvriendelijk Alternatief, komt aan de orde in hoofdstuk 8, paragraaf 8.2.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 69 -
DHV B.V.
5.1
Effecten IJsseldelta-Zuid in groter verband Met de ontwikkeling van de bypass in IJsseldelta-Zuid in combinatie met woningbouw, natuurontwikkeling, recreatie en de realisatie van N23, wordt een goede impuls geboden voor de omgeving van Kampen en in mindere mate voor Dronten. Het plan voorziet in herstel van de oorspronkelijke delta hetgeen positieve effecten heeft op de al bestaande grote cultuurhistorische waarde in het gebied. De natte assen van de IJssel en de Veluwerandmeren Vossemeer, Drontermeer en Ketelmeer worden met elkaar verbonden. Dit biedt in combinatie met de ontwikkeling van een jachthaven, ligplaatsen en recreatief medegebruik van bijvoorbeeld de waterkeringen via fiets- en wandelpaden goede mogelijkheden voor recreatie en daarmee ook voor de economie van Kampen. De realisatie van de bypass biedt goede mogelijkheden en kansen om nieuwe natuur te ontwikkelen (vooral in de bypass, zoals moerasnatuur en soortenrijk grasland). Hiermee worden ook nieuwe elementen toegevoegd aan de regio. Uiteraard is ook sprake van een keerzijde van de gebiedsontwikkeling. Realisatie van een bypass betekent verlies van bijvoorbeeld oude bestaande structuren en dijkpatronen en een aantasting van Natura 2000-gebied (Veluwerandmeren en IJssel uiterwaarden). Ook worden negatieve effecten verwacht ter plaatse van EHS natuurgebied De Enk en is sprake van een negatieve verandering ten aanzien van geohydrologie en hinder tijdens de uitvoering. Onderzoek naar milieueffecten is onderdeel van het MER. In de navolgende paragraaf is een samenvatting van effecten opgenomen. De gebiedsontwikkelingsalternatieven en het nulalternatief zijn hierin afgezet tegen de huidige situatie en autonome ontwikkeling (voor zover niet behorend tot het nulalternatief). Hiermee worden de effecten van zowel de alternatieven voor de gebiedsontwikkeling als het nulalternatief zeer goed zichtbaar. Minder goed zichtbaar zijn de kansen die met de alternatieven wordt geboden voor natuur, recreatie en ruimtelijke kwaliteit. Alternatief GOW3 is hiervan een goed voorbeeld. Hier treden de grootste veranderingen op waardoor de score op onderdelen negatief uitpakt. Daarentegen biedt GOW3 ook de meeste ontwikkelingskansen, waardoor op onderdelen zeer positief wordt gescoord.
5.2
Effecten samengevat In onderstaande tabel worden de resultaten van de effectbeoordeling samengevat voor de integrale gebiedsontwikkelingsalternatieven en het nulalternatief. Voor inzicht in de effecten van de planonderdelen afzonderlijk wordt verwezen naar het bijlagenrapport. Tabel 11
Overzicht effecten alternatieven integrale gebiedsontwikkeling en nulalternatief
Thema
Criterium
Water
Peildynamiek Veluwerandmeren en inundaties vanuit de IJssel
0
0
0
nvt
Oppervlaktewaterkwaliteit
0
0
0
0/-
Geohydrologie
0/-
0/-
-
0
Bodemprofiel en zetting
0/-
--
-
-
Bodemkwaliteit/nalevering uit de bodem
0/-
0/-
0/-
0
Vrijkomende (verontreinigde) grond
0/-
0/-
0/-
0/-
Ruimtebeslag (verlies van leef-, broed- of voedselgebied)
0/-
-
--
0/-
Beïnvloeding natuur door verandering waterhuishouding
+
0/+
-
0/-
Ecologische relaties en barrièrewerking
0/-
-
+
0
-
-
--
-
Bodem
Natuur
Verstoring door geluid of menselijke activiteit – aanlegfase
4 maart 2008, versie 2 - 70 -
GOW 1 GOW 2 GOW 3
Nul
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
Thema
Criterium Verstoring door geluid of menselijke activiteit – na realisatie
Landschap en
GOW 1 GOW 2 GOW 3
Nul
0/-
-
--
0/-
Mogelijkheden voor natuurlijke inrichting
0
+
++
0/+
Biodiversiteit
+
++
+
0
Vormen en structuren
0/-
-
-
--
Landschapselementen
0/-
0/-
0/-
0
Ruimtelijke opbouw
0/-
-
--
--
Belevingswaarde
0/-
0/-
0/-
--
Herkenbaarheid van landschapstype
0/-
-
--
--
Historisch geografische elementen
0
0
0
0
Archeologische waarden
0
0
0
-
Historisch bouwkundige elementen
0
0
0
0
0/-
0/-
0/-
0/-
Luchtkwaliteit
0
0
0
0
Externe veiligheid
0
0
0
0
Hinder bij de uitvoering
-
--
--
0/-
Verkeersafwikkeling
0
0
0
-
Verkeersveiligheid
0
0
0
0
Bereikbaarheid
0
0
0
0/-
OV-potentieel
+
+
+
0/+
Wonen
+
+
+
0/+
Werken
0
0
0
0/-
Recreatie
+
++
++
0
Voorzieningen
0
0
0
0
cultuurhistorie
Milieu
Geluidbelasting oppervlak wonen
Verkeer en vervoer
Ruimtegebruik
++
groot positief effect
+
positief effect
0/+ 0 0/-
5.3
beperkt positief effect geen relevant effect beperkt negatief effect
-
negatief effect
--
groot negatief effect
Samenvatting effecten nulalternatief In deze paragraaf wordt ingegaan op de effecten van de zomerbedverlaging Beneden-IJssel. Per toetsingscriterium worden de effecten beschreven voor de zomerbedverlaging, de woningbouw bij IJsselmuiden Oost en de parallelwegen voor de N307. Voor een aantal aspecten is een nadere
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 71 -
DHV B.V.
onderbouwing van de effecten opgenomen in het bijlagenrapport. Opgemerkt wordt dat de grootste effecten optreden als gevolg van de woningbouw bij IJsselmuiden in het Nationaal Landschap.
5.3.1
Water Oppervlaktewaterkwaliteit Zomerbedverlaging Als gevolg van de lagere grondwaterstanden worden geen significante effecten verwacht ten aanzien van grond- en oppervlaktewaterkwaliteit in het gebied (voor nadere onderbouwing zie Zomerbedverlaging, deelrapport 2, paragraaf 5.2). Als gevolg van de baggerwerkzaamheden kan een tijdelijke vertroebeling van het water in de IJssel optreden. Door opwerveling van bodemmateriaal kan het doorzicht tijdelijk verminderen. In welke mate het doorzicht wordt verminderd, hangt af van de baggermethode, de samenstelling van de waterbodem en de stroming van het water. In de afgelopen vijf jaar varieerde het doorzicht in de IJssel bij Kampen van 50 tot 110 centimeter. Gedurende enkele dagen per jaar kan het doorzicht minder zijn dan 30 centimeter (bron: Waterbase). In aanvullend onderzoek in de vervolgfase kan bepaald worden wat het exacte effect is van de baggerwerkzaamheden op het doorzicht in de IJssel. Ook kan de voedselrijkdom van het IJsselwater tijdelijk groter worden door de baggerwerkzaamheden. Als door het baggeren klei en/of veen wordt blootgelegd kan nalevering van fosfaat optreden. De verwachting is echter dat het gaat om geringe hoeveelheden. In de huidige situatie is het IJsselwater al vrij voedselrijk (ARCADIS, 2006) en de inmenging van een kleine hoeveelheid fosfaat zal de voedselrijkdom van het IJsselwater niet aanmerkelijk en permanent beïnvloeden. Tenslotte bestaat de kans dat milieubelastende stoffen uit de waterbodem vrijkomen. Verwacht wordt dat met name in de IJsselmonding (stroomafwaarts van km 1000) verontreinigd slib kan voorkomen vanwege de lage stroomsnelheid. Stroomopwaarts sedimenteert vooral zand. Omdat verontreinigingen vooral voorkomen in fijn materiaal (slib) is het niet te verwachten dat het zand op de bodem van de IJssel hoge concentraties schadelijke stoffen bevat. Diepere sliblagen die worden weggebaggerd of blootgelegd bevatten naar verwachting geen verontreinigingen. Het is dan ook niet aannemelijk dat de concentratiies schadelijke stoffen significant toenemen door het baggeren. De genoemde effecten van de baggerwerkzaamheden zijn benedenstrooms het grootst. Ze kunnen onder andere invloed hebben op de aanwezige flora en fauna (zie paragraaf 5.3.3). Ter hoogte van de zomerbedverlaging bestaat de bodem van de IJssel uit zand, klei en veen. De exacte samenstelling en kwaliteit van de bodem is nog niet bekend. Hiervoor wordt een milieukundig en geofysisch waterbodemonderzoek verricht (gereed april 2008). Ook de exacte manier en duur van baggeren zijn nog niet bekend en eventueel wel van invloed op de waterkwaliteit. Woningbouw De nieuwe woonwijk in het nulalternatief kan invloed hebben op de waterkwaliteit in het aangrenzende gebied (polder). Verontreinigingen kunnen worden meegevoerd met de hemelwaterafvoer van verhard oppervlak uit de woonwijk. Tegenwoordig worden namelijk vrijwel uitsluitend gescheiden rioolstelsels toegepast om het dwa-rioolstelsel (droogweer afvoer) te ontlasten en riooloverstorten te voorkomen. Om deze invloed te compenseren kunnen maatregelen worden genomen die de emissies beperken (zoals zuiverende voorzieningen bij hemelwateruitlaten). N307 De aanleg van de parallelwegen voor de N307 heeft geen effecten ten aanzien van het thema water. Geohydrologie Zomerbedverlaging De grondwaterstanden stellen zich in op gemiddeld voorkomende condities. Tijdens deze condities is de waterstandsdaling door de zomerbedverlaging maximaal 0,2 m bij Zwolle (zie Zomerbedverlaging Benden IJssel deelrapport I: Hydraulica en Morfologie, DHV, 2008). Deze verlaging van de waterstand
4 maart 2008, versie 2 - 72 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
werkt door in de grondwaterstanden en stijghoogtes. Deze laatste dalen echter minder dan de waterstanden op de IJssel door de aanwezige deklaag tussen de IJssel en het watervoerend pakket. De daling van grondwaterstanden en stijghoogtes zijn maximaal waar de deklaag wordt doorsneden door de ingreep of waar de deklaag afwezig is. Uit de berekeningen is het grootste effect te zien bij Zwolle (waterpeilverlaging van IJssel maximaal en deklaag dun/afwezig). De daling van het grondwater is hier maximaal 0,2 meter, maar neemt richting uiterwaarden snel af naar 0,10 tot 0,05 meter (een effect van minder dan 0,05 is niet significant). In het grootste deel van het gebied is het effect op kwel en infiltratie kleiner dan 0,5 mm/dag en dus niet significant. Slechts lokaal zijn deze effecten in de uiterwaarden groter (bijvoorbeeld in oude kwelputten). Als gevolg van bovenstaande veranderingen in grondwaterstanden kunnen diverse effecten optreden. Er kan droogteschade optreden voor de landbouw (geen natschade omdat de grondwaterstanden alleen lager worden). De verwachting is echter dat nergens in de uiterwaarden (of erbuiten)sprake is van > 5% landbouwschade (dus geen significante schade). Negatieve gevolgen voor bebouwd gebied als gevolg van ontoelaatbare zetting worden niet verwacht vanwege de geringe verlaging van de GLG (gemiddelde laagste grondwaterstand). Ook het effect op het waterbeheer in de polders is verwaarloosbaar klein. De effectiviteit van de ‘schermputten’ die de drinkwaterwinning van het Engelse werk in Zwolle beschermen tegen verontreiniging (vanuit het NS emplacement Zwolle), wordt niet bedreigd door de zomerbedverlaging. Het effect van de zomerbedverlaging op het waterwingebied en het omliggende grondwaterbeschermingsgebied van deze waterwinning is nihil. Deze gebieden nemen niet in omvang af. Waterschappen Veluwe en Groot Salland hebben geen GGOR (Gewenst Grond- en Oppervlaktewaterregime) vastgesteld voor de uiterwaarden. Hier kan dus niet aan worden getoetst. Ook zijn er geen maatregelen in het kader van droogtebestrijding in het invloedsgebied van de zomerbedverlaging gepland. Woningbouw De bouw van een nieuwe woonwijk bij IJsselmuiden Oost kan invloed hebben op de grondwaterstanden in de omgeving. Deze invloed is onder andere afhankelijk van de aanwezige grondwaterstand, de te behalen ontwateringsdiepte (kruipruimtes vereisen bijvoorbeeld een diepere ontwatering) en de mate van ophoging bij de bouw. Naar verwachting zijn de effecten op de omgeving bij dit criterium beperkt. N307 De aanleg van de parallelwegen voor de N307 heeft geen effecten ten aanzien van het thema water.
5.3.2
Bodem Zomerbedverlaging Deze ingreep heeft effect op de IJsselbodem. De bodemhoogte van de IJssel is na verdieping 1,5 meter lager dan de bodemhoogte in de referentiesituatie. Op sommige plaatsen wordt de deklaag geheel doorsneden waar dit nu nog niet het geval is. Eventueel worden moeilijk erodeerbare lagen doorsneden door de verlaging. Als hierdoor een makkelijk erodeerbare ondergrond wordt blootgelegd kan een ongewenste doorgaande erosie inzetten. Met de ingreep gaat veel grondverzet gepaard. Het gaat om ongeveer 4 miljoen m3. Deze grote omvang van grondverzet wordt als negatief bestempeld. Na de ingreep zullen de onderhoudsbaggerwerkzaamheden toenemen ten opzichte van de huidige situatie. De omvang van deze toename zal nader worden onderzocht. Ter hoogte van de zomerbedverlaging bestaat de bodem van de IJssel uit zand, klei en veen. De exacte samenstelling en kwaliteit van de bodem (en dus de vrijkomende grond) is nog niet bekend. Hiervoor wordt een milieukundig en geofysisch waterbodemonderzoek verricht (gereed april 2008). Woningbouw Bij de bouw van de woningen vindt grondverzet plaats. In het huidige onderzoeksstadium is de omvang hiervan niet kwantitatief inzichtelijk te maken. In de regel vindt ophoging plaats om de gewenste drooglegging voor de woningbouw te kunnen realiseren. De ophoging resulteert in zettingen waarmee het huidige bodemprofiel wordt verstoord. Dit wordt als een beperkt negatief effect beschouwd.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 73 -
DHV B.V.
De exacte omvang van dit effect is afhankelijk van de noodzakelijke ophoging, de mate van eventuele vergraving en de milieukwaliteit van de bodem. Nader onderzoek naar deze aspecten kan ertoe leiden dat het effect als groter negatief moet worden beoordeeld. N307 Voor de aanleg van de parallelwegen is enig grondverzet nodig. Dit effect wordt echter als nauwelijks onderscheidend ten opzichte van de referentiesituatie aangemerkt.
5.3.3
Natuur Ruimtebeslag (verlies van leef-, broed- of voedselgebied) Zomerbedverlaging De zomerbedverlaging heeft geen verlies tot gevolg van gebieden die zijn aangewezen als weidevogelgebied of gebied voor foeragerende en rustende wintergasten. Woningbouw De kortste afstand tussen de woningbouwlocatie en de uiterwaarden van de IJssel is bijna 600 meter. Op deze plaats ligt er ook een bedrijventerrein tussen de locatie en de uiterwaarden. Het gebied is niet aangewezen als weidevogelgebied of foerageergebied voor overwinterende watervogels in het streekplan van Overijssel, maar is wel geschikt als weidevogelgebied. Er broeden nu onder andere soorten als Kievit, Grutto en Tureluur. Van de totale locatie (120 ha) zal ongeveer 60 tot 80 ha als geschikt weidevogelgebied verdwijnen. Daarnaast zal het aangrenzende weidevogelgebied door het verlies aan openheid en de aanwezigheid van bebouwing minder geschikt worden als broedgebied voor weidevogels. Dit betreft een strook van ongeveer 30 hectare. Het leefgebied voor polderslootsoorten zal verdwijnen op de beoogde locatie. Naast ruimtebeslag en verstoring treden er geen noemenswaardige effecten op ten aanzien van natuur door de woningbouw bij IJsselmuiden. N307 De ruimte voor de aanleg van parallelrijbanen op het Flevolandse deel van de N307 wordt gezocht binnen het huidige profiel van de weg. De aanleg van de parallelrijbanen heeft geen extra ruimtebeslag ten aanzien van natuur tot gevolg. Beïnvloeding natuur door verandering waterhuishouding Zomerbedverlaging Als gevolg van de zomerbedverlaging daalt de Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) met maximaal 7 centimeter op plaatsen die gevoelig zijn voor verdroging. De GLG varieert op deze plekken van 0,5 tot 1,5 meter beneden maaiveld. Dit effect doet zich alleen voor in delen van de uiterwaarden, binnendijks treedt geen verdroging op. Op nagenoeg alle locaties berekent het geohydrologisch model een afname van kwel die kleiner is dan 0,5 mm per dag. De berekende daling van de (grond)waterstand en de afname van kwel hebben over het grootste deel van het oppervlak van de onderzochte uiterwaarden en oevers geen effect op de natuurwaarden. Verdrogingsgevoelige (en kwelafhankelijke) natuurtypen en soorten zouden eventueel in areaal af kunnen nemen ten gunste van minder verdrogingsgevoelige soorten, maar dit effect wordt als niet significant beschouwd. Als gevolg van de verdieping van het zomerbed van de IJssel vermindert de inundatiefrequentie en inundatieduur van uiterwaarden enigszins. Natuurtypen of soorten die voor het voortbestaan afhankelijk zijn van een bepaalde inundatie kunnen effect ondervinden. De berekende verandering in inundatiefrequentie heeft voor het overgrote deel van de uiterwaarden echter geen effect. Door een lagere frequentie wordt 166 hectare in potentie minder geschikt voor spontane ontwikkeling van zachthoutooibos. Dit is 2% van het totale huidige areaal zachthoutooibos in het studiegebied. De inundatieduur neemt naar schatting met 20 procent af. De mate van afname van inundatieduur en de locaties waar deze zich voordoen moet nader worden bepaald, omdat niet uitgesloten kan worden dat inundatieafhankelijke soorten en habitattypen voorkomen op plaatsen waar sprake is van afname van de inundatieduur. De verlaging van de inundatieduur heeft naar verwachting op dynamische milieus 4 maart 2008, versie 2 - 74 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
(rivieroevers) een groter effect dan op laag dynamische milieus van de hoger gelegen uiterwaard delen. Mogelijk kan cumulatie van effecten optreden voor de habitattypen slikkige oevers en vochtige alluviale bossen door de veranderingen in inundatieduur en inundatiefrequentie, wanneer elders Ruimte voor de Rivier projecten worden gerealiseerd met effecten op deze habitattypen. De effecten van de lagere inundatieduur en de mogelijke cumulatieve effecten moeten nader worden onderzocht in een vervolgstadium. Een aantal delen van de IJsseluitwerwaarden is aangewezen als Beschermd Staatsnatuurmonument. Grootschalige overstroming wordt voor deze gebieden als natuurschoon aangemerkt. Deze overstromingen zullen in een aantal uiterwaarden waarschijnlijk minder voorkomen als gevolg van de zomerbedverlaging. Hier wordt bij het aspect landschap nader op ingegaan. Woningbouw Als er grondwaterneutraal wordt gebouwd zijn er geen effecten te verwachten door een verandering in de waterhuishouding in het omliggende gebied. Ecologische relaties en barrièrewerking Het nulalternatief resulteerd naar verwachting niet tot effecten op dit criterium. Verstoring door geluid of menselijke activiteit Zomerbedverlaging De baggerwerkzaamheden die gedaan worden om tot de zomerbedverlaging te komen, zorgen voor een tijdelijke verstoring van vissen door geluid en oproeren van de bodem. De kans bestaat ook dat door de werkzaamheden het gebied niet gebruikt wordt als foerageergebied en dat (grasetende en visetende) vogels op grotere afstand van het baggerschip foerageren. Dit betreft echter een tijdelijke situatie. In deze regio zijn ook veel weidegronden die aangewend kunnen worden als tijdelijk vervangend foerageergebied. Tijdens het broedseizoen zijn de effecten waarschijnlijk zeer beperkt, zeker omdat in de huidige situatie ook al behoorlijk intensief scheepvaartverkeer plaatsvindt. Hier is nog geen onderzoek naar gedaan, maar Indien nodig kan het broedseizoen gemeden worden. Er is zeker geen sprake is van onomkeerbare ingrepen (in EHS) die wezenlijke kenmerken of waarden significant aantasten en er is geen blijvend effect op geschikte weidevogelgronden van het baggeren te verwachten. In de aanlegfase kunnen er ook effecten optreden ten aanzien van watergebonden natuurwaarden in de IJssel en het Ketelmeer. Als gevolg van de baggerwerkzaamheden kan opwerveling van bodemslib het doorzicht (met name stroomafwaarts) verminderen. Vertroebeling kan leiden tot tijdelijke achteruitgang van ondergedoken waterplanten en mosselen, en indirect op foerageersucces van de daarop foeragerende vogels. Na afronding van de werkzaamheden is het gebied weer onverminderd geschikt als foerageergebied. Daarnaast kunnen uit het bodemslib en vrijkomende bodemlagen na het baggeren milieubelastende stoffen (en voedselrijke deeltjes) vrijkomen die kunnen leiden tot verstoring van het waterecosysteem. Het effect hiervan is naar verwachting niet significant en langdurig. Nader onderzoek naar de uitvoeringsmethodiek is nodig om de effecten van het baggeren exact in te kunnen schatten. Gezien de optredende effecten is in de meeste gevallen geen ontheffing ex art 75 van de verbodsbepalingen in art. 8 t/m 12 van de Flora en Faunawet nodig. Woningbouw Effecten van de bouwactiviteiten en menselijke aanwezigheid in en om de nieuwe woonwijk kunnen broedende vogels in omliggende polders (tijdelijk) verstoren. Naast ruimtebeslag en verstoring treden er geen noemenswaardige effecten op ten aanzien van natuur door de woningbouw bij IJsselmuiden. N307 Verstoring door geluid van aanlegwerkzaamheden van de parallelwegen van de N307 kan tijdelijk optreden en kan invloed hebben op de geschiktheid van het aangrenzende bos als broedgebied voor bosvogels. Een eventuele toename van langzaam verkeer zal geen verstoring van bosvogels in het Roggebotzand of het Reve-Abbertbos tot gevolg hebben. Er worden geen permanente effecten van de aanleg van de parallelrijbanen verwacht.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 75 -
DHV B.V.
Mogelijkheden voor natuurlijke inrichting Zomerbedverlaging De zomerbedverlaging biedt naar de huidige inzichten geen nieuwe mogelijkheden voor natuurlijke inrichting. Bovendien levert de ingreep voor de zomerbedverlaging geen bijdrage aan de EHS- en Natura 2000-doelen voor het gebied. Het planologisch reserveren van de ruimte ten westen van Kampen betekent dat het huidige EHS beleid kan worden uitgevoerd. Hiertoe zal tussen De Enk en het Drontermeer ca 85 hectare nieuwe natuur worden gerealiseerd. De natuurdoelen die de provincie hiervoor hanteert zijn: bloemrijk grasland, moeras en overig stromend en stilstaand water. De planologische reservering biedt dus mogelijkheden voor een natuurlijke inrichting van het gebied grensend aan de Enk. De karakteristieke kweleigenschappen van De Enk blijven intact. Daarnaast blijft de functie van het gebied dat binnen de planologische reservering is aangewezen als weidevogel en ganzenfoerageergebied intact. Biodiversiteit De huidige natuurwaarden zullen blijven bestaan in het gebied. Er wordt geen bijdrage geleverd aan de vergroting van de biodiversiteit. Mitigerende maatregelen – –
–
–
–
–
5.3.4
De effecten van een lagere inundatiefrequentie voor de hoogste delen (168 ha) van de uiterwaarden kunnen niet worden gemitigeerd. Mitigatie van de effecten van een lagere inundatieduur op dynamische milieus kan in sommige gevallen plaatsvinden door het verlagen of doorsteken van zomerkades, zodat lager gelegen delen van uiterwaarden vaker en langer worden geïnundeerd. Tijdelijke negatieve effecten van de baggerwerkzaamheden op het doorzicht van het IJsselwater en het vrijkomen van milieubelastende stoffen en fosfaat, kunnen worden gemitigeerd door het toepassen van een baggermethode waarbij zo min mogelijk opwerveling en menging van bodemmateriaal optreedt. Daarnaast zullen naar alle waarschijnlijkheid de optredende effecten van vertroebeling minder groot zijn, wanneer deze maar een korte periode aanhouden. Het inzetten van meerdere schepen, waardoor de periode afneemt waarin het het tijdelijk effect zich manifesteert, is aan te bevelen. De effecten van vertroebeling, verstoring door geluid en licht worden verminderd door een bagger- en een uitvoeringsperiode te kiezen die zo min mogelijk soorten en habitats verstoort. De effecten van vertroebeling (lichtbeschikbaarheid) op ondergedoken waterplanten kan worden gemitigeerd, wanneer in de herfst en/of winter wordt gebaggerd (planten zijn dan afgestorven). Baggeren buiten het broedseizoen (van half juli t/m half maart) voorkomt met zekerheid verstoring van broedende vogels door geluid. De kans op het mislukken van broedsel of verlaten van nesten is dan verwaarloosbaar. Verstoring door licht op foeragerende vleermuizen kan worden gemitigeerd door van april tot en met oktober alleen overdag te werken of door vleermuisvriendelijke verlichting te gebruiken (geen lichtuitstraling naar wateroppervlak). De tijdelijke effecten van verstoring door het bouwrijp maken van de grond en het bouwen van woningen kan worden gemitigeerd door de werkzaamheden buiten het broedseizoen te starten, zodat geen broedsels worden verstoord. Het gebied is daarmee ook onaantrekkelijk voor broedvogels. Dit geldt ook voor de aanleg van de parallelwegen. Voor de boommarter en de das moeten in het Flevolandse deel van de N307 faunapassages worden aangelegd. Hiermee wordt de barrièrewerking van de weg verminderd.
