Homomatose Dit boek kwam tot stand met speciale medewerking van Ria Bonito en Johannes Broekhoven, waarvoor hartelijke dank.
Homomatose Adriaan Paradijs In afspraak tussen Adriaan Paradijs en Isis van veganisme.pagina.nl, dit boek gratis te downloaden via Isis. . Adriaan Paradijs Alle rechten voorbehouden 5
Inhoud Voorwoord 5 Over de schrijver 7 Hoofdstuk 1 --- Homomatose 9 Hoofdstuk 2 --- Paniek! 11 Hoofdstuk 3 --- De dieren 21 Hoofdstuk 4 --- De planten 31 Hoofdstuk 5 --- De piramidefamilie 35 Hoofdstuk 6 --- Het besluit om te vertrekken 37 Hoofdstuk 7 --- Bijna dood! 71 Hoofdstuk 8 --- Viva Italia 99 Hoofdstuk 9 --- Venetië 129 Hoofdstuk 10 --- De boottocht 147 Hoofdstuk 11 --- Azië 173 Hoofdstuk 12 --- De olifanten 187 Hoofdstuk 13 --- De olifantenmonniken 197 Hoofdstuk 14 --- De ontmoeting 203 Slot 211 6 7
Voorwoord Beste lezer, Voor u ligt een boek dat ik geschreven heb voor jonge mensen met idealen en verder voor iedereen die jong van geest is gebleven en ondanks alles nog idealen heeft en blijft geloven in een betere wereld. ‘Dit is een boek waarop de mensheid niet zit te wachten!’ Dit was de bijna geschrokken reactie van een kennis die ik het manuscript liet lezen. Toen ik aan dit schrijfavontuur begon, heb ik niet gedacht: nu zal ik eens even verhaal schrijven dat de lezers bang maakt. Wel houdt dit sciencefiction verhaal een ernstige waarschuwing in, namelijk dat de IKKE-IKKE egoïstische leefwijze letterlijk levensgevaarlijk is voor de mens zelf. Je kent ongetwijfeld dat gevoel wel dat je af en toe de gehele mensheid achter het behang wilt plakken om het liefst op een onbewoond eiland te gaan wonen. Deze boze gevoelens ontstaan uit gekwetstheid of uit bedrog door je medemensen. We maken het elkaar dan ook niet gemakkelijk. Ook
vertrouwen wij elkaar niet erg. Via contracten proberen wij het wantrouwen in elkaar met vermeende zekerheden vast te leggen. Steeds weer word je in je bewegingsvrijheid beknot. Via rechters moeten we ons gelijk afdwingen. We zetten elkaar flink onder druk en sparen elkaar niet. Als gevolg hiervan zitten psychiatrische instellingen vol met slachtoffers. Hoe gevoeliger je bent, des te groter is de kans dat je je in onze hard geworden maatschappij niet meer kunt handhaven. Net als in de oertijd geldt nog steeds de wet van de sterkste. Alleen wordt die nu niet meer bepaald door lichamelijke kracht, maar door de wijze waarop je je in de door onszelf gecreëerde jungle die maatschappij heet, weet aan te passen. De sterkste is nu de slimste. Helaas, want het hadden de wijzen moeten zijn die de macht uitmaakten en de regeringen vormden en niet de gewieksten. In weerwil van alle communicatiemiddelen en van al die miljarden medemensen waarmee we deze aarde bevolken, voelt menigeen zich 8 eenzaam en alleen. Wanneer je iemand vraagt hoe het gaat, is het antwoord bijna altijd: ‘Goed!’ We zijn meesters geworden in het ons dapper en groot houden. We schamen ons ervoor toe te geven dat we ons te vaak alleen op de wereld voelen, dat we ons leeg voelen. Het is moeilijk toe te geven dat je lijdt. En vrijwel alles wordt in geld uitgedrukt. Als je geen familie hebt die om je geeft, ben je in de zogenaamde derdewereldlanden zonder geld hopeloos verloren! Net als in de oertijd, als je zwak bent zul je spoedig slachtoffer worden. Zeker, in de Westerse rijke landen zijn er veel instituten die de slachtoffers van de race om de welvaart opvangen. Maar deze geboden liefde en opvang is afhankelijk gemaakt van geld. Ook hier word je geholpen als je verzekerd bent, als het betaald wordt. De mensheid bevindt zich nu midden in een industriële, technische en communicatieve revolutie. Met zeer geavanceerde wapens gaan we elkaar te lijf. Via de satellieten kan de hele wereld er getuige van zijn hoe we in de naam van Jaweh, God en Allah elkaar naar het leven staan. Velen geloven in een God die alles geschapen heeft, maar veel respect wordt er voor die schepping niet getoond. Met de bijbel, de koran, new-age boeken en joodse geschriften als excuus voor onze daden gaan we elkaar te lijf. Ondanks alle negatieve invloed en vernielingsdrang van de mensheid, zien we om ons heen een schepping die nog steeds alle ingrediënten bezit om van deze aarde een aards paradijs te maken. Dit boek is een pleidooi om een einde te maken aan veel onnodig lijden in het leven van mens en dier. Een leven, en niet alleen een menselijk leven, is te kostbaar om er zo onzorgvuldig mee om te springen. Met dit boek hoop ik u te inspireren en ertoe te brengen ogenschijnlijke ‘gewone’ zaken eens in een ander licht te bezien. Het is tijd dat de mens zijn intelligentie gebruikt om naast de technische revolutie een ethische revolutie op gang te brengen, gevoed door het inzicht en de gevoeligheid die menseigen is, dat leven ten koste van een ander leven niet meer nodig is. Het is een ethische revolutie die ons voortbestaan kan redden! Ik wens u veel boeiende leesuren. 9
Over de schrijver Adriaan Paradijs werd op 13 januari 1951 geboren te Enschede. Hij is altijd een dromer geweest en authentiek gebleven, omdat hij zich nooit ergens bij heeft aangesloten. Hij ontdekte dat hij zich voortdurend bezighield met paradijselijke gedachten in weerwil van de hem omringende maatschappij
die hem zeer kwaadaardig overkomt en waarin hij zich nooit thuisvoelde. Hij veranderde zijn oorspronkelijke naam in het pseudoniem Paradijs. Vanaf dat moment ging hij zich bewust bezighouden met het creëren van aardse paradijzen en deed zijn naam eer aan door in zijn geboortestad Enschede een oude zeer trieste fabriek om te bouwen tot een kleurrijk en sprookjesachtig eigen wereldje, dat hij Het Paradijs noemde. Hij opende dit voor het publiek wat een groot succes werd. Maar zijn oorspronkelijke bedoelingen raakten door een overvolle agenda steeds meer op de achtergrond. Voor zijn echte doelstellingen kreeg hij geen aansluiting. Dat het hem echt ernst was met het creëren van een aards paradijs werd niet serieus genomen. Hij vertrok naar Brazilië om daar een nieuwe poging te wagen. Terwijl hij om zich heen een bloemen- en vlinderpark creëerde met de naam Paraiso das Flores e Borboletas (Het Bloemen en Vlinder Paradijs), vond hij de rust om het boek Homomatose te schrijven.
11
Hoofdstuk 1 --- Homomatose Het was vroeg in het begin van het derde millennium, om precies te zijn in het jaar 2015 volgens de christelijke jaartelling, dat er onrust ontstond in de wereld. Door reportages in de kranten en op televisie was al geruime tijd de aandacht gevestigd op een mysterieuze ziekte. Er werd regelmatig verslag gedaan van sterfgevallen die begonnen op te vallen omdat ze zulke grote overeenkomsten vertoonden. Wat daarbij vooral opviel was de snelheid waarmee de dood intrad nadat iemand door een aanval was getroffen. In dat opzicht was het te vergelijken met het bezwijken aan een hartaanval. Het was op een gewone doordeweekse dag dat wereldwijd de eerste beelden van zo’n aanval werden uitgezonden. Beelden waarvan niemand op dat moment nog besefte dat ze het begin inluidden van een tijdperk, dermate ingrijpend en van zo’n grote omvang, zoals de mensheid dat nog nooit had meegemaakt en ook nooit meer zou meemaken. Alle verdriet, wanhoop en ellende die oorlogen, ja zelfs de wereldoorlogen teweeg hadden gebracht vielen in het niet bij wat de mensheid nu te wachten stond. Een amateurfotograaf die toevallig ter plaatse was geweest, had ongewild de kans gekregen opnames te maken van een aanval van deze geheimzinnige ziekte, met een fatale afloop. Voor studiedoeleinden bevond de fotograaf zich in een drukke winkelstraat van een grote wereldstad in een ZuidAfrikaans land. Een stad die zich kenmerkte door de grote verschillen in levensstandaard tussen rijk en arm en in deze stad gold dat speciaal vooral voor het blanke en het zwarte ras. Als onderwerp voor zijn afstudeerproject wilde de journalistieke student de bewijzen hiervan vastleggen in beelden, afgewisseld met interviews. Hij had zich voor een grote supermarkt geposteerd, die voornamelijk bezocht werd door rijke blanken. Nog voor hij zich goed en wel had geïnstalleerd, speelde zich een drama voor zijn ogen af dat hij gretig met zijn camera vastlegde. De opnamen speelde hij door aan het plaatselijke televisiestation, dat de beelden onmiddellijk over de hele wereld verspreidde. Aldus verscheen er wereldwijd op de televisieschermen een goed verzorgde, overvoede en uitbundig opgemaakte dame van middelbare leeftijd met een 12 rode kleur van opwinding close-up in beeld. Ze was van het blanke ras. Zij verliet een overvloedig gevulde supermarkt en duwde een zwaarbeladen winkelwagen voor zich uit, met waarschijnlijk veel overbodige spullen. Zij straalde iets driftigs uit en ook zoiets van ‘als ik het maar goed heb!’
Van haar leek weinig mededogen te verwachten voor wat er nog meer leeft, als zij daar al oog voor zou hebben. De stakkerds die in hun vodden op straat leefden en wat geld bij elkaar probeerden te bedelen, liep zij voorbij met een air van ‘moet je maar niet zo dom zijn!’ Zij wist niet dat vrijheid van keuze niet voor iedereen een vanzelfsprekende zaak is. Dat vrijheid van keuze eigenlijk een ongekende luxe is. De verschijning van de echtgenoot bevestigde nog eens het stereotype beeld dat de wereld van de vrouw kreeg voorgeschoteld. Net op tijd en met een nors gezicht was hij gestopt voor een donkere man die letterlijk in de goot lag. Dat hij was gestopt was meer vanwege het feit dat hij geen zin in gezeur had, dan dat hij respect uitstraalde voor de nu voor de wielen van zijn auto liggende man. Dat hij keurig op tijd zijn echtgenote stond op te wachten voor zijn glimmende automobiel, was ook vooral uit eigenbelang. Want hij wist dat zijn vrouw niet het type was met een karakter dat ruimte biedt aan flexibiliteit. Als iets niet volgens haar verwachtingen verliep was zij niet te genieten. Maar wat zich vervolgens voordeed zou je zelfs zo’n dame die nu niet direct ieders sympathie opwekt, toewensen. Terwijl haar man de achterbak van de auto opende, met de bedoeling om de boodschappen in te laden, zakte zij voor zijn voeten in elkaar. Ze probeerde haar man nog vast te grijpen, maar dat was vergeefs. De winkelwagen rolde door en viel door het hoogteverschil van de stoeprand met het wegdek, ondersteboven. De boodschappen rolden over de straat. Met niet mis te verstane close-ups werden precies die symptomen vastgelegd die zo kenmerkend waren voor deze geheimzinnige ziekte. Met meer dan gewone aandacht werden die beelden uitgezonden. Het was geen aantrekkelijk schouwspel. Het ziektebeeld viel in eerste instantie wel te vergelijken met een aanval van epilepsie. Na de val begon het lichaam van de bewusteloze vrouw te schudden. Haar ogen lagen ongecontroleerd te trillen in hun kassen. Daarna veranderde het ziektebeeld. Haar lichaam verkrampte. Er kwam schuim uit haar verwrongen mond. Haar ogen draaiden angstig rond en leken wanhopig te schreeuwen om hulp. Vervolgens begon haar lichaam hevig te schokken. Dat duurde een aantal minuten tot het zich plotseling ontspande. De hele wereld was er getuige van hoe duidelijk zichtbaar het leven uit haar wegvloeide. De inmiddels gearriveerde ambulance probeerde het slachtoffer te bereiken en baande zich 13 een weg door de groep nieuwsgierigen die zich rond de plek des onheils had verzameld. Een aanwezige arts kon niets anders doen dan constateren dat de vrouw was overleden. Totaal ontdaan achtervolgde de echtgenoot de ziekenauto waarin zijn vrouw werd weggevoerd. Voor de boodschappen die nog op straat lagen had hij geen tijd en interesse meer. Gretig brachten de armen de wet in praktijk die luidt ‘de één zijn dood is de ander zijn brood’. Nu is een dergelijke gebeurtenis op zich nog niet zo bijzonder, omdat spontane sterfgevallen zich wel vaker voordoen, ware het niet dat na deze uitzending de berichten over identieke sterfgevallen steeds veelvuldiger werden. Maar nog opmerkelijker was het dat de berichten hierover uit alle continenten kwamen, uit alle uithoeken van de wereld. Van paniek was zeker nog geen sprake, maar de aandacht voor het wereldwijde fenomeen was wel groeiende. Voordien kon men ziektegevallen of een epidemie nog lokaliseren zoals Aids hoofdzakelijk in Afrika, griep hier en pokken daar. Maar nu lag dat anders. Uiteraard stortte de wetenschap zich met alle aandacht op het fenomeen. Er vond een ware wedloop plaats over wie en welk land als eerste deze ziekte