Landschap en cultuurhistorie Zomerbedverlaging Met het verdiepen van de IJssel wordt niet verwezen naar de oorspronkelijke structuren van de IJsseldelta. Het menselijk ingrijpen aan de rivier tegen het (hoge) water blijft doorgaan. Het landschap
4 maart 2008, versie 2 - 76 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
en de herkenbaarheid en beleving ervan zijn niet aan veranderingen onderhevig door de zomerbedverlaging. Eventueel nemen ‘grootschalige overstromingen’ in de uiterwaarden af. Deze gebeurtenissen worden in Beschermde en Staatsnatuurmonumenten (diverse gebieden in het plangebied hebben deze status) als natuurschoon aangemerkt en vormen een karakteristiek landschappelijk element van het rivierengebied. Dit wordt als een zeer beperkt negatief effect beschouwd. De zomerbedverlaging zorgt niet voor onderscheidende effecten op historisch geografische elementen zoals dijken, bruggen en kreken. Dit geldt naar de huidige inzichten ook voor archeologische waarden en aanwezige monumenten. Ook hier bestaan leemten in kennis waardoor niet alle effecten goed kunnen worden ingeschat in dit onderzoeksstadium. Woningbouw De woningbouw in IJsselmuiden Oost heeft negatieve effecten op het aanwezige landschap. De locatie ligt namelijk in Nationaal Landschap IJsseldelta (zie afbeelding 18). In Nationale Landschappen wordt beoogd de zogenaamde kernkwaliteiten te behouden en versterken, zodat deze bijvoorbeeld nog aantrekkelijker worden voor recreatie. Er zijn geen extra wettelijke voorwaarden op Nationale Landschappen van toepassing, maar er geldt wel een extra kwaliteitsbeleid. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, zolang de kernkwaliteiten worden behouden of verstrekt. Grondgebonden veehouderij is een belangrijke voorwaarde voor diverse kernkwaliteiten van Nationaal Landschap IJsseldelta Grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen, zoals een de woningbouw bij IJsselmuiden, zijn niet verenigbaar zijn met de kernkwaliteiten. Deze woningbouw wordt beschouwd als een groot negatief effect op de criteria vormen en structuren, ruimtelijke opbouw, belevingswaarde en herkenbaarheid van landschapstype. Langs de noordelijke en oostelijke rand van de beoogde locatie is sprake van een hoge trefkans ten aanzien van archeologische waarden (zie afbeelding 36). Daarnaast is binnen het gebied op twee plaatsen sprake van een middelhoge trefkans. Als op (of nabij) deze locaties daadwerkelijk woningbouw plaatsvindt, is het zeker wenselijk archeologisch onderzoek uit te laten voeren. Voor de overige criteria worden geen onderscheidende effecten verwacht als gevolg van de woningbouw. N307 De aanleg van parallelwegen langs de N307 heeft geen noemenswaardig effect op het thema landschap en cultuurhistorie.
Afbeelding 36
Archeologische verwachtingskaart IJsselmuiden Oost
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 77 -
DHV B.V.
5.3.5
Milieu Geluid Zomerbedverlaging De voornaamste werkzaamheden bij het verlagen van het zomerbed betreffen baggerwerkzaamheden. De duur van het baggeren ten behoeve van de verlaging (bij inzet van één baggerschip) wordt geschat op twee á drie maanden en na de ‘uitvoeringsperiode’ zullen de baggerwerkzaamheden in het vervolg met maximaal 20% toenemen ten opzichte van de huidige baggerwerkzaamheden om de nieuw verkregen situatie in de IJssel te kunnen handhaven (MER voor PKB Ruimte voor de Rivier, 2005). Deze baggerwerkzaamheden zorgen voor een toename van de geluidsintensiteit in het plangebied. Ook zorgt de afvoer van het verwijderde materiaal (grond/slib) voor een tijdelijke stijging van de geluidsintensiteit. Uiteraard hangt deze stijging af van de toegepaste methode en de bestemming van het slib (bijvoorbeeld IJsseloog). Naar de huidige inzichten wordt een beperkt en tijdelijk negatief effect verwacht, met name in relatie tot de bestaande geluidsintensiteit die vooral veroorzaakt wordt door de aanwezige scheepvaart, wegen en de toekomstige Hanzelijn en door het tijdelijke en mobiele karakter van de baggerwerkzaamheden. In de verdere planvorming voor de zomerbedverlaging van de Beneden IJssel zullen de duur en de manier van baggeren meer gespecificeerd moeten zijn, zodat nader getoetst kan worden op geluidseffecten. Een belangrijk aandachtspunt hierbij is het gedeelte van de IJssel waar deze door Kampen stroomt. Woningbouw Bij de realisatie van de woningbouw dient rekening te worden gehouden met de geluidscontouren van de spoorlijn die door het beoogde gebied voor de woningen loopt en van het aangrenzende bedrijventerrein Spoorlanden (aan de westzijde van de beoogde locatie). Als woningen worden gepland binnen de contour, moeten mitigerende maatregelen worden getroffen of moet vrijstelling worden aangevraagd. De nieuwe woonwijk zorgt zelf voor extra verkeer in het plangebied met een geringe toename van de geluidsintensiteit ten opzichte van de referentiesituatie als gevolg. N307 De aanleg van parallelrijbanen langs het Flevolandse deel van de N307 tussen Kampen en Dronten heeft geen direct effect op de geluidsintensiteit in het gebied langs de weg Luchtkwaliteit Zomerbedverlaging Baggerschepen werken over het algemeen op dieselmotoren en stoten dus schadelijke stoffen uit. Lokaal wordt dan ook een tijdelijke verslechtering van de luchtkwaliteit verwacht als gevolg van de werkzaamheden. Deze verslechtering is alleen noemenswaardig op en in de directe omgeving van het schip zelf. De mobiliteit van de werkzaamheden (en daarmee de tijdelijke luchtkwaliteitverslechtering) zorgt ervoor dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de toegestane jaargemiddelde concentraties worden overschreden als gevolg van de werkzaamheden ten behoeve van de zomerbedverlaging. Naar de huidige inzichten kan het effect op de luchtkwaliteit als neutraal worden beschouwd. Woningbouw De woningbouw (800 woningen) zal, gebaseerd op indicatieve berekeningen ten behoeve van de ontwikkelingen in IJsseldelta-Zuid, waarschijnlijk niet leiden tot overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen. In het algemeen geldt dat voor een nieuwe woonwijk met tussen de 500 en 1000 woningen twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Medio 2009 wordt deze regel (1% regel) waarschijnlijk versoepeld in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Dan geldt dat voor een wijk met maximaal 1500 woningen één ontsluitingsweg voldoet om ‘niet in betekenende mate’ bij te dragen (3% regel).
4 maart 2008, versie 2 - 78 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
N307 De aanleg van parallelrijbanen langs het Flevolandse deel van de N307 tussen Kampen en Dronten heeft geen direct effect op de luchtkwaliteit in het gebied langs de weg. Externe veiligheid Zomerbedverlaging De maatregelen hebben uitsluitend betrekking op de IJssel zelf. Met de zomerbedverlaging komen er geen nieuwe gevoelige functies bij ten aanzien van externe veiligheid in het plangebied. De afstand van de ingreep tot risicocontouren is dus niet van belang. Ook vormen de werkzaamheden (en het vervoer van slib) geen nieuw gevaar voor de omgeving. Er is dus geen effect ten aanzien van externe veiligheid. Woningbouw De spoorlijn die door de mogelijke woningbouwlocatie loopt heeft geen risicocontour. Ook liggen er geen inrichtingen met een risicocontour in het beoogde gebied. N307 De aanleg van parallelrijbanen langs het Flevolandse deel van de N307 tussen Kampen en Dronten heeft geen direct effect op de externe veiligheid in het gebied langs de weg. Hinder bij de uitvoering Zomerbedverlaging De baggerschepen (en eventuele andere aanwezige machines en schepen) zorgen met name voor hinder voor het scheepvaartverkeer (ook recreatief). Bovendien bestaat de kans dat de onderhoudsbaggerwerkzaamheden toenemen na de uitvoeringsfase (met maximaal 20%), waardoor ook na deze fase nog hinder kan worden ondervonden van de werkzaamheden. Zomerbedverlaging kan leiden tot verondieping van andere delen van de watergang, zoals jachthavens en recreatieve geulen. Als geen maatregelen worden getroffen tegen deze verondieping, kan dit leiden tot hinder en gevaarlijke situaties voor de recreatievaart (MER PKB Ruimte voor de Rivier). Woningbouw De aanleg van de woonwijk zal door de werkzaamheden extra verkeers- en geluidhinder veroorzaken gedurende de aanlegperiode. Dit veroorzaakt tijdelijke hinder voor omwonenden, recreanten, verkeer en natuur. N307 Tijdens de aanleg van de wegen ondervinden het verkeer op de hoofdrijbaan en de omwonenden waarschijnlijk hinder van de bouwwerkzaamheden. Hierbij gaat het vooral om geluidhinder en een verminderde doorstroming van het verkeer. Deze hinder is tijdelijk en beperkt. Samengevat Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er geen grote negatieve (of positieve) effecten worden verwacht van de zomerbedverlaging ten aanzien van de behandelde milieucriteria. Voor de criteria geluid en hinder worden beperkt negatieve effecten verwacht door baggerwerkzaamheden. Dit zijn echter tijdelijke effecten. De grootste negatieve effecten worden veroorzaakt door de woningbouw bij IJsselmuiden. Met name in relatie tot het landschap zijn de effecten van woningbouw groot. Tevens worden negatieve effecten verwacht voor hinder en toename van verkeer gerelateerd aan de woningbouw. Effecten van parallelwegen langs de N307 worden als zeer beperkt beschouwd.
5.3.6
Verkeer en vervoer De zomerbedverlaging heeft geen permanente verkeerseffecten.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 79 -
DHV B.V.
Op de wegen in en nabij de woningbouwlocatie worden geen capaciteitsproblemen verwacht als gevolg van de woningbouw. De bereikbaarheid van de locatie is voldoende. De wijk kan onder andere worden ontsloten via de N764, de N760 (Zwolseweg). De locatie ligt nabij treinstation Kampen (op circa 1,5 km) vanwaar de stoptrein richting Zwolle of een streekbus in een andere richting kan worden genomen. De verkeersintensiteit op de N307 is de afgelopen jaren toegenomen en zal verder blijven toenemen. De aanleg van parallelwegen langs het Flevolandse deel van deze weg zorgt er voor dat de menging van landbouwverkeer en ‘normaal verkeer’ afneemt. Hierdoor kan de doorstroming enigszins worden verbeterd en neemt de verkeersveiligheid toe (o.a. door minder inhaalmanoeuvres). De capaciteit van de weg zelf neemt echter niet toe, waardoor de capaciteitsproblemen van de weg in de toekomst heviger zullen worden. Ook wordt het reeds bestaande knelpunt bij de huidige Roggebotsluis niet opgelost in het nulalternatief. De bereikbaarheid van Kampen en Dronten (ten opzichte van elkaar) pakt in dit alternatief gematigd negatief uit vanwege de verwachte capaciteitsproblemen op de N307, met name bij de Roggebotsluis. De planologische reservering heeft geen relevante effecten ten aanzien van verkeer en vervoer.
5.3.7
Ruimtegebruik De zomerbedverlaging heeft geen effecten voor woonmogelijkheden in of nabij het plangebied. Ten aanzien van het criterium ‘werken’ kan de hinder voor de scheepvaart tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden worden aangemerkt als beperkt negatief effect. Dit effect wordt echter ook al onder het criterium ‘hinder tijdens de uitvoering’ onder het thema milieu behandeld. Bij de toetsing van de zomerbedverlaging op het criterium geohydrologie (paragraaf 5.3.1) is reeds gebleken dat voor de landbouw geen nat- of droogteschade wordt verwacht. Verondieping van andere delen van de watergang, zoals recreatieve geulen en jachthavens, moet worden tegengegaan zodat zich geen negatieve effecten voordoen voor de recreatievaart. Er treden geen effecten op ten aanzien van voorzieningen. Uiteraard treedt er een positief effect op ten aanzien van het criterium ‘wonen’ als gevolg van de woningbouw in IJsselmuiden Oost. Het huidige grondgebruik van de beoogde locatie is uitsluitend agrarisch. Bij de bouw van de woningen zal landbouwareaal verdwijnen. Dit leidt tot een beperkt negatief effect op het criterium ‘werken’ omdat dit niet gecompenseerd wordt met extra werkgelegenheid in de recreatie-sector. De woningbouw heeft geen effect op recreatiemogelijkheden of voorzieningen. De parallelwegen langs de N307 hebben op het eerste oog geen invloed op de criteria van het thema ruimtegebruik. Enkele woningen liggen op korte afstand van de N307. Afhankelijk van de situering van de nieuwe parallelwegen kan de aanleg hiervan een probleem gaan vormen voor deze woningen. Uitgangspunt is om ruimte te zoeken voor de parallelwegen binnen het huidige profiel van de N307. Dit mogelijke effect wordt niet als onderscheidend aangemerkt. In het gebied waar de ruimtelijke reservering (uit de PKB) op van toepassing is, kunnen in ieder geval tot 2015 geen grootschalige ontwikkelingen worden gepland. De reservering heeft geen invloed op het huidige ruimtegebruik. Door de reservering zit het gebied de komende jaren echter wel ‘op slot’ voor grootschalige ontwikkelingen en is het gebied voorlopig dus niet bruikbaar voor nieuwe woonwijken of bedrijventerreinen. Dit effect wordt als beperkt negatief aangemerkt ten aanzien van wonen en werken (het nulalternatief scoort in totaliteit nog wel beperkt positief als gevolg van de woningbouw bij IJsselmuiden).
4 maart 2008, versie 2 - 80 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
5.4
Alternatiefvergelijking
5.4.1
Water Peildynamiek Veluwerandmeren en inundaties vanuit de IJssel Voor het criterium peildynamiek Veluwerandmeren en inundaties vanuit de IJssel zijn alle alternatieven weinig onderscheidend in effecten. Voor alle alternatieven geldt dat de dynamische omstandigheden in het huidige Vossemeer min of meer gelijk blijven. Er is in het huidige Vossemeer een geringe vermindering van de amplitude in de peildynamiek te verwachten omdat door de stormvloedkering in de alternatieven de opstuwing verder door dringt naar het vroegere Drontermeer/verlengde Vossemeer en de bypass. Daar staat tegenover dat in het verlengde Vossemeer en de bypass nieuwe dynamiek wordt geïntroduceerd en dat vooral hier een grotere amplitude te verwachten is. Hierin verschillen de alternatieven wel van elkaar. In de huidige situatie en bij het nulalternatief worden op de Veluwerandmeren vaste peilen gehandhaafd van 5 à 10 cm beneden NAP in de zomer en 20 cm beneden NAP in de winter. Na de verplaatsing van de Roggebotsluis zal het oostelijke deel van het Drontermeer in open verbinding staan met het Vossemeer en daarmee met het Ketelmeer en IJsselmeer. Hierdoor zijn in het Vossemeer de peilen anders dan in de Veluwerandmeren. In het IJsselmeer wordt een vast peil gehanteerd van 0,2 meter beneden NAP in de zomer en 0,4 meter beneden NAP in de winter. Door opstuwing (door wind) variëren de peilen in het Vossemeer in veel grotere mate dan in de Veluwerandmeren het geval is. In de zomerperiode zijn afwijkingen van het ingestelde peil gering en liggen in de ordegrootte van 10 cm. In de winterperiode is de afwijking veel groter. Voor GOW1 geldt dat bij normale omstandigheden het groene deel van de bypass droog staat. Het westelijke deel van de bypass bestaat uit hoge gronden die boven 0,50m +NAP liggen. Deze gebieden worden dus slechts 1% van de tijd geïnundeerd. Doordat in het half-open bypassalternatief (GOW2) een drempel en sluis zijn opgenomen, kan de waterstand tijdens normale omstandigheden in het oostelijke deel in principe afzonderlijk worden geregeld. Door een lager peil aan te houden kunnen deze gronden alsnog boven water worden gehouden (polderpeil). In het oosten van de bypass liggen gronden die beneden 0m+NAP liggen. In GOW3 zijn deze gebieden middels de geul aan het meer gekoppeld en staan deze gebieden bij een volledig open bypass het grootste deel van het jaar onder water. Mogelijk kan dit leiden tot vegetatie ontwikkeling op plaatsen waar dit niet gewenst is, hier zal bij de inrichting en het beheer van de bypass rekening mee moeten worden gehouden. De stormvloedkering ter plekke van de huidige Roggebotsluis zorgt in alle alternatieven ervoor dat extreem hoge waterstanden in de bypass en het verlengde Vossemeer bij extreme stormcondities (1 maal per 10 jaar) niet op kunnen treden. De dijken kunnen hierdoor aanmerkelijk lager worden. De stormvloedkering veroorzaakt het aftoppen van de allerhoogste waterstanden, die zeer laagfrequent en gedurende zeer korte tijd optreden. Vanuit de IJssel vinden slechts onder zeer extreme omstandigheden inundaties plaats. Dit geldt voor alle alternatieven. Oppervlaktewaterkwaliteit Het effect op de oppervlaktewaterkwaliteit in de IJssel, het Drontermeer en polderwater is voor alle alternatieven weinig onderscheidend. De IJssel zal in GOW1 alleen tijdens extreme hoogwatergebeurtenissen worden gebruikt en voor waterkwaliteit niet van karakter veranderen. Het Drontermeer zal bij de aanleg van de bypass worden verkleind tot een oppervlak van 441 hectare (18% kleiner). De totale doorvoer in kubieke meters van het Drontermeer wordt eveneens gereduceerd (3%) omdat de aanvoer van de Buiten Reeve nu op het verlengde Vossemeer terecht komt en de totale bijdrage van de neerslag door het verkleinde oppervlak eveneens wordt gereduceerd. In hoeverre de aanvoer vanuit het Veluwemeer wordt beïnvloed door het verkleinen van het Drontermeer, is onbekend. De totale P-vracht naar het Drontermeer wordt ongeveer 6% minder. De gemiddelde verblijftijd in het
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 81 -
DHV B.V.
Drontermeer neemt af van 6,5 dag naar 5,5 dag. De combinatie van veranderingen in oppervlak en verblijftijd blijkt voor de eutrofiëringgevoeligheid van het Drontermeer nauwelijks veranderingen teweeg te brengen. Dit is onafhankelijk van de gekozen inrichtingsvariant voor de bypass. Het effect op het Drontermeer van het aanleggen van de bypass is dus per saldo geen verslechtering voor de waterkwaliteit. De invloed op de kwaliteit van het polderwater door de bypass in de GOW’s ligt in eerste instantie bij het veranderen van het landgebruik. De omvorming van het plangebied van landbouwareaal naar natuurgebied onder beheer van Staatsbosbeheer betekent verschraling van het gebied. Een sterke vermindering van mestgift en staken van toepassing van bestrijdingsmiddelen, zal op termijn een positieve werking hebben op de waterkwaliteit van het polderwater. Het inrichten van een vaargeul door het gebied heeft op een aantal manieren invloed op de samenstelling van het polderwater en de geïsoleerde plassen in De Enk. Met de vaargeul in de alternatieven wordt het polderwater en de plassen in het gebied met elkaar in verbinding gebracht en wordt waterkwaliteit vermengd. Het unieke karakter van de door kwel gedomineerde plassen in De Enk zal verdwijnen. Een vaargeul betekent dat in GOW1 en 2 aan beide uiteinden een sluisverbinding met enerzijds de IJssel en anderzijds het verlengde Vossemeer ontstaat. Bij GOW3 is sprake van een sluis bij de IJssel. Door schutbewegingen zal er een beperkte uitwisseling van water van buiten plaatsvinden met het polderwater. Aangezien het IJsselwater op een aantal punten beter van kwaliteit is dan de huidige polderwaterkwaliteit, zou dit een licht positief effect kunnen hebben en biedt de mogelijkheid van doorspoelen. Het graven van de vaargeul betekent dat het oppervlaktewater in de polder waarschijnlijk met een andere grondsoort in aanraking komt dan de huidige waterbodemsamenstelling. Door uitloging van de bodem bestaat de kans dat het oppervlaktewater wordt verrijkt met nutriënten en/of spore-elementen. Bij GOW1 is het effect op de oppervlaktewateren in de bypass verwaarloosbaar. Wel zal er een invloed zijn op het polderwater buiten de bypass, waarbij het vooral gaat om belasting van verontreinigingen die worden meegevoerd met hemelwaterafvoer van verhard oppervlak (gescheiden rioolstelsel). Om deze invloed te compenseren zullen compenserende maatregelen moeten worden genomen die de emissies van stedelijk gebied beperken. Hiervoor valt te denken aan zuiverende voorzieningen bij hemelwateruitlaten. In GOW2 zal het watersysteem in de vaargeul worden gekenmerkt door de dynamiek (opwaaiing) van het Vossemeer. De kwaliteit van het Vossemeerwater is beter dan de huidige polderwaterkwaliteit. Dit heeft een gunstige uitwerking op de polderwaterkwaliteit. Bij GOW2 is de invloed van bebouwing vooral merkbaar in de waterkwaliteit in het waterrijk stedelijk gebied. Uitstraling van dit effect naar buiten zal beperkt zijn omdat het stedelijke watersysteem hier zo groot is dat er een goede mogelijkheid voor waterkwaliteit buffering aanwezig is. Emissiebeperkende maatregelen zijn echter wel op zijn plaats om dit geïsoleerde systeem kwalitatief hoogwaardig te houden. Bij GOW3 wordt de gunstige uitwerking van de Vossemeer dynamiek gecombineerd met het toelaten van de IJsseldynamiek. De kwaliteit van het Vossemeer water is beter dan de huidige polderwaterkwaliteit. Dit heeft een gunstige uitwerking op de polderwaterkwaliteit. In GOW3 krijgt de bypass een IJsseldoorvoer die gelimiteerd is tot 3% van het IJsseldebiet. Voor de rivier de IJssel betekent dit een marginaal kleine wijziging in het debiet en dit heeft een verwaarloosbaar effect op het rivierkarakter benedenstrooms van de bypass. Dit heeft geen invloed op de waterkwaliteit in de IJssel. Het introduceren van IJsseldynamiek in de bypass betekent dat frequent water vanuit de IJssel door de bypass zal stromen. Qua waterkwaliteit betekent dit op een aantal punten wellicht dat de positieve werking van uitwisseling met het Vossemeer gedeeltelijk wordt teniet gedaan. Een positief effect van toelaten van de IJsseldynamiek is dat de doorspoeling met IJsselwater vooral in de beginperiode de mogelijkheid biedt om de verblijftijd in de vaargeul van de bypass te verkorten. Hierdoor kan eventuele uitspoeling van opgeladen landbouwgronden worden gecompenseerd. Bij GOW3 is de invloed van de bebouwing alleen direct rondom de eilanden te merken. Omdat het stedelijk water aan alle kanten in open verbinding staat met het watersysteem in de bypass, wordt het effect sterk verdund. Wel zullen emissiereducerende maatregelen kunnen bijdragen aan het voorkomen van bijvoorbeeld drijfvuil dat zich verspreidt over het gehele watersysteem. Geohydrologie In GOW1 is het peil van de vaargeul gelijk aan een gemiddeld polderpeil (NAP-0.7 m, zomer en winter). Het peil verschilt dus niet zo veel met dat van de omringende polders, behalve langs het Vossemeer en
4 maart 2008, versie 2 - 82 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
de IJssel waar polders met een hoog peil voorkomen. Dit betekent ook dat er weinig effect is op grondwater gerelateerd gebruik buiten de bypass. Er is bij dit alternatief een geringe hoeveelheid natschade in landbouwgebied (maximaal 12 ha met 5-10% toename natschade) te verwachten en een geringe toename van het waterbezwaar. Bij alternatief GOW2 is het effect op de grondwaterstanden vergelijkbaar met GOW1. Het deels andere peil in de bypass en de woningbouw met veel water leiden slechts in zeer beperkte mate tot andere effecten. Hierbij gaat het eveneens om geringe hoeveelheid te verwachten natschade in landbouwgebied (maximaal 18 ha met 5-10% toename natschade) en een geringe toename van het waterbezwaar (700 m3/dag). Verder zijn geen significant negatieve effecten te verwachten. In GOW3 is het peil in de bypass in zijn geheel gelijk aan dat van het Vossemeer. Het effect op de grondwaterstand is hier groter dan bij GOW1en 2. Vooral vanaf de bypass tot aan de zuidrand van Kampen en ter plaatse van De Maten, de toekomstige stationsomgeving en de nieuwbouwwijk Onderdijks stijgen de grondwaterstanden (tot maximaal 0,1 m). De hoogste stijging is ter plaatse van Onderdijks. Fase 1 en 2 van Onderdijks worden momenteel gerealiseerd. Door de integrale ophoging van het gebied met ca 1m leidt de verhoging van de grondwaterstand niet tot een negatief effect voor de woningbouw. De effecten ten zuiden van de bypass bij Kamperveen zijn in dit alternatief gering. Hier zou men juist meer effect verwachten omdat de polders een laag peil hebben. In een gevoeligheidsanalyse is berekend dat de effecten hier inderdaad relatief gering zijn. Bij alternatief GOW3 blijkt dat voor circa 58 ha landbouwgebied een toename in natschade van 5-10 % is te verwachten. Er is geen sprake van droogteschade buiten de bypass omdat de grondwaterstanden alleen omhoog gaan en niet dalen. De toename in waterbezwaar is ongeveer 1800 m3/dag. Dit wordt als een negatief effect beschouwd.
5.4.2
Bodem Bodemprofiel en zetting Alle alternatieven hebben een negatief effect op het bodemprofiel en de zetting. De ingrepen uit de alternatieven GOW1, 2 en 3 zijn omvangrijk (met name de bypass) en worden mede vanwege het grondverzet als negatief bestempeld ten aanzien van een verstoring van het bodemprofiel. De hoeveelheid te ontgraven grond verschilt per alternatief. In GOW1 wordt circa 651.000 m2 vergraven bij de aanleg van de bypass (m 2 vanwege de huidige afwezigheid van nauwkeurige schattingen in m 3), bij GOW2 wordt ongeveer 989.000 m2 grond en bij GOW3 circa 826.000 m2 vergraven. Hiermee scoort GOW2 het meest negatief (--), GOW3 heeft een negatief effect en GOW1 heeft een beperkt negatief effect. Bodemkwaliteit / nalevering uit de bodem De milieuhygiënische kwaliteit van de vrijkomende grond voldoet aan de criteria voor schone grond volgens het bouwstoffenbesluit (m.u.v. één grondmonster uit indicatief onderzoek) en kan zonder beperkingen toegepast worden. Een zeer klein deel is categorie 1 grond en kan onder voorwaarden worden hergebruikt. De aanwezigheid van bodemverontreinigingen dient onderdeel te zijn van onderzoek in de verdere planuitwerking. Bovenstaande effecten zijn niet onderscheidend voor de alternatieven. Voor de nalevering van fosfaat wordt verwezen naar “oppervlaktewaterkwaliteit”. Vrijkomende (verontreinigde) grond Door bureau MUG is veldwerk uitgevoerd ten behoeve van de toetsing van de bodemkwaliteit binnen het plangebied. Hieruit kwam naar voren dat een zeer gering deel van de vrijkomende grond uit de bypass moet worden aangemerkt als categorie 1 grond. De grond in monster 40-08 (zie bijlage 12) bevatte een verhoogde concentratie aan minerale olie. Dit effect is beperkt negatief en van toepassing op alle alternatieven. Ten behoeve van de verdere planuitwerking wordt aanbevolen de aanwezigheid van bodemverontreinigingen verder onderdeel te laten zijn van onderzoek.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 83 -
DHV B.V.