kon doorgronden, om daarna als eerste ook het medicijn hiertegen te vinden. Dat dit later allemaal vergeefse moeite zou blijken te zijn kon men toen nog niet vermoeden. De eerste onderzoeken leidden ertoe dat men kon constateren dat het om een zeer vindingrijk en intelligent virus ging, dat men de naam ‘homosoom’ gaf. De ziekte die dit virus veroorzaakte noemde men voortaan ‘homomatose’. Intussen namen de berichten over sterfgevallen, veroorzaakt door deze homomatose, met de dag toe. De ziekte openbaarde zich onder alle lagen van de bevolking. Het begon op te vallen dat er een hogere concentratie van sterfgevallen viel waar te nemen onder bereisde mensen en in dichtbevolkte gebieden met veel internationaal verkeer. Een schrijnend voorbeeld van een krantenbericht was dat van een verliefd jong stel. De mannelijke helft hiervan werd dodelijk getroffen door een aanval van de meedogenloze ziekte. Vol vertrouwen waren zij in hun land met een gematigd zeeklimaat vlak voor de winter een reisbureau binnengestapt. De bedoeling was om een reis uit te zoeken van drie weken naar een tropisch land. Het jaar daarvoor hadden zij ook al met succes zo’n land in de derde wereld bezocht. Als souvenir hadden ze toen enkele bontgeweven truien meegebracht, en fraai houtsnijwerk. De truien en het houtsnijwerk waren gemaakt door arme bevolkingsgroepen. Aan de producten was goed te zien dat hier wekenlang met toewijding aan gewerkt moest zijn. Vol geduld had een familie met een minimum aan middelen, gezeten op de 14 grond voor hun eenvoudige behuizing, hun vaardigheden in die producten tot mooie vormen getransformeerd. Daarna hadden zij nog dagenlang op de kunstmarkt gewacht op die ene toerist die misschien iets van hen zou willen kopen. Want ze wisten wel dat die vreemdelingen uit verre landen heel veel keus hadden, aangezien de markt groot was met nog veel meer andere families die ongeveer dezelfde waren verkochten. Ook wisten zij dat ze om die reden hun producten heel goedkoop moesten maken. Aldus konden zij misschien een klein graantje meepikken van de ongelofelijke hoeveelheid geld, die de vreemdelingen schenen te bezitten. Uiteindelijk verkochten zij dan, na lang en vernederend afdingen door de jonge vreemdelingen, veel te goedkoop wat spullen. Het jonge stel toonde thuis voldaan zijn souvenirs. Vol trots vertelden zij dat ze de helft van de oorspronkelijke vraagprijs hadden weten af te dingen. Nu zaten ze dus weer bij het reisbureau. De planken waren rijkelijk gevuld met reisaanbiedingen. Zij wilden in ieder geval naar de warmte om aldus een flink stuk van de koude winter in hun land te kunnen ontvluchten. Wat waren de mogelijkheden? Zouden zij, verwend door het leven in een welvaartsstaat, beseffen wat een enorme luxe het is om een reis uit te kunnen zoeken en even hier of daar naar toe te vliegen? Zouden zij eveneens beseffen dat een vliegtuig symbool staat voor de snelheid van de ontwikkeling van de technische intelligentie van de menselijke geest? Want hoe kort geleden in de geschiedenis is het nog maar dat de mens zijn eerste pogingen ondernam om te vliegen? En nu hebben we al op de maan gestaan en kiezen dagelijks duizenden vliegtuigen het luchtruim. Miljoenen en miljoenen jaren zijn er nodig geweest om de vorm van ons lichaam zoals wij die nu bezitten op te bouwen. De snelheid van de evolutie van onze geestelijke ontwikkeling ten opzichte van de fysieke ontwikkeling is te vergelijken met de snelheid van het licht in verhouding met de snelheid van het geluid. Alsof het vanzelfsprekend is, was het jonge stel vertrokken naar hun tropische vakantiebestemming. Zij hadden nog wat extra gewicht aan bagage weten mee te smokkelen en veel gelezen over dat land waarheen het
vliegtuig nu koers zette. Zoals verwacht landde het toestel veilig op de tropische bodem, maar bij het uitstappen en dus wel op een heel erg ongelegen moment, kreeg de jongeman een aanval van de homomatose en overleed hij nog voor hij vaste grond onder zijn voeten had gevoeld. Het meisje liet hij in ontzetting achter. Aldus het krantenbericht. Onopvallend waren er in het land van hun reisbestemming al tientallen mensen aan homomatose overleden. Maar die leefden toch al uitzichtloos op 15 straat. Hoe vaak waren zij al niet, bewust of onbewust, ongezien gepasseerd terwijl ze lagen te lijden? Eigenlijk voelden zij zich toch al bijna dood. Voor hen was de aanval als een verlossing gekomen. Intussen waren de wetenschappers gevorderd met hun onderzoek naar dat vreemde nieuwe virus homosoom. Bekend was inmiddels de vindingrijkheid van het virus. Ook dat het zich tegen allerlei medicijnen wist te verweren en resistent werd. Uit onderzoek was inmiddels ook gebleken dat het zich tientallen jaren verborgen had weten te houden. Deze jaren had het virus benut om zich over de hele aardbol te verspreiden. Niet uitsluitend door fysiek contact, maar ook via verspreiding door de lucht. Op deze wijze was het vervolgens in de talloze voedselproducten beland. Door het constante gesleep over de aardbol van mensen, dieren, planten en producten via transporten door de lucht, over het water en over land had de dood zich steeds meer verspreid. Volgens de laatste inzichten zou het virus zich minstens veertig jaar verborgen hebben weten te houden. Uit verder onderzoek had men ontdekt dat het homosoom-virus een intelligentie bleek te bezitten, met een ingebouwde tijdcode. Op deze wijze was het mogelijk dat wereldwijd, op eenzelfde tijdstip, het virus in het menselijk lichaam zijn vernietigende taak kon verrichten. Het leek wel een strafexpeditie, die in het geheim gezonden was uit de microscopische wereld van bacteriën en virussen. Toen het besef begon door te dringen dat er dus in feite sprake was van een wereldwijde ziekte met een incubatietijd van veertig jaar, en iedereen dus voor besmetting in aanmerking kwam, toen begon er eindelijk wat meer paniek te ontstaan. Maar de algemene houding was toch nog steeds van ‘ach we hebben al zo veel ziektes en epidemieën doorstaan in het verleden, deze zullen we ook wel weer overleven.’ Het leek allemaal nog zo ver weg. Maar de sterfgevallen gingen echter onophoudelijk door en nieuwsberichten werden steeds absurder. Zo was er een slachter in een slachthuis, die juist op het punt stond de zoveelste koe van het leven te beroven. Tientallen kadavers hingen al aan de achterpoten opgetakeld leeg te bloeden. Zou deze man ooit een koe als een wezen met eigenwaarde en gevoel hebben gezien? Zou hij zijn eigen gevoel hebben uitgeschakeld, of heeft hij dat nooit gehad? Het is waarschijnlijk zo dat hij, door zijn cultuur en opvoeding, dit slachten als de gewoonste zaak van de wereld beschouwde. Hoeveel zaken vinden wij in het algemeen niet gewoon, terwijl ze in werkelijkheid barbaars zijn? Zaken zoals de doodstraf, gemene dierproeven, mensen in gevangenissen stoppen, oorlogen, etc. 16 Zoals kort tevoren nog een koe door een schot in haar kop door de hand van de slachter eerloos in elkaar zakte, zo stortte nu de slachter zelf door een aanval van homomatose neer op de harde, koude, betegelde vloer van het slachthuis. Dit beeld was des te gruwelijker omdat zijn witte, toch al besmeurde jas, rood gekleurd werd door het bloed van de koeien. Het schuim op zijn mond vermengde zich met het bloed van de koeien dat uit zijn mond leek te stromen.
Nee, zoiets gun je niemand. Om niet meer paniek te zaaien dan er hier en daar al ontstaan was, zonden de televisiestations geen schokkende beelden meer uit. Er werd getracht om op een zakelijke manier verslag uit te brengen over gebeurtenissen en het aantal gevallen in verband met de ziekte homomatose. Het nam het grootste deel van het nieuws in beslag. Ook de kranten stonden vol met regionaal en wereldnieuws over de homomatose-gevallen. De meeste slachtoffers werden getroffen terwijl zij zich onder normale omstandigheden bevonden, zoals tijdens de slaap in bed, gezeten op een stoel of buiten lopend. Deze vielen onder de categorie ‘gewone’ slachtoffers. Maar er kwamen steeds meer voorbeelden naar voren over de meest absurde gevallen. Zoals van een chirurg die tijdens een openhartoperatie een aanval kreeg. Hij was voorover in de wond van de patiënt gevallen, en deze was daarbij dermate gewond geraakt dat beiden ter plekke stierven. En dan het geval van een tandarts die bezig was een kies te boren, toen hij getroffen werd door de homomatose-aanval. De boor was daarbij dwars door tong en wang van de patiënt gegaan. Die was gillend uit de stoel geschoten, een spoor van bloed achterlatend. Berichten over auto’s die stuurloos waren geworden en door winkelpuien reden of frontaal op elkaar botsten werden steeds algemener. Erg bizar was ook het verslag van een man die in de messen van een groentesnijmachine terecht was gekomen. Gebogen staande aan het einde van de lopende band boven het gat waarin de kolen verdwenen om in reepjes gesneden te worden, werd hij getroffen door de aanval. Zijn lichaam stortte in het gat, de machine die dit niet kon verwerken liep vast. Het lichaam van de stakker zat muurvast tussen de messen en werd onherkenbaar verminkt. De andere arbeiders weigerden het werk over te nemen, en zo kwam de zoveelste fabriek stil te staan. Even gruwelijk en vreemd was het verhaal van een laborante in een proefdierencentrum voor apen. Zorgvuldig afgesloten van de buitenwereld hield men daar een paar honderd apen gevangen voor medische proeven. Vooral chimpansees omdat die genetisch het dichtst bij de mens staan. Gillend van angst of juist doodsbang in een hoekje kruipend, reageerden de apen op de binnenkomst van de laborante in de voor hen afschrikwekkend witte jas. 17 Wie zou er vandaag het slachtoffer worden? Het werd een fors mannetje. Met een hekwerk van achter uit de kooi werd hij naar voren getrokken, met de bedoeling hem klem te zetten en op die manier een injectie te kunnen toebrengen. Daarvoor diende de kooi geopend te worden om het hekwerk waartussen de aap klem zat te kunnen vergrendelen. Terwijl de laborante daarmee bezig was, sloeg de homomatose toe. De angst van de aap maakte plaats voor een ongeremde woede. Hij drukte het onvergrendelde hekwerk van zich af en stortte zich op de laborante. Met een enorme kracht, die alleen maar kan ontstaan uit jarenlang opgespaarde frustraties en machteloze woede, scheurde hij haar in enkele seconden in stukken. De laborante was gelukkig al buiten bewustzijn geraakt en had hiervan niets meer gevoeld. De chimpansee, nog buiten zichzelf van woede en verrast door de onverwachte vrijheid, zag kans tijdens de paniektoestand de weg naar buiten te vinden door de openstaande deuren. Hij zou één van de vele dieren worden die uit de menselijke gevangenissen werden bevrijd om later een belangrijke rol te gaan spelen in een nieuwe wereld. Dit soort absurde, maar op waarheid berustende verhalen werden het gesprek van de dag. Het wakkerde de groeiende paniekgevoelens onder de mensen aan. Maar de eindeloze stroom met bizarre verhalen was niet meer
te stoppen, zoals de volgende ongelooflijke gebeurtenis over een dominee die wel op een erg ongepast moment overleed. Vanaf de kansel had hij op een zondag de gelovigen van zijn kerk toegesproken. In zijn preek probeerde hij de kerkgangers moed in te spreken. Ondanks de onzekere, angstige tijden moesten zij niet het vertrouwen in God verliezen, omdat zij altijd op Hem konden vertrouwen. Hij had deze woorden nog niet uitgesproken of hij werd getroffen door de homomatose-aanval. Hij viel voorover over de rand van de preekstoel. De doffe klap op de harde stenen kerkvloer bezorgde de kerkbezoekers koude rillingen. Ontsteld bleven zij achter met een gekwetst vertrouwen in de Almachtige. Pogingen om de voorganger hulp te bieden waren zinloos. Het volgende voorbeeld illustreert waartoe hebzucht mensen kan drijven. Een slagtandenstroper in een Afrikaans land was op weg getogen. Door een ivoorhandelaar was hem een jaarloon in het vooruitzicht gesteld als hij hem twee flinke slagtanden zou leveren. Dagenlang had de man gezworven en was toen een kleine kudde olifanten op het spoor gekomen. Een moederolifant met een jong aan haar zijde bleek de grootste slagtanden te bezitten. Eigenlijk kun je het zo’n premiejager nauwelijks kwalijk nemen dat geld 18 zoveel macht over de mensen heeft gekregen, dat hij bereid was hiervoor zo’n vreedzaam, trots dier van het leven te beroven. En dat nog wel terwijl haar jong naast haar liep. Verwerpelijker nog zijn de jachttoeristen uit rijke landen die tegen forse betalingen hun moordlust mogen uitleven en grote dieren doodschieten om hun lege leven nog wat inhoud te geven. Omzichtig had de stroper de olifant weten te benaderen. De moederolifant werd zich bewust van het gevaar en sloeg alarm. Angstaanjagend trompetterend, met opgeheven slurf en wijduitstaande oren, stormde zij met gevaar voor eigen leven op de belager af om haar jong te verdedigen. Dit was voor de jager altijd het moment geweest om de trekker over te halen en met een salvo van kogels zijn slachtoffer te laten neerstorten, om daarna van dichtbij de sterke schedel te doorboren met een schot dat definitief een einde maakte aan een liefdevolle en zorgzame moederband. Het jong dat dan reddeloos achterbleef zou een zekere prooi worden van leeuwen en hyena’s. Maar nog voor hij de trekker had kunnen overhalen voor een vernietigend schot, was hijzelf ter aarde gestort. De olifant koelde al haar woede en angst door de creperende mens enkele keren aan één van zijn slagtanden te rijgen en hem meters door de lucht te slingeren. Daarna vertrapte de olifant in blinde woede de jager, zodat zijn darmen leegspoten. Ze rondde het karwei af door de resten van de onherkenbaar geworden man in een boom te slingeren, waar het tussen de takken bleef hangen. Zoals gewoonlijk hadden de gieren de man achtervolgd. Uit ervaring wisten zij dat, wanneer een mens met een geweer op stap ging, er voor hen bijna altijd wat te eten viel. Ook dit keer werden ze niet teleurgesteld. Kan het nog erger? Ja, het kan nog erger! Een organenhandelaar in een Zuid-Amerikaans land had de vraag naar donor-organen uit de rijke landen zien toenemen en de prijzen hiervan zien stijgen. Een nier leverde net zoveel geld op als het loon waarvoor hij maanden moest werken. Een zeer verwerpelijk plan had zich in zijn hoofd ontwikkeld. In het nog maar korte verleden was hij chirurg geweest. Onder een valse naam had de man een hotelkamer gehuurd. Met zijn charmes was het niet moeilijk gebleken om een jonge vrouw in zijn kamer te lokken. Het vriendelijk aangeboden drankje had hij voorzien van een zwaar slaapmiddel. Zoals het zijn bedoeling was viel de vrouw inderdaad in een diepe slaap. Hij opende de koffer met operatiegereedschap om één van de meest gruwelijke
daden uit te voeren waartoe een mens in staat is: het doden van een medemens om hem een orgaan te ontnemen. Het was bekend dat voor deze praktijken al kinderen gedood waren en dat mensen met nog slechts één nier ontwaakten uit een narcose. Een onvrijwillig toegebrachte narcose waarin hen, onder de macht van het geld, een orgaan was ontnomen. 19 Deze vrouw had echter geluk. Zij ontwaakte met hoofdpijn uit een diepe slaap. Eerst had ze niet geweten waar ze was. Slaapdronken had ze naar het plafond liggen staren van die vreemde kamer tot langzaam het besef terugkeerde en ze zich herinnerde hoe zij hier binnen was gekomen. Met afschuw herkende ze de man die levenloos naast haar lag. Toen zij helemaal weer tot bezinning was gekomen en de situatie overzag brak het koude zweet haar uit. Rillend van angst begreep zij dat ze was ontsnapt aan iets wat ze wel in verhalen had gehoord, maar waartoe zij, onschuldig als ze was, mensen niet in staat had geacht.