5.4.3
Natuur Ruimtebeslag (verandering van oppervlak leef-, broed- of voedselgebied) In alternatief GOW1 sluiten de natuurwaarden, in vergelijking met de andere modellen, het meest aan bij de huidige natuurwaarden van het poldergebied ten westen van Kampen. Er is verlies aan oppervlakte weidevogelgebied en leefgebied van soorten van sloten en slootkanten door de aanleg van de bypass. Dit geldt ook voor GOW2 en 3. Het verlies aan oppervlak bestaande natuurwaarden van het polderlandschap is in GOW2 groter dan in GOW1 door de dynamiek/het randmeerpeil in het westelijk deel van de bypass. In GOW3 zijn de gevolgen het groots, omdat de hele bypass in open verbinding komt te staan met het Vossemeer. De woningbouwlocaties binnendijks in GOW1, 2 en 3 dragen evenveel bij aan het verlies van oppervlak bestaand leef-, broed of voedselgebied. De woningbouwvariant in GOW3 (‘Eiland’) heeft in de planperiode een groter ruimtebeslag dan de beide andere modellen. Dit komt omdat in GOW3 het woongebied als geheel in één keer bouwrijp wordt gemaakt. Bij de andere woonmodellen wordt in de planperiode een klein deel (namelijk alleen voor de woningen tot 2020) bouwrijp gemaakt. Door de aanleg van de bypass verdwijnt in alledrie de alternatieven ongeveer de helft van het natuurgebied De Enk. Het oppervlak aan leefgebied voor bijvoorbeeld rietvogels neemt toe in alle alternatieven, het oppervlak aan leefgebied voor fonteinkruiden wordt in alle alternatieven kleiner (minder optimaal). In alle alternatieven wordt het noordelijk deel van het Drontermeer bij het watersysteem van het Vossemeer gevoegd, dat een minder goede waterkwaliteit heeft. In GOW1 wordt de bestaande jachthaven uitgebreid, wat een aanzienlijk verlies aan (potentieel leefgebied met zich mee brengt). In GOW3 wordt de nieuwe jachthaven geïntegreerd in de stedelijke uitbreiding, waardoor geen extra verlies aan leefgebied plaats vindt. In vergelijking met GOW2 en GOW1 is dat voor het ruimtebeslag in (bestaande of toekomstige) natuur relatief gunstig. Het ruimtebeslag voor de N23 en de oeververbinding is binnen de GOW’s niet onderscheidend. De effecten zijn niet relevant bij het vergelijken van alternatieven. De effecten zijn beschreven bij de afzonderlijke planelementen in het bijlagenrapport. Gevolgen door verandering waterhuishouding Door extensief beheer in combinatie met polderpeilverhoging op grote delen van de bypass zal in alternatief GOW1 soortenrijk grasland ontstaan dat mogelijk ook enige betekenis heeft voor weidevogels. In GOW2 zijn deze kansen eveneens aanwezig maar voor een kleinere oppervlakte, doordat het westelijk deel van de bypass wordt aangesloten op het randmeerpeil. In GOW3 zijn de verliezen aan bestaande natuurwaarden (grasland) het grootst, omdat de hele bypass in open verbinding komt te staan met het Vossemeer met als gevolg een hoog peil dat meebeweegt met de opwaaiingsdynamiek van het Vossemeer. De hoge waterpeilen in combinatie met maaiveldverlaging bieden zeer grote kansen voor de uitbreiding van rietlanden die onder invloed van de opwaaiingsdynamiek van het Vossemeer staan. Deze kans komt met name in GOW3 en in iets mindere mate in GOW2 tot uiting. GOW1 kent deze kans niet. In GOW3 en het westelijk deel van GOW2 zal zich dynamische moerasnatuur ontwikkelen in combinatie met periodiek droogvallende oevers. Deze dynamiek kan in GOW3 nog versterkt worden door de hydrodynamiek vanuit de IJssel (bypass alternatief B4) met (extra) stroming extra peilstijging tot gevolg. Als gevolg van het hogere polderpeil in GOW1 en 2 (voor een minder groot oppervlak) wordt de kans op permanente diepe kwel in de Enk kleiner, waardoor kwelsoorten in aantal afnemen. Lokale kwel (vanuit de vaargeul) kan op enkele plaatsen in het oosten van de bypass optreden. Dit is gunstig voor de soortenrijkdom van sloten en slootkanten. In GOW3 zal zich noch diepe kwel noch lokale kwel in de bypass kunnen manifesteren. Dit gaat ten koste van de typische kwelsoorten in De Enk. Ecologische relaties en barrièrewerking De aanleg van de bypass en de geplande woningbouw veroorzaken een versnippering van het weidevogelgebied en leefgebied voor vissen van poldersloten. Dit geldt voor alle alternatieven. 4 maart 2008, versie 2 - 84 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
Gebieden ten noorden en zuiden van de bypass worden in alle varianten van elkaar gescheiden. De dijken vormen een barrière voor soorten van sloot en slootkant (amfibieën en poldervissen als Bittervoorn en Grote en Kleine Modderkruiper). In GOW1 komt in de bypass (meer dan in de andere alternatieven) veel nat grasland met potentie als weidevogelgebied, waardoor minder versnippering van het huidige areaal aan weidevogelgrond optreedt. Ditzelfde geldt voor het deel ten oosten van de sluis in de bypass in GOW2, maar niet voor GOW3 omdat grote delen van het grasland in de bypass te nat worden voor weidevogels door peilverhoging. In GOW1 zullen vissen van poldersloten in het deel van de bypass op polderpeil een geschikt leefgebied kunnen vinden. Ditzelfde geldt voor het oostelijk deel van GOW2. Het westelijk deel van GOW2 en in GOW3 vormen een nieuw leefgebied voor diverse soorten vis die thuishoren in het groter water van de Veluwerandmeren (nieuwe natuur/kansen voor vissen uit de randmeren en groter open water of ruimtebeslag voor vissen uit polder milieus). De doorsnijding van het gebied heeft geen effect op verspreiding van landgebonden zoogdieren en vliegende soorten. De bestaande populaties kunnen zelfstandig voortbestaan. De extensief beheerde bypassdijken vormen een ecologische verbinding op zich voor kleine zoogdieren en insecten van de IJssel naar de Veluwerandmeren en visa versa. De aanwezigheid van de vaargeul heeft een positief effect op de migratie van (trekkende)riviervissen tussen IJssel en Vossemeer, mits de inlaat bij de IJssel en de overige sluizen worden voorzien van vispassages. In GOW1 liggen in de bypass sluizen bij de monding van de bypass in het verlengde Vossemeer en bij de IJssel. Voor GOW2 gelden dezelfde effecten op de vismigratie van riviervissen (er liggen evenveel sluizen). In GOW3 ontbreekt de sluis bij de monding in het Vossemeer. Hierdoor is de barrièrewerking geringer dan in GOW1 en 2. Deze nieuwe ecologische relatie tussen de IJssel en Veluwerandmeren levert een ecologische meerwaarde op ten opzichte van GOW1 en 2. Voor alle alternatieven geldt dat de huidige Roggebotsluis wordt ‘verplaatst’ naar het zuiden. Hierdoor ontstaat een extra barrière. Door deze van een vispassage te voorzien kan het effect van barrièrewerking geminimaliseerd worden. Ter hoogte van de huidige Roggebotsluis komt de nieuwe stormkering. Doordat deze het grootste deel van het jaar open staat vormt hij een geringere barrière dan de huidige sluis. Tegelijk wordt de barrièrewerking weer vergroot als gevolg van de verbreding van de N23 en de toename aan verkeer hierop. Overal blijft de barrièrewerking voor alle soorten met uitzondering van vis gelijk. Voor vis is er geen spraken meer van een barrière op deze plaat. De effecten voor de N23 en de oeververbinding is binnen de GOW’s niet onderscheidend. De effecten zijn niet relevant bij het vergelijken van alternatieven. De effecten zijn beschreven bij de afzonderlijke planelementen in het bijlagenrapport. Geluid of menselijke activiteit in de aanlegfase (looptijd van circa 10 jaar) De werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de bypass, zorgen voor verstoring van fauna door een tijdelijke geluidstoename en verstoring door bewegingen (met name vrachtverkeer en graafwerkzaamheden). GOW1 vraagt relatief weinig grondverzet en inrichtingswerkzaamheden. In GOW2 wordt meer vergraven bij de inrichting dan in GOW1. Hierdoor is de verstoring door grondverzet bij maaiveldverlaging en de aanleg van brede oevers tijdens de uitvoering groter dan in GOW1. Zowel in GOW1 als in GOW2 wordt een dwarsdijk en een sluis aangelegd. De verstoring tijdens de aanleg is in beide modellen gelijk. In alternatief GOW3 is de verstoring het grootst. Ook de aanleg van de woningbouwvariant ‘Eiland’ in GOW3 leidt tot een relatief grote verstoring tijdens de aanlegfase. Vooral de aanleg van de kunstwerken in de Veluwerandmeren en bij de IJssel hebben een (tijdelijk) sterk verstorend effect op de natuur. Met name de Natura 2000-doelen komen hierdoor tijdelijk in het gedrang.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 85 -
DHV B.V.
Geluid of menselijke activiteit na realisatie In GOW1 is de woonlocatie niet op de bypass georiënteerd, waardoor de verstoring vanuit deze woonwijk op natuur in de bypass relatief klein is in vergelijking met andere alternatieven. In GOW2 ligt de woonlocatie ook binnendijks, maar door de vaarverbinding tussen de woonwijk en de bypass, zal de verstoring van natuur in de bypass vanuit de woonwijk groter zijn dan in GOW1. Door de situering van de woonlocatie in GOW3 is de verstoring vanuit de woonwijk het grootst. Voor alle alternatieven geldt dat door de ontsluiting van de woonlocatie door het open poldergebied ten noorden van de Hanzelijn weidevogels ter plaatse verstoord kunnen worden De jachthaven in GOW1 sluit door zijn ligging nabij ‘t Haasje ruimtelijk goed aan op de bestaande recreatieve functies. Door zijn ligging zullen vaarbewegingen vanuit deze jachthaven vooral op het (verlengde) Vossemeer plaatsvinden. Dit leidt tot een toename van verstoring in vergelijking met de huidige situatie en de autonome ontwikkeling. De ligging van de jachthaven in GOW2 (bij de monding van de bypass) zorgt er voor dat de toename van vaarbewegingen als gevolg van de uitbreiding van de jachthaven meer dan in GOW1 plaatsvinden in de bypass zelf. Voor GOW3 zal dit nog meer gelden, omdat het buitendijks wonen meer vaarrecreatie zal aantrekken. De verstoring door recreatievaart op de Veluwerandmeren zal in geringe mate toenemen. Het vaargebied zal echter vooral Ketelmeer en IJsselmeer zijn. Incidenteel zullen mensen de IJssel bevaren. Ook dagtochtjes met kleinere boten zal zich op de Veluwerandmeren focussen. Dat betekent enerzijds een kleinere toename van de verstoring op de randmeren, maar anderzijds door de jachthaven een drukker vaarverkeer op de bypass zelf. Verstoring van de Veluwerandmeren vormt ten aanzien van de huidige natuurwaarden een groter negatief effect dan verstoring in de nieuwe bypass. De effecten voor de N23 en Roggebotzand en Revebos is binnen de GOW’s niet onderscheidend. De effecten zijn niet relevant bij het vergelijken van alternatieven. De effecten zijn beschreven bij de afzonderlijke planelementen in het bijlagenrapport. Natuurlijke inrichting Door extensief beheer in combinatie met peilverhoging kan in GOW1, en in minder mate in GOW2, in grote delen van de bypass soortenrijk grasland ontstaan dat ook betekenis heeft voor weidevogels. In GOW3 is de oppervlakte nat soortenrijk grasland relatief laag. Levensgemeenschappen die kenmerkend zijn voor de IJsseldelta zoals rietlanden, moerasruigtes en periodiek droogvallende oevers worden in GOW1 niet versterkt. Dit geld wel voor het westelijk deel van GOW2 en voor GOW3 die onder invloed van de opwaaiingsdynamiek van het Vossemeer staan en verbrede oevers van de vaargeul krijgen. De combinatie van moeras en rivierdynamiek in de gehele bypass in GOW3 sluit zeer goed aan bij de specifieke kenmerken van de IJsseldelta als geheel en de Natura 2000 opgave van de randmeren, en levert daarmee de meest waardevolle bijdrage aan de kenmerkende verscheidenheid aan soorten en habitats op gebiedsniveau. Door de vergrote dynamiek in het verlengde Vossemeer zal in alle alternatieven vitaal rietland kunnen ontstaan. De jachthaven ligt in GOW2 in een gebied, dat ook kansen heeft voor de ontwikkeling van natuur die typerend is voor de randmeeroevers. Door deze situering is de ‘natuurwinst’ in dit model kleiner dan potentieel mogelijk zou zijn. In GOW1 en 3 belemmert de jachthaven een natuurlijke inrichting op een ander plaats minder. Door de situering van de woonlocatie in de bypass in GOW3 ontstaat er meer oeverlengte en open water dan in GOW1 en 2, maar de natuurwaarde van dit water en deze oevers in stedelijke omgeving is relatief laag. Diversiteit aan habitats In alle alternatieven zal grasland verdwijnen binnen de bypass. De resterende oppervlakte grasland zal extensiever, meer op natuur gericht, beheer krijgen. In GOW1 kan in grote delen van de bypass nat soortenrijk grasland ontstaan met betekenis voor weidevogels. Dit geldt ook voor het oostelijk deel van 4 maart 2008, versie 2 - 86 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
GOW2, maar niet voor GOW3. De natuurwaarde van het grasland zal toenemen wat tot uitdrukking komt in een soortenrijke graslandvegetatie, die bovendien aantrekkelijk is voor insecten zoals dagvlinders. Voor alle alternatieven geldt dat ongeveer de helft van De Enk wordt vergraven waardoor soorten zullen verdwijnen. De kans dat zich frequent voorkomende regionale kwel in de bypass manifesteert wordt in GOW1 kleiner dan in de huidige situatie. In GOW2 doet zich over een grotere oppervlakte vernatting voor dan in GOW1, waardoor de kans dat diepe kwel zich in De Enk zal manifesteren kleiner wordt dan in GOW1. Typische kwelsoorten zullen op den duur verdwijnen. Lokale kwel vanuit de geul en mogelijk de IJssel treedt wel op en kan gunstig zijn voor de kwelsoortenrijkdom van sloten en slootkanten. Dit geldt ook voor alternatief GOW2. In variant GOW3 treedt geen regionale of lokale kwel op. Voor alle alternatieven geldt dat waterstandstandsverhoging mogelijk tot regionale kwel buiten de bypass kan leiden. De mogelijke kwel wordt echter weggemalen waardoor het niet te verwachten is dat de waarde van de graslanden buiten de bypass voor weidevogels toeneemt. Door het ontbreken van opwaaiingsdynamiek, zijn er in GOW1 niet veel mogelijkheden om op deze manier een grote verscheidenheid aan habitattypen te creëren (wel neemt het aantal vegetatietypen toe als gevolg van plaatselijke vernatting en verdroging in de bypass). Door het toelaten van opwaaiingsdynamiek in het westelijk deel van de bypass in GOW2 kan een grotere verscheidenheid bestaan aan habitats. Naast soortenrijke weidevogelgraslanden komt moerassig grasland, moeras en meer open water voor in de monding van de bypass. GOW2 kent dus een relatief grote biodiversiteit. In de verbrede oevers van de vaargeul kan moerasnatuur ontstaan onder invloed van het polderpeil. In GOW3 zal zich dynamische moerasnatuur ontwikkelen in combinatie met periodiek droogvallende oevers. Moerasnatuur heeft doorgaans een lagere verscheidenheid dan soortenrijk poldergrasland. Typische polderslootsoorten zullen minder kansen hebben dan in GOW 1 en 2. In GOW3 is er mogelijk een verbinding met de IJssel (bij bypassvariant B4) welke een kleine stroming in de bypass in combinatie met een kleine jaarlijkse peilstijging bij winterhoogwaters veroorzaakt. Hierdoor zijn de bypass en de ondiep geïnundeerde gronden geschikter als leef- en paaigebied voor riviervis. De condities voor stromingsmijdende en voor het polderland kenmerkende vissoorten zullen verslechteren. De hoge dynamiek gaat mogelijk ten koste van de diversiteit aan soorten binnen moerashabitats. De combinatie van moeras en rivierdynamiek in GOW3 sluit goed aan bij de specifieke ecologische kenmerken van de IJsseldelta en de Natura 2000 opgave van de Veluwerandmeren en levert de meest waardevolle bijdrage aan de kenmerkende verscheidenheid aan soorten en habitats op gebiedsniveau. De soortenrijke poldergraslanden kennis weliswaar een hogere biodiversiteit dan moerasnatuur. Poldergraslanden zijn interessant voor weidevogels; natte graslanden hebben aantoonbaar de grootste biodiversiteit aan rode lijst soorten. Als gevolg van de verkleining van het Drontermeer kan de kranswierpopulatie ten noorden van de sluis bij de Reve achteruitgaan of zelfs verdwijnen. Dit geldt ook voor GOW2 en 3. De ontwikkeling van vitaal rietland onder invloed van de Vossemeerdynamiek heeft een positief effect op de biodiversiteit. Dit geldt ook voor de alternatieven GOW2 en 3.
5.4.4
Landschap en cultuurhistorie Vormen en structuren De bypass doorsnijdt bestaande structuren en lijnen in het landschap. Voor alle alternatieven geldt dat het meest oostelijk deel van de bypass schuin door het landschap ligt en een contrast vormt met de bestaande rechte lijnen (sloten en weteringen). Andere delen volgen meer de bestaande structuren en benadrukken de rechtlijnigheid van het huidige landschap, maar de strokenverkaveling wordt wel doorkruist op verschillende plekken. In GOW1 lijken de vormen en structuren binnen de bypass op de huidige vormen en structuren van het landschap (minimale vergraving). De binnendijkse woonlocatie kan goed worden ingepast binnen de huidige structuren van het landschap. GOW2 sluit minder aan op huidige vormen en structuren binnen de bypass. Het westelijk deel staat onder invloed van dynamiek en is lager en natter (moerasachtige natuur). Voor de woningbouw in GOW2 worden grote waterpartijen binnen het bestaande polderlandschap gerealiseerd met eilanden voor de woningen. Huidige vormen en
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 87 -
DHV B.V.
structuren van het landschap zijn hier niet meer te herkennen. GOW3 sluit het minst aan op huidige vormen en structuren binnen de bypass. Er is sprake van dynamiek in de hele bypass en woningbouw vindt plaats op buitendijkse eilanden/terp(en) waardoor nieuwe vormen en structuren ontstaan. De woningbouwlocatie is ruimtelijk gezien onderdeel van de bypass waardoor vormen en structuren/ de ruimtelijke opbouw van het omringende landschap behouden blijven. Voor de drie alternatieven geldt dat de bypass als zijtak van de IJssel verwijst naar structuren en vormen uit het verleden (krekenstructuur IJsseldelta). De invulling van de bypass in GOW3 (natter en lager) laat de waterloop uit het verleden meer zien dan GOW1 en 2. Landschapselementen Alle alternatieven hebben een beperkt negatief effect op de aanwezige landschapselementen. Landschapselementen als dijken (Veenendijk en Nieuwendijk), boerderijen, sloten en weteringen worden doorsneden door de bypass. Dit geldt voor alledrie de alternatieven. De koerskolk (aan de Veenendijk) valt binnen de bypass en een aantal boerderijen (langs de genoemde dijken) verdwijnt. Andere boerderijen liggen direct aan de bypass en worden anders beleefd. Het merendeel van de terpen blijft behouden, maar door nieuwe dijken en bebouwing zullen de terpen minder opvallen in het omringende landschap (landschappelijke waarde boerderijen en terpen neemt af). Binnen de bypass verdwijnt in de meer natte delen, vooral in GOW2 (westelijk deel) en GOW3, een aantal sloten en weteringen. De meeste landschapselementen blijven behouden, maar een aantal wel in ‘afgezwakte’ vorm. Ruimtelijke opbouw De grote omvang van de ingreep beïnvloedt de ruimtelijke opbouw van het gebied en staat niet in verhouding met de kleinschaligheid van diverse, bestaande landschapselementen. De dijken vormen door hun hoogte opvallende randen in het gebied waardoor de visuele openheid sterk vermindert. In GOW1 wordt binnen de dijken de huidige ruimtelijke opbouw het meest in takt gelaten. Door het type natuur en de woningen in een cluster (geconcentreerd op één plek) buiten de bypass blijft de openheid in het omringende landschap en binnen de bypass behouden (dit geldt ook voor GOW2). In GOW2 blijft de openheid minder behouden vanwege de dichtere en iets hogere vorm van natuur in het natte gedeelte (afhankelijk van beheer). De ruimtelijke opbouw blijft in GOW3 het minst behouden. De openheid neemt meer af dan de andere twee alternatieven door het type natuur dat op enkele plaatsen in de bypass hogere en dichtere vormen zal aannemen. De woonwijk in de bypass vermindert de openheid binnen de dijken. Belevingswaarde Alle alternatieven hebben een beperkt negatief effect op de belevingswaarde. De functieveranderingen in het gebied zorgen voor veranderingen in beleving. Open polderlandschap met weilanden, boerderijen en terpen maakt plaats voor natuur en recreatie waardoor het landschap als minder rustig en niet meer als landbouwgebied beleefd wordt. Door intensivering van recreatie kunnen cultuurhistorische elementen eventueel beter beleefbaar worden gemaakt. De weidsheid van het plangebied neemt af. Het type te ontwikkelen natuur hoeft de weidsheid niet te belemmeren (bijv. grasland of rietmoeras). Door de verschillende functies/activiteiten binnen de bypass wordt de afwisseling in het ruimtelijke beeld groter. In GOW1 worden de weidsheid en de rust het meest behouden vanwege de lage dynamiek, de lage variatie in polderpeil en minder intensieve recreatie. De afwisseling is binnen de bypass echter klein. In GOW2 blijft de weidsheid en rust vooral in het oostelijk deel behouden. De recreatie is (in het westelijk deel) intensiever dan in GOW1, waardoor dit deel als minder rustig wordt ervaren. De afwisseling wordt wel groter (o.a. jachthaven in monding bypass). In GOW3 blijft de weidsheid het minst behouden, maar de afwisseling binnen de bypass is hier groot vanwege de grote diversiteit aan natuur (moeras) en de dynamiek in de bypass. De afwisseling compenseert de aantasting van weidsheid echter niet. De bypass contrasteert met het omringende landschap. Bij het criterium belevingswaarde dient opgemerkt te worden dat het een subjectief criterium betreft. Het is bijvoorbeeld denkbaar dat afwisseling voor veel mensen zwaarder weegt dan openheid.
4 maart 2008, versie 2 - 88 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
Herkenbaarheid van het landschapstype Alle alternatieven hebben een gering relevant effect op de herkenbaarheid van het landschap. De herkenbaarheid van het landschapstype en van de geschiedenis zullen wel enigszins veranderen. In alle alternatieven zal de strokenverkaveling bijvoorbeeld (gedeeltelijk) verdwijnen binnen de bypass. In GOW1 blijft binnen bypass de polderstructuur het meest intact en herkenbaar. In GOW2 blijft deze structuur vooral in het oostelijk deel behouden en in GOW3 verdwijnt deze in zijn geheel binnen de bypass. Met de aanleg van de bypass (met name de vaargeul) wordt wel verwezen naar de ontstaanswijze (kreken en eilanden). Deze verwijzing is het duidelijkst in GOW3. Het gebied ten zuiden van de bypass blijft herkenbaar als Veenweidelandschap. Historisch geografische elementen De historisch geografische elementen blijven intact bij alle alternatieven. Een aantal stads/ eilandboerderijen grenst wel direct aan de bypass (Buitendijkse weg), waardoor de beleving van deze elementen verandert (niet meer in oorspronkelijke context). Archeologische waarden Er worden geen plekken met hoge en/of zeer hoge waarden doorkruist door de bypass. Bij de randen liggen meerdere plekken (terpen) met hoge archeologische waarde (Zwartendijk en Hogeweg). Historisch bouwkundige elementen Historisch bouwkundige elementen worden niet doorkruist. Wel wordt de situatie bij de Roggebotsluis aan gepast (watererfgoed), waardoor de historische waarde van de sluis zal verminderen. Eventueel kunnen de elementen beter worden beleefd door intensivering van recreatie.
5.4.5
Milieu Geluidbelast oppervlak wonen Ten aanzien van geluid zijn de integrale alternatieven niet of nauwelijks onderscheidend. De nieuw te bouwen woningen en de uitbreiding van recreatievoorzieningen (jachthaven) zorgen voor extra verkeer in het plangebied. Door de vaargeul zal er sprake zijn van recreatievaart in de bypass. Door deze ontwikkelingen, die voor alledrie de alternatieven gelden, zal de geluidsbelasting in het plangebied enigszins toenemen (geringe toename). Bij de aanleg van de woningen moet rekening worden gehouden met de geluidcontour van de Hanzelijn. Nader akoestisch onderzoek zal moeten uitwijzen of mitigerende maatregelen nodig zijn. In alternatief GOW3 liggen de woningen het verst af van de Hanzelijn, echter wel op dijkhoogte. Wellicht zijn hier door de afstand minder geluidwerende maatregelen nodig om een gewenst geluidsniveau te creëren in de nieuwe woonwijk. Luchtkwaliteit De alternatieven zijn niet onderscheidend van elkaar, alle alternatieven hebben geen relevant effect op de luchtkwaliteit. Momenteel worden op de wegen N50 en N307 (zowel in Overijssel als Flevoland) geen normen overschreden. In het MER is uitgegaan van een worst-case-benadering en naar verwachting worden zowel in GOW1 en GOW2 als in GOW3 geen normen overschreden. Aangezien het indicatieve berekeningen betreft, is het noodzakelijk in een vervolgstadium nader onderzoek uit te voeren naar de effecten op luchtkwaliteit. Externe veiligheid De ontwikkelingen in alledrie de alternatieven vormen naar huidig inzicht geen probleem ten aanzien van de aanwezige risicocontouren van de Hanzelijn, de N50 en propaanopslagen langs de Hanzeweg. De contouren vormen randvoorwaarden bij de nadere inrichting van het gebied. Daarnaast ligt er een regionale gastransportleiding in het oosten van het plangebied. Bij de aanleg van de bypass, met name bij het graven van de vaargeul, moet rekening worden gehouden met deze gasleiding. Dit vormt een harde randvoorwaarde bij de verdere uitwerking.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 89 -
DHV B.V.
Hinder bij de uitvoering De aanleg van de planonderdelen in de drie alternatieven zorgt voor tijdelijke hinder voor de omgeving (omwonenden, recreanten, natuur). De ingrepen in het landschap zijn fors van aard. Van, naar en binnen het plangebied zal sprake zijn van veel bouwverkeer (er moet onder andere veel grond worden verplaatst binnen het plangebeid). De activiteiten zullen leiden tot tijdelijke geluid- en verkeershinder tijdens de uitvoering. Voor de aanleg van de bypass en de waterrijke woonwijk in alternatief GOW2 is meer grondverzet nodig dan voor alternatief GOW1. Ditzelfde geldt voor de aanleg van de terp en de bypass in alternatief GOW3. Dit betekent meer graafwerkzaamheden en meer bouw/vrachtverkeer binnen, van- en naar het gebied.
5.4.6
Verkeer en vervoer Alle alternatieven scoren positief ten aanzien van het OV-potentieel en hebben daarnaast geen relevant effect voor de criteria verkeersafwikkeling, verkeersveiligheid en bereikbaarheid. Alle alternatieven voor de integrale gebiedsontwikkeling voorzien in een ontwikkeling van woningen op de locatie Ten zuiden van de Hanzelijn. Ten aanzien van verkeer en vervoer zijn de integrale alternatieven niet onderscheidend van elkaar. De woningen hebben een verkeersaantrekkende werking. De nieuwe infrastructuur zal in alle alternatieven voldoen aan de inrichtingskenmerken van Duurzaam Veilig. Bereikbaarheid is een afgeleide van de verkeersafwikkeling en is voor dit MER niet gekwantificeerd. Het openbaar vervoerpotentieel is goed. De woningbouw ligt in alledrie de alternatieven dicht bij het nieuwe station van de Hanzelijn in Kampen Zuid. De verwachting is dat door deze ligging meer mensen gebruik zullen maken van het openbaar vervoer.
5.4.7
Ruimtegebruik Wonen Op de locatie waar de bypass en de nieuwe woningbouw zijn gepland (gelijk voor de drie alternatieven), worden de huidige woningen geamoveerd (maximaal 7 in GOW1 en 2 en maximaal 8 woningen in GOW3). De nieuwe woonwijk biedt in alledrie de alternatieven ruimte aan circa 1.100 woningen. Het criterium wonen is weinig onderscheidend voor de alternatieven GOW1, 2 en 3. In GOW3 kan een aantrekkelijker woonmilieu worden ontwikkeld door de directe combinatie met water en recreatie. In GOW3 moet echter ook 1 woning meer worden geamoveerd. Wellicht wordt op termijn ook ten noorden van de Hanzelijn gebouwd. De kwaliteit van de woonomgeving komt aan bod bij de bespreking van het doelbereik ten aanzien van het aspect leefbaarheid. Werken De alternatieven hebben geen relevant effect. In het beoogde gebied voor de bypass (toekomstig buitendijks) is in de huidige situatie ongeveer 455 hectare landbouwareaal aanwezig. In alternatief GOW1 zorgt het groene grondgebruik in de bypass er voor dat een deel van het buitendijkse gebied nog kan dienen als agrarisch grasland. Intensief agrarisch gebruik is niet mogelijk, vanwege het mogelijke onderlopen van het land. Een groot deel van de landbouwgrond gaat volledig verloren door de bypass en activiteiten daarbinnen (dijken, vaargeul, recreatieve functies en natuur/struweel). Daarnaast gaat door de woningbouw in GOW1 circa 90 hectare agrarisch gebied verloren. Laatstgenoemde oppervlakte geldt ook voor de alternatieven GOW 2 en 3. In alternatief GOW2 zal de agrarische functie geheel verdwijnen in het westelijk deel van de bypass vanwege de gehanteerde dynamiek en inrichting. Dit betreft een oppervlakte van ruim 100 hectare. Het oostelijk deel van de bypass biedt, evenals alternatief GOW1, mogelijkheden voor extensief agrarisch gebruik (grasland). De dynamiek in de hele bypass in alternatief GOW3 maakt agrarische functies binnen de dijken vrijwel onmogelijk. De uitbreiding van de jachthaven en (gerelateerde) recreatieve functies schept extra werkgelegenheid in alle drie alternatieven. Ook zorgt de aanleg van de gebiedsontwikkeling voor (tijdelijk) extra werkgelegenheid. Hiermee worden de negatieve effecten van verminderd agrarisch gebruik gemitigeerd. Onder de thema’s leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit (onder doelbereik) komen mogelijkheden voor een verbrede landbouw en functiecombinaties aan bod.
4 maart 2008, versie 2 - 90 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
Recreatie De alternatieven scoren positief (GOW1) en groot positief (GOW2 en 3) voor recreatie. De uitbreiding van de huidige jachthaven/camping in alternatief GOW1 geeft een impuls aan de recreatie in het gebied. De vaargeul zorgt voor mogelijkheden voor recreatieve scheepvaart op de bypass. De route dient tevens als verbinding tussen IJssel en Drontermeer. In GOW2 staat de bypass in verbinding met de woonwijk (o.a. via een sluis, geschikt voor recreatievaart) en is er een open verbinding van de bypass met het verlengde Vossemeer. Deze situatie geeft een extra stimulans voor recreatie op/bij de bypass en in de waterrijke woonwijk. In GOW3 zorgt de ligging van de woningen (op een terp in de bypass) en de afwezigheid van sluizen in de bypass voor een grote stimulans voor recreatief gebruik van de bypass (o.a. als vaarroute richting Vossemeer en verder). GOW2 en 3 scoren positiever op het aspect recreatie dan GOW1.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 91 -
DHV B.V.
4 maart 2008, versie 2 - 92 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
6
MEEST MILIEUVRIENDELIJK ALTERNATIEF
MMA niet verplicht, wel doen Het Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA) is het alternatief waarbij de best bestaande mogelijkheden ter bescherming van het milieu worden toegepast en de beoogde doelstellingen worden gerealiseerd. Het MMA geeft de meest positieve en de minst negatieve milieueffecten weer. Voor een planMER is het ontwikkelen van een MMA niet wettelijk verplicht. De initiatiefnemers achten het niettemin zinvol om de richting waarin een MMA kan worden gezocht te verkennen. In paragraaf 6.1 en 6.2 wordt een afzonderlijk MMA ontwikkeld en in 6.3 op milieueffecten beoordeeld. Uiteraard wordt in de ontwikkeling van het MMA rekening gehouden met de mate waarin het alternatief voldoet aan het doelbereik uit het Masterplan.
6.1
Ontwikkeling MMA Het MMA wordt vormgegeven door die elementen uit de alternatieven te combineren die de meest positieve, of in ieder geval de minste negatieve effecten voor het milieu laten zien. Gaandeweg het uitwerken van de alternatieven voor integrale gebiedsontwikkelingen in dit MER zijn de resultaten van diverse onderzoeken al vertaald in een optimalisatie van de verschillende alternatieven. Hierbij wijzen we onder meer op de hydraulische aanpassingen, veranderingen ten aanzien van natuur en ruimtelijke kwaliteit. De drie gebiedsontwikkelingsalternatieven zijn zodanig ontwikkeld dat het brede spectrum van alle mogelijkheden goed in beeld wordt gebracht. Het samenstellen van het MMA betekent een optimalisatieslag van de alternatieven voor de integrale gebiedsontwikkeling. Deze optimalisatie is gebaseerd op de resultaten van de effectbeoordelingen voor planelementen. Hierbij is specifiek gekeken naar de resultaten van de natuurtoets en passende beoordeling en de wijze waarop het MMA zo milieuvriendelijk mogelijk kan worden gemaakt. Voor het MMA vormen de onderdelen natuur, ruimtelijke kwaliteit en recreatie zeer belangrijke onderdelen. Deze zijn leidend geweest voor het samenstellen van het MMA. De volgende in het MER onderzochte planelementen maken onderdeel uit van het MMA: – B4 Blauwe bypass met maximale dynamiek Vossemeer en IJssel; – W2 Wonen volgens model waterstad (binnendijks); – WK1 Waterkering volgens binnendijks wonen; – J1 Uitbreiding jachthaven bestaand; – I1 Oeververbinding N23 op huidige locatie. Bij de formulering van het MMA is nadrukkelijk rekening gehouden met de resultaten uit het MER. Het MMA is in de navolgende paragraaf uitgewerkt.
6.2
Combinatie van bypass met maximale dynamiek, binnendijkse woningbouw, beperkt aantal ligplaatsen en natuurontwikkeling Het verminderen van negatieve effecten of juist versterken van positieve effecten bepalen in belangrijke mate de samenstelling van het MMA. De planonderdelen voor de bypass, de woningbouw en de situering van de jachthaven hangen het meest samen met het verminderen van de negatieve effecten. De natuurontwikkeling draagt het meeste bij aan het versterken van positieve effecten. Het MMA wordt hoofdzakelijk vormgegeven door de combinatie van het bypassalternatief B4 met maximale dynamiek vanuit het Vossemeer en de IJssel en een binnendijks gesitueerde woningbouw als basis. De Roggebotsluis wordt vervangen door een stormvloedkering, waardoor het Vossemeer wordt verlengd en meer dynamiek wordt toegelaten in het systeem.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 93 -
DHV B.V.
Met het toelaten van een maximale dynamiek in de bypass in het MMA worden zeer gunstige voorwaarden geschapen voor de ontwikkeling van moeras- en rietvegetaties die van belang zijn voor kwalificerende moerasvogels. Ook bestaan in dit alternatief goede mogelijkheden voor een natuurlijke inrichting van de bypass en scoort dit alternatief zeer gunstig ten aanzien van de ecologische relaties. Voor het toelaten van dynamiek vanuit de IJssel is de inlaat onder normale omstandigheden beperkt tot maximaal 3% van de totale IJsselafvoer. Hiervoor wordt ten zuiden van de vaargeul en de sluis met ligplaatsen bij de IJssel, een duiker gecombineerd met een drempel gerealiseerd. De duiker zorgt voor een permanente inlaat vanuit de IJssel die op 3% is gemaximeerd (= maximaal ongeveer 10 m 3/s bij gemiddelde afvoer). Om IJsseldynamiek in de bypass toe te laten wordt tevens een drempel aangelegd die waterstanden hoger dan +1,0 m NAP toe laat in de bypass (frequentie is ongeveer 1x per jaar). De waterstand in de bypass zal hierdoor met de IJssel mee fluctueren en zorgen voor een maximale dynamiek samen met de dynamiek vanuit het Vossemeer. Het is van belang om frequent IJsselwater in te laten in de bypass. Dit is nodig om het systeem periodiek te testen. Daarnaast biedt het frequent inlaten van water ook goede kansen voor de ruimtelijke kwaliteit en natuur. Incidenteel een flinke doorstroom is ecologisch zeer interessant onder andere voor de ontwikkeling van vitaal waterriet, vismigratie en zaad aanvoer (bijvoorbeeld van de beschermde en zeer zeldzame kievitsbloemen in de Scherenwelle). Met de keuze voor maximale dynamiek hangt samen dat negatieve effecten ten aanzien geohydrologie en ruimtebeslag van bestaande natuur optreden. De effecten ten aanzien van geohydrologie worden in het MMA op voorhand niet verder gemitigeerd. Voor het gebied ten noorden van de bypass zijn de grondwaterstandveranderingen niet of nauwelijks merkbaar voor de huidige gebruikers. De mogelijke veranderingen ten zuiden van de bypass kunnen gunstig zijn voor eventuele weidevogelcompensatie. Het ruimtebeslag voor bestaande natuur is inherent aan de keuze. Het binnendijks bouwen van woningen brengt voor natuur de minste verstoring met zich mee ten opzichte van de andere woningbouwalternatieven. Door bij de woningbouw ook water te creëren ontstaan hier ook interessante mogelijkheden voor natuur en recreatie. Bij de woningen worden slechts in beperkte mate ligplaatsen gerealiseerd, waardoor verstoring door uitvaartbewegingen zoveel mogelijk kan worden beperkt. In de alternatieven met buitendijkse woningbouw krijgt de waterrecreatie een nadrukkelijkere rol. Vanwege de verstoring die hier van uit gaat, maakt buitendijkse woningbouw geen onderdeel uit van het MMA. In het MMA is de vaargeul nabij de kruising met de Hanzelijn gescheiden van het natuurgebied De Enk. De Enk is vanuit de vaargeul niet per boot toegankelijk. In de zonering zijn ten zuiden van de vaargeul en direct ten noorden van de Hanzelijn natuurzones opgenomen, specifiek geschikt voor rietmoeras. Ten noorden van de vaargeul is een zone met uiterwaardnatuur voorzien waar, naast een dagstrandje in de bypass en op de dijk extensief recreatief medegebruik mogelijk is. Nabij de sluis die toegang geeft tot het binnendijkse woongebied worden enkele ligplaatsen voor bewoners van dit woongebied gesitueerd, mede ter opvang van vaartuigen die het woongebied niet in kunnen varen bij een gesloten sluis. Een uitbreiding van de jachthavenvoorzieningen met maximaal 150 plaatsen vindt plaats bij de huidige jachthaven van de Jachthaven-Camping Roggebotsluis. Bij de sluis in de IJsseldijk zijn 15 ligplaatsen voor overnachting tijdens de sluitingsuren van de sluis gepland. Voor het tracé voor de N23 wijkt het MMA niet af van de huidige oeververbinding bij Roggebotsluis. Het tracé valt nagenoeg samen met de huidige N307. De exacte locatie en het type oeververbinding wordt bepaald op basis van nader onderzoek in een besluitMER. Het MMA is opgenomen in afbeelding 37.
4 maart 2008, versie 2 - 94 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
Afbeelding 37
6.3
Het Meest Milieuvriendelijke Alternatief
Effecten MMA In deze paragraaf worden de effecten van het MMA op hoofdlijnen beschreven. De beschrijving vindt plaats aan de hand van de in het bijlagenrapport beschreven milieuthema’s water, bodem, natuur, landschap en cultuurhistorie, milieu, verkeer en vervoer en ruimtegebruik. Voor de effectbeoordeling van het MMA is aangesloten bij de beoordelingssystematiek zoals opgenomen in hoofdstuk 5 en de bijlagen. Omwille van de leesbaarheid is per milieuthema de kwalitatieve score direct achter het betreffende toetsingscriterium in de ‘kop’ geplaatst. De scores worden vervolgens op hoofdlijnen onderbouwd. Voor zover de effecten kwantificeerbaar zijn, zijn deze effecten in de teksten opgenomen. Hoe de effecten van het MMA zich verhouden tot het voorkeursalternatief en de onderzochte alternatieven voor de integrale gebiedsontwikkeling, is weergegeven in paragraaf 8.2.
6.3.1
Water Peildynamiek Veluwerandmeren en inundaties vanuit de IJssel (0) In het MMA wordt de huidige Roggebotsluis vervangen door een stormvloedkering. Het Drontermeer zal daarmee in open verbinding staan met het Vossemeer, het Ketelmeer en IJsselmeer. Bij het Reve-eiland komt een sluis. Het Vossemeer wordt daarmee groter en het Drontermeer kleiner. In het Vossemeer blijven in het MMA de dynamische omstandigheden min of meer gelijk, vergeleken met de huidige situatie. Er is een geringe vermindering van de amplitude in de peildynamiek te verwachten omdat de opstuwing verder doordringt naar het voormalige Drontermeer en de bypass. Daar staat tegenover dat in het verlengde Vossemeer en de bypass nieuwe dynamiek wordt geïntroduceerd en dat vooral hier een grotere amplitude is te verwachten. De stormvloedkering ter plekke van de huidige Roggebotsluis zorgt ervoor dat extreem hoge waterstanden in de bypass en het verlengde Vossemeer bij extreme stormcondities (1 maal per 10 jaar) niet op kunnen treden. De dijken kunnen hierdoor aanmerkelijk lager worden. De stormvloedkering veroorzaakt het aftoppen van de allerhoogste waterstanden, die zeer laagfrequent en gedurende zeer korte tijd optreden. Vanuit de IJssel vinden slechts onder zeer extreme omstandigheden inundaties plaats. Voor het toelaten van dynamiek vanuit de IJssel is de inlaat onder normale omstandigheden beperkt tot maximaal 3% van de totale IJsselafvoer. De waterstand in de bypass zal hierdoor met de IJssel mee fluctueren en zorgen voor een maximale dynamiek samen met de dynamiek vanuit het Vossemeer.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 95 -
DHV B.V.
Om het systeem periodiek te testen is het daarnaast van belang om frequent IJsselwater in te laten in de bypass. Oppervlaktewaterkwaliteit (0) De effecten van het MMA op de oppervlaktewaterkwaliteit zijn voor de bypass vergelijkbaar met GOW3. Het Drontermeer wordt verkleind tot een oppervlak van 441 hectare (18% kleiner). De totale doorvoer in kubieke meters van het Drontermeer wordt eveneens gereduceerd (3%). De invloed op de kwaliteit van het polderwater door de bypass in het MMA ligt in eerste instantie bij het veranderen van het landgebruik. Verschraling van het gebied treedt op. De sterke vermindering van mestgift en het staken van gebruik van bestrijdingsmiddelen, zal op termijn een positieve werking hebben op de waterkwaliteit van het polderwater. In het MMA blijft De Enk gescheiden van de vaargeul. Hierdoor worden het polderwater en de plassen in het gebied niet met elkaar in verbinding gebracht. Slechts bij hoogwater wordt het water vermengd. Het unieke karakter van de door kwel gedomineerde plassen in De Enk zal echter niet gespaard blijven, aangezien door de vereffening van het gebied ten behoeve van de overloop uit de IJssel (stroombed) kwel verdwijnt. Een vaargeul betekent dat bij de IJssel een sluisverbinding ontstaat. Door schutbewegingen zal er een uitwisseling van water van buiten plaatsvinden met het polderwater. Aangezien het IJsselwater op een aantal punten beter van kwaliteit is dan de huidige polderwaterkwaliteit, zou dit een licht positief effect kunnen hebben en biedt de mogelijkheid van doorspoelen. Het graven van de vaargeul betekent dat het oppervlaktewater in de polder waarschijnlijk met een andere grondsoort in aanraking komt dan de huidige waterbodemsamenstelling. Door uitloging van de bodem bestaat de kans dat het oppervlaktewater wordt verrijkt met nutriënten en/of spore-elementen. In het MMA is sprake van Vossemeerdynamiek gecombineerd met het toelaten van IJsseldynamiek. De kwaliteit van het Vossemeer water is beter dan de huidige polderwaterkwaliteit. Dit heeft een gunstige uitwerking op de polderwaterkwaliteit. In het MMA krijgt de bypass een IJsseldoorvoer die gelimiteerd is tot 3% van het IJsseldebiet. Voor de IJssel is dit een marginaal kleine wijziging in het debiet en dit heeft een verwaarloosbaar effect op het rivierkarakter benedenstrooms van de bypass en de waterkwaliteit. Het regelmatig inlaten van IJsselwater in de bypass zal qua waterkwaliteit de positieve werking van water uit het Vossemeer gedeeltelijk teniet doen. Een positief effect van toelaten van de IJsseldynamiek is dat de doorspoeling met IJsselwater vooral in de beginperiode de mogelijkheid biedt om de verblijftijd in de vaargeul van de bypass te verkorten. Hierdoor kan eventuele uitspoeling van opgeladen landbouwgronden worden gecompenseerd. Bij binnendijkse woningbouw in het MMA is de invloed van bebouwing vooral merkbaar in de waterkwaliteit in het waterrijk stedelijk gebied. Uitstraling van dit effect naar buiten (bijvoorbeeld naar de bypass) zal beperkt zijn omdat het stedelijke watersysteem hier zo groot is dat er een goede mogelijkheid voor waterkwaliteit buffering aanwezig is. Emissiebeperkende maatregelen zijn echter wel op zijn plaats om dit geïsoleerde systeem kwalitatief hoogwaardig te houden. Geohydrologie (-) Voor het MMA is een separaat geohydrologisch onderzoek en een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd. Deze is opgenomen in bijlage 9. Onderstaand wordt een korte samenvatting gegeven. Het MMA is een combinatie van GOW2 en GOW3: de woonwijk komt binnendijks en het geulpeil in de bypass is gelijk aan dat van het Vossemeer. Het verschil met GOW2 is dat de verbinding tussen bypass en woonwijk naar het westen opschuift. Daarnaast is bij dit alternatief uitgegaan van werkelijk gemeten winterpeil in het Vossemeer in plaats van streefpeil. Het gemiddelde winterpeil is NAP-0.2 m, gelijk aan het zomerstreefpeil. De GHG kan 0.05-0.1 m stijgen vanaf de bypass tot aan de zuidrand van Kampen en ter plaatse van de nieuwbouwwijk Onderdijks. Fase 1 van deze wijk wordt momenteel gerealiseerd. Deze wijk is integraal opgehoogd met ca 1 meter (bron: mondelinge mededeling gemeente Kampen). De effecten ten zuiden van de bypass bij Kamperveen zijn gering. Hier zou men juist meer effect verwachten omdat de polders een laag peil hebben. Het geringe berekende effect hangt samen met de vermoedelijk te hoge weerstand van de deklaag.
4 maart 2008, versie 2 - 96 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
Voor het MMA is nagegaan wat de gevoeligheid is van deze weerstand op de berekende effecten. Hieruit volgt dat ook bij Kamperveen bij dit alternatief een verhoging van de GHG is te verwachten met 0.05-0.1 m in een strook van ongeveer 100 m ten zuiden van de bypass. Buiten de bypass komt geen verlaging van de GHG meer voor. De zone met een verhoging van de GLG is groter dan bij GOW2 (zie ook bijlage 8, paragraaf 8.3.3 onder GOW3 geohydrologie). Tussen het woningbouwgebied in de bypass, het zuiden van Kampen en de IJssel kan de GLG 0.05-0.1 m en direct langs de bypass 0.1-0.2 m stijgen. Stijging van de GLG zal in stedelijk gebied niet leiden tot grondwateroverlast omdat in de zomer de grondwaterstand lager dan 0.7 m-mv staat. Het draagt wel bij aan de landbouwschade. Dit blijkt uit het feit dat het gebied waar natschade van meer dan 5% voorkomt, groter is dan het gebied met stijging van de GHG en meer samenvalt met het gebied waar de GLG stijgt. Buiten de bypass komen geen verlagingen van de GHG en GLG voor. Voor het MMA is voor circa 58 ha landbouwgebied een toename in natschade van 5-10% te verwachten (zie ook bijlage 9). Er is geen sprake van droogteschade buiten de bypass omdat de grondwaterstanden alleen omhoog gaan en niet dalen.
6.3.2
Bodem Bodemprofiel en zetting (-) Het realiseren van de bypass en de bijkomende planonderdelen maakt ook in het MMA een ingreep in de bodem noodzakelijk. Gezien de omvang van de bypass, woningbouw en andere planonderdelen is sprake van een omvangrijke ingreep welke als negatief bestempeld moet worden. Het bodemprofiel ter plaatse wordt door deze ingreep verstoord. In het MMA wordt ongeveer dezelfde oppervlakte vergraven 2 als in GOW3. Deze bedraagt ongeveer 826.000 m . Hiermee scoort het MMA negatief. Bodemkwaliteit / nalevering uit de bodem (0/-) De milieuhygiënische kwaliteit van de vrijkomende grond ten behoeve van de aanleg van de bypass is indicatief onderzocht (zie rapport in bijlage 12). Met uitzondering van één grondmonster voldoet de kwaliteit van de grond aan de criteria voor de schone grond volgens het bouwstoffenbesluit. Nagenoeg alle vrijkomende grond kan zonder beperkingen als schone grond toegepast worden. Een zeer gering deel van de vrijkomende grond gelegen ter plaatse van de bypass wordt aangemerkt als categorie 1 grond welke onder voorwaarden hergebruikt kan worden. Hiermee scoort het MMA voor dit criterium beperkt negatief. Vrijkomende (verontreinigde) grond (0/-) Door bureau MUG is veldwerk uitgevoerd ten behoeve van de toetsing van de bodemkwaliteit binnen het plangebied. Hieruit kwam naar voren dat een zeer gering deel van de vrijkomende grond uit de bypass moet worden aangemerkt als categorie 1 grond. De grond in monster 40-08 (zie bijlage 12) bevatte een verhoogde concentratie aan minerale olie. Dit effect is beperkt negatief en van toepassing op het MMA.
6.3.3
Natuur Ruimtebeslag: verandering van oppervlak leef-, broed- of voedselgebied (--) In het MMA is evenals in alternatief GOW3 sprake van grote verliezen aan bestaande natuurwaarden van het polderlandschap. Dat komt doordat de hele bypass in open verbinding komt te staan met het Vossemeer. Door de hoge waterstanden en grote dynamiek in de bypass kan poldernatuur zich niet handhaven. De woningbouw in het MMA heeft een groot ruimtebeslag. Het ruimtebeslag in waardevol weidevogelgebied en aan poldersloten is groot. De lokale populatie weidevogels en poldervissen zal in het gebied bestemd voor woningbouw tot aan de Hanzelijn verdwijnen.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 97 -
DHV B.V.
Dit is ten dele toe te schrijven aan de effecten van de woningbouw. De verdwijning van poldersloten en weidevogelgebieden is ook een logisch gevolg van hoger peil en dynamiek. De aanleg van de Hanzelijn zal, los van de effecten van woningbouw, al zorgen voor een versnippering van bestaand weidevogelgebied en leefgebied voor poldervissen. De veranderde peilen als gevolg van de woningbouw hebben een klein effect op waterafhankelijke natuur (buiten de bypass dijken) in vergelijking tot het effect van een verhoogd peil in de bypass. Het MMA voorziet in uitbreiding van recreatie en jachthaven bij de bestaande jachthaven Roggebotsluis. Verder worden slechts enkele privé ligplaatsen geïntegreerd in de stedelijke uitbreiding. In vergelijking met vooral model GOW2 is dat voor het ruimtebeslag in (bestaande of toekomstige) natuur relatief gunstig. Er gaan in het MMA huidige natuurwaarden verloren, ten gunste van de mogelijkheden voor dynamische moerasnatuur en de migratie van riviervis. Om de verstoring door boten op waardevolle gebieden in het zuidelijk deel van de bypass zoveel mogelijk te mitigeren is een strikte zonering in de bypass voorgesteld. Gevolgen door verandering waterhuishouding (-) Door de hoge waterstanden en grote dynamiek in de bypass kan poldernatuur zich niet handhaven. Verliezen aan bestaande natuurwaarden (graslanden) zijn daarom relatief groot. De oppervlakte nat soortenrijk grasland/geschikt weidevogelgebied in het MMA is relatief laag vergeleken met GOW1 en 2. Door het verhoogde peil zal noch diepe kwel noch lokale kwel zich in de bypass kunnen manifesteren. Dit gaat ten koste van de typische kwelsoorten in De Enk. In de nieuwe situatie ontwikkelt zich dynamische moerasnatuur in combinatie met periodiek droogvallende oevers. Bovenop deze dynamiek kan de hydrodynamiek vanuit de IJssel komen, die de effecten versterkt door stroming en extra peilstijging. Ecologische relaties en barrièrewerking (+) De bypass zorgt voor versnippering van weidevogelgebied, omdat als gevolg van de peilverhoging delen te nat zijn als foerageergebied voor weidevogels. Ten aanzien van vismigratie (riviervissen) tussen de IJssel en het Vossemeer heeft het MMA een zeer positief effect, aangezien er continu IJsselwater kan worden ingelaten en de sluis bij de monding in het Vossemeer ontbreekt. Geluid of menselijke activiteit in de aanlegfase looptijd van circa 10 jaar (-) De verstoring door grondverzet bij maaiveldverlaging en de aanleg van brede oevers tijdens de uitvoering is in het MMA relatief groot. De binnendijkse woningbouw leidt echter tot een minder grote verstoring tijdens de aanlegfase dan de woningbouwvariant ‘Eiland’ in GOW3. Geluid of menselijke activiteit na realisatie (0/-) Geluid wordt na realisatie veroorzaakt door recreatie (uitbreiding van de bestaande jachthaven, recreatie in de bypass, op fiets- en wandelpaden etc) en activiteiten gerelateerd aan de functie ‘wonen’. Door de situering van de binnendijkse woonlocatie is in het MMA sprake van minder verstoring die vanuit de woonwijk optreedt dan bij buitendijkse woningbouw zoals in GOW3. Binnen dit criterium heeft de verstoring door boten verreweg het meeste effect op de geschiktheid van de bypassnatuur voor (broed)vogels. Door het beperkte aantal ligplaatsen in het MMA en het afsluiten van de zuidelijke bypass voor wandelaars, fietsers en overig verkeer is sprake van minder verstoring. De uitbreiding van de jachthaven betekent een toename van de verstoring op de randmeren en vaarverkeer op de bypass zelf. De gebieden aan de zuidkant van de bypass, moerasgebied bij de monding in het Vossemeer en het Reve eiland ondervinden het grootse effect van verstoring door boten. De situering van de vaargeul langs de noordelijke dijk en de rustzonering voor natuur aan de zuidkant van de bypass zorgen echter voor een mitigatie van de effecten in de bypass. Verstoring van de randmeren vormt ten aanzien van de huidige natuurwaarden een groter negatief effect dan verstoring in de nieuwe bypass.