21
Hoofdstuk 2 --- Paniek! De verhalen werden steeds absurder. De nieuwsberichten volgden elkaar steeds sneller op en de toon werd steeds heftiger. Dat er zeker sprake was van een zeer besmettelijke mondiale epidemie die volgens schattingen wereldwijd nu al aan tweehonderd miljoen mensen het leven had gekost, dat was voor iedereen nu wel duidelijk. Maar voor de meerderheid was het toch alleen nog maar nieuws, wat nog ver van hun bed leek, nog steeds zagen die de ernst van de situatie niet in, of wilden die niet zien. Tweehonderd miljoen slachtoffers is al wel een enorm aantal, maar gemeten naar de omvang van de wereldbevolking toch nog relatief klein. Klein genoeg om de ziekte nog aan heel wat straten, buurtschappen en families ongemerkt voorbij te laten gaan. Personen die wel direct of indirect getroffen waren door het wegvallen van een geliefde, een kind of andere relatie, leefden al in een hele andere realiteit, de werkelijke realiteit. Dat was een leven met onzekerheid en onbegrijpelijke verslagenheid en vooral de angst over wie is de volgende? Nieuwsberichten over om zich heen grijpende branden in de wereld, zowel in de steden als in droge natuurgebieden, werden algemeen. Zo vielen er nu ook miljoenen indirecte slachtoffers tengevolge van de epidemie. In Australië was een enorme brand ontstaan in een tienduizenden kilometers groot natuurgebied. Een aanhoudende droogte had dit vlakke gebied met hoog droog gras licht ontvlambaar gemaakt. In dit gebied lagen enkele grote steden en verder nog dorpen en afgelegen boerderijen. Deze werden alle door het vuur ingesloten dat op drie plaatsen was ontstaan en al wekenlang voortduurde. Met het toenemen van het aantal slachtoffers tengevolge van de homomatose-aanvallen, namen ook de branden in de wereld toe. Die branden ontstonden wanneer iemand die met vuur bezig was en getroffen werd door een aanval. Eén van de drie brandhaarden van het vuur in Australië was ontstaan omdat een boer bezig was geweest met een brander de verf van een oude schuur af te branden. Tijdens die bezigheid was hij onverwachts in elkaar gezakt. De brandende gasbrander was daarbij tegen die deur aan gevallen en die had vlam gevat. Zo was achtereenvolgens eerst de schuur in vlammen opgegaan en die had weer de boerderij in de brand 22 gezet. Aangewakkerd door de wind vonden de vlammen de gortdroge omringende graanvelden.
Een paar honderd kilometer noordwaarts was een vrouw onder een pijnboom getroffen door een homomatose-aanval terwijl zij een sigaret rookte. Die sigaret deed het droge gras waarop ze zat ontvlammen. Het vuur sprong van boom tot boom en zo ontstond een lange vuurtong. In het zuiden van het gebied was de derde brand ontstaan. Zo dreigden honderdduizenden mensen ingesloten te worden door het oprukkende vuur. Door de aanhoudende wind groeiden de drie brandhaarden naar elkaar toe. Vanuit helikopters werden de mensen naar de openingen in de vuurring geleid, om te ontsnappen aan een vreselijke dood. Alles wat rijden kon spoedde zich volgeladen met mensen naar de bressen in de vuurring, tot deze zich meedogenloos sloot. Ontsnappen over de grond was nu niet meer mogelijk. Op het vliegveld maakten de mensen het voor elkaar bijna onmogelijk om nog een plaats in een vliegtuig of helikopter te bemachtigen. Door de panieksituatie waren ze gaan duwen en trekken waardoor de doorgang ernstig werd belemmerd. Ondertussen kwamen de zwarte rookkolommen in de verte dreigend dichterbij. De mensen werd geadviseerd zich naar de meren te begeven die zich in dit gebied bevonden. Hier werd massaal gehoor aan gegeven. En ook daar ontstond eenzelfde paniekerige duw- en treksituatie. De paar boten waren lang niet toereikend om iedereen naar het vermeende veilige wateroppervlak te brengen. Overhaast werden vlotten in elkaar getimmerd. Er ontstonden knokpartijen. Men liep elkaar onder de voet waarbij vooral kinderen en bejaarden het moesten ontgelden. Het was nu ‘ieder voor zich en God voor ons allen’. De vuurring werd breder en breder, maar de ruimte binnen die ring werd angstaanjagend kleiner en kleiner, het werd steeds moeilijker om buiten de rook en de hitte van de vlammen te blijven. Mensen en dieren als schapen en kangoeroes zaten als ratten in de val en verdrongen zich in de steeds benauwder wordende ruimte. Maar uiteindelijk was niet meer aan de verzengende hitte en de verstikkende rook te ontsnappen. Slechts enkelen in de diepe souterrains en kelders van de steden en zij die in de boten op het water dreven, waren de dodendans ontsprongen. Met satellietbeelden kon de grote zwarte vlek getoond worden die de brand achterliet, zo groot als de helft van de Middellandse Zee. Al deze beelden op de televisie bevorderden de paniek aanmerkelijk. Vooral op die plaatsen in de wereld waar ook brandhaarden waren. In China was een vuurwerkfabriek door een stadsbrand ontstoken, met enorme explosies 23 was het hele gebouw de lucht in gegaan. Brandende onderdelen waren met grote kracht de stad in geslingerd en had die in lichterlaaie gezet. Het betrof hier een miljoenenstad. Zij die de stad op tijd hadden weten te ontvluchtten, zochten onderdak in de omliggende dorpen. Daar ontstonden weer gevechten omdat aan deze enorme aantallen vluchtelingen eenvoudig geen ruimte te bieden was. Velen kwamen jammerlijk om in de strenge winterkou die daar op dat moment heerste. De stad brandde nog weken na. Op luchtfoto’s zag het eruit alsof ze door een zware atoombom was getroffen. Ook zeker niet erg bevorderlijk voor het onderdrukken van de paniek was een rapportage uit Afrika. Een homomatose-slachtoffer was er de oorzaak van dat in Zimbabwe een grote overstroming ontstond. In de rivier de Zambesi had men een enorme dam gebouwd met de bedoeling om elektriciteit op te wekken. Door deze dam was het grootste kunstmatige
meer ter wereld ontstaan, het befaamde Karibameer. Op het moment van het drama met het homomatose-slachtoffer was er sprake van zware regenvallen. De rivier was flink aangezwollen. Daarom werd er besloten om een al halfopenstaande sluisdeur verder open te trekken en daarna nog een sluis open te zetten, om zo de rivier te ontlasten. Voor de man die hiervoor verantwoordelijk was, was dit niet meer dan een routinehandeling. Door een hendel in opwaartse stand te zetten, zou de zware ijzeren deur met hydraulische krachten omhoog geheven worden. Maar met de hand aan de hendel was hij door een aanval van homomatose in elkaar gezakt en had de hendel in deze neerwaartse beweging meegenomen. Langzaam zakte de zware afsluiter in de fatale richting en sloot de sluis voorgoed af. Toen het ongeluk ontdekt werd en men de ernst van de situatie inzag was het al te laat geweest om deze noodsituatie nog ongedaan te kunnen maken. De druk van het water was te groot geworden om nog beweging in de afsluiter te krijgen. Het gevolg was dat het waterpeil snel steeg onder de aanhoudende regens. Op een gegeven moment had het wassende water een weg weten te vinden tussen twee bergen. Het dal tussen deze twee bergen had zich gedurende miljoenen jaren gevuld met rode klei. Hierin ontstond eerst een onschuldig modderstroompje. Maar door de hoge druk van de watermassa uit de rivier werd steeds meer modder losgerukt. Plotseling begaf de kleiwand het en met een enorme kracht spoot het water uit het ontstane gat dat uitgroeide tot een zijrivier die een steeds diepere kloof sneed tussen de twee gebergten. De stroom werd zo krachtig dat het een deel van de bergwand meenam. Alles wat het op zijn weg naar beneden tegenkwam werd meegesleurd in de steeds maar groeiende modderstroom. In het dal lag een industriestad. De modderstroom, doorspekt met losgerukte bomen en rotsblokken, veegde de totaal verraste stad in één klap van de 24 kaart. Het hele gebied werd onder een modderlaag bedolven. Al die incidentele ongelukken met homomatose-slachtoffers en al die overstromingen en branden beheersten al maanden het nieuws. Maar de echte algemene paniek begon pas toe te slaan na de volgende gebeurtenis. Buiten de homomatose-epidemie was al het andere nieuws onbelangrijk geworden, als het niet relevant was. Nu draaide het leven maar om één zaak, de homomatose-epidemie. Een mondiaal televisiestation zond 24 uur non-stop alleen nog maar nieuws uit over de epidemie. Dit televisiestation was daarmee het meest bekeken en dus ook het populairst, als je daarvan onder deze omstandigheden nog kon spreken. Een leger van journalisten was uitgezworven naar alle uithoeken van de aarde, zich bewust van hun grote verantwoordelijkheid. Want niemand was gebaat bij het uitbreken van ongecontroleerde paniek Toch mocht men ook de realiteit niet uit het oog verliezen, de wereld moest gewaarschuwd worden voor de grote gevaren van de ziekte. Het grote gevaar zat hem vooral in het feit dat de ziekte-aanval zo onverwacht optrad. Hiervoor leverde het tv-station met de volgende reportage zelf het bewijs, het was tevens de aanleiding om de paniek definitief toe te laten slaan. Vlak na de take-off was een groot passagiersvliegtuig met 480 passagiers aan boord neergestort. De piloot was getroffen door een homomatose-aanval en op een paar fatale besturingsknoppen gevallen. Het vliegtuig veranderde daardoor van een horizontale koers in een scherpe lijn naar beneden. Doordat de piloot in een hardnekkige kramp lag was de co-piloot niet in staat gebleken om de neerwaartse koers te corrigeren. Het gevolg was dat het vliegtuig een paar lichtmasten raakte en brandend in het centrum van een grote stad neerstortte. Het was klaarlichte dag en het getroffen stadsdeel was een druk winkel- en
uitgaanscentrum. Het gevolg was een enorme ravage met veel doden. Geëmotioneerd deed de verslaggever die snel ter plaatse was zijn relaas, met op de achtergrond een vuurzee waaruit dichte zwarte rookwolken opkringelden. Tegen die onheilspellende achtergrond renden mensen paniekerig heen en weer. Brandweerlieden probeerden te blussen wat ze konden, maar dat leek voorlopig nog onbegonnen werk. De verwachting was niet dat er nog passagiers levend uit het toestel zouden komen. Bovendien moest het nog eens aan honderden andere mensen op de grond het leven gekost hebben. Onschuldige mensen die net op het verkeerde ogenblik op de verkeerde plaats waren geweest. Aldus zijn geëmotioneerde betoog. Zichtbaar onder de indruk bleek de verslaggever nauwelijks in staat zijn werk te doen, terwijl hij toch wel wat gewend was. 25 Des te pijnlijker en aangrijpender was het, dat hij voor het oog van miljoenen kijkers over de hele wereld, close-up in beeld, zelf getroffen werd door een homomatose-aanval. Dapper probeerde hij zich nog staande te houden en zijn zin af te maken. Zijn van pijn vertrokken gezicht probeerde hij nog krampachtig in de plooi te krijgen, voordat hij machteloos ter aarde viel. De camera wendde zich discreet van hem af. Maar de beelden hadden voldoende indruk gemaakt om de algemene paniek aan te wakkeren. Niemand durfde nu nog de lucht in te gaan. De televisieuitzending werd er de oorzaak van dat het gehele luchtverkeer abrupt stil kwam te liggen. Met alle gevolgen van dien. Families, waarvan een dierbaar lid nog in het buitenland zat, waren ten einde raad. Hoe moesten ze zich nog met elkaar verenigen nu er geen vliegtuigen meer opstegen? Juist nu ze elkaar zo nodig hadden? Met de handen in het haar kon je ze over straat zien jammeren, zinloos roepend om hulp. Dit wekte weer de irritatie op van anderen die juist een familielid verloren hadden. Andere verslaggevers moesten weer rapporteren over het drama met hun collega. Zij hadden moeite zich te beheersen en een kalme toon te bewaren. Regeringen sloegen de handen ineen. Afgesproken werd dat er geen beelden meer uitgezonden mochten worden die schokkend waren en bijdroegen aan de paniek. De programma’s beperkten zich tot het geven van adviezen en algemene informatie. Maar nu de mensen verstoken waren van het nieuws verbeterde dit de situatie niet. Hierdoor raakten de mensen nog meer in onzekerheid. Het was of de bodem onder hen werd weggeslagen. Niet meer weten waar je aan toe bent, in een toch al zo een onzekere wereld, maakt je angstig. Telefoonverkeer werd zo goed als onmogelijk wegens overbelasting. De crematoria werkten onophoudelijk, maar konden het werk niet meer aan. Slachtoffers konden voortaan alleen nog maar begraven worden. Tijd voor ceremonieel was er niet meer. Men moest opschieten. Aan beroepsgrafdelvers kwam al snel een tekort. Iedereen die een schep kon hanteren werd geacht mee te helpen. Weilanden en terreinen buiten de kerkhoven moesten worden aangesproken, omdat de begraafplaatsen geen ruimte meer konden bieden. Het aantal auto-ongelukken nam toe. Menige auto kon men aantreffen met nog draaiende motor geparkeerd tegen een boom, met achter het stuur een dode chauffeur. Mensen sloten zich bibberend van angst op binnen de muren van hun huizen of renden juist wanhopig over straat. Degenen die zichzelf nog onder controle konden houden, hadden hun handen vol aan het bergen van de doden of het troosten van de nabestaanden, als dit al mogelijk was.
Op een gegeven moment waren er zo weinig mensen over en was iedereen 26 zo met zichzelf bezig, dat de zieken in ziekenhuizen, bejaarden en andere hulpbehoevenden in de steek werden gelaten. Men werd door de noodzaak gedwongen heel egoïstisch en probeerde ergens beschutting te vinden tegen dat onzichtbare monster dat homomatose heette. Niemand kon de ziekte nu nog ontkennen. Iedereen had nu wel met de ziekte te maken gehad of het vlak naast zijn deur zien gebeuren. De bewoners van de steden liepen in paniek de bossen en de velden in, omdat ze dachten dat de besmettingshaard vooral hun stad betrof. In gehuchten en dorpen werden de mensen ook niet gespaard, maar daar verliep alles wel wat rustiger en gecontroleerder. Tot ze geconfronteerd werden met de vluchtelingen uit de stad, die kwamen smeken om onderdak. Maar dat werd hen geweigerd. De mensen werden bang voor elkaar. Ze werden in het algemeen gemeden omdat de opvatting was dat de mensen uit de steden het meest besmet waren, wat ook zo was. Er ontstonden vechtpartijen en er braken bloederige burgeroorlogen uit. Er werden zonde bokken gezocht Overal ter wereld kregen minderheids groepen de schuld van alles. Haatgevoelens tussen verschillende partijen die altijd al onder de oppervlakte hadden gesluimerd kwamen nu naar buiten en kregen nu de kans om zich te uiten met bruut geweld. Maar dat was natuurlijk onterecht. Hier betrof het iets waar niemand, of juist iedereen schuld aan had. Zo vielen er ook nog eens extra veel doden als gevolg van al dat geweld. Regeringen zaten met de handen in het haar omdat er eigenlijk niets meer te regeren viel, omdat een oncontroleerbare paniek zich van de mensen had meester gemaakt. Met de politie en het leger dat nog over was, werd hier en daar nog geprobeerd om tot kalmte te manen en de vechtende partijen uit elkaar te houden. Maar dat bleek heel demotiverend en de moed om nog iets te bereiken werd opgegeven. Iedereen had het te druk met zichzelf en zijn relaties. Alles wat nog maar zo kort geleden waarde had, zoals geld verdienen, carrière maken, een mooi huis, een nieuwe auto, lekker eten, een vakantie of de liefde, dat alles waren nu onbelangrijke behoeftes geworden, die tot een ver verleden schenen te behoren. Nu gold nog maar een vraag: ‘hoe blijf ik in LEVEN!’ Deze levensbelangrijke vraag domineerde nu nog slechts de dagen en men zocht wanhopig bescherming tegen het monsterlijke virus. Mensen verborgen zich in koelcellen, in de hoop dat het virus niet tegen de kou bestand was, maar daar stierven ze jammerlijk aan onderkoeling. Of ze gingen het virus te lijf met stoombaden en sauna’s, maar ook dat was tevergeefs. Overdosissen aan antibiotica werden geslikt en alles wat men maar kon vinden aan medicijnen waarvan men hoopte dat die het virus zou doden. 27 Maar juist het tegenover gestelde werd bereikt, het verzwakte de weerstand. Patiënten uit psychiatrische ziekenhuizen liepen verdwaald over straat onbegrijpelijke geluiden uit te stoten of krankzinnig te lachen. De hele situatie kreeg hierdoor nog eens een extra luguber accent. De patiënten in ziekenhuizen kon men horen smeken om hulp. Diegenen die het bed nog konden verlaten, zochten lijkbleek en de uitputting nabij, onderdak. Van taxi, autobus of ander openbaar vervoer was al lang geen sprake meer. Auto bezitters hadden met heel hun hebben en houden, hun stad, dorp of land verlaten, in de hoop dat het elders beter zou zijn.