4 maart 2008, versie 2 - 98 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
Natuurlijke inrichting (++) In het MMA kan zich in de nieuwe situatie dynamische moerasnatuur ontwikkelen in combinatie met periodiek droogvallende oevers. De oppervlakte nat soortenrijk grasland is in het MMA relatief laag. Door de situering van de woonlocatie buiten de bypass ontstaat er minder oeverlengte en open water dan in GOW3. Dit betekent in combinatie met het beperkte aantal ligplaatsen en dus vaarbewegingen echter ook minder verstoring van de kwaliteit voor natuur door stedelijke en recreatieve invloeden. De combinatie van moeras en rivierdynamiek in de gehele bypass sluit zeer goed aan bij de specifieke kenmerken van de IJsseldelta als geheel en levert daarmee de meest waardevolle bijdrage aan de kenmerkende verscheidenheid aan soorten en habitats op gebiedsniveau. Diversiteit aan habitats (++) Door het verhoogde peil in het MMA zal noch diepe kwel noch lokale kwel zich in de bypass kunnen manifesteren. Dit gaat ten koste van de typische kwelsoorten in De Enk. Daarnaast zal zich in de nieuwe situatie dynamische moerasnatuur ontwikkelen in combinatie met periodiek droogvallende oevers. Vergeleken met de alternatieven GOW1 en 2 is de oppervlakte nat soortenrijk grasland in het MMA relatief laag. Dit komt ten gunste van doorgaans soortenarme moerasnatuur. Moerasnatuur heeft doorgaans een lagere verscheidenheid dan het betreffende grasland. Typische soorten van poldersloten zoals Bittervoorn zullen het MMA minder kansen hebben dan in GOW1 en 2. De verbinding met de IJssel introduceert een kleine stroming in de bypass in combinatie met een kleine jaarlijkse peilstijging bij winterse hoogwaters. Dit betekent een grotere geschiktheid van de bypass en de ondiep geïnundeerde gronden als leef- en paaigebied voor riviervis. De rustzonering voor natuur aan de zuidzijde en de binnendijkse woningbouw zorgen eveneens voor goede condities. De condities voor stromingsmijdende en voor het polderland kenmerkende vissoorten zullen echter verslechteren. Deze IJsseldynamiek kan in combinatie met de Vossemeerdynamiek mogelijk ten koste gaan van de diversiteit aan soorten binnen moerashabitats. De combinatie van moeras en rivierdynamiek sluit anderzijds weer goed aan bij de specifieke kenmerken van de IJsseldelta als geheel en levert daarmee de meest waardevolle bijdrage aan de kenmerkende verscheidenheid aan soorten en habitats op gebiedsniveau.
6.3.4
Landschap en cultuurhistorie Vormen en structuren (-) De bypass als zijtak van de IJssel verwijst naar structuren en vormen uit verleden, namelijk naar de krekenstructuur in de IJsseldelta. De bypass in het MMA maakt dit weer zichtbaar. Immers, hoe natter en lager de bypass hoe meer de werkelijke waterloop uit het verleden letterlijk te zien zal zijn. Op verschillende plekken doorsnijdt de bypass bestaande structuren en lijnen in het landschap. Het meest oostelijke deel van de bypass (boven de N50 en de Hanzelijn) ligt schuin door het landschap. Alle nieuwe lijnen in het landschap (de randen/dijken langs de bypass) vormen op deze manier een contrast met de bestaande rechte lijnen, de sloten en weteringen. De woningbouwlocatie wordt binnendijks geconcentreerd met grote waterpartijen (en waterrecreatie) binnen het bestaande polderlandschap. Dit zijn geen natuurlijke elementen in dit landschap. De huidige vormen en structuren van het landschap zijn hierbinnen dan ook niet meer te herkennen. In het zuidelijk deel van het MMA (Molenkolk, Noorwendigedijk en Hogeweg) volgt de bypass meer de bestaande structuren. Zo loopt de nieuwe dijk gelijk met de waterloop die De Enk en de Molenkolk verbindt. Op verschillende plekken zijn de randen van de bypass rechte lijnen. Hier wordt de rechtlijnigheid van het huidige landschap benadrukt. Wel wordt hier ook op diverse plekken de strokenverkaveling doorkruist. Landschapselementen (0/-) In het MMA bevinden de meeste bestaande landschapselementen zich buiten de contouren voor de bypass en zullen behouden blijven. Wel zorgen veranderingen in het omringende landschap er voor dat zij in afgezwakte vorm blijven bestaan en hun landschappelijke waarde (licht) afneemt. Met het MMA worden diverse sloten en weteringen doorsneden. Ook sloten en weteringen verdwijnen.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 99 -
DHV B.V.
Verschillende dijken in het gebied (Veenendijk en Nieuwendijk) worden in het MMA doorkruist door de bypass. Deze dijken worden, al dan niet in hun huidige vorm, opgenomen in de bypass. De koerskolk aan de Veenendijk valt ook binnen de bypass. Een aantal boerderijen, gelegen aan de genoemde dijken, verdwijnt omdat het gebied wordt bestemd voor natuur (in combinatie met recreatie en hoogwaterafvoer). Andere stads-/eilandboerderijen (langs de Buitendijkseweg) komen direct aan de rand van de bypass te liggen. Hierdoor worden zij anders waargenomen en neemt de landschappelijke waarde af. Het merendeel van de terpen in het gebied blijft behouden. Met de komst van nieuwe elementen in het landschap als dijken en bebouwing, zal er meer reliëf dan het huidige landschap ontstaan. De terpen zullen dan minder opvallen omdat zij minder contrasteren met het omringende landschap en bovendien niet meer de enige elementen zijn die hoger zijn dan het maaiveld. De landschappelijke waarde van de terpen neemt af. Ruimtelijke opbouw (-) De ruimtelijke opbouw verandert omdat de openheid afneemt als gevolg van de woningbouw en de ontwikkeling van natuur. Met de bypass in het MMA wordt een zeer grote ruimtelijke ingreep in het gebied gedaan. De omvang van de ingreep staat niet in verhouding met de kleinschaligheid van diverse, bestaande landschapselementen. De dijken in het gebied met hun karakteristieke boerderijen en erfbeplantingen, vallen bijvoorbeeld in het niet bij de omvang en grootschaligheid van de gebiedsontwikkeling. De grenzen van de bypass zijn bovendien dijken die door hun hoogte opvallende randen in het gebied vormen. De visuele openheid wordt hierdoor verminderd. Belevingswaarde (0/-) De gebiedsontwikkeling brengt veel functieveranderingen in het gebied met zich mee en daarmee ook veel veranderingen in beleving. Op de plek van de bypass maakt het open polderlandschap met weilanden, verspreid liggende boerderijen en terpen plaats voor natuur en recreatie. Het landschap zal niet meer als landbouwgebied worden beleefd. Doordat er ook recreatie zal gaan plaats vinden, zal het gebied intensiever worden gebruikt. Daar staat tegen over dat de aanwezige cultuurhistorische elementen in het gebied wel beter beleefbaar kunnen worden gemaakt. De aanleg van de bypass en woningbouw zal ook van invloed zijn op de weidsheid van het gebied. De nieuwe natuur hoeft de weidsheid niet te belemmeren. Omdat er veel verschillende functies/activiteiten binnen de bypass gaan plaatsvinden, zal de afwisseling in het ruimtelijke beeld ter plaatse groter worden. Men kan binnen een relatief klein gebied zowel natuur, rust en ruimte als cultuur, dynamiek en activiteit vinden. In het MMA is de afwisseling het grootst omdat er een grotere diversiteit aan natuur en dynamiek wordt gerealiseerd. Voor de beoordeling van het criteria belevingswaarde kan het aantasten van de bestaande kwaliteiten, rust en weidsheid niet worden gecompenseerd door de toename van de afwisseling. De nieuwe belevingswaarde van de bypass vormt namelijk een contrast met het omringende, bestaande landschap. De belevingswaarde neemt in het geheel dus wel af. Herkenbaarheid van het landschapstype (0/-) In het MMA verandert de functie en het uiterlijk van het gebied. Hierdoor verandert ook de herkenbaarheid van het landschapstype en de geschiedenis ervan. Zo zal bijvoorbeeld de karakteristieke strokenverkaveling geheel of gedeeltelijk verdwijnen. Wel wordt met de aanleg van de bypass verwezen naar de ontstaanswijze (namelijk de vorming van de delta met kreken en eilanden). Het MMA laat een hoge mate van dynamiek toe in de bypass waardoor bij de vroegere ontstaanswijze wordt aangesloten. Het omringende gebied waar de meeste landschappelijke kenmerken behouden blijven is nog wel te herkennen als een Veenweidelandschap. Historisch geografische elementen (0) In het MMA blijven alle historisch geografische elementen intact. Langs de Buitendijkse weg, in het noordelijke deel van de bypass, grenst een aantal stads/eilandboerderijen wel direct aan de bypass.
4 maart 2008, versie 2 - 100 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
De historische waarde wordt hierdoor niet aangetast maar de beleving van deze landschapselementen veranderd wel omdat de boerderijen niet meer kunnen worden waargenomen in hun oorspronkelijke context (zie criterium landschapselementen). Archeologische waarden (0) In het MMA worden geen plekken met hoge en/of zeer hoge archeologische verwachtingswaarde doorkruist. Wel liggen meerdere plekken met hoge archeologische waarde (terpen) langs de Zwartendijk en de Hogeweg zeer dicht bij de grens van het plangebied. De bypass ligt in een gebied met lage en middelhoge archeologische trefkansen (zie bijlage archeologische kaart). Historisch bouwkundige elementen (0) In het MMA worden geen bouwkundige elementen aangetast. Wel worden aanpassingen gedaan aan de Roggebotsluis (watererfgoed). De overige sluizen en gemalen blijven ongewijzigd. Door de intensivering van de recreatie in het gebied kunnen de aanwezige elementen beter worden beleefd.
6.3.5
Milieu Geluidbelast oppervlak wonen (0/-) De nieuw te bouwen binnendijkse woningen en de uitbreiding van de jachthaven in het MMA zorgen voor extra verkeer in het plangebied. Ook zal door de aanwezigheid van een vaargeul sprake zijn van recreatievaart in de bypass. Hierdoor zal de geluidsbelasting in het gebied enigszins toenemen, vergeleken met de huidige situatie. Deze toename van de geluidsintensiteit is echter gering, door de situering van de vaargeul aan de noordzijde van de bypass, uitbreiding van d bestaande jachthaven in plaats van een geheel nieuwe jachthaven elders en de locatie van de woningen binnendijks in plaats van buitendijks. Luchtkwaliteit (0) Voor luchtkwaliteit is in het MER een worst-case-berekening uitgevoerd voor de luchtkwaliteit als gevolg van de toename van verkeer door de voorgenomen ontwikkelingen. In het MMA alternatieven is geen sprake van een te verwachten overschrijding van de normen van het Besluit luchtkwaliteit. Externe veiligheid (0) In het MMA is geen sprake van bedrijven met een risicocontour (conform BEVI). Binnen het plangebied liggen enkele propaanopslagen en een regionale gastransportleiding in het oosten van het plangebied. De N50 langs Kampen heeft een risicocontour in verband met transport van gevaarlijke stoffen en de Hanzelijn heeft een veiligheidscontour van 30 meter vanaf de spooras. Bij de aanleg van de bypass in het MMA, met name bij het graven van de vaargeul, moet rekening worden gehouden met de aanwezige regionale gastransportleiding in het gebied. Hinder bij de uitvoering (--) Bij de uitbreiding van de jachthaven en in sterkere mate de woningbouw en de aanleg van de bypass, ontstaat tijdelijke hinder bij de uitvoering voor de omgeving (omwonenden, recreanten, natuur). Van, naar en binnen het plangebied zal sprake zijn van veel bouwverkeer (er moet onder andere veel grond worden verplaatst). De activiteiten zullen leiden tot tijdelijke geluid- en verkeershinder tijdens de uitvoering.
6.3.6
Verkeer en vervoer Verkeersafwikkeling (0) Het MMA voorziet in een binnendijkse ontwikkeling van woningen op de locatie Oksel Hanzelijn. Het MMA wijkt qua effecten niet af van de GOW’s. Verkeersafwikkeling is gerelateerd aan de toename c.q. afname van de mate van congestie op de wegen rondom Kampen. Dit is beschreven aan de hand van de I/C-verhouding op wegvakniveau. Hier zijn in het MMA geen problemen te verwachten.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 101 -
DHV B.V.
Verkeersveiligheid (0) Het MMA gaat bij de aanleg van nieuwe infrastructuur ervan uit dat wordt voldaan aan de inrichtingskenmerken van Duurzaam Veilig. Vanwege de ruimtelijke ontwikkelingen zal het aantal verplaatsingen toenemen en worden er meer voertuigkilometers gemaakt. Gezien de duurzaam veilige inrichting scoren het MMA gelijk aan de referentiesituatie. Bereikbaarheid (0) Bereikbaarheid vertoont grote overlap met het aspect verkeersafwikkeling. In het MMA is geen negatief effect te verwachten. OV-potentieel (+) Het MMA scoort positief ten aanzien van de bereikbaarheid voor het openbaar vervoer. De woningbouw in het MMA ligt dicht bij het nieuwe station aan de Hanzelijn en de verwachting is dan ook dat meer mensen gebruik zullen gaan maken van het openbaar vervoer.
6.3.7
Ruimtegebruik Wonen (+) Het MMA voorziet in een binnendijkse woningbouwlocatie in de Oksel van de Hanzelijn. De locatie biedt ruimte aan circa 1.100 woningen. De woningen kunnen in combinatie met de bypass worden ontwikkeld als een waterrijk woongebied, waarbij de bewoners een snelle verbinding hebben met de vaargeul in de bypass en zo richting de randmeren en de IJssel kunnen recreëren. Tevens is in het MMA sprake van dynamiek en natuurontwikkeling in de hele bypass, waardoor een interessante en mooie woonomgeving ontstaat. Er worden in het MMA maximaal 8 woningen geamoveerd. Werken (0) De uitbreiding van recreatie (waaronder jachthavenfunctie) wordt geconcentreerd bij de bestaande jachthaven Roggebotsluis. De uitbreiding van de jachthaven en (gerelateerde) recreatieve functies schept extra werkgelegenheid. Ook schept de aanleg van de totale gebiedsontwikkeling (tijdelijk) extra werkgelegenheid. De woningbouw gaat echter ook ten koste van ongeveer 90 hectare landbouwareaal. De nieuwe ontwikkelingen kunnen echter ook goede mogelijkheden bieden voor verbrede landbouw, om het verlies aan landbouwareaal te compenseren. Recreatie (++) De aanleg van de vaargeul en de inrichting van de monding van de bypass als recreatief gebied/jachthaven zorgt voor een vergroting van de recreatiemogelijkheden in het gebied. De verbinding van de bypass met de woonwijk (o.a. via een sluis, geschikt voor recreatievaart) en de open verbinding met het verlengde Vossemeer stimuleren recreatie op/bij de bypass en in de waterrijke woonwijk. Uiteraard heeft de ontwikkeling een positieve invloed op recreatiemogelijkheden in het gebied. Ten zuiden van de Roggebotsluis ontstaat in dit alternatief een groot aaneengesloten recreatiegebied. Voorzieningen (0) Voor de aanwezige voorzieningen (bungalowpark/AZC) zijn in het MMA geen relevante effecten te verwachten.
4 maart 2008, versie 2 - 102 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
7
VOORKEURSALTERNATIEF
In dit hoofdstuk wordt het voorkeursalternatief beschreven. Deze beschrijving is tot stand gekomen naar aanleiding van de conclusies die getrokken kunnen worden uit de effectbeschrijvingen en de vergelijking van de alternatieven uit het MER. Welk alternatief heeft nu de voorkeur? Het voorkeursalternatief is het alternatief dat wordt vastgelegd in de partiële streekplanherziening van het Streekplan 2000+ van provincie Overijssel en in de partiële planherziening van het Omgevingsplan Flevoland 2006 van de provincie Flevoland. Het voorkeursalternatief wordt vervolgens in een vervolgstadium verder in detail uitgewerkt in een besluitMER, waterkeringsplan en bestemmingsplan(nen). Belangrijk om te weten is dat het voorkeursalternatief bestaat uit elementen van de alternatieven zoals die zijn beschreven in het MER. De basis wordt gevormd door de integrale gebiedsontwikkelingsalternatieven. Deze voorzien in de bypass, woningbouw, waterkeringen, jachthaven, recreatie- en natuurontwikkeling. Daaraan toegevoegd is de voorkeur voor de N23. Dit betekent dat de effecten van (elementen van) het voorkeursalternatief in het MER zijn terug te vinden of zijn af te leiden. Aan het eind van dit hoofdstuk wordt kort samengevat een doorkijk gegeven van de effecten van het voorkeursalternatief.
7.1
Afweging voorkeursalternatief De effecten van de alternatieven voor de integrale gebiedsontwikkeling en de effecten van de afzonderlijke planonderdelen zijn leidend voor de keuze van het voorkeursalternatief. Het voorkeursalternatief geeft een plan voor IJsseldelta-Zuid weer dat het beste aansluit bij de wensen van een meerderheid van de betrokken instanties en de betrokkenen uit het gebied. Of het voorkeursalternatief ook de uiteindelijke inrichting is die gerealiseerd gaat worden hangt af van politieke besluitvorming. Bij deze besluitvorming worden naast de wensen uit de omgeving en het draagvlak hiervoor ook andere afwegingen betrokken. Belangrijk daarbij is in hoeverre een plan voldoet aan de doelstellingen die zijn geformuleerd. Daarnaast spelen onder andere ook de kosten en effecten die de plannen hebben op de omgeving een belangrijke rol. Voor het in beeld brengen van de effecten van mogelijke keuzes voor de inrichting is het MER opgesteld. Het MER geeft objectieve informatie op basis waarvan een besluit kan worden genomen waarbij het milieu een volwaardige plaats krijgt in de besluitvorming. In dit MER zijn daarvoor drie alternatieven (GOW’s) plus het meest milieuvriendelijke alternatief (MMA) naast elkaar gezet en beoordeeld op een groot aantal thema’s. Op basis van de uitkomsten van dit MER is een voorkeursalternatief geformuleerd. Dit voorkeursalternatief kan zowel een keuze voor één van de alternatieven zijn, maar kan ook bestaan uit combinaties van onderdelen van de verschillende alternatieven. Om deze keuze goed te kunnen maken zijn de verschillende planonderdelen van de alternatieven en de effecten daarvan afzonderlijk in beeld gebracht. In ieder geval moeten de effecten van het voorkeursalternatief uit het MER blijken of af te leiden zijn, zodat bij een keuze voor dit voorkeursalternatief duidelijk is welke effecten deze keuze voor het milieu en de omgeving heeft. Bij de afweging om te komen tot het voorkeursalternatief is rekening gehouden met de alternatieve mogelijkheid om uit te gaan van het uitvoeren van de zomerbedverlaging, waarbij een ruimtereservering wordt vastgelegd voor een toekomstige aanleg van de bypass én waarbij alvast ruimte wordt geboden aan circa 800 woningen ten zuiden van de Hanzelijn. De ruimtereservering uit de PKB Ruimte voor de Rivier zal dan worden vervangen door een kleinere begrenzing voor de bypass conform de maatwerkcontouren uit het gebiedsontwikkelingsproces. De initiatiefnemer geeft echter niet de voorkeur aan deze alternatieve mogelijkheid.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 103 -
DHV B.V.
De reden hiervoor is dat vanuit het gebiedsontwikkelingsproces de voornaamste doelstelling van de initiatiefnemers is dat men door de verschillende ontwikkelingen in samenhang te faciliteren, een forse impuls wil geven aan de economie, natuur en recreatie. In IJsseldelta-Zuid wordt gestreefd naar het combineren van functies (veiligheid, wonen, werken, natuur- en recreatieontwikkeling). Met het voorkeursalternatief wordt het beste voldaan aan de in het Masterplan vastgelegde doelstellingen. Het voorkeursalternatief is een combinatie van de alternatieven voor de integrale gebiedsontwikkeling en alternatieven voor planelementen die in dit MER zijn uitgewerkt. De volgende planelementen maken onderdeel uit van het voorkeursalternatief: – B4 Blauwe bypass met maximale dynamiek Vossemeer en IJssel; – W2/W3 Combinatie voor wonen van model waterstad en eiland (deels binnen- en buitendijks) – WK nieuw Waterkering is aangepast aan deels binnendijks en buitendijks wonen; – J1 Uitbreiding jachthaven bestaand; – I1 Oeververbinding N23 op huidige locatie. Bij de formulering van het voorkeursalternatief is rekening gehouden met de resultaten uit het MER. Het voorkeursalternatief is in de navolgende paragraaf uitgewerkt.
7.2
Combinatie van bypass met maximale dynamiek, binnendijks en buitendijks wonen met privé ligplaatsen en natuurontwikkeling Het voorkeursalternatief komt voor een groot deel overeen met het MMA. In afbeelding 38 is het voorkeursalternatief opgenomen. Afbeelding 38
Voorkeursalternatief
Ook het voorkeursalternatief gaat uit van een bypass waarin een maximale dynamiek (dus van Vossemeer en IJssel) in de bypass wordt toegelaten. Voor het toelaten van dynamiek vanuit de IJssel wordt, overeenkomstig met het MMA, in het voorkeursalternatief de inlaat onder normale omstandigheden beperkt tot maximaal 3% van de totale IJsselafvoer. Hiervoor wordt ten zuiden van de vaargeul en de sluis met ligplaatsen bij de IJssel, een duiker gecombineerd met een drempel gerealiseerd. De duiker zorgt voor een permanente inlaat vanuit de IJssel die op 3% is gemaximeerd (= maximaal ongeveer 10 m3/s bij gemiddelde afvoer).
4 maart 2008, versie 2 - 104 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
Om IJsseldynamiek in de bypass toe te laten wordt tevens een drempel aangelegd die waterstanden hoger dan +1,0 m NAP toe laat in de bypass (frequentie is ongeveer 1x per jaar). De waterstand in de bypass zal hierdoor met de IJssel mee fluctueren en zorgen voor een maximale dynamiek samen met de dynamiek vanuit het Vossemeer. Het is van belang om frequent IJsselwater in te laten in de bypass. Dit is nodig om het systeem periodiek te testen. Daarnaast biedt het frequent inlaten van water ook goede kansen voor de ruimtelijke kwaliteit en natuur. Incidenteel een flinke doorstroom is ecologisch zeer interessant onder andere voor de ontwikkeling van vitaal waterriet, vismigratie en zaad aanvoer (bijvoorbeeld van de beschermde en zeer zeldzame kievitsbloemen in de Scherenwelle). In afwijking van het MMA is in het voorkeursalternatief een deel van de woningbouw buitendijks gesitueerd. De verhouding tussen binnen- en buitendijkse bebouwing in het voorkeursalternatief wordt bij de inrichting in een vervolgstap nader onderzocht en maakt onderdeel uit van het nader op te stellen besluitMER en bestemmingsplan. Voor de bepaling van de verhouding tussen binnendijkse en buitendijkse woningen is bij het inrichtingsvraagstuk natuur een kritische factor. Dit is vooral vanwege het aantal ligplaatsen en vaarbewegingen die daardoor ontstaan. In het voorkeursalternatief worden in totaal enkele honderden privé ligplaatsen bij de woningen gerealiseerd tegenover slechts een beperkt aantal ligplaatsen bij de woningen in het MMA. Dit veroorzaakt meer vaarbewegingen en daarmee meer verstoring voor natuur. In het bijzonder geldt dat voor de verstoring van kwetsbare vogelsoorten. Bij de buitendijkse woningbouw wordt in het voorkeursalternatief een dagstrand gerealiseerd. Daarnaast zijn bij het buitendijkse woongebied ligplaatsen voor de buitendijks gelegen woningen nodig, naast een aantal ligplaatsen voor zeilboten voor binnendijks gelegen woningen en overnachtingsplaatsen bij sluizen. Het exacte aantal ligplaatsen buitendijks is afhankelijk van het aantal buitendijks te bouwen woningen. De verstoring voor natuurwaarden als gevolg van het groter aantal vaarbewegingen kan worden beperkt door het inrichten van een verdere zonering in het gebruik van het water voor de waterrecreatie. Daarvoor wordt in de bypass de vaargeul dicht op de noordelijke dijk gesitueerd. De vaargeul mondt uit in het Vossemeer direct ten zuiden van de tunnel van de Hanzelijn. De ligplaatsen voor het woongebied liggen tussen te vormen eilanden of landtongen met buitendijkse woningbouw en worden daardoor afgeschermd van de natuurzones. Door de uit het MMA overgenomen zonering van de ruimte binnen de bypass worden negatieve effecten van de aanleg van een dagstrand en ligplaatsen bij het woongebied gemitigeerd. De keuze voor zowel binnendijks als buitendijks wonen levert ook mogelijkheden voor het realiseren van een veel grotere diversiteit aan woonmilieus en wordt maximaal de synergie van wonen in, op en aan het water gerealiseerd. In het voorkeursalternatief is de binnendijkse woningbouw gesitueerd ten noorden van de huidige Slaper. Daarmee is een goede overgang vorm te geven naar het te handhaven open gebied rond de Zwartendijk. De buitendijkse woningbouw is opgenomen in de overgangszone naar het toekomstige Vossemeer. Doordat de buitendijkse woningbouw het verst van het huidig stedelijk gebied van Kampen ligt, zal de grondwaterstand in het stedelijk gebied nauwelijks afwijken van de grondwaterstand in het MMA. In het Masterplan waren ter versterking van de toeristisch recreatieve infrastructuur, naast een nieuwe vaarverbinding voor kleinere recreatieschepen (max. 4.00 meter hoog en 1.80 m diepgang), circa 400 nieuwe ligplaatsen in jachthavens opgenomen. Vanwege de verstoringseffecten op vooral kwetsbare vogelsoorten wordt dit aantal in het voorkeursalternatief beperkt tot een uitbreiding met 150 plaatsen bij de bestaande jachthaven nabij de Roggebotsluis. Daarnaast worden een in het bestemmingsplan vast te leggen aantal ligplaatsen buitendijks gerealiseerd voor het woongebied. Een ander onderdeel dat mitigerend werkt ten opzichte van de verstoringseffecten voor natuur is de situering van de vaargeul in het voorkeursalternatief. De vaargeul richting Vossemeer wordt tussen het buitendijkse woongebied en de dijk van de bypass gesitueerd om effecten op de natuurzone ten zuiden van het buitendijkse woongebied te beperken.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 105 -
DHV B.V.
7.3
Effecten voorkeursalternatief In het voorgaande hoofdstuk is op hoofdlijnen ingegaan op de effecten van het MMA. Het voorkeursalternatief wijkt slechts op enkele kleine onderdelen af van het MMA, namelijk de woningbouw in combinatie met recreatie (meer privé ligplaatsen bij woningen en dagstrand). Waar het MMA uitgaat van uitsluitend binnendijkse woningbouw, is in het voorkeursalternatief zowel binnendijkse als buitendijkse woningbouw opgenomen. Uiteraard is de noodzakelijke waterkering ter plaatse van de woningbouw hierop aangepast. In deze paragraaf worden de effecten van het voorkeursalternatief op hoofdlijnen beschreven. De beschrijving vindt plaats aan de hand van de in het bijlagenrapport beschreven milieuthema’s water, bodem, natuur, landschap en cultuurhistorie, milieu, verkeer en vervoer en ruimtegebruik. Voor de effectbeoordeling van het VKA is aangesloten bij de beoordelingssystematiek zoals opgenomen in hoofdstuk 5 en de betreffende bijlagen. Omwille van de leesbaarheid is per milieuthema de kwalitatieve score direct achter het betreffende toetsingscriterium in de ‘kop’ geplaatst. De scores worden vervolgens op hoofdlijnen onderbouwd. Voor zover de effecten kwantificeerbaar zijn, zijn deze effecten in de teksten opgenomen. In deze paragraaf zijn echter uitsluitend de effecten beschreven voor zover deze onderscheidend zijn van het MMA. Indien de effecten niet afwijken van de effecten van het MMA zal bij het desbetreffende criterium worden verwezen naar het MMA; dit is gedaan om herhalingen te voorkomen. Hoe de effecten van het voorkeursalternatief zich verhouden tot het MMA en de onderzochte alternatieven voor de integrale gebiedsontwikkeling, is weergegeven in paragraaf 8.2.