Zo ontstond er op de wegen een krankzinnig heen en weer gerij van toeterende auto’s met wanhopig naar bescherming zoekende mensen. Maar overal liepen ze met de neus tegen de muur, want waar ze ook arriveerden, steeds kregen ze hetzelfde verhaal te horen, dat de situatie aldaar even uitzichtloos alswel dramatisch was. Men wist niet meer waar het te zoeken en kroop letterlijk weg, of liep stuurloos rond, verstoken van ook maar enig nieuws, omdat ook de nieuwsberichten via internet niet meer werden verzonden. Alle televisie stations ter wereld waren tot een unaniem besluit gekomen en zonden wereld wijd nog maar een beeld uit, met de hoopvolle tekst: ‘houd moed, wij wachten op betere tijden!’ Nu er helemaal geen vervoer meer was en bedrijven en fabrieken stil waren komen te liggen werd dit puur menselijke drama nog meer uitvergroot. Want geen mechanisch geluid leidde de aandacht nog af van dit oerschouwspel tot overleven. De oerschreeuw om te mogen blijven leven, was overal waar te nemen. Uit het diepst van hun hart en met al de kracht die ze nog in zich hadden werd het letterlijk uitgeschreeuwd: ‘ik wil leven!’ Verschillen in rangen of standen, rijk of arm, intelligent of niet intelligent, zaken die nog maar zo kort geleden nog je sociale positie bepaalden, waren nu belachelijk geworden. Men was nu gelijk aan elkaar in dat ene oerverlangen om te mogen blijven LEVEN. Mensen sloegen de armen in elkaar en hoopten met gezamenlijk stemgeluid spirituele krachten op te wekken die sterker zouden zijn dan dat meedogenloze virus. Gebruikmakend van de kracht die nog in hun was overschreeuwden ze hun angst. Waarschijnlijk onbewust hadden ze hun oerschreeuw om te mogen leven, tot de kosmos gericht. Het was hun echter ontgaan dat heel de natuur al sinds zijn bestaan onophoudelijk diezelfde wens had geroepen: ‘ IK WIL LEVEN!’ Ieder dier dat voor een menselijk belang van zijn vrijheid was beroofd, had geroepen: ‘IK WIL LEVEN!’ Maar weinigen hadden de moeite genomen om aan de ogen of aan de houding van het dier zijn leed en verdriet af te lezen. 28 Iedere plant, boom en bloem had geroepen: ‘WIJ WILLEN LEVEN!’ Iedere rivier had geroepen, ik wil schoon blijven en vrijuit stromen. Maar druk met geld verdienen, carrière maken, nog meer produceren en in beslag genomen door de technische ontwikkelingen werd deze roep der natuurelementen om te mogen leven niet gehoord of genegeerd. Nooit had de mensheid er bij stil gestaan, dat slechts een klein specifiek deel van onze intelligentie superieur is over andere levens en dat onze deelname aan het totale bestaan slechts een gunst is en broos van karakter. Waarachtig nog een gunstig bijverschijnsel, naast al de ellende die de homomatose epidemie veroorzaakte was, dat een paar supermachten de ontwikkeling van zeer gevaarlijke kernwapens hadden gestaakt. In het vroege begin van het derde millennium was er weer een nieuwe wapenwedloop tussen een paar supermachten ontstaan. Als de homomatose-ziekte die nu heerste zijn vernietigende werk niet had gedaan, dan was de mensheid misschien wel aan de gevolgen van zijn eigen wapens ten onder gegaan. Volkeren waren zo bang voor elkaar geworden en de haat zo uitgegroeid dat er afweersystemen en ruimteschilden waren bedacht om zich tegen elkaars raketaanvallen te kunnen verdedigen. Maar natuurlijk had de vermeende vijand hier weer andere wapensystemen tegenover gezet. Er was opnieuw een uitzichtloze wedloop ontstaan, die alleen maar meer onveiligheid bood, in plaats van de bedoelde veiligheid. Met al hun intelligentie, waren de volkeren niet in staat geweest om elkaar te
vinden in een gemeenschappelijk doel, waaruit een wederzijds vertrouwen kon ontstaan. Degenen die de epidemie nog hadden overleefd, durfden niet meer te eten, omdat ze vermoedden dat de besmetting in het voedsel zat. Wat dus ook zo was. Door ondervoeding werden ze nog kwetsbaarder voor dat dodelijke monster dat ze onverbiddelijk steeds dichterbij voelden komen. In het nauw gedreven werd op de gekste plaatsen naar beschutting gezocht, ook om de ondragelijke stank te ontvluchten die zich nu overal ontwikkelde. Lijken werden niet meer geruimd. Deels omdat men dit niet meer durfde uit angst om zelf besmet te worden, maar vooral omdat de aantallen slachtoffers zo groot waren, dat dit niet meer te verwerken viel. Bovendien ontbrak hiervoor nog iedere motivatie. Na maandenlang in een situatie van dood en doodgaan verkeerd te hebben, schijnt er een gewenningsproces te ontstaan. Dit is wel bekend uit de verhalen van soldaten die langdurig een bloederige oorlog hebben meegemaakt. Wanneer men dagelijks wordt geconfronteerd met de dood en op slagvelden over talloze lijken stapt, blijkt het mogelijk om tot een verzadigingspunt te komen. Je geraakt dan in een soort roes en wordt apatisch. Onbewust sluit je je af voor al het schokkende leed, omdat het anders niet 29 meer te dragen is. Het wordt een werkelijkheid die zich buiten jou lijkt af te spelen. Alles was zo verschrikkelijk geweest en zo intens erg, dat er een algemene toestand van apathie was ontstaan. Men kon eenvoudig niet meer reageren op wat er gebeurde. De meest schokkende gebeurtenissen die een mens kan meemaken waren als schrikbeelden in hun geheugen gegrift. De personen die nog over waren hadden het verzet om aan de ziekte te ontsnappen opgegeven. Er werd verlangd naar rust. Het indringende gegil van wanhopige medemensen gedurende de afgelopen maanden kon men niet meer verdragen. De mensheid was er bij gaan zitten, begon voor zich uit te staren en leek zich in zijn lot te schikken. Gelaten werd er afgewacht wat er verder zou gebeuren.
31
Hoofdstuk 3 --- De dieren De mens alleen bleek vatbaar te zijn geweest voor het dodelijke virus. In het spoor van de dood had de mensheid echter wel miljarden dieren meegesleurd. Dat waren de huisdieren die opgesloten zaten in hokken en kooien en de dieren in dierentuinen en circussen. De mensen waar ze van afhankelijk waren hadden hun verzorging en voeding gestaakt. Gevangen in hun kooien waren ze aan hun lot overgelaten. Gestorven van honger en dorst lagen ze in hun verblijven te rotten. Dit droeg bij aan de walgelijke zware stank die de atmosfeer overheerste. Maar nog veel meer dieren waren op tijd vrij gelaten toen men inzag dat de toestand voor de mensen zelf uitzichtloos bleek. Voor de dieren zoals honden, katten, kippen en varkens, die toch al vrij mochten rondlopen van hun voormalige bazen braken er gouden tijden aan. Honden gingen door de honger gedreven over op het eten van mensen. Onder ‘normale’ omstandigheden zouden die honden dat niet hebben aangedurfd, ook die drang niet hebben gevoeld. De mens was voor hen een wezen geweest waar ze veel respect voor hadden gehad en waar ze in veel
landen ook veel vriendschap van hadden ondervonden. Maar het spreekwoord ‘nood breekt wet’, werd ook hier de werkelijkheid. Het oerinstinct van de hond als jager en aaseter bleek nog volop in zijn genen aanwezig te zijn. Eerst nog wel wat aarzelend en schrikkerig, maar al snel gretiger, werden de tanden in de lijken gezet. Levende mensen durfden ze vooralsnog niet aan te vallen, op een uitzondering na. Ze hadden duidelijk voorkeur voor pas overleden, liefst nog warme menselijke lichamen, want die waren zachter en sappiger. Dit was één van de vele verschrikkingen die de overlevenden moesten ondergaan. Er waren in den beginne nog wel pogingen ondernomen om de dieren bij de lijken weg te houden, maar dat bleek ook al een ondoenlijke zaak, want de dieren waren niet meer in toom te houden. Ten einde raad moest men het gevreet aan de lijken toelaten en werd er zelfs het nut van ingezien. Als de honden zich eerst vol hadden gevreten, deden andere huisdieren zoals katten, kippen en varkens zich tegoed aan de resten. Hypocriet eigenlijk, dat dit op de mens zo weerzinwekkend overkomt, wat 32 het eigenlijk ook is. Maar had die mens zelf niet in grote meerderheid LIJK op zijn dagelijkse menu staan? In veel Aziatische landen was het eten van hond of kat een normaal gerecht. In nog veel meer landen werden varken en kip massaal gegeten. En aangezien die niet levend gegeten werden at men dus de lijken van die dieren. Maar dat klinkt niet fris, als je in een restaurant zit en je bestelt een kippenlijk, of wanneer je bestelling luidt: ‘ik wil graag een stuk van een varkenslijk!’ Neen, de waarheid hadden de mensen altijd slim weten te omzeilen. Als de dieren zich propvol hadden gegeten, zochten ze een rustig plekje op om zich te ontspannen en met een voldaan gevoel in slaap te vallen. Het was bijna ongelooflijk om te zien hoeveel huisdieren de mensen in hun bezit hadden gehad. De straten liepen nu vol met dieren. Dit leger van aasetende voormalige huisdieren kreeg al spoedig gezelschap van de in het wild levende dieren. Aangetrokken door de geuren en nieuwsgierig naar het gedrag van de exhuisdieren stortten de kraaien, gieren, adelaars, haviken, hyena’s, coyotes, beren, leeuwen, tijgers, dingo’s, luipaarden, kevers en vliegen zich op de menselijke resten die overal ter wereld volop in de steden en dorpen te vinden waren. Het had er alle schijn van dat dit leger van aasetende dieren gewacht had op DIT moment, op DIT belangrijke KEERPUNT in de natuur. Het moment waarop de natuur afscheid nam van de eeuwenlange dominante aanwezigheid van de mens. Dit werd gevierd met een feestmaal, zo rijk gevuld, zoals ze dat nog nooit hadden meegemaakt. Verscholen achter ramen en schuttingen keken de nog enkele overgebleven mensen klein en gelaten toe. Dit was hun wereld niet meer. Een schuldgevoel over hun vroegere gedrag ten opzichte van de dieren maakte zich van hen meester, iets waar ze nog hun laatste krachten uit konden putten en die ze gebruikten om alles aan dieren vrij te laten. Onverschillig geworden voor het gevaar voor eigen leven, werden in dierentuinen de kooien van roofdieren opengezet. Deze dieren hadden aan alles gevoeld, gehoord en geroken, dat er iets zeer bijzonders aan de hand was in die grote vrije wereld buiten hun kooien. Alles was al maanden heel anders geweest dan wat ze gewend waren. Toen ze de deuren van hun kooien zagen openen, wilden ze nog maar één ding, de ruimte in! Weg vluchtten ze van die mensen, die zo lang hun leven
hadden bepaald. De nog vastzittende dieren die dit alles zagen gebeuren begonnen hartverscheurend te huilen, te loeien en te krijsen en wat dieren nog meer voor geluiden voort kunnen brengen. 33 Aangespoord door dit gehuil en door deze explosie van energie gingen de laatste mensen door met het bevrijden van zoveel mogelijk dieren. Op deze manier konden ze nog iets goed maken van het leed dat ze al die dieren hadden aangedaan, dat beseften ze nu. Het gevolg hiervan was dat je op de aardbol dieren rond zag lopen op plaatsen waar ze oorspronkelijk niet thuis hoorden. Zo kon je kuddes olifanten door Europa zien trekken, alsof dit al jaren hun leefgebied was. Ze deden zich tegoed aan al die lekkernijen die de mensen op hun uitgestrekte plantages hadden aangeplant. Zo’n variatie aan eten hadden ze nog nooit eerder bij elkaar gezien. Evenzo waren kangoeroes in Zuid-Amerika waar te nemen, die triomfantelijk rondsprongen tussen de koeien alsof dit de gewoonste zaak van de wereld was. Wat het nu ook was. De vrijgekomen dieren zouden nakomelingen krijgen en zich aanpassen aan de omstandigheden van het continent, waar ze door de mens naartoe getransporteerd waren. Een dier wat nu nog typisch een dier voor dit continent of voor dat land was, zou in deze nieuw ontstane wereld een nieuwe rangorde gaan vinden. Het bleek dat het makkelijker was voor dieren uit een koud klimaat, om zich aan te passen aan een warm klimaat, dan andersom. IJsberen in tropische landen vonden wel verkoeling in de meren en de rivieren en ook het vinden van voedsel was geen probleem. Maar de zogenaamde koudbloedige dieren zoals schildpadden, leguanen en andere reptielen die in verwarmde verblijven waren gehouden, vonden in landen met een koud klimaat in de winters een kille dood. Ook veel tropische vogels moesten in de koude landen hun onverwachte vrijheid alsnog bekopen met de dood. Grote dieren als leeuwen, tijgers, wolven, vossen, herten en runderen, konden zich dankzij hun dikke vacht goed handhaven in die grote temperatuurverschillen. Maar veel dieren zouden nog sterven omdat ze zich niet aan de nieuw ontstane omstandigheden konden aanpassen. Echter nog veel meer dieren konden dat wel en zo zou er na enkele tientallen jaren een nieuw evenwicht ontstaan tussen de oorspronkelijke dieren en de nieuwkomers. Het voormalige vee als paarden en koeien, schapen en geiten, dat achter afrasteringen was gehouden, wist zich door de honger gedreven uit die versperringen te bevrijden. Hun instinct tot kuddevorming bleek nog helemaal in hun genen aanwezig te zijn. Paarden, koeien, schapen en geiten sloten zich aaneen tot enorme kuddes. Zo’n kudde functioneerde als een soort stoottroep. Door de druk van al die duizenden dierenlijven bezweken de versperringen. 34 Hekwerken braken als luciferhoutjes en prikkeldraadafrasteringen werden omver gelopen. Tot ver in de omtrek was het geloei, het geblèr en gehinnik te horen van die gemengde opgewonden kuddes dieren, die voelden dat er iets heel bijzonders gaande was. De bonte gezelschappen trokken de tuinen en de akkers in die door de mensen vol waren geplant met maïs en granen, met bieten, knollen en groenten en andere gewassen. Enthousiast deden ze zich