7.3.1
Water Peildynamiek Veluwerandmeren en inundaties vanuit de IJssel (0) Voor effecten ten aanzien van het criterium ‘peildynamiek Veluwerandmeren en inundaties vanuit de IJssel’ wijkt het voorkeursalternatief niet af van het MMA. Voor de beschrijving wordt verwezen naar paragraaf 6.3.1. Oppervlaktewaterkwaliteit (0) De effecten van het voorkeursalternatief wijken in beperkte af van de effecten voor het MMA. Deze afwijking heeft te maken met het verschil in de keuze voor gedeeltelijk buitendijks bouwen, waar het MMA uitgaat van geheel binnendijkse woningbouw. Omdat in het voorkeursalternatief het stedelijk water gedeeltelijk in open verbinding staat met het watersysteem in de bypass, is de invloed van de bebouwing direct rondom de eilanden in de bypass te merken. Omdat het stedelijk water ter plaatse aan alle kanten in open verbinding staat met het watersysteem in de bypass, wordt het effect sterk verdund. Wel zullen emissiereducerende maatregelen kunnen bijdragen aan het voorkomen van bijvoorbeeld drijfvuil dat zich verspreidt over het gehele watersysteem. Deze afwijking in effecten leidt echter niet tot een andere score. Voor de overige effecten ten aanzien van het criterium ‘oppervlaktewaterkwaliteit’ wijkt het voorkeursalternatief niet af van het MMA. Voor de beschrijving hiervan wordt verwezen naar paragraaf 6.3.1. Geohydrologie (-) De effecten ten aanzien van het aspect geohydrologie wijken voor het VKA niet af van het MMA.
4 maart 2008, versie 2 - 106 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
7.3.2
Bodem Bodemprofiel en zetting (-) Voor effecten ten aanzien van het criterium ‘bodemprofiel en zetting’ wijkt het voorkeursalternatief niet af van het MMA. Voor de beschrijving wordt verwezen naar paragraaf 6.3.2. Bodemkwaliteit / nalevering uit de bodem (0/-) Voor effecten ten aanzien van het criterium ‘bodemkwaliteit / nalevering uit de bodem’ wijkt het voorkeursalternatief niet af van het MMA. Voor de beschrijving wordt verwezen naar paragraaf 6.3.2. Vrijkomende (verontreinigde) grond (0/-) Voor effecten ten aanzien van het criterium ‘vrijkomende verontreinigde grond’ wijkt het voorkeursalternatief niet af van het MMA. Voor de beschrijving wordt verwezen naar paragraaf 6.3.2.
7.3.3
Natuur Ruimtebeslag: verandering van oppervlak leef-, broed- of voedselgebied (--) Voor effecten op natuur ten aanzien van het toetsingscriterium ‘ruimtebeslag’ wijkt het voorkeursalternatief niet af van het MMA. Voor de beschrijving wordt verwezen naar paragraaf 6.3.3. Gevolgen door verandering waterhuishouding (-) Voor de effecten ten aanzien van dit criterium wijkt het voorkeursalternatief niet af van het MMA. Voor de beschrijving hiervan wordt verwezen naar paragraaf 6.3.3. Ecologische relaties en barrièrewerking (+) Voor het toetsingscriterium ‘ecologische relaties en barrièrewerking’ wijkt het voorkeursalternatief niet af van het MMA. Voor de beschrijving wordt verwezen naar paragraaf 6.3.3. Geluid of menselijke activiteit in de aanlegfase looptijd van circa 10 jaar (-) De verstoring door aanleg is in het voorkeursalternatief niet veel anders dan in het MMA. In beide alternatieven is de omvang van de ingreep ongeveer gelijk. Geluid of menselijke activiteit na realisatie (-) Geluid wordt na realisatie veroorzaakt door recreatie (uitbreiding van de bestaande jachthaven, vaarbewegingen in de bypass, recreatie op het dagstrand, fiets- en wandelpaden etc) en activiteiten gerelateerd aan de functie ‘wonen’. Door de situering van buitendijkse woningen in combinatie met een dagstrand en meer ligplaatsen is sprake van meer verstoring dan in het MMA (VKA - in plaats van MMA 0/-). De scheepvaart in de huidige en toekomstige situatie is afkomstig uit het Drontermeer en lokale havens. Vaarbewegingen vanuit het Drontermeer betreft vooral de beroepsvaart. In de huidige situatie is het overgrote deel van de recreatieboten afkomstig uit de jachthaven bij het Haasje en de JachthavenCamping Roggebotsluis. In het voorkeursalternatief is evenals in het MMA sprake van uitbreiding van de jachthaven met 150 ligplaatsen in het plangebied en enkele overnachtingsplaatsen bij de sluizen. Daarnaast worden in het voorkeursalternatief meer ligplaatsen gerealiseerd bij de woningen (buitendijks). Om een inschatting van mogelijke effecten door vaarbewegingen in het voorkeursalternatief te kunnen maken, wordt uitgegaan van 500 ligplaatsen bij woningen en in totaal 350 ligplaatsen bij de jachthaven.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 107 -
DHV B.V.
Ongeacht de grootte van de haven is aangenomen dat op een topdag een kwart van de boten uitvaart: – voor de huidige jachthaven (200 ligplaatsen) zijn dat 50 boten; – voor de in het voorkeursalternatief beoogde uitbreiding van de jachthaven (150 ligplaatsen) zijn dat 38 boten; – voor de woningbouw in het voorkeursalternatief (500 extra privé ligplaatsen) zijn dat 125 boten. Deze aantallen kunnen tot een aanzienlijk aantal vaarbewegingen leiden op topdagen (een aantal dagen per jaar). Met name in de monding van de bypass in het Vossemeer en dus nabij het Reve-eiland kan in deze periodes verstoring optreden van een deel van de kwalificerende soorten. De geschiktheid van het eiland en omliggende nog te ontwikkelen rietlanden als broedgebied voor Roerdomp en Grote Karekiet gaat daarmee achteruit. Een onderdeel dat mitigerend werkt ten opzichte van de verstoringseffecten voor natuur is de situering van de vaargeul in het voorkeursalternatief. De vaargeul richting Vossemeer wordt tussen het buitendijkse woongebied en de dijk van de bypass gesitueerd om effecten op de natuurzone ten zuiden van het buitendijkse woongebied te beperken. Omdat de meeste boten gebruik maken van de vaargeul, kunnen er aan de oostoevers van het Vossemeer relatief rustige plekken overblijven die geschikter broed en foerageergebied vormen. In het oostelijke en relatief rustige deel van de bypass worden broedende en foeragerende vogels veel minder verstoord. Daarnaast blijven nog relatief ongestoorde rietlanden over in het zuiden van de monding van de bypass en ten zuiden van de jachthaven. Er moet op deze plekken een strikte zonering worden toegepast, om de rust zoveel mogelijk te waarborgen. De effecten van verstoring zijn sterk afhankelijk van het aantal ligplaatsen. Als in het vervolgtraject het aantal ligplaatsen dat daadwerkelijk kan worden gerealiseerd duidelijker wordt, verdient het aanbeveling nader onderzoek te doen naar de verstorende werking die van de uitvaart van deze plaatsen uitgaat. Omdat de privé ligplaatsen een ander karakter hebben dan ligplaatsen in een (commerciële) jachthaven, kan wellicht de verstorende werking anders zijn. Natuurlijke inrichting (++) In het voorkeursalternatief kan zich in de nieuwe situatie dynamische moerasnatuur ontwikkelen in combinatie met periodiek droogvallende oevers. De oppervlakte nat soortenrijk grasland is in het MMA relatief laag, aangezien door de situering van de woonlocatie buiten de bypass minder oeverlengte en open water kan ontstaan. Voor het voorkeursalternatief met gedeeltelijk buitendijkse woningen kan wel meer oeverlengte en open water ontstaan. Dit is echter nog steeds minder dan in het alternatief GOW3. Buitendijkse woningbouw betekent echter ook meer verstoring van de kwaliteit voor natuur door stedelijke en recreatieve invloeden dan in het MMA het geval is. De combinatie van moeras en rivierdynamiek in de gehele bypass in het voorkeursalternatief sluit zeer goed aan bij de specifieke kenmerken van de IJsseldelta als geheel en levert daarmee de meest waardevolle bijdrage aan de kenmerkende verscheidenheid aan soorten en habitats op gebiedsniveau. De score van het voorkeursalternatief is voor dit criterium hetzelfde als het MMA (++). Diversiteit aan habitats (++) De combinatie van moeras en rivierdynamiek sluit goed aan bij de specifieke kenmerken van de IJsseldelta als geheel en levert daarmee de meest waardevolle bijdrage aan de kenmerkende verscheidenheid aan soorten en habitats op gebiedsniveau. Voor ‘diversiteit aan habitats’ scoort het voorkeursalternatief ++ (niet onderscheidend ten opzichte van MMA). Voor het toetsingscriterium ‘diversiteit aan habitats’ wijkt het voorkeursalternatief slechts heel beperkt af van het MMA. De rustzonering voor natuur aan de zuidzijde zorgt ook in het voorkeursalternatief voor goede condities, maar minder dan in het MMA het geval is aangezien in het voorkeursalternatief sprake is van slechts gedeeltelijk binnendijkse woningbouw. Daarnaast zorgt de combinatie van buitendijkse woningbouw met meer ligplaatsen en verstoring door recreatie voor minder goede omstandigheden. Dit leidt echter niet tot een andere score.
4 maart 2008, versie 2 - 108 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
Voor de verdere beschrijving van effecten voor dit criterium voor het voorkeursalternatief wordt verwezen naar het MMA in paragraaf 6.3.3.
7.3.4
Landschap en cultuurhistorie Vormen en structuren (-) Voor effecten ten aanzien van het criterium ‘vormen en structuren’ wijkt het voorkeursalternatief niet af van het MMA. Voor de beschrijving wordt verwezen naar paragraaf 6.3.4. Het voorkeursalternatief voorziet naast binnendijkse woningen ook in buitendijkse woningen. Echter ook buitendijkse woningbouw is geen natuurlijk element in het landschap. Landschapselementen (0/-) Voor effecten op landschap ten aanzien van het criterium ‘landschapselementen’ wijkt het voorkeursalternatief niet af van het MMA. Voor de beschrijving wordt verwezen naar paragraaf 6.3.4. Ruimtelijke opbouw (-) Ook het voorkeursalternatief scoort negatief ten aanzien van de ruimtelijke opbouw en wijken de effecten niet af van het MMA. Voor de beschrijving wordt verwezen naar paragraaf 6.3.4. Belevingswaarde (0/-) Het voorkeursalternatief voorziet in meer recreatie dan het MMA (meer ligplaatsen en ligplaatsen bij buitendijkse woningbouw). Daardoor zal het gebied intensiever worden gebruikt dan in het MMA. Daar staat tegen over dat de aanwezige cultuurhistorische elementen in het gebied wel beter beleefbaar kunnen worden gemaakt. Dit leidt echter niet tot wezenlijk andere scores dan voor het MMA. Ook in het voorkeursalternatief is de afwisseling in het landschap omdat er een grotere diversiteit aan natuur en dynamiek wordt gerealiseerd. Voor de beoordeling van het criteria belevingswaarde kan het aantasten van de bestaande kwaliteiten, rust en weidsheid niet worden gecompenseerd door de toename van de afwisseling. De nieuwe belevingswaarde van de bypass vormt namelijk een contrast met het omringende, bestaande landschap. De belevingswaarde neemt in het voorkeursalternatief in het geheel dus wel af in beperkte mate. Herkenbaarheid van het landschapstype (0/-) Voor effecten ten aanzien van het toetsingscriterium ‘herkenbaarheid van het landschapstype’ wijkt het voorkeursalternatief niet af van het MMA. Voor de beschrijving wordt verwezen naar paragraaf 6.3.4. Historisch geografische elementen (0) Voor effecten ten aanzien van het criterium ‘historisch geografische elementen’ wijkt het voorkeursalternatief niet af van het MMA. Voor de beschrijving wordt verwezen naar paragraaf 6.3.4. Archeologische waarden (0) Voor effecten ten aanzien van het criterium ‘archeologische waarden’ wijkt het voorkeursalternatief niet af van het MMA. Voor de beschrijving wordt verwezen naar paragraaf 6.3.4. Historisch bouwkundige elementen (0) Voor effecten ten aanzien van ‘historisch bouwkundige elementen’ wijkt het voorkeursalternatief niet af van het MMA. Voor de beschrijving wordt verwezen naar paragraaf 6.3.4.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 109 -
DHV B.V.
7.3.5
Milieu Geluidbelast oppervlak wonen (0/-) De te bouwen woningen en de uitbreiding van de jachthaven zorgen voor extra verkeer in het plangebied. Ook zal door de aanwezigheid van een vaargeul sprake zijn van recreatievaart in de bypass. Hierdoor zal de geluidsbelasting in het gebied enigszins toenemen, vergeleken met de huidige situatie. De buitendijkse woningen zullen ook geluid afkomstig van de recreatievaart en dagtoeristen ervaren, meer dan bewoners van de binnendijkse woningen. De toename van de geluidsintensiteit en de mate van verstoring in het voorkeursalternatief is ten opzichte van het MMA echter gering en scoort gelijk aan het MMA. Luchtkwaliteit (0) Voor milieueffecten ten aanzien van de luchtkwaliteit wijkt het voorkeursalternatief niet af van het MMA. Voor de beschrijving wordt verwezen naar paragraaf 6.3.5. Externe veiligheid (0) Voor milieueffecten ten aanzien van externe veiligheid wijkt het voorkeursalternatief niet af van het MMA. Voor de beschrijving wordt verwezen naar paragraaf 6.3.5. Hinder bij de uitvoering (--) Door de aanleg van buitendijkse woningen is sprake van meer grondverzet in het voorkeursalternatief dan in het MMA. Hierdoor zal meer hinder tijdens de aanleg ontstaan. Het effect vergeleken met het MMA is verwaarloosbaar en het voorkeursalternatief scoort hier tevens groot negatief (--).
7.3.6
Verkeer en vervoer Verkeersafwikkeling (0) Voor verkeerseffecten ten aanzien van verkeersafwikkeling zijn geen effecten te verwachten en wijkt het voorkeursalternatief niet af van het MMA. Voor de beschrijving wordt verwezen naar paragraaf 6.3.6. Verkeersveiligheid (0) Het voorkeursalternatief gaat bij de aanleg van nieuwe infrastructuur ervan uit dat wordt voldaan aan de inrichtingskenmerken van Duurzaam Veilig en zijn er geen effecten te verwachten. Voor de beschrijving wordt verwezen naar paragraaf 6.3.6. Bereikbaarheid (0) Bereikbaarheid vertoont grote overlap met het aspect verkeersafwikkeling. In het voorkeursalternatief is geen negatief effect te verwachten. OV-potentieel (+) Voor het OV-potentieel scoort het voorkeursalternatief gelijk aan het MMA. Voor de beschrijving wordt verwezen naar paragraaf 6.3.6.
7.3.7
Ruimtegebruik Wonen (+) Het voorkeursalternatief voorziet in een binnendijkse en buitendijkse woningbouwlocatie in de Oksel van de Hanzelijn. De locatie biedt ruimte aan circa 1.100 woningen. De keuze voor zowel binnendijks als buitendijks wonen levert zeer goede mogelijkheden voor het realiseren van een veel grotere diversiteit aan woonmilieus en wordt maximaal de synergie van wonen in, op en aan het water gerealiseerd.
4 maart 2008, versie 2 - 110 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
Er worden in het MMA maximaal 8 woningen geamoveerd. Het voorkeursalternatief wijkt hier niet af van het MMA. Werken (0) Voor het criterium ‘werken’ zijn geen effecten te verwachten en wijkt het voorkeursalternatief niet af van het MMA. Voor de beschrijving wordt verwezen naar paragraaf 6.3.7. Recreatie (++) In het voorkeursalternatief is sprake van betere recreatiemogelijkheden dan in het MMA. Binnen het voorkeursalternatief worden ongeveer 625 ligplaatsen gerealiseerd (bij de buitendijkse woningen en uitbreiding van de bestaande jachthaven). Ook worden enkele overnachtingsplaatsen gerealiseerd bij de sluizen, wordt een dagstrand aangelegd en voorzieningen voor meer extensieve recreatie. Ten zuiden van de Roggebotsluis ontstaat in dit alternatief een groot aaneengesloten recreatiegebied. Het voorkeursalternatief scoort gelijk aan het MMA, namelijk groot positief. Voorzieningen (0) Voor de aanwezige voorzieningen (bungalowpark/AZC) zijn in het voorkeursalternatief MMA geen relevante effecten te verwachten.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 111 -
DHV B.V.
4 maart 2008, versie 2 - 112 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
8
MATE VAN DOELBEREIK EN VERGELIJKING MMA EN VKA
Impuls voor duurzame ontwikkeling van de regio Voortvloeiend vanuit het Masterplan is de voorname doelstelling van de initiatiefnemers dat men door de verschillende ontwikkelingen in samenhang te faciliteren, een forse impuls wil geven aan de economie, natuur en recreatie. In dit MER wordt dit vertaald door aan de hand van specifieke criteria inzicht te geven in de mate waarin de onderdelen van het Masterplan, voorzien in de partiële planherzieningen, vanuit milieuoptiek bijdragen aan een evenwichtige en duurzame ontwikkeling van de regio. De mate van doelbereik van het voorkeursalternatief wordt bepaald in paragraaf 8.1. Alternatiefvergelijking Tot slot wordt in paragraaf 8.2 inzichtelijk gemaakt hoe het voorkeursalternatief, het MMA en de in het MER beschouwde alternatieven zich tot elkaar verhouden.
8.1
Toets voorkeursalternatief op doelbereik Masterplan Om inzicht te geven aan de mate waarin de onderdelen van het Masterplan vanuit milieuoptiek bijdragen aan een evenwichtige en duurzame ontwikkeling van de regio worden de planonderdelen van het voorkeursalternatief getoetst op het doelbereik van het Masterplan. Om het doelbereik van het Masterplan te toetsen zijn de volgende thema’s geselecteerd: – Veiligheid en watersysteem; – Natuur; – Ruimtelijke kwaliteit (inclusief recreatie); – Leefbaarheid. Om de mate van doelbereik te bepalen worden voor de thema’s toetsingscriteria geformuleerd. Het voorkeursalternatief wordt voor veiligheid zoveel mogelijk kwantitatief beoordeeld op de mate van doelbereik. Voor de kwalitatieve beoordeling van de overige thema’s, wordt de volgende 4-puntsschaal gebruikt: ++ groot doelbereik + doelbereik 0/+ beperkt doelbereik 0 geen relevant doelbereik Deze toets van het voorkeursalternatief op het doelbereik van het Masterplan is geen beoordeling van effecten. Voor de effectbeoordeling van het voorkeursalternatief wordt nadrukkelijk verwezen naar paragraaf 7.3 van dit MER (hoofdrapport) en in detail voor specifieke planonderdelen naar het bijlagenrapport.
8.1.1
Veiligheid en watersysteem Gerealiseerde waterstandsdaling op de IJssel in centimeters (++) Het behalen van een waterstandsdaling op de IJssel van 60 cm nabij de inlaat van de bypass is een ontwerprandvoorwaarde voor alle alternatieven en is daarom niet onderscheidend tussen de in het MER onderzochte alternatieven. Alle alternatieven, inclusief het voorkeursalternatief, voldoen aan deze randvoorwaarde. Tijdens maatgevende hoogwatercondities op de IJssel wordt de bypass ingezet om een deel van de afvoerpiek af te kunnen toppen. De bypass zal zo’n 500 tot 700 m 3 per seconden af moeten kunnen voeren. In afbeelding 39 is het hydraulische effect van de bypass (d.w.z. verlaging van de MHW’s) op de IJssel in beeld gebracht. De bypass levert tot op km 975 waterstandsverlaging groter of gelijk aan de verlaging waar in de Blokkendoos voor de hoogwatergeul Kampen is gerekend.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 113 -
DHV B.V.
Het voorgestelde ontwerp voldoet dus aan de primaire hydraulische doelstelling (de korte-termijn hydraulische taakstelling) van het project. Afbeelding 39
Hydraulische effecten op de IJssel van de bypass 8,0
0,1 0,0
7,0
Taakstelling Blokkendoos
6,0
-0,2 5,0 -0,3 4,0 -0,4 3,0 -0,5
verhanglijn 2,0
-0,6
Bypass 1,0
-0,7 -0,8 1010
Waterstand [m+NAP]
Waterstandverschil [m]
-0,1
1005
1000
995
990
985
980
0,0 975
rivier km
Beschermingsniveau van woon en werkvoorzieningen (+) Voor alle alternatieven is sprake van veiligheidsnormen waaraan alles dient te voldoen. De buitendijkse woningen in het voorkeursalternatief geven hier een wat ander beeld. Op dit moment is echter nog niet helemaal duidelijk wat voor soort bescherming die dienen te krijgen. Geadviseerd wordt in ieder geval, om deze buitendijkse woningen gelijkwaardig te beschermen als binnendijkse woningen als het om veiligheid gaat. Aandachtspunt voor woningen op een terp is de mogelijkheid van wateroverlast. Door de aanleg van de bypass wordt dijkring 11 in twee kleine dijkringen opgesplitst, waardoor denkbaar is dat een ‘badkuipeffect’ optreedt. In dijkring 10 en dijkring 53 blijft het overstromingsrisico qua principe gelijk aan de huidige situatie en daarom worden deze dijkringen in deze paragraaf niet behandeld. Er is geen risicoanalyse uitgevoerd voor de drie dijkringen, dus er wordt geen overstromingsrisico bepaald. De systematiek van Ruimte voor de Rivier is gevolgd, niet de systematiek van VNK of RBS0. Kansen en gevolgen Bij de hoogwaterbescherming kan onderscheid worden gemaakt in kansen en gevolgen. De kans op overstroming wordt bepaald door de hoogte en sterkte van de waterkering in vergelijking met de belasting door hoge waterstanden. Het gevolg van een overstroming (materiele schade, gewonden en verlies van levens) hangt af van de inrichting van het gebied en de rampenbestrijding.
De geaccepteerde kans dat de waterstand wordt overschreden is wettelijk bepaald en is voor het gebied IJsseldelta 1/2000 per jaar; voor Flevoland is dat 1/4000 per jaar. De werkelijke kans dat de waterstand wordt overschreden is in veel gevallen kleiner aangezien in de dijken een reststerkte aanwezig is. Bij de aanleg van de bypass wordt het dijkringgebied 11 opgedeeld in een noordelijk en zuidelijk deel en wordt omsloten door primaire keringen die dienen te voldoen aan dezelfde norm als dijkringgebied 11 (1/2000 per jaar). Deze norm is hoger dan in de overige delen van het rivierengebied (1/1250 per jaar) aangezien de MHW’s in dit gebied worden bepaald door een combinatie van rivierafvoer en wind. Overstromingsrisico kan uitgedrukt worden als het product van kans en gevolg. Om het risico te beperken kan zowel worden gewerkt aan het verkleinen van de kans en/of het gevolg.
4 maart 2008, versie 2 - 114 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
Invloed op de kans: de aanleg van de bypass heeft op de volgende wijze invloed op de veiligheidssituatie in het gebied: – de totale dijklengte neemt toe; – per deelgebied is de dijklengte korter; – het zuidelijke deel staat niet meer onder directe bedreiging van stormvloed mits de bypass kan worden afgesloten bij storm. De wettelijk vastgestelde veiligheidsnorm, de kans, wordt te allen tijde gegarandeerd en is niet afhankelijk van het al dan niet aanwezig zijn van een bypass in de nabijheid van Kampen. Invloed op het gevolg: de invloed van de aanleg van de bypass op de gevolgen van een overstroming laat zich moeilijk eenduidig beschrijven aangezien dit afhankelijk is van vele factoren. Het aanleggen van de bypass, met daardoor het opsplitsen van het dijkringgebied, heeft in zijn algemeenheid invloed op de gevolgen van een dijkdoorbraak. Ook de voorgenomen uitbreiding van Kampen en de aanleg van de Hanzelijn hebben invloed op de gevolgen van een dijkdoorbraak: – het geïnundeerde oppervlak is aanmerkelijk kleiner; – de vultijd van een kleiner dijkringgebied kan korter zijn met mogelijk een grotere stijgsnelheid van het water; – de inundatiediepte kan plaatselijk groter zijn; – de totale hoeveelheid inundatiewater zal kleiner zijn; – de stroomsnelheid van het inundatiewater zal snel afnemen doordat het niveauverschil in het water sneller genivelleerd is; – er is een grotere dijklengte dicht bij de bebouwde kom (geul dicht bij Kampen); – de dijk van de hoogwatergeul vormt een nieuw, hoog element in de omgeving van Kampen; – de voorgenomen woninguitbreiding van de gemeente Kampen resulteert bij een ramp in een grotere omvang van de gevolgen. Op de volgende punten leidt het aanleggen van de bypass niet tot veranderingen: – de evacuatietijd tussen waarschuwen en inundatie blijft kort; – de tijd tussen dijkdoorbraak en eerste inundatie van de (vlucht-)wegen verandert niet significant en blijft kort. Door HKV (2006) is een risico-inventarisatie uitgevoerd naar de configuratie van de bypass zoals opgenomen in het Masterplan. Daarin zijn de faalmechanismen van zowel de dijken als de kunstwerken geïnventariseerd. In deze inventarisatie wordt een aantal aanbevelingen gedaan ten aanzien van het verminderen van de risico’s. Overstromingsscenario’s Door de aanleg van de bypass wordt de dijkring in twee kleinere dijkringen opgesplitst waardoor eerder dan in de huidige situatie sprake kan zijn van een badkuipeffect. De mate waarin dit optreedt wordt bepaald door: – stijgsnelheid van het water binnen de dijkring na een dijkdoorbraak; – stroomsnelheid van water binnen de dijkring na een dijkdoorbraak; – maximale waterdiepte binnen de dijkring na een dijkdoorbraak. Voor de evacuatie van het gebied is de tijd tussen het waarschuwen en het feitelijk onder water lopen van de vluchtroutes van het grootste belang. Bij een dreigende overstroming door een stormvloed vanuit het IJsselmeer is deze tijd korter dan bij een dreiging door een hoge rivierafvoer. Dit is een reden waarom de huidige normfrequentie van dijkring 10 en 11 1/2000 bedraagt en niet 1/1250 zoals in de rest van het rivierengebied. Door de aanleg van de bypass wordt dijkring 11 in twee dijkringen opgesplitst, blijft bij de noordelijkste dijkring een dreiging bestaan van stormcondities en hoge rivierafvoeren. De zuidelijke dijkring daarentegen komt alleen onder invloed van hoge rivierafvoeren te staan. De mogelijkheid bestaat daarom om de huidige normfrequentie van 1/2000 voor dit zuidelijke deel te verlagen naar 1/1250.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 115 -
DHV B.V.