tegoed aan dit feestmaal, aan deze rijkdom van de natuur, die door de mens in cultuur was gebracht. Van de aanwezigheid van de mens was niets meer te merken. Verzwakt hadden de laatste overlevenden lijdzaam toegezien hoe de dieren hun vrijheid namen. Geheel onder de indruk van deze explosie van leven, hadden ze verslagen toegekeken. Langzaam waren ook de laatste mensen aan hun einde gekomen. Als ze niet waren getroffen door een aanval van homomatose dan waren ze omgekomen van de uitputting en honger, want ze durfden niet meer te eten. Wat ze achterlieten, waren hun nadrukkelijke sporen. Gebouwen, auto’s, bussen, treinen en vliegtuigen waren achtergebleven als ontzielde getuigen van een verloren gegane diersoort, die zich had gekenmerkt door een hoge technische intelligentie. Een technische intelligentie waarmee ze de aarde een paar eeuwen lang had weten te domineren. Deze technische intelligentie had zo’n explosieve ontwikkeling veroorzaakt, dat zij de toekomst van haar eigen soort had opgeblazen. Wat ze achterlieten was een landschap dat een lappendeken vormde van akkers, tuinen en steden, dat doorsneden werd door kanalen, wegen, spoorwegen en rivieren. Maar het wezen mens, dat eeuwenlang een nadrukkelijk stempel op de aarde had gedrukt, leek uitgestorven! 35
Hoofdstuk 4 --- De planten Behalve voor de dieren waren er nu voor de planten ook ongekend gunstige tijden aangebroken. Zoals de dieren in kooien gevangen waren gehouden en binnen afrasteringen gekort in hun vrijheid van bewegen, zo waren ook de planten, bomen en struiken gekort in hun vrijheid van groei en ontwikkeling. Met het snoeien van bomen en struiken en het knippen van hagen, had de mens hen in bedwang weten te houden. Door het spuiten van gif, door het ploegen en het maaien waren de zaden de mogelijkheid ontnomen, om zich daar te ontwikkelen, waar ze dat graag hadden gewild. Maar nu, nu de menselijke controle op dit alles was opgehouden te bestaan, werd duidelijk hoe ongelooflijk sterk de veerkracht van de natuur is. Bevrijd van de menselijke bemoeizucht konden de zaden nu vrijuit daar ontkiemen waar de omstandigheden er maar geschikt voor waren. Voortbewogen door de wind rolden ze over de plaveisels, tot ze beschutting vonden tussen de naden en de kieren van tegels en keien, tussen de scheuren in het beton en het asfalt. De wortels van de zich ontwikkelende planten vonden hun weg naar voeding en water. De kiemkracht van de opgroeiende bomen en struiken duwde de straatbedekkingen uiteen en omhoog. Bomen die zich aan de voet van een muur hadden weten te vestigen eisten hun plaats op en duwden die muren omver. Klimplanten konden hun ranken ongeremd uitstrekken en zich wellustig verstrengelen met al die voor dit doel zo geschikte menselijke bouwsels. Woekerplanten die kans hadden gezien zich aan de voet van elektriciteitsmasten te vestigen, groeiden zegevierend tot hoog in de hemel. De kleurrijke bloemenpracht stak triomfantelijk af tegen de blauwe hemelen als waren het overwinningsvlaggen op een nieuw veroverd terrein. De strakke lijnen van de elektriciteitsdraden veranderden in feestelijke slingers en gaven uitdrukking aan het feest dat de natuur nu op Moeder Aarde vierde. De zakelijke lijnen van de gebouwen veranderden in zachte gestroomlijnde vormen, omdat ze werden bedekt met een bladerdek van de woekerende
planten. Alsof ze uit het groen ontsproten waren, verhieven de wolkenkrabbers zich uit de stedelijke landschappen ten hemel. 36 Steden veranderden in groene jungles met een zeer rijke variatie aan soorten planten en bloemen. Onbedoeld had de mens met de aanleg van zijn tuinen en parken een natuurreservaat gecreëerd, die nu tot ongekende schoonheid uitgroeide. Al de tuinen en plantsoenen smolten samen tot een feest van vormen, geuren en kleuren, waarboven de lucht twinkelde van flierefladderende vlindervleugeltjes. Binnen enkele tientallen jaren na het uitstervingsproces van de mensheid, wist de ontketende natuur de nadrukkelijk achtergelaten sporen te vervagen of helemaal uit te wissen, dan wel in een prachtige symbiose van cultuur en natuur om te zetten en met elkaar te verstrengelen tot een harmonieus geheel. De open wonden in de huid van Moeder Aarde, veroorzaakt door het branden, het kappen van bomen, het ploegen van land en het bewerken met bulldozers, genazen voorspoedig. Symbolisch en illustratief voor de overwinning van de plantenwereld op de dominantie van de ex-mensheid, was een auto die met de groei van een boom mee omhoog was getrokken. Een zaadje was onder de auto tot ontkieming gekomen. De takken groeiden aan weerszijden onder de auto uit. Stevig omarmd door de takken was de auto met de ontwikkeling van de stam meters boven de grond uit getild. Een uilenechtpaar had dankbaar gebruik gemaakt van deze ideale nestgelegenheid en broedde zijn eieren uit in het dashboard. Takken groeiden dwars door de ramen van de huizen; het dak werd met de groeikracht mee omhoog getild en hing meters boven zijn oorspronkelijke basis. Zou er geen enkel menselijk wezen de homomatose plaag overleefd hebben...? Mocht er niemand meer getuige zijn van deze zegetocht van de natuur...? Mocht er niemand deelnemen aan deze explosie van leven, aan de vitaliteit van dit natuurverschijnsel, aan dit oerfestijn...? 37
Hoofdstuk 5 --- De piramidefamilie We zijn nu in België, een land met een gematigd zeeklimaat, waar gezien de omstandigheden een waar wonder was gebeurd. Dit wonder vond plaats tijdens de homomatose-epidemie en dat bijzondere feit zette zich daarna voort. Want hoe kon het anders dat een gezin, bestaande uit vijf leden de ramp wel overleefde? Een vader, Addie geheten, en zijn vrouw Maaike, met een zoon van twaalf jaar en twee dochters van respectievelijk elf en veertien jaar. De naam van de zoon was Silvan, het oudste meisje heette Tamara en die van het jongste meisje was Esther. Addie was vierendertig en Maaike drieëndertig jaar toen de ramp zich voltrok. Met verbazing, maar vooral met ontzetting had de familie alles wat er om hen heen gebeurde gadegeslagen en meebeleefd. Zelf had dit gezin ook de rest van hun familieleden verloren en hun gehele vrienden- en kennissenkring. Buren en stadgenoten, allen waren jammerlijk aan hun einde gekomen. Maar als een wonder en tot hun eigen verbazing, waren ze zelf ongedeerd gebleven. Hoe dit kon gebeuren en waarom dit gezin de piramide-familie wordt genoemd, getuige de volgende geschiedenis.
Een geschiedenis die nu inmiddels vijftig jaar later opgetekend kan worden. De vader vierendertig jaar oud dus, leidde met zijn vrouw en kinderen een wat je zou kunnen noemen regelmatig, gezond en verstandig leven. Niet erg spectaculair en opwindend, maar ook zeker niet saai. Ze onderhielden een warm contact met de andere familieleden. Verder hadden ze een paar vrienden en kennissen, net genoeg om zich niet helemaal in hun erg gelukkige gezin te isoleren. Vooral Addie vond het leuk om zijn vrienden deelgenoot te maken van zijn nogal afwijkende opvattingen over het leven, de natuur en de maatschappij. Hij kon dit op een innemende manier brengen, zonder zijn ideeën verder aan anderen op te dringen of irritant fanatiek te worden. Addie was een man die graag experimenteerde met het leven en die niet alles voor zoete koek aannam. Alhoewel hij bekend stond als een brave burger, (wat hij ook was) leefden in 38 hem gedachten en gevoelens die veel minder aangepast en braaf waren dan wat de uiterlijke schijn deed vermoeden. Hij realiseerde zich dat de wereld er heel anders uit zou zien, als hij het voor het zeggen zou hebben gehad. Daar droomde hij wel eens van, stel je voor dat hij de wereld mocht besturen en inrichten. Voor de grap zei hij wel eens dat God vermoedelijk in slaap was gevallen anders zou er toch niet zoveel pijn en verdriet zijn? Hij dacht veel na over het leven, maar bleef toch een persoon met een luchtige geest. Hij wist zich goed door het sociale leven te manoeuvreren en toch zijn eigen inzichten en mening trouw te blijven. Eén van de feiten waarmee de Addie en zijn gezin zich van de meerderheid van hun tijdgenoten onderscheidden was dat ze alleen plantaardig voedsel aten. Ook had hij nogal authentieke opvattingen over bouwen en hoe een huis eruit moest zien. In het algemeen was hij erg nieuwsgierig naar alles wat puur, geweldloos en natuurlijk was. Geleid door deze nieuwsgierigheid was hij in aanraking gekomen met een vereniging die zich bezighield met de magische positieve krachten die piramides zouden uitstralen. Hij had al enkele bijeenkomsten bijgewoond en een boek hierover gelezen. Tijdens die bijeenkomsten bouwden ze piramides om er proeven mee te nemen en de helende straling van de piramides uit te testen. Zo’n piramide moest aan een paar voorwaarden voldoen. De maten moesten in dezelfde verhouding zijn uitgevoerd als die van de beroemde piramide van Cheops. Een andere voorwaarde om de magische krachten van een piramide te kunnen benutten was, dat één van de vier zijden precies op het noorden moest zijn gericht, zoals dat ook het geval was met de authentieke piramide van Cheops. Piramides zouden in vroeger tijden als een soort antennes hebben gediend en met elkaar in verband hebben gestaan. Zo konden berichten uit de kosmos worden ontvangen. Dit is te vergelijken met de parabolen waarmee men signalen kon opvangen van satellieten. Die signalen werden in de tijd waarin dit verhaal zich afspeelt omgezet in televisiebeelden. Het materiaal waarvan zo’n piramide was gebouwd deed er niet toe, als de verhouding van de maten maar dezelfde waren als die van Cheops. Tijdens deze bijeenkomsten bouwden ze piramides van papier en draad. Als proef werden hier eieren en tomaten onder geplaatst en wel op precies tweederde van de hoogte. Dat was van belang, want volgens de theorie was de helende straling op tweederde van de hoogte het hoogst geconcentreerd en daar dus het krachtigst. De tomaten en de eieren aldus op die hoogte geplaatst zouden geconserveerd worden en niet aan bederf ten onder gaan.
De piramide man bracht ook thuis deze proef in de praktijk met een tomaat. Addie had een humoristisch karakter en stond graag open voor nieuwe 39 dingen. In zijn optimisme zei hij altijd: ‘Baat het niet, dan schaadt het ook niet!’ De proef mislukte echter jammerlijk omdat zijn oudste dochter Tamara op een onbewaakt ogenblik de tomaat had opgegeten. Ruim van geest vatte hij dit luchtig op, en kon hij de humor er wel van inzien. Hij deelde zijn vrouw Maaike mee dat dan nu hun hele gezin maar aan de proef onderwerpen moest worden. Hij had dit deels als grap gezegd. Maar onder het motto van: baat het niet, het schaadt ook niet, besloot hij ter plekke, impulsief als hij was, een heel huis in piramidevorm te bouwen volgens de wetten van Cheops. Hij en zijn gezin zouden als proefkonijn dienen en worden blootgesteld aan de positieve werking van de straling. Maaike moest lachen om zijn kenmerkende impulsiviteit, maar ze wist dat haar man niet het type was die het alleen bij woorden liet en dat hij vast besloten was om zijn ideeën ook in de praktijk te brengen. Hij had het geluk dat zijn vrouw wel plezier had in zijn opvattingen en aangezien ze veel van hem hield volgde ze hem in zijn levensstijl. Bovendien had dit voor haar nooit nadeel opgeleverd. Ze wist dat Addie een definitieve beslissing had genomen en was best benieuwd naar deze nieuwe ontwikkelingen. Gestimuleerd door haar liefde en gedreven door zijn zucht naar avontuur zette hij dus zijn plannen door. Ze woonden in een middelgrote stad met achthonderdduizend inwoners. Het aantrekkelijke huis dat nu door hen bewoond werd, werd te koop aangeboden en al spoedig verkocht. In het verkoopcontract was een voorwaarde opgenomen die het mogelijk maakte om eerst hun piramidewoningplan uit te voeren, alvorens de huidige woning op te leveren. Net even buiten de stad kochten ze een groot terrein, dat geschikt was voor de bouwplannen. Het was een heuvelachtig, bosrijk gebied waar een positieve sfeer hing. Naast zijn dagelijkse baan besteedde hij nu al zijn vrije tijd aan het bouwen van zijn ideale droomhuis in de vorm van een piramide. Gedreven door zijn ideaalbeeld en nieuwsgierig naar het resultaat, werkte hij hard en de bouw vorderde gestadig. Zijn familie had hij in zijn enthousiasme weten mee te slepen. Die hielpen mee waar ze dat konden, want ze wilden de voldoening smaken, dat ze met zijn allen HUN piramidewoning hadden gebouwd. Dat verstevigde bovendien de toch al hechte familieband. De piramide werd in meerdere opzichten ideaal van bouw. Het grondoppervlak was ongeveer twaalf bij twaalf meter. Het vlak van de voorzijde werd exact op het zuiden gericht, met als gevolg dat het tegenovergestelde vlak dus precies op het noorden was gericht en waarmee 40 het dus voldeed aan de voorwaarden van de piramide van Cheops. Met het grondoppervlak als uitgangspunt werd de hoogte van de piramidewoning bepaald. Ook de hoogte ten opzichte van het grondoppervlak voldeed aan de maten van Cheops. Zo werd ook aan die voorwaarde voldaan, en stond volgens de theorie dus niets meer in de weg om de helende straling uit de kosmos te kunnen ontvangen. De slaapkamers werden op tweederde van de hoogte gebouwd omdat hier de concentratie aan straling het hoogst zou zijn. Hij grapte tegen zijn vrouw: ‘Wat zullen wij daar straks goed slapen met al