In de eindrapportage Taskforce Hydraulica (DHV 2005-1) is het overstromingsbeeld bekeken bij verschillende inrichtingsscenario’s. Deze analyse heeft in een vroeg stadium van het project plaatsgevonden. Inmiddels is de locatie en zijn de contouren van de bypass gewijzigd ten opzichte van de situatie zoals vanuit gegaan in bovengenoemde analyse. De resultaten van de meest zuidelijke bypass uit de studie worden hier onder gepresenteerd aangezien deze variant het beste overeenkomt met de huidige contouren van de bypass. Naar aanleiding van de analyse kan worden geconcludeerd dat door aanleg van de bypass: – als resultaat van de aanleg van de bypass blijft de noordelijke dijkring 11 gevrijwaard van overstromingen ten gevolge van dijkdoorbraak in het zuidelijke deel (en vice versa); – bij een dijkdoorbraak benedenstrooms van de inlaat van de bypass zal de lokale schade in Kampen door de aanleg van de bypass toenemen, aangezien de locale maximale waterdiepten toenemen. Bij een dijkdoorbraak bovenstrooms van het inlaatpunt zal dit bij Elburg het geval zijn; – de inundatiesnelheid van het noordelijke deel laat net als in de huidige situatie onvoldoende tijd voor evacuatie. Het zuidelijke deel behoudt voldoende tijd voor evacuatie; – de beschikbare tijd voor evacuatie wijzigt niet significant; – de stroomsnelheid neemt in beide deelgebieden sneller af ten opzichte van de huidige situatie, aangezien het verschil in waterstand in een kleiner gebied sneller nivelleert; – de maximale waterdieptes in het gebied nemen toe (zie tabel 11); – het rampenbestrijdingsplan zal aan de gewijzigde omstandigheden moeten worden aangepast. In de uitgevoerde analyse zijn drie dijkdoorbraken gesimuleerd op verschillende locaties, namelijk bij Kampen, Zalk en Zandjes. De effecten van de bypass Kampen op de veiligheid wordt samengevat in onderstaande tabel. Tabel 12
Effecten bypass Kampen op veiligheid
Doorbraak / effect
Zalk
Onderdijks
1. nietgetroffen
Kampen droog
2. (toename) waterhoogte
0,5 - 0,9 m. 0,2 - 0,5 m. max. waterhoogte max. waterhoogte < 3,4 m. < 3 m.
3. stijgsnelheid
tamelijk gering, geen groot verschil (tot 1 meter gelijk)
4. reactietijd voor evacuatie
onvoldoende, 1 algemeen: tot enkele uren, voldoende, meer dan 1,5 dag, geen geen verschil bepalend verschil
4 maart 2008, versie 2 - 116 -
Ten zuiden bypass droog
snel tot zeer snel, geen groot verschil (tot 2 meter gelijk)
De Zandjes Ten zuiden bypass droog 0,1 - 0,4 m max.waterhoogte < 2 m. bepalend effect Hanzelijn snel, geen groot verschil (tot 1 meter gelijk) onvoldoende, 1 tot ± 15 uur, vrijwel geen verschil
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
Afbeelding 40
Overstromingsscenario dijkdoorbraak bij de stad Kampen
Afbeelding 41
Overstromingsscenario dijkdoorbraak nabij het dorp Zalk
Afbeelding 42
Overstromingsscenario dijkdoorbraak bij het gebied Zandjes
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 117 -
DHV B.V.
Door HKV (2006) zijn tevens overstromingsberekeningen uitgevoerd met daarin de huidige configuratie van de bypass. Berekeningen zijn uitgevoerd met een dijkdoorbraak op dezelfde locaties als in de door DHV (2005-1) uitgevoerde berekeningen, namelijk bij Kampen, de Zandjes en Zalk. Daarnaast zijn berekeningen uitgevoerd waarbij een bres ontstaat in de bypass. Deze bres is gesitueerd in de noordelijke dijk van de bypass, ten oosten van het knooppunt met de Hanzelijn. De resultaten van de overstromingsberekeningen zijn opgenomen in onderstaande afbeelding. Afbeelding 43
Overstromingspatroon na een doorbraak in de dijk van de bypass bij de Knoop (bron: HKV, 2006-3)
De volgende aanvullende conclusies in vergelijking met de uitgevoerde analyse van DHV (2005-1) worden getrokken: – door de aanleg van de bypass en de stedelijke ontwikkeling neemt, bij een bres in de IJsseldijk de schade met een factor 2 à 3 toe en het aantal slachtoffers met een factor 2 à 5. Dit geldt voor de Kampenzijde. Voor de Elburgzijde is er een marginaal verschil; – de schade en het aantal slachtoffers als gevolg van een bres in de bypass zijn vergelijkbaar met een bres in de IJsseldijk bij Kampen; – als door de aanleg van de bypass huidige uitvalswegen worden vergraven of verwijderd dan nemen de evacuatiemogelijkheden naar het zuiden af. Robuustheid ten opzichte van toekomstige ontwikkelingen (+) Invloed klimaatverandering Door klimaatverandering neemt de afvoer van de IJssel in de toekomst toe. Op dit moment wordt gerekend met een maatgevende afvoer van 16.000 m 3/sec bij Lobith (normfrequentie 1/1250 per jaar), doorvertaald naar de IJssel met een normfrequentie van 1/2000 per jaar resulteert dat in een afvoer van 2740 m3/sec. In de toekomst wordt rekening gehouden met een maatgevende afvoer van 18.000 m3/sec bij Lobith, wat tevens resulteert in een hogere afvoer op de IJssel. Daarnaast verandert door klimaatverandering het karakter van het benedenstroomse deel van de IJssel. De zone die door storm gedomineerd wordt is in de toekomst groter, de grens tussen de storm- en afvoergedomineerde zone verschuift enkele kilometers verder stroomopwaarts. Gezien de grote onzekerheid ten aanzien van klimaatontwikkeling dienen de hieronder gepresenteerde resultaten als indicatief te worden beschouwd. Het gevolg van bovenstaande effecten van klimaatverandering voor de waterstanden op de IJssel en in de bypass voor het ontwerp met bypass zijn doorgerekend in het memo “hydraulische analyses en dijkontwerp” (DHV 2006-4). Bij een maatgevende afvoer van 18.000 m3/sec bij Lobith levert volgens modelberekeningen de bypass een waterstandsverlagend effect op de IJssel op van circa 80 cm nabij het inlaatpunt (zie Afbeelding 44). De bereikte waterstandsverlaging op de IJssel is groter dan bij de 16.000 m³/s bij Lobith, en het effect is zichtbaar tot voorbij Hattem.
4 maart 2008, versie 2 - 118 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
Over het hele traject is de waterstandsverlaging enkele cm’s groter dan het lange-termijn effect van de bypass in het Blokkendoos voor dezelfde condities. De effectiviteit van de bypass op lange termijn is dus in principe voldoende. Door de doorgangen onder de bruggen extra te verdiepen kan (indien nodig) extra afvoercapaciteit worden gecreëerd. Het ontwerp is dus robuust en heeft voldoende ruimte om op de toekomstige ontwikkelingen in de rivierafvoer in te spelen. Hoewel het effect op de waterstanden tijdens maatgevende rivierafvoer op de lange termijn toe zullen nemen, wil dat niet zeggen dat daarmee ook MHW’s positief beïnvloedt worden. Doordat de zone die door storm gedomineerd wordt in de toekomst groter zal zijn neemt het verlagende effect op de MHW’s direct bovenstrooms van de inlaat in de toekomst af. In het gebied verder bovenstrooms (richting Zwolle) zal de bypass in de toekomst wel een effectief blijven voor het verlagen van de MHW’s. Verwachte lange-termijn hydraulische effecten op de IJssel door aanleg van de bypass
0.10
10.00
0.00
9.00
-0.10
8.00
-0.20
7.00
-0.30
6.00
-0.40
5.00
-0.50
4.00
-0.60
3.00
-0.70
2.00
-0.80
1.00
-0.90 1005
1000
995
990
985
maximale waterstand (m+NAP)
hydraulisch effect bypass (m)
Afbeelding 44
0.00 980
kmr langs IJssel Lobith 18000 excl Bypass, mp 1m+NAP lange-termijn effect bypass (Lobith 18000 incl bypass, mp 1,0m+NAP)
Lobith 16000 excl bypass korte-termijn effect bypass
lange-termijn effect Blokkendoos
Uit de analyse blijkt tevens dat de hoogste waterstanden ter plaatse van het inlaatpunt, die veroorzaakt worden door het optreden van maatgevende stormen, circa 0,5 meter kunnen stijgen gedurende de komende 100 jaar als gevolg van de meerpeilstijging. Dit geldt voor de aanleg met en zonder bypass, de bypass heeft namelijk op het optreden van de waterstanden als gevolg van storm geen effect, aangezien de bypass wordt afgesloten onder stormcondities. Uit de berekeningen die zijn uitgevoerd voor de waterstanden die optreden in de bypass als gevolg van de toenemende afvoer (zie onderstaande afbeelding) kan worden afgeleid dat bij een dichte/ afsluitbare bypass in de toekomst als gevolg van een toenemende afvoer door klimaatverandering rekening moet worden gehouden met een toename van de maatgevende waterstanden in de bypass van circa 0,5 meter. Met deze verwachte stijging moet bij het ontwerpen van de dijken en het bepalen van de toekomstige ruimtelijke reservering rekening worden gehouden.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 119 -
DHV B.V.
Afbeelding 45
Gevoeligheid voor klimaatscenario’s langs de bypass bij een dichte/ afsluitbare bypass
2.9
2.5
2.3
2.1
maatgevende afvoer HR2001
waterstand (m +NAP)
2.7
1.9
1.7
1/2000 afvoer, mp 1m+NAP lobith 18000, mp 1m+NAP
1/2000 afvoer, mp 1,5m+NAP lobith 18000, mp 1,5m+NAP 1.5
9000
8000
7000
6000
5000
4000
3000
2000
1000
0
afstand langs bypass (m)
8.1.2
Natuur Natuurontwikkeling vormt een belangrijke doelstelling vanuit het Masterplan voor het project IJsseldeltaZuid. IJsseldelta-Zuid behelst een integrale gebiedsontwikkeling, waarbinnen verschillende deelactiviteiten zijn voorzien. Het voorkeursalternatief reserveert de ruimte voor deze deelactiviteiten. In bijlage 8 van het MER is een passende beoordeling opgenomen. Hierin zijn de deelactiviteiten uit de planontwikkeling afzonderlijk en in combinatie getoetst aan de instandhoudingsdoelen zoals die in concept voor de omringende Natura 2000-gebieden (Veluwerandmeren, Ketelmeer/Vossemeer en Uiterwaarden IJssel) zijn geformuleerd. Daarbij is ook aandacht gegeven aan mogelijke cumulatie met effecten van projecten elders. Tevens maakt een toets aan de EHS onderdeel uit van bijlage 8. De passende beoordeling die is uitgevoerd leverde de volgende relevante uitkomsten op: – Significante effecten voor het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren zullen naar verwachting optreden als gevolg van aantasting leefgebied voor kwalificerende soorten Roerdomp en Grote Karekiet. Voor de Natura 2000-gebieden Ketelmeer/Vossemeer en Uiterwaarden IJssel doen zich geen significante effecten voor. – Een verstorend effect wordt verwacht als gevolg van toenemende recreatie op kwalificerende niet-broedvogels in de Natura 2000-gebieden Veluwerandmeren en Ketelmeer/Vossemeer. – Beperkte verstoring voor Fuut en Aalscholver (zeker niet significant), verstorend effect voor Pijlstaart (zeker niet significant) en Meerkoet (kan significant worden). Krakeend, Slobeend en Krooneend ondervinden zeker een verstorend effect (Krakeend zeker niet significant, voor Krooneend en Slobeend kan sprake zijn van een significant effect bij sterk toenemende recreatiedruk). – Er verdwijnt een oppervlakte potentieel voedselgebied voor de kwalificerende soorten Kolgans, Grauwe Gans en Toendrarietgans en Kleine zwaan. Dit verlies leidt niet tot significante effecten voor de drie kwalificerende ganzensoorten voor Ketelmeer/Vossemeer. Voor de ganzensoorten is wel sprake van een verslechterend effect. Voor Kleine Zwaan (kwalificerend voor alle drie Natura 2000-gebieden) is ook sprake van een verslechterend effect (onduidelijk of dit significant effect is).
4 maart 2008, versie 2 - 120 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
De toets aan de EHS die is uitgevoerd leverde de volgende relevante uitkomsten op: – Er doen zich geen effecten voor op de EHS in Gelderland. – Effecten op EHS in Overijssel: Verlies van natuurgebied in De Enk (ongeveer 17 ha), daarnaast zal de kwaliteit van de natuur het gebied veranderen als gevolg van hogere Vossemeerpeilen in combinatie met opwaaiingsdynamiek. Er verdwijnt ongeveer 100 ha weidevogelgebied en ganzengebied als gevolg van de woningbouw. Er verdwijnt ongeveer 314 ha weidevogelgebied en ganzengebied als gevolg van de bypass. Door de opwaardering van de N307 verdwijnt er 4 tot 6 (bij noordelijk tracé) ha weidevogelgebied. Bovendien wordt er ongeveer 50 ha weidevogelgebied verstoord. Door de opwaardering van de N307 op een noordelijk tracé verdwijnt er ongeveer 18 ha ganzenfoerageergebied. De provinciale ecologische hoofdstructuur van Overijssel in het oostelijke deel van het Drontermeer wordt beïnvloed door verandering in waterkwaliteit, verlies aan oeverland en verstoring door recreatie. – Effecten op EHS in Flevoland: Door de opwaardering van de N307 treedt er fysiek verlies van bos in de EHS op van 5 ha (noordelijk tracé 10 ha). Door de opwaardering van de N307 neemt de oppervlakte verstoord bos in de EHS toe met 28 ha (36 ha bij noordelijk tracé). Het Drontermeer (grotendeels gelegen binnen de EHS van Flevoland) wordt beïnvloed door verandering in waterkwaliteit, verlies aan oeverland en verstoring door recreatie. Daarnaast is in beeld gebracht in welke mate integrale gebiedsontwikkeling een positieve bijdrage kan leveren aan de instandhoudingsdoelen Natura 2000 en de EHS. Los van de doelen voor Natura 2000 en EHS worden mogelijkheden gecreëerd voor de ontwikkeling van dynamische moerasnatuur, vitaal waterriet en migratie van riviervis. Dit dynamische systeem onder invloed van opwaaiingsdynakmiek uit het Vossemeer en rivierdynamiek uit de IJssel sluit veel beter aan bij de karakteristieken van de IJsseldelta dan de huidige poldernatuur. Voor een volledig beeld wordt verwezen naar bijlage 8, passende beoordeling. Deze positieve bijdrage aan Natura 2000 en EHS is van belang voor de mate van doelbereik voor natuur, zie ook tekstkader “Spelregels EHS”.
Spelregels EHS Begin 2007 zijn de “Spelregels EHS” verschenen. De Spelregels zijn een gezamenlijke uitwerking van rijk en provincie voor het compensatiebeginsel, saldobenadering en herbegrenzing EHS. De provincies hanteren deze spelregels als uitgangspunt voor haar beleid. Omdat project IJsseldelta-Zuid een ontwikkelingsproject is met ‘versterking natuur’ als één van de projectdoelen is de EHS-saldo-benadering (Spelregels EHS, 2007) van toepassing. Deze benadering behelst dat een combinatie van plannen, projecten of handelingen die een significant negatief effect op bestaande wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS hebben, toch doorgang kunnen vinden wanneer: 1.
Per saldo kwaliteit en kwantiteit van de EHS op gebiedsniveau verbetert;
2.
de veroorzakende plannen en projecten samenhangen in één ruimtelijke visie.
Zoals blijkt uit het voorgaande neemt als gevolg van de inrichting van de bypass de oppervlakte natuur in de regio per saldo toe. Dit is de uitkomst van een integrale visie op de toekomst van de regio (het Masterplan). Met de streekplanuitwerking en de herziening van het Omgevingsplan Flevoland wordt geborgd dat de nieuwe oppervlakte natuur planologisch wordt vastgelegd. In samenhang met deze planologische vastlegging dient een herbegrenzing van de EHS te worden toegepast. In Flevoland is de primaire reden daartoe de opwaardering van de N307. In Overijssel is de primaire reden daartoe de locatie en inrichting van de bypass, en het borgen van de ruimtelijke samenhang van de natuur in de bypass met de bestaande EHS.
De mate van doelbereik van het voorkeursalternatief voor natuur wordt getoetst aan de hand van de volgende criteria: – mate waarin een bijdrage wordt geleverd aan de instandhoudingsdoelen Natura 2000; – mate waarin een bijdrage wordt geleverd aan de Ecologische Hoofdstructuur.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 121 -
DHV B.V.
Mate waarin een bijdrage wordt geleverd aan de instandhoudingsdoelen Natura 2000 (++) Project IJsseldelta-Zuid biedt ook aanzienlijke kansen om bij te dragen aan de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000. Een belangrijke bijdrage is de ontwikkeling van geschikt leefgebied voor Grote Karekiet en Roerdomp in de bypass. Voorwaarde om deze kansen te verzilveren is dat bij de inrichting maatregelen worden getroffen voor rietontwikkeling. Daarnaast kan extensivering van het beheer in de bypass een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van Glanshaver- en Vossenstaarthooilanden. Toenemend wateroppervlak en droogvallende oevers bieden kansen voor de ontwikkeling van kwalificerende watervegetaties en bieden meer voedselgebied voor kwalificerende steltlopers. Plas-drassituaties in de bypass bieden kansen voor kwalificerende soorten van laagdynamische uiterwaarden zoals Porseleinhoen en Zwarte Stern. Wanneer de bypass regelmatig onder invloed van de IJssel staat zijn er aanvullend hierop ook kansen voor zachthoutooibos in stroomluwe delen. Mate waarin een bijdrage wordt geleverd aan de Ecologische Hoofdstructuur (0/+) Uit bovenstaande inleiding en bijlage 8 blijkt dat er sprake is van negatieve effecten op de EHS in Overijssel en Flevoland. IJsseldelta-Zuid draagt echter ook bij aan de EHS. De begrensde ‘nieuwe natuurgebieden’ ten westen van de Enk (ongeveer 85 ha) liggen in zijn geheel binnen de begrenzing van de bypass en kan in het kader van de inrichting van de totale bypass worden gerealiseerd. Er ontstaat dus een aanzienlijke grotere oppervlak natuur dan in het huidige beleid beoogd. Voor het verlies aan EHS geldt een compensatie-opgave. Voor Overijssel is dit als volgt: – compensatie van verlies aan weidevogelgebied en ganzenfoerageergebied als gevolg van de inrichting van de bypass (264 ha weidevogelgebied en 314 ha ganzenfoerageergebied); – compensatie van verlies aan weidevogelgebied en ganzenfoerageergebied als gevolg van de woningbouw (ongeveer 100 ha); – compensatie van verstoord weidevogelgebied (50 ha) door de opwaardering van de N307; – compensatie van fysiek verloren gaand weidevogelgebied (4 ha) als gevolg van de opwaardering van de N307; – voor ganzenfoerageergebied hoeft bij een keuze van het voorkeursalternatief van de N23 niet te worden gecompenseerd; – de compensatie van verlies aan EHS in het Drontermeer wordt geregeld via het Natura 2000spoor; – de afname van oppervlakte bestaand natuurgebied bij De Enk hoeft niet te worden gecompenseerd. Er ontstaat namelijk in de bypass per saldo een aanzienlijk grotere oppervlakte natuurgebied. Dit zal ertoe leiden dat de EHS moet worden herbegrensd op de contouren van de bypass (zie hieronder). De uitvoering van de compensatie-opgave voor weidevogels en ganzen kan worden gecombineerd op dezelfde oppervlakte. Voor de locatie van compensatie van het verlies aan weidevogel- en ganzengebied is onder andere het gebied Kamperveen ten zuiden van de bypassin beeld. Voor Flevoland is de compensatie als volgt: – compensatie van fysiek verlies aan bos binnen de EHS door de opwaardering van de N307 (5 ha dan wel 10 ha); – compensatie aan verlies van ongestoord bos als gevolg van de opwaardering van de N307 (28 ha dan wel 36 ha); – de compensatie van verlies aan EHS in het Drontermeer wordt geregeld via het Natura 2000spoor. De provincie Flevoland wil dit verlies op basis van de zogeheten saldobenadering uit het Omgevingsplan (zie paragraaf 4.1 in bijlage 8) compenseren. De wijze waarop dit concreet gebeurt, wordt nog door de provincie uitgewerkt.
4 maart 2008, versie 2 - 122 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
8.1.3
Ruimtelijke kwaliteit Naast het bereiken van veiligheid heeft de PKB tot doel een bijdrage te leveren aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het rivierengebied en het rivierengebied daarmee economisch, ecologisch en landschappelijk te versterken. In deze paragraaf wordt de bijdrage van het voorkeursalternatief aan de doelstelling ‘verbetering van de ruimtelijke kwaliteit’ uit het Masterplan getoetst. Het begrip of concept ruimtelijke kwaliteit is zeer breed en veelomvattend. Het kan op verschillende manieren worden ingevuld. Per situatie kan de gewenste ruimtelijke kwaliteit verschillen. Om enige houvast te kunnen bieden voor de beschrijving en toetsing van dit begrip, moet het worden afgebakend. In de PKB Ruimte voor de Rivier (en in de Nota Ruimte) zijn voor de ruimtelijke kwaliteit in het rivierengebied als geheel de volgende doelen vastgelegd: – vergroting van de ruimtelijke diversiteit tussen de riviertakken; – handhaving en versterking van het open karakter van het rivierengebied met de karakteristieke waterfronten; – behoud en ontwikkeling van de landschappelijke, ecologische, aardkundige en cultuurhistorische waarden; – verbetering van de milieukwaliteit; – versterking van het gebruik van de hoofdvaarwegen door beroeps- en pleziervaart. Ruimtelijke kwaliteit wordt gedefinieerd als een afweging van een samenspel van de herinrichting van het buitendijksgebied en andere gebruiksfuncties. Het kan worden uitgedrukt in de begrippen gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde: – van een hoge gebruikswaarde is sprake als de ruimte op een veilige wijze kan worden gebruikt voor verschillende functies, deze functies elkaar niet hinderen, ze elkaar waar mogelijk versterken en ze toegankelijk zijn voor alle bevolkingslagen en –groepen. – Belevingswaarde speelt een belangrijke rol in de leefomgeving. Daarbij gaat het om cultureel besef en diversiteit, menselijke maat, aanwezigheid van karakteristieke kenmerken (identiteit) en afleesbaarheid van (cultuur)historie en schoonheid. Ook moet in dit verband worden gedacht aan ruimtelijke variatie. – Bij toekomstwaarde gaat het om kenmerken als duurzaamheid, biodiversiteit, robuustheid, aanpasbaarheid en flexibiliteit in de tijd, zowel wat betreft geschiktheid voor nieuwe gebruiksvormen als ontvankelijkheid voor nieuwe culturele en economische betekenissen. Vanwege de overlap van bovenstaande ruimtelijke kwaliteitsdoelen (en de hieraan te verbinden criteria) met de onderzochte thema’s onder landschap en cultuurhistorie in dit MER, is er voor gekozen om in deze paragraaf niet al deze doelen om te zetten in toetsbare criteria. Voor een beschrijving van de onderdelen onder gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde wordt nadrukkelijk verwezen naar bijlagen 6 (6.4) en 7 (7.4). Het hoofddoel van ruimtelijke kwaliteit is vertaald in een tweetal uitgangspunten voor IJsseldelta-Zuid. De bijdrage van het voorkeursalternatief aan de ruimtelijke kwaliteit wordt getoetst aan de hand van de volgende criteria: – mate waarin het plan kansen creëert voor synergie tussen functies; – mate waarin de kansen om met de bypass nieuwe elementen aan het landschap toe te voegen worden benut. Op deze manier wordt voorkomen dat een aantal aspecten/criteria dubbel is meegenomen in de beoordeling van de alternatieven in dit MER. Andere aspecten (zoals functies, kenmerken, cultuurhistorie, biodiversiteit en ruimtegebruik) die onder ruimtelijke kwaliteit kunnen worden geschaard, worden behandeld onder andere milieuthema’s in dit MER.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 123 -
DHV B.V.
Mate waarin het plan kansen creëert voor synergie tussen functies (++) De mate van doelbereik voor dit criterium is groot. Binnen het gehele plan wordt ruimte geboden voor diverse functies. Met de ontwikkeling van de bypass wordt in de eerste plaats de veiligheid tegen overstromingen in de toekomst gewaarborgd. Daarnaast biedt de bypass ruimte aan water, natuur, recreatie (door de vaargeul en aan te leggen fiets- en wandelpaden), woningbouw en infrastructuur. Binnen het voorkeursalternatief worden waterkeringen en kunstwerken aangelegd en wordt de N307 verbreed. Het doel van de totale gebiedsontwikkeling is het creëren van zoveel mogelijk synergie tussen de functies. Het voorkeursalternatief staat een hoge mate van dynamiek toe in de hele bypass. De dynamiek is gunstig voor natuurontwikkeling, maar maakt de huidige agrarische functie vrijwel onmogelijk. De recreatieve scheepvaartfunctie wordt door de uitbreiding van de bestaande jachthaven, aanleg van de vaargeul en de afwezigheid van sluizen in de bypass bevorderd. Door het deels ontwikkelen van buitendijkse woningbouw, worden woningen goed gecombineerd met de waterfunctie van de bypass. Bij de woningen, de sluis richting het binnendijkse woningbouwgedeelte en de sluis naar de IJssel komen overnachtings-/ligplaatsen. Het zowel binnendijks als buitendijks bouwen biedt dan ook goede mogelijkheden voor recreatie. Op deze manier wordt een synergie tussen de functies wonen, recreatie, natuur en water gerealiseerd. Mate waarin de kansen om met de bypass nieuwe elementen aan het landschap toe te voegen worden benut (+) Met de bypass wordt bijgedragen aan kansen voor nieuwe landschapselementen. Zoals bij bovenstaand criterium is beschreven, wordt met de bypass ruime kansen geboden aan de ontwikkeling van natuur, woningbouw en kunstwerken. Uiteraard is met de ontwikkeling van IJsseldelta-Zuid als geheel sprake van een grote ingreep in het huidige landschap. Met de bypass worden echter ook oude elementen in ere hersteld, te denken valt aan het terugbrengen van het traject van De Reeve, een voormalige kreek vanuit de Zuiderzee (zie ook de afbeelding van de IJsseldelta in 1724, in hoofdstuk 2) en nieuwe elementen toegevoegd. De bypass zelf met de waterkeringen en kunstwerken vormt een nieuw landschapelement. Natuur kan zich in het gehele buitendijkse gebied manifesteren als een landschapselement in het landschap. Het buitendijkse gebied stroomt eerder onder door de aanwezige dynamiek, waardoor het landschap een wisselend uiterlijk kan hebben. De aanleg van de woningen in de bypass biedt eveneens kansen om nieuwe elementen aan het landschap toe te voegen. Ten slotte zorgt infrastructuur zoals de nieuwe oeververbinding voor de N307/N23 en de nieuwe aansluitingen op de N50 voor nieuwe elementen in het landschap. Afbeelding 46
4 maart 2008, versie 2 - 124 -
Indicatieve weergave van de bypass als nieuw landschapselement
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
8.1.4
Leefbaarheid Onderwerpen die van belang zijn voor een goede leefbaarheid zijn het platteland, de woon-, werkomgeving en eventuele recreatiemogelijkheden. De mate van doelbereik voor leefbaarheid wordt getoetst aan de hand van de volgende criteria: – mate waarin wordt bijgedragen aan een duurzaam vitaal platteland; – mate waarin het plan bijdraagt aan een attractief woon-, werk- en recreatiemilieu. Voor beide criteria wordt voor het voorkeursalternatief onderstaand een kwalitatieve beschrijving gegeven waarin aan de mate van doelbereik voor leefbaarheid wordt voldaan. Mate waarin wordt bijgedragen aan een duurzaam vitaal platteland (+) Er is sprake van doelbereik voor het criterium ‘mate waarin wordt bijgedragen aan een duurzaam vitaal platteland’. In het voorkeursalternatief is sprake van een maximale dynamiek in de hele bypass en wordt veel ruimte geboden voor water. Hiermee zal de huidige functie in de bypass veranderen en agrarisch gebied verloren gaan. De hoge mate van dynamiek maakt namelijk een agrarische functie binnen het plangebied voor de bypass en de woningbouw vrijwel onmogelijk. Het verlies van de agrarische percelen biedt echter wel ontwikkelingsruimte voor de overgebleven landbouwbedrijven in de omgeving van IJsseldelta-Zuid (schaalvergroting). Er worden daarnaast mogelijkheden gecreëerd voor verbrede landbouw. In Nederland is sprake van een groeiende trend onder agrarische ondernemers. Van het totale aantal landbouwbedrijven in Nederland in 2005 (81.830) zorgden 11.007 bedrijven voor een aanvullend inkomen via verbrede landbouw (bron: Landbouwtelling CBS, 2005). Steeds meer boeren starten met een tweede tak naast de boerderij. Dit komt vooral door de veranderingen in de landbouw. Door bijvoorbeeld schaalvergroting en specialisatie zijn de prijzen van agrarische producten onder druk komen te liggen. Vooral kleinere bedrijven kunnen door de lagere opbrengstprijzen geen gezinsinkomen meer halen uit de boerderij. Daardoor moeten veel agrarische ondernemers op zoek naar een neveninkomen, oftewel verbrede landbouw. De nevenactiviteiten kunnen worden genoemd onder een aantal categorieën: recreatie, zorg, natuurbeheer, de verkoop van (streek)producten in boerderijwinkels, teelt van alternatieve gewassen of bio-energie. Door verbreding van de activiteiten kan de boer zijn inkomen vanuit het boerenbedrijf aanvullen. Ook is het mogelijk om van de neventak de hoofdinkomstenbron te maken (bron: AgriHolland, dossier Verbrede Landbouw, 2008). Voor de agrarische ondernemers die getroffen worden door de ontwikkelingen in IJsseldelta-Zuid, biedt recreatie en natuurbeheer als nevenactiviteit goede mogelijkheden. De vaargeul en de hoge dynamiek in de bypass zorgen voor een attractieve vaarroute. Tevens wordt de bestaande jachthaven uitgebreid, wandel- en fietspaden aangelegd en nieuwe natuur ontwikkeld, waardoor het gebied nog aantrekkelijker wordt voor toeristen. Agrarische ondernemers kunnen hierop inspelen door bijvoorbeeld een boerderijcamping te exploiteren, weilanden te gebruiken voor boerderijgolf of kano’s, fietsen, huifkarren etc te verhuren. Daarnaast biedt natuurbeheer wellicht kansen. Mate waarin het plan bijdraagt aan een attractief woon-, werk- en recreatiemilieu (++) De mate van doelbereik van het voorkeursalternatief voor een attractief woon, werk- en recreatiemilieu is groot. In het voorkeursalternatief worden circa 800 woningen gerealiseerd ten zuiden van de Hanzelijn. Door de combinatie van zowel binnendijkse als buitendijkse woningbouw kan een zeer aantrekkelijk woonklimaat worden ontwikkeld. Wonen aan het water waarbij de bewoners van de huizen met behulp van aanlegsteigers/ligplaatsen snel met hun boot het water op kunnen is zeer in trek. Daarnaast wordt de bestaande jachthaven bij de huidige Roggebotsluis uitgebreid met ligplaatsen, komt in de bypass een vaargeul te liggen (tussen de woningbouw en de noordelijke dijk) en worden een dagstrand en fiets- en wandelpaden aangelegd. Hiermee wordt de recreatiefunctie in het gebied verder versterkt. Ook werkt de afwezigheid van sluizen in de bypass bevorderend voor een attractief recreatiemilieu. Dit is tevens gunstig voor natuurontwikkeling in de bypass.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 125 -
DHV B.V.