die positieve straling,’ want gezonde zelfspot was hem niet vreemd.’ Hij kon het niet laten weer eens zijn motto van: ‘Baat het niet, het schaadt ook niet!’ uit de kast te halen. Addie had een natuurlijke aanleg voor het vinden van een harmonieuze verhouding tussen cultuur en natuur. Het piramidehuis had hij voor driekwart in een heuvel verwerkt. Alleen de top stak boven de aarde uit. De voorzijde aan de zuidkant lag in hetzelfde hellende vlak als de heuvel. Zo werd de woning prachtig in haar omgeving opgenomen. Het licht kon door de aan de zuidkant gelegen glazen voorzijde tot diep in de woning doordringen. Aan de achterzijde was niets van het bouwwerk waar te nemen. Al wat te zien was, was een begroeide heuvel. Vanwege het feit dat het huis dus voor driekwart met aarde was omsloten, was het in de winter lekker warm, terwijl het op hete zomerdagen weer een prima isolatie bood tegen de hitte. De top van de piramide die uit de heuvel stak was aan al de vier zijden voorzien van ramen en vulde de slaapkamers met een overdaad aan licht. Met groot enthousiasme had de familie hun spullen van het oude naar het nieuwe huis verhuisd. Gretig werden de vertrekken ingericht. Ze waren allen opgetogen over het resultaat van hun eigen creatie. Met dezelfde voortvarendheid richtten ze ook de tuin in. Alles groeide voorspoedig en liet hun huis door die aanplantingen nog meer opgaan in zijn natuurlijke omgeving. Trots toonde pa de piramide aan zijn vrienden hun creatie van zoals hij dat noemde: ‘Ideaal wonen in de natuur.’ De vrienden die sceptisch waren geweest, konden niet anders dan grote waardering uitspreken voor dit huis, dat in zijn natuurlijke omgeving gegoten leek te zijn. Met grote voldoening bewoonde het gezin zijn trotse bouwsel. Er was inmiddels alweer een jaar verstreken, dat ook bij hen de geruchten binnendrongen over die geheimzinnige ziekte. Geruchten die ze bevestigd zagen in televisiereportages en krantenberichten. Maar ook zij waren nog vol vertrouwen en net als iederéén van mening dat dit wel weer voorbij zou gaan. De mensheid had immers al zoveel ernstige 41 ziektes en rampen overwonnen. Met een gerust hart ging Addie dagelijks op weg naar zijn werk, Tamara, Esther en Silvan naar school en moeder Maaike verzorgde met plezier het prettige huis waar ze intens genoot van het prachtige uitzicht. Hun tuin liep langzaam af en vloeide over in de natuurlijke begroeiing van het lager gelegen dal. Een dal dat ingesloten werd door zacht golvende heuvels waarvan zij er één bewoonden. Geestdriftig hadden ze zodra het huis voltooid was, gezaaid en geplant met de bedoeling om het volgende voorjaar al meteen te kunnen genieten van de bloemenpracht. Maar eerst moest de winter die voor de deur stond nog worden doorgebracht alvorens de lente zou losbreken. Vanuit de warme en veilige beschutting van het huis genoten ze van de vogels, die de lekkernijen hadden ontdekt die de kinderen voor hen hadden uitgestrooid. De lage winterzon kon het landschap veranderen als was het een sprookje. Vooral als het was bedekt onder een maagdelijke sneeuwdeken. Addie beschouwde de dieren als zijn vrienden en had beneden in het dal een voerplaats gemaakt met hooi, om ze tijdens de strengste koude een handje te helpen de dagen door te komen. Dankbaar maakten herten hiervan gebruik en beloonden de sympathieke bewoners van dat piramidehuis met een
prachtig schouwspel van hun machtige geweien. Hun roestbruine wintervacht kleurde oranje door de lage winterzon. Hun ranke lijven staken warm af tegen de witte sneeuwdeken. Gezeten in de behaaglijke warmte van een gezellig knetterend houtvuur kon Addie zijn kinderen uren boeien met zijn verhalen. Soms las hij voor uit een boek, maar het liefst verzon hij zelf zijn verhalen. Dan nam hij iets uit de directe omgeving als onderwerp, zoals bijvoorbeeld de herten die zich op dat moment vertoonden. Hij vertelde waarvoor die geweien dienden en dat niets in de natuur toevallig was, alles had een functie en een doel. Hij legde uit dat je aan het aantal takken aan een gewei de leeftijd van een hert kunt aflezen en dat alleen de mannetjes herten een gewei hebben en waarom. De herten konden eigenlijk best zelf voldoende voedsel vinden, maar hij vond het leuk om ze een handje te helpen en bovendien bood dat de gelegenheid om de dieren te bestuderen. Hij vertelde verder dat herten heel sterk waren en dat terwijl ze alleen maar gras, kruiden en bladeren aten. Door dat eetgedrag veroorzaakten de dieren open plekken in het bos, dat anders helemaal dicht zou groeien. Alles in de natuur heeft een functie, verklaarde hij verder en in het voorjaar als er het meeste voedsel voorradig is zouden de jonge hertjes worden geworpen. Een vlekkenpatroon op de vacht dient als camouflage tegen roofdieren, want die probeerden het liefst de jonge dieren te pakken te krijgen. 42 Hij kon het niet laten de waarheid te vertellen dat het de mensen waren die de grootste bedreiging vormden voor deze prachtdieren. Dat de mens eigenlijk een gevaarlijk diersoort was en niet alleen voor die onschuldige herten. Terwijl hij dit aan zijn kinderen onderwees, realiseerde Addie zich dat er toch nog gevaarlijker wezens zijn dan de mens. Hele kleine wezentjes, die leven in een voor het blote oog onzichtbare wereld, de wereld van de bacteriën, de parasieten en de virussen. Een wereld die alleen door een microscoop zichtbaar is. Juist door die onzichtbaarheid waren ze zo gevaarlijk. Maar dit alles kon hij zijn kinderen natuurlijk niet vertellen, omdat dit hun begrip nog te boven ging. Dat die microscopisch kleine monstertjes zo’n grote rol zouden gaan spelen in hun leven, kon hij op dat moment nog niet vermoeden. De winter had geleidelijk plaats gemaakt voor de lente. Wat konden ze genieten van die eerste voorjaarsbloemen die bloeiden in de zich terugtrekkende sneeuw. Het uitzicht was als een levend schilderij, dat de titel De Vier Seizoenen had kunnen dragen. Addie vroeg zich wel eens af waarom de mensen niet meer tijd namen om van deze schoonheid te genieten. Het bracht hem in ieder geval helemaal tot rust. Er was niets in dit landschap wat hem stoorde, alles was van een natuurlijke harmonie. Hij was er trots op dat ze met de aanplantingen en met het zaaien van de bloemen het landschap wat had kunnen verrijken. Hun bloementuin vormde een kleurrijk accent in een grote groene wereld. Hij verbaasde zich over de opgewektheid van zijn gezin en de opvallende vitaliteit. Van een ochtendhumeur was bij géén van allen sprake. Zeker was de sfeer in hun vorige bewoning in de stad ook goed te noemen. Maar de verhuizing naar dit huis in het buitengebied van de stad, had hen duidelijk goed gedaan en hen dichter bij de natuur gebracht. In zijn hart vond Addie het jammer om de kinderen naar school te sturen. Hij was het lang niet eens met de sferen waaraan de kinderen werden bloot gesteld. Ze werden gedwongen dingen in zich op te nemen waar ze nog
helemaal niet aan toe waren; waar ze nog geen natuurlijke interesse voor hadden. ‘Om erbij te horen’ werden ze door de medeleerlingen gedwongen mee te doen met onechtheden en moesten ze voldoen aan het modebeeld, anders 43 werden ze uitgelachen. Hij vond dat het onderwijs veel te veel macht had over zijn kinderen. Op de scholen worden de kinderen uit hun natuurlijke verband gerukt, vond hij. Addie wist dat DE SCHOOL, dat DE ECHTE UNIVERSITEIT, daar waar de hoogst denkbare graad van opleiding genoten kan worden, dat dat de NATUUR is. Door je goed in te leven en op te letten, biedt de natuur de mogelijkheid om een specialisme te verwerven, die door geen enkele door mensen bedachte opleiding te bieden valt. Daar valt een vorm van intelligentie te ontwikkelen die de Indianen al bezaten, maar die bij de moderne mens bijna totaal verloren is gegaan. Een intelligentie die bestaat uit gevoel voor eenheid en de samenhang der natuurlijke elementen. Hoe het bestaan van het ene wezen het andere verrijkt. Een intelligentie die in staat is de enorme waarde van de economie van de natuur te zien. Een economie die Moeder Aarde in de miljoenen jaren van haar bestaan heeft opgebouwd door het evolutieproces. Door te kijken, ruiken, luisteren, plukken, planten, zaaien, proeven en eten verwerf je een specialisme van een hoge waarde. Het is de kennis van de samenhang der elementen, het is een wetenschap die je in staat stelt het totaalbeeld van het bestaan te zien. De echte professor in dat vak wordt heel nederig, uit eerbied voor al die wijsheid die uit de natuur te leren valt. Het bewustzijn van al de vormen, de rijkdom aan geuren en kleuren, wat natuur biedt aan voeding, verfrissing en gevoeligheden, maakt hem ongelukkig in een stad. Maar hoe moest hij dit zijn kinderen allemaal uitleggen? Hij was niet opgewassen tegen de invloeden van de maatschappij, die veel sterker was dan hij. Met lede ogen moest hij aanzien hoe de maatschappij zijn kinderen in de greep kreeg en in de macht hield. Het deed hem pijn te zien hoeveel invloed de televisie op zijn kinderen had. Het leek wel of de televisie je wou leren dat het leven niet interessant is zonder geweld. De ‘kwelbuis’ zoals hij de televisie vaak noemde bracht sferen mee, die hij liever niet in zijn huis had gehad. Maar hij kon zijn kinderen het fenomeen televisie niet onthouden, want dan zouden ze zich van hem afkeren. Televisiebeelden, wist hij, zijn makkelijk manipuleerbaar en geven te vaak een vertekend beeld van de werkelijkheid. Een schijnbeeld van de echte werkelijkheid gevormd door de makers, die graag datgene willen laten zien wat bij hun belangen past. Politieke machten die elkaar via dit machtige media middel beschuldigden van propaganda, terwijl ze zich hier zelf grof schuldig aan maakten. Het was 44 een prima middel om de vermeende vijand slecht te maken, want dan ben jij goed. Misleiding was één van de slechte eigenschappen van het fenomeen televisie. Een andere verwerpelijk feit van het communicatie middel vond hij het via reclamespots creëren van kunstmatige behoeftes; het opdringen van spullen aan kinderen, die nog zo gemakkelijk te beïnvloeden zijn. Kinderen moeten aan veel onbelangrijke dingen voldoen, die kunstmatig belangrijk gemaakt worden.
Ook hier werd een modebeeld opgedrongen en spullen als onmisbaar aangeprezen. Maar dezelfde televisie gaf ook signalen waar je niet omheen kon. Waarheden waar niemand belang bij heeft om die te manipuleren. Zoals de berichten over die geheimzinnige ziekte Homomatose met al haar slachtoffers, die steeds nadrukkelijker ook hun vredige huis binnendrongen. Addie en Maaike begonnen zich nu toch echt bezorgd te maken. Ze probeerden zoveel mogelijk eten te vermijden waarvan ze vermoeden dat die de ziekte kon overbrengen, want het was ook hen inmiddels bekend geworden dat de ziekte zich vooral via voedsel over de wereld had weten te verspreidden. Met alle voeding die verpakt was in potten, blikken, pakken en in plastic, was ook het virus homosoom meeverpakt en aldus als een tijdbom over de wereld verspreid. De piramidefamilie ging nog meer over op het eten van groenten en fruit alleen uit eigen tuin. Iets wat ze als gewoonte toch al deden, nog voor er iets over een virus bekend was. Van nature hadden ze aangevoeld dat het betrouwbaarste eten uit je eigen tuin komt. Al dat verpakte en voorbewerkte voedsel waar de supermarkten vol mee lagen, maakte het eten er niet zuiverder op vonden ze, wie weet wat daar mee geknoeid was. Bovendien was daar weer transport voor nodig en dat brengt veel kosten met zich mee, wat je weer meer afhankelijk maakt van geld. En zo belandde je in een cirkel waaraan bijna niet meer te ontsnappen viel. Onverwacht was het moment aangebroken waarop hun vredige leventje wreed werd verstoord, omdat ze nu zelf direct werden geconfronteerd met dat monster dat homomatose heette. Het was op een zonnige zondagmorgen waarop ze werden verrast met het bezoek van hun opa en oma, dit waren de ouders van Addie. Vol enthousiasme hadden de kinderen hun opa en oma de jonge konijnen laten zien, die onder een boom voor hun hol speelden. De konijnen waren gewend 45 aan de kinderen en gingen hun natuurlijke gang, als je maar niet te dichtbij kwam. Oma was niet erg fit opgestaan die morgen en voelde zich sindsdien wat misselijk en duizelig. Aan de kinderen wilde ze dat niet laten merken en ze hield zich dapper sterk. Het was haar man al wel opgevallen dat ze niet helemaal haar normale gedrag vertoonde en hij hield haar wat extra in de gaten. Toch nog verrast door de gemene onvoorspelbaarheid van zo’n aanval, zag hij zijn vrouw wankelen in haar pogingen sterk te blijven. Terwijl hij haar probeerde te ondersteunen zakte ze in zijn armen ineen. De konijnen schrokken en vluchtten in hun hol. Tamara snelde naar hun vader en moeder en vertelde wat er was gebeurd. Snel waren die ter plaatse en herkenden ze tot hun ontzetting de kenmerken van een homomatose-aanval. Een ziekte die nog zo ver weg had geleken, maar nu plotseling genadeloos op hun zo veilige grondgebied toe had geslagen. In hun stad was de order uitgevaardigd dat indien zich daar een geval van homomatose zou voordoen, het slachtoffer terstond moest worden geïsoleerd. Men verkeerde toen nog in de veronderstelling dat op deze --voor de nabestaanden zeer onsympathieke manier - de verspreiding van de epidemie kon worden beheerst. De ambulance werd gebeld. De verplegers waren uitgerust in speciaal voor dit doel ontwikkelde isolatiepakken.