De zuidzijde van de bypass wordt helemaal ontwikkeld als een rustzone voor natuur. Door de hoge mate van dynamiek die in het voorkeursalternatief wordt toegestaan, ontstaan zeer goede omstandigheden voor het ontwikkelen van natuur, zoals rietruigtes en moerasvegetaties. Randvoorwaarde is dat de natuur rust wordt geboden, zodat de vegetatietypen zich kunnen ontwikkelen en fauna daar kan foerageren, of broeden (vooral voor vogels als grote karekiet en roerdomp). De natuurontwikkeling aan de zuidzijde draagt bij aan een attractief woon- en recreatiemilieu.
8.1.5
Doelbereik VKA samengevat Onderstaand wordt de mate waarin het voorkeursalternatief bijdraagt aan de doelen van het Masterplan samengevat weergegeven. Tabel 13
Samenvattend overzicht mate van doelbereik VKA
Thema
Toetsingscriterium
Veiligheid en
Gerealiseerde waterstandsdaling op de IJssel in centimeters
watersysteem
Beschermingsniveau van woon en werkvoorzieningen
+
Robuustheid ten opzichte van toekomstige ontwikkelingen
+
Natuur
Ruimtelijke kwaliteit
Doelbereik ++
Mate waarin een bijdrage wordt geleverd aan de instandhoudingsdoelen Natura 2000
++
Mate waarin een bijdrage wordt geleverd aan de Ecologische Hoofdstructuur
0/+
Mate waarin het plan kansen creëert voor synergie tussen functies
++
(incl. recreatie)
Mate waarin de kansen om met de bypass nieuwe elementen aan het landschap toe te voegen worden benut
+
Leefbaarheid
Mate waarin wordt bijgedragen aan een duurzaam vitaal platteland
+
Mate waarin het plan bijdraagt aan een attractief woon-, werk- en recreatiemilieu
++
groot doelbereik
+
doelbereik
0/+ 0
8.2
++
beperkt doelbereik geen relevant doelbereik
Samenvatting effectbeoordeling inclusief VKA en MMA In onderstaande tabel worden de resultaten van de effectbeoordeling samengevat. Ten aanzien van het MMA wordt nog benadrukt dat dit alternatief vooral tot stand is gekomen op basis van de meest positieve effecten op natuur, ruimtegebruik en recreatie. Een belangrijk deel van de (grotere) negatieve effecten die resteren hebben te maken met de omvang van de ingreep bij de totale ontwikkeling en zijn daardoor moeilijk te beperken. Voor het VKA, maar ook voor het MMA, geldt voorts dat het doelbereik, zoals beschreven in voorgaande paragraaf een belangrijke plaats in heeft genomen bij de ontwikkeling van dit alternatief.
Tabel 14
Samenvattend overzicht effecten inclusief VKA en MMA
Thema
Criterium
Water
Peildynamiek Veluwerandmeren en inundaties vanuit de IJssel
0
0
Oppervlaktewaterkwaliteit
0
Geohydrologie Bodem
Nul
MMA
VKA
0
nvt
0
0
0
0
0/-
0
0
0/-
0/-
-
0
-
-
Bodemprofiel en zetting
0/-
--
-
-
-
-
Bodemkwaliteit/nalevering uit de bodem
0/-
0/-
0/-
0
0/-
0/-
Vrijkomende (verontreinigde) grond
0/-
0/-
0/-
0/-
0/-
0/-
4 maart 2008, versie 2 - 126 -
GOW 1 GOW 2 GOW 3
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
Thema
Criterium
Natuur
Ruimtebeslag (verlies van leef-, broed- of voedselgebied)
0/-
-
Beïnvloeding natuur door verandering waterhuishouding
+
Ecologische relaties en barrièrewerking
Landschap en
GOW 1 GOW 2 GOW 3
Nul
MMA
VKA
--
0/-
--
--
0/+
-
0/-
-
-
0/-
-
+
0
+
+
Verstoring door geluid of menselijke activiteit – aanlegfase
-
-
--
-
-
-
Verstoring door geluid of menselijke activiteit – na realisatie
0/-
-
--
0/-
0/-
-
Mogelijkheden voor natuurlijke inrichting
0
+
++
0/+
++
++
Biodiversiteit
+
++
+
0
++
++
Vormen en structuren
0/-
-
-
--
-
-
Landschapselementen
0/-
0/-
0/-
0
0/-
0/-
Ruimtelijke opbouw
0/-
-
--
--
-
-
Belevingswaarde
0/-
0/-
0/-
--
0/-
0/-
Herkenbaarheid van landschapstype
0/-
-
--
--
0/-
0/-
Historisch geografische elementen
0
0
0
0
0
0
Archeologische waarden
0
0
0
-
0
0
Historisch bouwkundige elementen
0
0
0
0
0
0
0/-
0/-
0/-
0/-
0/-
0/-
Luchtkwaliteit
0
0
0
0
0
0
Externe veiligheid
0
0
0
0
0
0
Hinder bij de uitvoering
-
--
--
0/-
--
--
Verkeersafwikkeling
0
0
0
-
0
0
Verkeersveiligheid
0
0
0
0
0
0
Bereikbaarheid
0
0
0
0/-
0
0
OV-potentieel
+
+
+
0/+
+
+
Wonen
+
+
+
0/+
+
+
Werken
0
0
0
0/-
0
0
Recreatie
+
++
++
0
++
++
Voorzieningen
0
0
0
0
0
0
cultuurhistorie
Milieu
Geluidbelasting oppervlak wonen
Verkeer en vervoer
Ruimtegebruik
++ + 0/+ 0 0/-
groot positief effect positief effect beperkt positief effect geen relevant effect beperkt negatief effect
-
negatief effect
--
groot negatief effect
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 127 -
DHV B.V.
4 maart 2008, versie 2 - 128 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
9
LEEMTEN IN KENNIS, MONITORING EN DOORKIJK NAAR HET VERVOLG
In dit hoofdstuk worden in het MER gesignaleerde leemten in kennis en informatie aangegeven. Tevens is vermeld in hoeverre deze leemten in kennis invloed hebben gehad op de effectenbeschrijving en of zij van belang zijn bij de uiteindelijke besluitvorming over de totaalontwikkeling. De leemten in kennis en informatie worden betrokken bij het concept-monitoringsprogramma dat ten behoeve van de inventarisatie en beoordeling van de daadwerkelijk optredende milieugevolgen is opgesteld. Afgesloten wordt met een paragraaf waarin een doorkijk wordt gegeven naar het vervolg
9.1
Leemten in kennis en monitoring Oorzaken van leemten in kennis en informatie kunnen zijn: – het ontbreken van gebiedsinformatie; – het ontbreken van voldoende detailinformatie over (onderdelen van) de voorgenomen activiteit, waardoor effectvoorspellingen in algemene zin kunnen plaatsvinden; – onvoldoende informatie omtrent ingreepeffectrelaties; – onzekerheid omtrent autonome ontwikkelingen. Tevens is vermeld in hoeverre deze leemten invloed hebben gehad op de effectbeschrijving en of zij van belang zijn bij de uiteindelijke besluitvorming. Daarbij is de volgende indeling gehanteerd: + belangrijk voor de verdere besluitvorming 0 minder belangrijk voor de besluitvorming niet of nauwelijks belangrijk voor de besluitvorming Ten aanzien van de monitoring geldt in dit stadium vooral dat nog vervolgonderzoeken bij de verdere detaillering van belang zijn. Waar dit relevant is, is dit aangegeven. De volgende leemten zijn gesignaleerd bij het opstellen van het MER IJsseldelta-Zuid. Bodem (-) Ten behoeve van de verdere planuitwerking wordt aanbevolen de aanwezigheid van bodemverontreinigingen (puntbronnen) wel onderdeel te laten zijn van onderzoek. Met het bevoegd gezag dient afgestemd te worden of het grondverzet ten behoeve van de aanleg van de dijk aangemerkt kan worden als een grootschalige toepassing van grond op grond van het besluit bodemkwaliteit. De bevoegde gezagen dienen in de verdere planvoorbereiding onderling af te stemmen wie voor het relatief geringe deel van het grondverzet in de IJssel uiterwaard zal optreden als bevoegd gezag. Aanbevolen wordt een bodemkwaliteitskaart te gebruiken als een milieuhygiënische verklaring voor de kwaliteit van grond. Natuur (+) Voor natuur wordt aanbevolen om onderzoek te doen naar de verstoring door recreatievaart. Er zijn te veel variabelen die nu meespelen (aantal boten dat uitvaart, verdeling over het water, verblijftijden etc), waardoor nu geen harde uitspraken kunnen worden gedaan, met name in relatie tot de mosseletende Meerkoet en de Krooneend (zie ook Nauurtoets, bijlage 16). Onderzoek is mogelijk door het modelleren van vaarbewegingen voor een periode van bijvoorbeeld een jaar, om een betere inschatting te maken van de verstoring.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 129 -
DHV B.V.
De staat van instandhouding van de Kleine Zwaan is matig ongunstig, maar de oorzaak daarvan ligt niet binnen de Natura 2000-gebieden in de IJsseldelta12. Voor de Kleine Zwaan is het nog onzeker of het geconstateerde effect significant is. Daartoe zou nader in beeld gebracht moeten worden wat het relatieve belang in de regionale context is van de hectares die als gevolg van IJsseldelta-Zuid verdwijnen. Geluid en luchtkwaliteit (+) Ten aanzien van geluid zijn mitigerende maatregelen mogelijk. Nader onderzoek zal echter uit moeten wijzen in hoeverre dat noodzakelijk/wenselijk is en welke mogelijkheden er zijn. In het vervolgstadium (bestemmingsplan en besluitMER) is het noodzakelijk een akoestisch onderzoek en luchtkwaliteitsonderzoek uit voeren om een goed inzicht te krijgen in de effecten en eventuele mitigerende maatregelen die mogelijk dan wel noodzakelijk zijn. Dit wordt aangemerkt als leemte in kennis. Geohydrologie (0) Bij de presentatie van de uitkomsten van het geohydrologisch model is discussie ontstaan over de realiteit en betrouwbaarheid daarvan voor het projectgebied. Dit heeft geleid tot het uitvoeren van gevoeligheidsanalyses. De vragen zijn daarmee echter niet weggenomen. In de fase van het Masterplan zijn met een ander model grotere effecten berekend (DHV, 3 november 2005). Wel zijn de betrokkenen het er over eens dat op basis van beide berekeningswijzen er een beïnvloed gebied kan worden afgebakend met een bandbreedte van effecten daarbinnen. Dit invloedsgebied kan worden gehanteerd als een “maat” voor de te verwachten effecten. In het vervolgtraject zal worden nagegaan hoe reëel en betrouwbaar het gehanteerde model is voor het projectgebied. Voor de monitoring van effecten zullen ook meer peilbuizen in het gebied worden geplaatst. Voor de afweging van de in dit MER beschouwde alternatieven is dit minder van belang, omdat de verschillen tussen de alternatieven hierdoor naar verwachting niet of nauwelijks anders worden.
9.2
Doorkijk naar het vervolg - besluitMER Zoals in de inleiding in hoofdstuk 1 reeds is aangegeven, is het MER tevens aan te merken als startnotitie voor het op te stellen besluitMER. In deze paragraaf wordt ingegaan op de onderdelen die in het besluitMER voor IJsseldelta-Zuid nader worden uitgewerkt. BesluitMER en daaraan gekoppelde besluiten Het besluitMER wordt gekoppeld aan de volgende te nemen m.e.r.-plichtige besluiten: 1. bestemmingsplan voor het planologisch vastleggen van de bypass, waterkeringen, woningbouw, infrastructuur, natuur en recreatie; 2. dijkverleggingsplan voor de waterkeringen; 3. ontgrondingvergunning. Ad. 1 Bestemmingsplan De ontwikkeling van IJsseldelta-Zuid vindt plaats in het buitengebied van de gemeente Kampen en de gemeenten Dronten. Voor Kampen is momenteel een Bestemmingsplan Buitengebied van toepassing. Voor Dronten het Bestemmingsplan Landelijk Gebied. Om de ontwikkelingen in IJsseldelta-Zuid (de woningbouw en infrastructuur, aanleg van de bypass en waterkeringen, recreatie zoals de jachthaven, dagstrand, ligplaatsen en de natuur) planologisch te regelen, moet een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld voor het gehele gebied IJsseldelta-Zuid. Aangezien de vast te leggen activiteiten m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn, dient de bestemmingsplanprocedure te worden gekoppeld aan de procedure voor besluitm.e.r. en moet een 12
Bron: Gebiedendocument (concept) Natura 2000-gebieden Veluwerandmeren en Vossemeer-Ketelmeer op
website LNV; deze gebiedendocumenten beantwoorden niet de vraag waar de oorzaak dan wel ligt.
4 maart 2008, versie 2 - 130 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
besluitMER worden opgesteld. Het op te stellen besluitMER onderzoekt de verdere mogelijkheden voor de inrichting van IJsseldelta-Zuid. Het voorkeursalternatief uit het planMER IJsseldelta-Zuid vormt hiervoor de basis. Ad. 2 Dijkverleggingsplan Bij de voorgenomen activiteit van een dijkverlegging ten behoeve van de aanleg van de bypass en de noodzakelijke waterkeringen, is het goedkeuringsbesluit van het dijkverleggingsplan (waarin het ontwerp van de waterkering is opgenomen) het m.e.r.- plichtige besluit op grond van de Wet op de waterkering. In het dijkverleggingsplan wordt aandacht besteed aan de ligging van de nieuwe waterkering, het technisch ontwerp (veiligheid en standzekerheid), uitvoeringsaspecten, faseringen, beheer en onderhoud. Veiligheidsberekeningen zullen mede ten grondslag liggen aan het dijkontwerp. Verder wordt rekening gehouden met alle bij de uitvoering van het plan betrokken belangen, waaronder die van landschap, natuur, cultuurhistorie, volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieu. In de toelichting op het plan wordt aangegeven welke gevolgen aan de uitvoering van het plan zijn verbonden en op welke wijze met de daarbij betrokken belangen rekening is gehouden. Ad. 3 Ontgrondingvergunning Binnen de ontwikkeling vindt een ontgronding plaats die de drempel voor m.e.r.-plicht van 100 hectare of meer gaat overschrijden. Deze ontgronding is noodzakelijk om de bypass aan te leggen. Grondverzet is nodig om de vaargeul te realiseren. Daarnaast is sprake van grondverzet ten behoeve van het realiseren van het stroombed en vereffening van het gehele terrein binnen de bypass. Initiatiefnemer en bevoegd gezag Initiatiefnemer voor de m.e.r. is de projectorganisatie IJsseldelta-Zuid. Voor de vaststelling van het bestemmingsplan is de gemeenteraad van Kampen het bevoegd gezag. Gedeputeerde Staten van Overijssel en Flevoland moeten hun goedkeuring geven over het dijkverleggingsplan en de ontgrondingvergunning. Inspraak De inspraakmomenten zijn belangrijke onderdelen in de besluitvormingsprocedure. Het inspraakmoment voor de besluitm.e.r.-procedure vindt plaats direct na de publicatie van dit planMER/startnotitie voor besluitMER IJsseldelta-Zuid. Gedurende de inspraak kan een ieder de wensen voor de inhoud van het besluitMER kenbaar maken. Reacties moeten schriftelijk worden ingediend op het volgende adres, onder vermelding van: “Inspraakreactie startnotitie besluitMER IJsseldelta-Zuid”. Project IJsseldelta t.a.v. Toos Spoelder Postbus 10078 8000 GB Zwolle Richtlijnen De onafhankelijke Commissie voor de milieueffectrapportage wordt gevraagd om het planMER te beoordelen op volledigheid, juistheid en of het voldoet aan de vastgestelde richtlijnen voor het planMER. Aangezien het planMER tevens is aangemerkt als startnotitie voor het besluitMER wordt de commissie gelijktijdig gevraagd een advies uit te brengen voor richtlijnen voor het besluitMER. Deze Advies Richtlijnen van de commissie geven aan welke aspecten in het besluitMER aan bod moeten komen en de commissie betrekt hierbij de reacties uit de inspraak. Het bevoegd gezag stelt vervolgens de definitieve Richtlijnen voor het besluitMER vast.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 131 -
DHV B.V.
Wat moet nu verder in het besluitMER worden onderzocht? Het besluitMER vormt een verdere uitwerking van het planMER. In het planMER zijn alternatieven onderzocht. Alternatieven voor de verschillende planonderdelen, maar nog belangrijker: integrale gebiedsontwikkelingsalternatieven. Dit heeft geleid tot een voorkeursalternatief. Dit alternatief heeft de voorkeur van alle betrokken partijen en dient dan ook als basis voor de verdere uitwerking op inrichtingsniveau in het besluitMER. In het besluitMER wordt een aantal inrichtingsalternatieven ontwikkeld die verder en meer in detailniveau worden onderzocht op milieueffecten. De inrichtingsalternatieven geven in detail de locaties weer voor de woningbouw, infrastructuur (waaronder de N23), recreatie, natuur, groen in en om de stad (GIOS) en water. De inrichtingsalternatieven worden in het besluitMER onderzocht op effecten, waarbij wordt aangesloten op de milieuaspecten zoals die ook in het planMER zijn opgenomen: – water; – bodem; – natuur; – landschap en cultuurhistorie; – milieu; – verkeer en vervoer; – ruimtegebruik. Voor een paar aspecten zijn in het planMER op abstract niveau de effecten in beeld gebracht. Dit geldt met name voor geluid, luchtkwaliteit en verkeer. Voor deze aspecten is het noodzakelijk om in meer detailniveau in te gaan op de effecten van de inrichtingsalternatieven. Voor verkeer wordt in het besluitMER onderzoek gedaan naar de te realiseren infrastructuur in de wijk, ontsluiting van de wijk op de bestaande infrastructuur en de gevolgen van de ontwikkelingen in IJsseldelta-Zuid op de omliggende wegen en N23. De uitkomsten van het verkeersonderzoek worden gebruikt om een akoestisch onderzoek en luchtkwaliteitonderzoek uit te voeren op het detailniveau dat hoort bij het bestemmingsplan. Voor het aspect bodem is het van belang dat ten behoeve van de ontgrondingvergunning een goed inzicht wordt verkregen in de grondbalans (waar komt welke grond vrij in welke hoeveelheden en kan deze binnen het plan worden hergebruikt?). Uitgangspunt hiervoor is dat zoveel mogelijk wordt gestreefd naar een gesloten grondbalans. Als separaat onderdeel bij de verdere planvorming wordt invulling gegeven aan de volgende onderzoeken. Deze worden gebruikt voor het besluitMER: – Inrichtingsplan voor de bypass (waarin onder meer de gedetailleerde mogelijkheden voor natuurontwikkeling en de wijze van natuurbeheer een plaats krijgen); – Compensatieplan voor Overijssel en Flevoland voor Natura 2000 en EHS; – Waterbeheersplan voor het gehele gebied dat doorsneden wordt door de bypass; – Waterstructuurplan (water rond de woningbouw); – Onderzoek naar de oeververbinding voor de N23. Tevens moeten de in het planMER aangegeven leemten in kennis een plek krijgen in het besluitMER. Ten slotte is sprake van opgaven voor het vervolgtraject voor Natura 2000. Deze worden onderstaand kort toegelicht. Opgaven voor het vervolgtraject Natura 2000 De passende beoordeling zoals opgesteld voor het planMER (bijlage 16) dient ter ondersteuning van de besluitvorming over de streekplanherziening van Overijssel en de herziening van het Omgevingsplan van Flevoland. Het detailniveau van deze passende beoordeling past bij het detailniveau van deze planherzieningen. Gevolg daarvan is, dat over verschillende inrichtings- en gebruiksaspecten van de toekomstige situatie nu onvoldoende bekend is. Wel kan deze passende beoordeling richting geven aan de invulling van inrichting en gebruik zodanig, dat significante effecten zoveel mogelijk worden
4 maart 2008, versie 2 - 132 -
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
DHV B.V.
voorkomen. Voor de volgende stap in de besluitvorming (bestemmingsplan en dijkverleggingsplan) zal deze passende beoordeling moeten worden gedetailleerd als basis voor een vergunningsaanvraag in het kader van art 19d van de Natuurbeschermingswet. De vergunning moet worden aangevraagd voor soorten/habitats die een verslechterend/verstorend effect ondergaan en soorten/habitats die een significant effect ondergaan. Ook zal dan verder moeten worden gekeken naar de gevolgen van de plannen voor de wezenlijke kenmerken van de beide Staatsnatuurmonumenten en zal bij te verwachten aantasting eveneens vergunning aangevraagd moeten worden. Daartoe zullen in het vervolgtraject Natura 2000 nog een aantal stappen moeten worden gezet voorafgaand aan de uitvoering: 1. Nader onderzoek naar de verspreiding in ruimte en tijd van een aantal soorten watervogels en eenden en de Kleine Zwaan, niet alleen in Overijssel, maar ook in Flevoland en Gelderland. Aan de hand van deze informatie kunnen de verschillende planonderdelen van IJsseldelta-Zuid verder worden uitgewerkt met minimale effecten op Natura 2000. 2. Het verder in beeld brengen van de projecten die naast IJsseldelta-Zuid tot cumulatieve effecten op Natura 2000 kunnen leiden. 3. Het opstellen van een zogeheten ADC-werkdocument als hulpmiddel voor de afweging door de Minister van LNV van de significante effecten van het project, als ook als informatiebron voor de kennisgeving en de adviesaanvrage aan de Europese Commissie13 4. Het uitwerken van deze passende beoordeling tot een passende beoordeling op het detailniveau van dijkverleggingsplan en bestemmingsplan, daarbij gebruik makend van de onder 1) genoemde onderzoeksresultaten, ten behoeve van de vergunningaanvraag. Daarbij ook nader ingaan op de gevolgen voor de wezenlijke kenmerken van de beide Staatsnatuurmonumenten. 5. Het uitwerken van de compensatie in een compensatieplan Natura 2000, waarin locatie, doelen, inrichting, realisatie, planologische bescherming en kosten worden meegenomen. 6. Het opzetten van een monitoringsysteem waarin de ontwikkeling van kwalificerende soorten en habitats in de tijd kan worden gevolgd, inclusief het vastleggen van een uitgangssituatie. Dit maakt het mogelijk om, indien soorten of habitats een ongunstige ontwikkeling gaan vertonen, en de oorzaak daarvan aanwijsbaar is, tijdig bij te kunnen sturen. Dit monitoringsysteem kan waarschijnlijk aansluiten bij al lopende monitoringprojecten in de Veluwerandmeren en in de uiterwaarden.
13
Voor projecten met een significant effect is het beleid van de Minister van LNV om advies te vragen aan de
Europese Commissie over het voorgenomen project en de beoogde compensatie (mond. med. L. Boerema, LNV, 2008). Voor deze procedure wordt uitgegaan van een termijn van ongeveer 9 maanden. Deze termijn kan parallel lopen met de termijnen nodig voor het bestemmingsplan en het dijkverleggingsplan.
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
4 maart 2008, versie 2 - 133 -
DHV B.V.
COLOFON
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240 Opdrachtgever Project Dossier Omvang rapport Auteurs Bijdrage Projectleider Projectmanager Datum Naam/Paraaf
Provincie Overijssel/IJsseldelta-Zuid ON-D20080240
: : : : : :
Provincie Overijssel IJsseldelta-Zuid B1048-01.001 135 pagina's Wendy Scheuten, Mark Groen Jan Bakker, Jacqueline Flink, Joost ter Hoeven, Stef Kampkuiper, Pieter Leenman : Mark Groen : Teunis Louters : 4 maart 2008 :
4 maart 2008, versie 2 - 135 -
DHV B.V. Ruimte en Mobiliteit Verlengde Kazernestraat 7 7417 ZA Deventer Postbus 927 7400 AX Deventer T (0570) 63 93 00 F (0570) 63 93 01 E
[email protected] www.dhv.nl