Voor de ogen van de geschokte familie werd hun moeder en oma steriel verpakt in kil plastic en daarna ingetaped. Ze werden gedwongen om ter plekke afscheid nemen, omdat ze direct naar het kerkhof moest worden vervoerd en begraven. Uit voorzorg had men al enkele tientallen graven gedolven. Zij bleek één van de al acht slachtoffers uit hun stad te zijn, die aan de ziekte waren overleden. Vol ongeloof bleef de familie als versteend achter, zo snel had alles zich voltrokken. De warme sfeer en de optimistische stemming waarmee men die dag was begonnen was wreed verstoord. De volwassenen konden geen woord meer uitbrengen. Eenieder trok zich in zichzelf terug. De kinderen waren ontroostbaar en lagen snikkend op bed. In stilte was hun opa en vader vertrokken, dit moest hij alleen verwerken. Alhoewel de zon scheen en veel struiken in de bloei stonden, had deze dag voor hen zijn kleur en glans verloren. Ze konden alleen nog verdriet ervaren. De volgende dag durfden de kinderen niet naar school. Hun beschermde wereldje was ernstig beschadigd. Maaike en Addie besloten de kinderen voorlopig maar thuis te houden en betere tijden af te wachten. Dat die betere tijden voor hen ook zouden aanbreken, dat konden ze toen 46 nog niet vermoeden. En al helemaal niet dat het wel heel anders zou worden dan waar ze ook maar enige voorstelling van konden maken. Esther, de jongste dochter uit het gezin was onwel geworden. De plotselinge dood van haar oma had haar zo aangegrepen dat ze niet meer kon eten. Ze was in bed gekropen en had dat sindsdien niet meer verlaten. Voor iedereen die ziek werd in die tijd, werd meteen het ergste gevreesd. Zo ook leefde onze familie met de angst dat hun dochter met het dodelijke virus was besmet en dat het voor hun dochter en zusje fataal zou aflopen, maar dat probeerden ze niet te laten merken. Ze deden voor haar wat ze konden en wilden haar vertroetelden, maar ze wees alles van de hand. Tot ze op zekere dag zich hervonden leek te hebben. Onverwachts was ze weer opgestaan en beginnen te eten. Het leven vervolgde zich. Haar ouders haalden nog wat onzeker, maar opgelucht adem. In de stad was brand uitgebroken. De bestuurder van de auto was volgens de plaatselijke krant hoogstwaarschijnlijk getroffen door een homomatoseaanval. De auto was onbestuurbaar geworden en een huis binnen gereden, waarin veel hout was verwerkt. De auto was daarop in de brand gevlogen. Het licht ontvlambare huis werd vervolgens ook een prooi van de vlammen. Het vuur sloeg over naar de omliggende huizen en veroorzaakte een stadsbrand. Het vuur had men onder controle weten te krijgen, maar men had niet kunnen voorkomen dat er tien slachtoffers vielen en vele gewonden. Vanuit hun huis hadden ze in de verte de donkere rookwolken zien opstijgen en de brandweer voorbij horen gieren. Het gemeentebestuur had de order uitgevaardigd, dat al het werk dat niet beslist noodzakelijk was en niet ten dienste om deze onheilstijden het hoofd te bieden, voorlopig gestaakt diende te worden. Bovendien werd men geadviseerd om zoveel mogelijk thuis te blijven, indien men niet deelnam aan de vrijwillige werkzaamheden. Alle krachten werden verzameld om te trachten de epidemie onder de knie te krijgen. De scholen werden gesloten. Alle aandacht werd gericht op de verzorging van de toenemende aantallen gewonden als gevolg van onverwachtte homomatose aanvallen. Een team van vrijwilligers was opgericht om het ondankbare werk van graven delven uit te voeren. Addie had zich ook aangemeld als vrijwilliger Hij had zich gevoegd bij de
ambulance dienst, dat was het team dat het meest direct was betrokken bij de epidemie. Gehuld in het isolatie pak, ( dat hij voor het eerst had gezien bij de dood van zijn moeder,) ging hij met zijn ploeg moedig af op de meldingen van 47 homomatose slachtoffers. Om voor de ogen van de familie een overledene in plastic te verpakken en meteen af te voeren, was een emotioneel beladen klus. Dat wist hij maar al te goed uit zijn eigen schrijnende ervaring met zijn moeder. Het kwam nogal eens voor dat dit niet door de betrokken familieleden werd geaccepteerd en dat ze in hun werk werden belemmerd, of dat iemand wanhopig achter de ambulance wagen aan bleef rennen, schreeuwend van : ‘Nee!, nee!, nee!’ Als men met eigen vervoermiddel de ambulance was gevolgd, kon men getuige zijn van een snelle ceremonieloze ter aardestelling. Dit wekte begrijpelijk nogal eens boosheid op. De uitleg dat dit allemaal nodig was in een poging om de epidemie te bestrijden kon lang niet altijd worden geaccepteerd. Zo ontstonden er knokpartijen aan de rand van het graf met hoog oplopende emoties. Als hij dan ’s avonds moe en aangeslagen thuis kwam, ving zijn vrouw hem liefdevol op en kon hij zijn verhalen kwijt over wat hij op zo’n dag allemaal zag en mee maakte. Ze volgden alle nieuwsberichten. Vooral Addie bleef laat op, want hij wou niets missen, hoe erg het allemaal ook was. Vaak moest hij zichzelf toegeven, dat met al die overvloed aan rampen en sterfgevallen een gewenningsproces optrad. Dat moest ook wel, want zoveel ellende kan een mens niet eens dragen of verwerken. Waarschijnlijk is het een mechanisme dat wij onbewust hanteren. Een knop die we schijnen om te kunnen draaien op het moment wanneer het te veel word. Maaike bleef thuis met de kinderen en kwam niet meer buiten hun terrein. De groentetuin leverde voldoende producten op voor gezonde maaltijden. Nog steeds was de algemene opinie dat er eens een einde zou komen aan deze epidemie. Toen kwam de intens trieste dag waarop Addie zijn eigen vader naar zijn graf moest brengen. Hij was dood gevonden in bed. Waarschijnlijk was hij tijdens de slaap verrast door homomatose en had als geluk bij een ongeluk niets gemerkt van de fatale aanval. De andere vrijwilligers had hij gevraagd hem met zijn vader alleen te laten. Vlug had hij een afscheidsbrief geschreven en meeverpakt in het plastic. Een materiaal dat hem nu extra steriel en kil voorkwam. Een onophoudelijke regenbui maakte die dag nog eens extra troosteloos. Bij het verse graf aangekomen vroeg hij zijn kameraden opnieuw hem met zijn vader alleen te laten. Alhoewel het tegen de voorschriften was, gunden 48 zijn kameraden hem alle tijd en trokken zij zich discreet terug. Het was allemaal zo snel gegaan. Een uur geleden trof hij zijn vader nog dood aan, en nu stond Addie al aan zijn graf. Maar hij liet zich niet opjagen en nam de tijd om op waardige wijze afscheid van zijn vader te nemen voor zover de omstandigheden dat toelieten. In stilte bedankte hij zijn vader voor het leven dat hij hem geschonken had en vooral bedankte hij hem voor het rotsvaste vertrouwen in zichzelf, waarvan hij wist dat hij dat aan zijn vader te danken had. Zijn vader had hem nooit bekritiseerd, maar hem juist het veilige gevoel meegegeven dat hij altijd achter hem stond en hem
gestimuleerd in zijn interesses. Vooral bedankte hij zijn vader voor nog een ander soort vertrouwen, een vertrouwen in iets wat nu juist zo moeilijk in woorden viel uit te drukken. Een vertrouwen dat er onder meer voor zorgde dat hij niet bang was voor de heersende epidemie. Het was meer een soort van intuïtie voor de goede richting. Het was in ieder geval een vertrouwen dat buiten de mensen omging. Want in mensen had hij eigenlijk nooit zoveel vertrouwen gehad, alhoewel hij dat wel graag had gewild. Zijn vertrouwen in mensen was zo vaak geschonden, maar steeds had hij het weer opnieuw geprobeerd. Volledig in beslag genomen door zijn gevoelens en gedachten bedekte hij het dode lichaam met zand. Hoe eenvoudig en ongecompliceerd is de dood ten opzichte van de ingewikkeldheid van het leven. Toen hij eindelijk ontwaakte uit zijn trance en zich weer bewust werd van de omgeving, zag hij tot zijn ontzetting dat honden een lijk hadden opgegraven van iemand die hij een paar dagen daarvoor was gestorven. In het zwaar verminkt lichaam, met een open buikholte zonder organen, herkende hij een oude buurvrouw; het was de eigenaresse van de bakkerij bij hen om de hoek. Woedend probeerde hij de honden te verjagen, die tussen de struiken als hyena’s naar hem stonden te loeren. Die reageerden dreigend met ontblote bebloede tanden en grommend maakten ze duidelijk hun prooi niet te willen prijsgeven. Addie werd misselijk van afschuw. Hij groef een gedeelte van de bestrating open en gebruikte de stenen om het graf van zijn vader zorgvuldig af te dekken, om te voorkomen dat hetzelfde weerzinwekkende met zijn vader zou gebeuren. Toen had hij zich afgewend en was ontdaan huiswaarts gekeerd. De warmte van zijn gezin en de gezellige veiligheid van zijn huis, was hem nu meer welkom dan ooit. Een paar dagen bleef hij thuis en sloot hij zich af van de boze buitenwereld, die hem nu met die gure wind en regen zeer vijandig overkwam. 49 Hij besloot met het werk van het bergen van slachtoffers te stoppen. In plaats daarvan nam hij het initiatief om een nieuw team op te richten dat zich bezighield met het redden van dieren, waarover hij de leiding kreeg. Huisdieren die nog opgesloten zaten, terwijl hun verzorgers waren overleden, werden vrijgelaten. Parkieten, kanaries en andere kooivogels zwierven nu door de stad en vonden nog voldoende voedsel omdat het zomer was. Cavia’s, konijnen en hamsters zochten, geschrokken van zoveel vrijheid, een veilig heenkomen tegen katten en honden. Wat konden Addie en zijn team anders doen dan hopen dat de dieren het zouden redden? Omdat er was ingezien dat de toestand hopeloos was geworden werd het bergingsteam van menselijke resten opgeheven. De overmacht was te groot. Gedwongen door de omstandigheden was de algemene houding van de mensen egoïstisch geworden. Het was ieder voor zich, en God voor ons allen. De burgemeester en de helft van het gemeentebestuur waren al omgekomen. De stad was stuurloos geworden. De chaos was compleet. Graven werden al lang niet meer gegraven. Met een bulldozer groef men nu lange massagraven, waarin de slachtoffers in lange rijen werden gelegd en met zand afgedekt. Inmiddels was er ongeveer driekwart jaar verstreken, sinds in hun stad het eerste slachtoffer was gevallen. Hij vertelde Maaike dat lijken
niet meer werden opgeruimd en dat de honden steeds brutaler werden in het eten van dode mensen. ‘s Nachts waagden wilde aasetende dieren zich in de stad zoals dassen en vossen, die samen met de honden de taak van het opruimen van menselijke resten op zich namen. Ook in hun huis toonde net als over de hele wereld de televisie nog maar dat ene beeld met de tekst: ‘Houd moed, wij wachten op betere tijden!’ Verstoken van nieuws en bestuur werd de mens op zichzelf teruggeworpen. Voor Addie was dat geen ramp. Hij was zoals bekend het toch nooit zo met alles en iedereen eens geweest. Hij had zich in zijn achterhoofd altijd al voorbereid op een onafhankelijk bestaan. Onafhankelijk van geld, onderwijs, winkels, specialisten en rekeningen. Maaike vroeg hem vaak bezorgd hoe lang zij nog gespaard zouden blijven, alsof hij hier een antwoord op wist. Maar mentaal sterk als hij was, wist hij haar dan toch nog enigszins moed in te spreken met de mededeling: ‘Vertrouw op de helende krachten van onze piramide.’ Hij presteerde het dan ook nog om een lachje op zijn gezicht te toveren Dat hij wel degelijk angst had wist hij goed te verbergen. Dat die helende 50 krachten echt een feit zouden blijken te zijn, en hen erdoorheen zouden slepen, durfde hij bijna niet te hopen, maar ook dat liet hij niet blijken. Toch bleek zijn open houding voor de mogelijke magische krachten en zijn experimenten met nieuwe dingen beloond te gaan worden. Want er ging wel degelijk een magische straling uit van iedere piramide die volgens het model van Cheops was gebouwd en op het noorden gericht. Als een antenne weet zo’n piramide dan stralen uit de ruimte te concentreren Een straling die korte metten maakt met alles wat het leven bedreigt. De mens was een belangrijk onderdeel van dat leven dat had moeten blijven bestaan. Vooral omdat die mens de mogelijkheid in zich had gehad om dat leven te vervolmaken met een esthetisch evolutieproces. Helaas was de piramideman één van de weinigen op deze aardbol die zover was dat hij had ingezien dat wij maar een klein deel van onze intelligentie ontwikkelen. Het technische intelligentiedeel dat erg kil was en vooral alleen op de mens zelf was gericht. Planten en dieren en de natuur in het algemeen leek in die mensenmaatschappijen maar als een soort van decoratie dienst te doen. Maar de piramideman had de totale samenhang gezien en de mogelijkheid van het feest op Moeder Aarde, waar iederéén van had kunnen genieten. Hij had gezien hoe een belangrijke rol de mens had kunnen spelen. De mens had een einde kunnen maken aan die eeuwige kringloop van eten en gegeten worden. Maar nu werd het aanpassen van zijn huis en zijn zienswijze zijn redding en die van zijn gezin. Want wat gebeurde er nu precies? Hij en zijn vrouw en kinderen waren wel degelijk besmet met het dodelijke virus homosoom. Vooral de vader, die zich dagelijks ophield in de besmettingshaard, werd steeds opnieuw besmet. Deze besmetting bracht hij weer mee naar huis, als hij ’s avonds thuiskwam bracht hij de besmetting over op zijn vrouw en kinderen. Net als bij iedereen krioelde het in zijn lichaam en dat van zijn gezin van de virussen. Maar nog voor die zich konden gaan nestelen om hun vernietigende werk te doen, werden ze tijdens de slaap van deze familie onschadelijk gemaakt. De kosmische straling die zich concentreerde op de tweederde van de hoogte van hun piramide in hun slaapkamers, neutraliseerde de levensbedreigende virussen. Deze straling selecteerde alles wat ten koste gaat van ander leven en maakte tijdens hun slaap de virussen onschadelijk. Zo werden hun lichamen ’s nachts als het ware inwendig schoongewassen en zich hier nog onbewust van, stonden ze in de ochtend
gezond weer op. De kinderen wisten wel dat er van alles aan de hand was. De ouders hielden hun kinderen zoveel mogelijk buiten de enge werkelijkheid, maar toch vingen die flarden op uit de gesprekken van hun vader en moeder en zagen hun zorgelijke gezichten. Pa piramide bleef trouw ’s morgens vroeg zijn veilige huis verlaten, om in de stad zoveel mogelijk betrokken te blijven met 51 wat er zich afspeelde en te helpen waar hij kon. Hij werd erg gewaardeerd en de nog overlevenden verbaasden zich over zijn niet afnemende werklust en doorzettingsvermogen. Hij was geheel bij alles betrokken, maar verstond de kunst om zichzelf als het ware buiten de gebeurtenissen te plaatsen. Het was alsof hij keek naar een film, waar hij zelf aan deelnam. Het gaf hem veel voldoening, wanneer hij dieren kon bevrijden uit hun gevangenschap, nog voor ze van de honger zouden sterven. Van de bevolking van zijn stad, was volgens zijn eigen schatting nog maar een kwart overgebleven. Hij zag de mensen de moed opgeven. Ze werden onverschillig tegenover het leven. Als hij hier met hen over sprak, dan gaven ze te kennen dat ze te veel verloren hadden, om nog optimistisch te zijn. Hun families, hun geliefden. Hij kon dan geen woorden vinden die troost konden brengen. Dan bracht hij maar wat eten of gaf ze een kussen in de rug om hun gelaten zithouding wat te veraangenamen. Het brengen van eten was meestal vergeefse moeite. Ze hadden toch al geen eetlust, maar als ze die al hadden werd die wel bedorven door de aanblik van de lijken, die bovendien een stank verspreidden die nog dagenlang in je kleren bleef hangen. De lijken leken overigens opnieuw te zijn gaan leven als gevolg van de miljoenen krioelende maden die zich volvraten en de huid op en neer bewogen. Door dit hoge voedselaanbod voor de vliegen, was hun populatie in korte tijd explosief gegroeid. Alhoewel de aanblik zonder meer weerzinwekkend was, droeg dit leger vliegen wel bij aan een snelle opruiming van de rottende lijken, iets waar de mens zelf niet meer toe in staat was. Zo hadden de dieren het opruimingswerk van het menselijke vrijwilligers team overgenomen. Het functioneerde als een kringloop bedrijf dat was samengesteld uit zoogdieren als honden, varkens en vossen. Uit vogels zoals, kippen, kraaien en buizerds en insekten zoals vliegen kevers en wespen. Vliegen en kevers streden om als eerste hun eitjes te kunnen leggen in die voedsel bronnen, die als voedsel moesten dienen, voor de uit die eitjes ontstane larven. Pa piramide zag dit allemaal en bleef hele dagen in de weer om met een ijzerschaar afrasteringen door te knippen. Op deze wijze bevrijdde hij duizenden blèrende en loeiende dieren die hun weilanden tot het laatste sprietje gras kaal hadden gevreten. Voor de mensen kon hij niets meer doen. Door de honger en de uitputting van ellende moest hij toezien hoe het uitstervingsproces zich steeds sneller voltrok. Hijzelf echter begon er steeds meer van overtuigd te raken dat hij gespaard zou worden. Hij voelde zich schuldig over het feit dat hij zich er op betrapte, dat hij waarachtig begon te genieten van de rust die in de stad was ontstaan. Het gaf hem voldoening om een paar moedervarkens, achtervolgd door krijsende biggen door de hoofdstraat van de stad te zien rennen met de wetenschap dat hij hen uit hun hokken bevrijd had. Extra komisch was het dat de verkeerslichten, volkomen nutteloos, nog werkten en 52 dat de varkens dwars door het rode licht knalden. Voor de gevel van een verlaten slagerij één van de laatste overblijvers van de stad door een aanval van de homomatose het leven gelaten. Hij lag precies onder de etalage op de plaats waar hij die dag met een flinke korting varkensham en -pootjes had aangeprezen. De varkens, ondertussen gewend
geraakt aan hun nieuwe mensenmenu, maakten hun naam als alleseters waar, en deden zich tegoed aan de resten van één van de laatste vertegenwoordigers van de stad en bovendien ex-slachter van hun soort. Vader besloot met zijn vrouw te gaan bespreken op welk moment ze de kinderen zouden gaan vertellen wat er echt was gebeurd. Dat al hun vriendjes en vriendinnetjes er niet meer waren en ook hun aardige tantes en neven en nichten niet meer. Dat zij blijkbaar alleen over waren gebleven. Thuis vlogen de kinderen hem enthousiast om de nek. Buiten adem vertelden ze hem dat er een groep giraffen door hun tuin liep, alsof het een wonder betrof. Hij moest meteen mee naar buiten om dit zelf te zien. Hij constateerde dat de kinderen inderdaad niet gedroomd hadden. Alsof het een vanzelfsprekende zaak was stonden de giraffen rustig van de bladeren van een lindeboom te knabbelen. Alsof ze hier al jaren in de natuur thuishoorden, bewogen ze zich statig naar beneden, in de richting van het dal. Fel stak hun geelbruine vlekkenpatroon af tegen het frisse groen van de zomerse natuur. Vader vertelde dat het de giraffen waren die hij met nog veel meer andere dieren uit de dieren tuin van hun stad had vrijgelaten. Ze zouden nog wel meer ongewone dieren vrij rond zien gaan lopen. Het gaf hem een triomfantelijk gevoel om te zien hoe deze prachtige vredige dieren nu zo maar in hun omgeving rondstapten. Het was gunstig dat het nu zomer was, op deze manier konden de dieren wennen aan de overgang naar de winter. Hij nam zich voor ze in de gaten te houden en te helpen de winter door te komen. Met zijn vrouw had hij besloten de kinderen de stad te tonen als de lijken lucht verdwenen zou zijn. Hij zou de op straat liggende skeletten zoveel mogelijk verbergen. Tijdens die eerste wandeling door de stad zouden ze dan proberen tactisch en rustig te vertellen wat er gebeurd was. Zelf waren ze er nu wel van overtuigd dat zij gespaard waren gebleven voor dat moordende virus, en dat dit wel door de straling van hun piramide moest komen, hoe was het anders te verklaren? De vader bleef er ’s morgens op uit gaan naar zijn stad, zoals hij dat noemde. De stad was van iedereen geweest en nu was die van niemand. Toch had hij het gevoel dat de stad nu van hen was, hij had daar nog veel werk te doen. Het doorknippen van prikkeldraadversperringen waarachter nog koeien en paarden van hun vrijheid waren beroofd, was één van zijn favoriete bezigheden. Hij kon er erg van genieten te zien hoe de dieren de vrijheid namen en zich tot kuddes vormden. Wat nog maar zo kort geleden vee genoemd werd, werden nu vrije 53 dieren die hun eigen weg moesten zoeken in een nu onbegrensde wereld. Het werden weer dieren met een eigenwaarde en met trots. Op hete dagen stonden de oevers van de meren vol met de voormalige gedomesticeerde dieren die zich in een bonte kudde verenigd hadden. Een kudde paarden trok langs de oevers van een rivier vergezeld door een paar ex-dierentuinzebra’s. Schapen en geiten staken nog net met hun kop boven het hoge gras uit dat nu niet meer gemaaid werd. Hij had zoveel mogelijk menselijke resten verborgen en andere zaken die schokkende reacties op konden roepen. Het werd de hoogste tijd om de kinderen, die sinds de ramp alweer een jaar ouder waren geworden, de werkelijkheid te tonen. Het zou niet goed zijn om hun nog langer deze nieuwe realiteit te onthouden. Hij maakte zich zorgen over hoe de kinderen zouden reageren en ook over zijn vrouw, want die was sinds de ramp tenslotte ook niet meer in de stad geweest. Het was vroeg in de herfst en de bladeren van de bomen begonnen al te verkleuren, toen het belangrijke moment was aangebroken. Ze zouden naar de stad wandelen. Een stad die ze gekend hadden als een gezellige levendige stad. Een goed georganiseerde stad met een grote verscheidenheid aan winkels en drukke straten. Een stad waar je je thuis voelde en waar je met bekenden een glaasje
dronk op een terras. Waar je je vriendjes en vriendinnetjes op ging zoeken of waar je naar de kapper ging om jezelf eens te verwennen. Een stad waar van die gezellige markten waren, waar je een bloemetje kon kopen voor je moeder. De ouders hadden hun kinderen zo goed mogelijk voorbereid. Ze moesten echt verwachten dat er iets heel ergs gebeurd was en dat alles, ja echt alles, nu heel anders was. En dat het er op leek dat iedereen dood was gegaan. Ze moesten erop voorbereid zijn dat niemand van die ze hadden gekend er nog was. Het waren maar woorden. De afschuwelijke ernst van deze woorden scheen niet door te dringen. Hier konden ze zich geen voorstelling van maken, dit kon niet waar zijn. Hun reactie was niet te voorspellen. Op een morgen waren ze dan met een gespannen gevoel vertrokken. Om de stad te bereiken moesten ze eerst een landbouwgebied doorkruizen. Zwijgend liepen ze naast elkaar. Wat meteen al opviel was de afwezigheid van het vertrouwde geluid van tractoren, die in deze tijd van het jaar bezig waren om de oogst binnen te halen. Ze hielden de pas in voor een kudde dieren die de weg versperde. Die kudde was samengesteld uit meerdere soorten dieren. Schapen, geiten, koeien, een paar zebra’s en wat herten trokken gezamenlijk op. Eensgezind trok het bonte gezelschap de weg over. Enkele dieren keken even opzij, alsof ze verbaasd waren toch nog mensen te zien, maar verder werd er geen aandacht aan hen besteed. Alleen de herten drongen zich naar de andere zijde van de kudde en versnelden hun gang. Zij waren hun natuurlijke en terechte angst voor het mensenras nog niet 54 verloren. Onze familie keek elkaar verbaasd aan dat er zoveel dieren nu ineens zomaar vrij rondliepen en allemaal door elkaar. Dit was een volkomen ander schouwspel dan ze gewend waren. Ze raakten geweldig onder de indruk van de schoonheid van zoveel vrije dieren. Die liepen nu de geelgekleurde grasvelden in, waarin het gras zo hoog stond dat hun poten geheel aan het zicht werden onttrokken. Ze vormden een levende eenheid met het gekleurde herfstlandschap. De vader maakte van de gelegenheid gebruik nog wat draden door te knippen met de tang die hij altijd bij zich droeg. Hij demonstreerde hoe hij op deze wijze al aan heel wat dieren de vrijheid had geschonken. Om de aandacht wat af te leiden van wat hun in de stad te wachten zou staan, vroeg hij zijn vrouw en kinderen mee te helpen nog wat hekken open te zetten en wat hooischuren open te gooien, om de dieren voor de naderende winter een schuilplaats te kunnen bieden. Dat laatste had hij echter beter niet voor kunnen stellen, want het werd de eerste schokkende confrontatie van zijn gezin met de gevolgen van de homomatose-epidemie. Toen ze de deur van een stal hadden geopend en naar binnen wilden, werden ze onthaald op een angstaanjagend gezoem. In luttele seconden waren ze gehuld in een zwarte wolk van vliegen Even wisten ze niet meer wat er gebeurde. Met de handen voor de ogen geslagen wachten ze ineengedoken af. Aan de wolk van vliegen die door de geopende deur naar buiten zoemde leek geen einde te komen. De kinderen gilden het uit. Uit de schuur wolkte een ondraaglijke stank, waar ze spontaan van moesten braken. Toen de zwarte wolk van vliegen zich eindelijk wat verdunde, zagen ze in de schemering van de schuur de oorzaak van de stank en de vliegen. De vloer lag vol met rottende koeienlijken. Het was zo’n smerig gezicht en de stank zo intens dat ze de deur snel dichtgooiden en zich uit de voeten maakten. Weg van deze plek des doods. Vader probeerde de stemming nog iets te redden door een verklaring te geven voor wat ze gezien hadden. De boer moest zijn verrast door een homomatose-aanval en zijn overleden, nog voor hij de koeien dit voorjaar naar buiten had kunnen laten. De koeien waren van de buitenwereld afgesloten gebleven en omgekomen
van de honger en de dorst. Zijn kinderen en zijn vrouw durfden niet meer verder naar de stad. Het leek hem ook beter het hier vandaag maar bij te laten, als eerste kennismaking met de nieuwe wereld was dit wel genoeg. Ontdaan en nog nabrakend begaf de familie zich naar huis. Voor een vlucht parkieten, die vanuit een boom schetterend op een graanveld neerstreek, had alleen de vader nog maar oog. Het maakte hem blij te kunnen constateren dat de vele parkieten die hij uit kooitjes en volières had vrijgelaten, elkaar kennelijk gevonden hadden. Moe van alle indrukken begaf de familie zich meteen naar hun slaapvertrekken. Zich onbewust van de helende straling, vielen ze in een diepe slaap. 55 Tijdens het ontbijt de volgende morgen vertelde de vader dat ze zich voor moesten bereiden op nog wel meer onaangename verrassingen, maar dat dit wel de enige manier was om de nieuwe werkelijkheid te leren kennen. Ze moesten ook de mooie dingen vooral niet vergeten, want die kudde met al die prachtige dieren was toch geweldige ervaring? Toch nog aarzelend en bang voor nog meer enge dingen, ging de piramidefamilie op weg in een tweede poging om de stad te bereiken. Boven de stal met de dode koeien, die ze nu op veilige afstand passeerden, cirkelde een zwerm kevers. Kevers die waren ontstaan uit de poppen van de larven, die zich vol hadden gegeten met het rottende vlees. Met een vies gezicht wendden ze hun blikken af. De kudde dieren die de dag daarvoor nog hun weg had afgesneden, was heel in de verte waar te nemen in de maïsvelden. Als miniatuurdiertjes staken hun ruggen boven de hoge maïsplanten uit. Gaaien sloegen krijsend alarm en staakten even hun zoeken naar eikels en hazelnoten. Ze passeerden het meer in het dal, waar nu veel meer vogels langs de oevers scharrelden dan ze voordien ooit gezien hadden. En zagen ze dat goed? Stak daar geen nijlpaard zijn kop uit het water? Dat wilden ze zien. Gedreven door hun nieuwsgierigheid waagden ze zich wat dichter bij de oever. Toen een tweede nijlpaard zijn kop uit het water stak wisten ze het zeker, het meer was bevolkt door nijlpaarden. Snuivend en sputterend lieten ze merken in hun element te zijn. Die komen ook uit de dierentuin zei vader, die voor alles een verklaring had. ’s Nachts komen ze aan wal om langs de oevers te grazen. En zo probeerde hij de spanning wat te breken, want hij merkte dat zijn gezin nog erg nerveus was. Toen ze de stad bereikten, bracht het bordje met Openbare Basisschool de kinderen op het idee om hun school te bezoeken. De school lag aan de rand van de stad. Het schoolplein lag bezaaid met dikke kastanjes. Kastanjes die de kinderen altijd hadden verzameld. Tijdens de handvaardigheidlessen maakten ze daar dan figuren van door er stokjes in te prikken. De ramen van de school lokalen waren bedekt met spinnenwebben. Ze keken door de ramen naar hun klas. Op het bord had de juffrouw haar kinderen blijkbaar iets willen vertellen over die ziekte die er heerste. Een zin die op het bord geschreven stond eindigde met de letters homomat... Bij de letter t, maakte de krijtlijn een scherpe lijn naar beneden. Dit had het einde van deze les betekend en het was tevens de aanleiding geweest om de gehele school te sluiten. De kinderen werden nu pas echt geconfronteerd met de werkelijkheid van de afwezigheid van menselijk leven. Op een paar vogels na, was alles zo stil! De tuintjes die ze als praktische biologielessen hadden aangelegd, waren helemaal verwilderd. Toch kon Tamara de contouren van haar tuintje nog ontdekken. De tomatenzaden die ze geplant had waren tot gezonde planten uitgegroeid en droegen nu glanzende rode tomaten. De trossen hingen zwaar aan de planten die tot op de grond neerbogen. De bonen waren overrijp en hadden zichzelf 56 al weer gezaaid. Uit de pompoenpitten die ze van huis had meegenomen
waren ranken ontstaan die alle andere tuintjes overwoekerden. Tussen die ranken lagen de knaloranje pompoenen. Fel staken ze af tegen het groen. Het leek alsof ze riepen: ‘Pluk mij! Pluk mij!’ Pa vertelde dat die oranje kleur bedoeld was om de aandacht te trekken. De moederplant wilde graag dat je de vruchten meenam om op te eten. Daarbij hoopte ze dat je de zaden weer zou verspreiden, zoals Tamara ook had gedaan, door de pitten te planten van de pompoenen waar haar moeder zo’n lekkere soep van had gemaakt. ‘Zo zit de economie van de natuur in elkaar,’ zei pa wijs. Het drong nog niet helemaal door, dat er echt geen andere kinderen meer waren, dat konden ze nog niet geloven. Tamara gaf te kennen dat ze naar het huis van haar vriendinnetje wilde. Oh, oh, als dat maar goed gaat, dacht de vader bezorgd en er bekroop hem een naar gevoel. Maar war gebeuren moest, moest maar gebeuren. Ze konden de realiteit niet ontlopen. Het huis van haar vriendin lag op een vijftal minuten loopafstand van de school. Het was hier altijd al een rustige buurt geweest, dus het was de kinderen niet eens opgevallen dat ze echt NIEMAND waren tegengekomen. Ze liep achterom naar het huis, zoals ze dat gewend was. Ze liep over het knisperende schelpenpad van de verwilderde tuin. Dat knisperende geluid dat haar nog zo vertrouwd in de oren klonk. Dit was meestal het moment dat het hondje van haar vriendinnetje tevoorschijn kwam en het sprong dan blij tegen haar op. Maar het hondje liet zich niet zien. De bruidsluier was tot over het dak gegroeid en stond nog in bloei. De achterdeur stond uitnodigend open. Ze rende naar binnen en riep naam van haar vriendin: ‘ELSKE...! ELSKE...!’ Rechtstreeks vloog ze de trap op naar haar slaapkamer. Die kamer die ze zoveel uren in een intieme sfeer hadden gedeeld. Waar ze elkaar geheimen toevertrouwden, huiswerk maakten of lekker lui boeken lazen. Die kamer die in de winter zo lekker verwarmt was en waar ze zich zo vertrouwd had gevoeld met haar vriendin. Er bekroop haar een naar voorgevoel. ‘ELSKE...! ELSKE...!’ schreeuwde ze wanhopig. Ze gooide de deur van die zo vertrouwde kamer met een ruk open...haar ogen sperden zich wijd open van ontzetting... Even was het stil, doodstil... een paar seconden maar... toen ontsnapte er uit haar keel een kreet, een hoge gil die uit het diepst van haar wezen opkwam, een noodkreet die door merg en been sneed. Zo erg drong het leed in haar kreet door dat het haar vader, moeder, broer en zus koude rillingen bezorgde. Hun haren op de armen en benen gingen overeind staan van schrik door die aanhoudende intense gil. Instinctief voelden ze aan wat zich daarboven afspeelde, als aan de grond genageld wachtten ze af. Elske lag gehuld in haar nachtjapon op bed. Strak tekenden de vormen van haar skelet zich af in de dunne stof. Haar onderkaak was opzij gezakt. Ze keek met ontzetting in een paar grote lege oogkassen. Het meisjesboek dat Elske van haar geleend had lag open in de vingerkoten van haar dode hand. 57 Ze trok wit weg, haar gil verstikte in haar keel. Lijkbleek strompelde ze de trap af. Haar vader en moeder hoefde ze niets uit te leggen. Alles sprak voor zich. Zwijgend waren ze huiswaarts gekeerd. Ze had haar hoofd niet meer opgeheven. Tamara was nog wekenlang ontroostbaar gebleven en kon geen hap eten meer door de keel krijgen. Maar een mens moet verder, moet LEVEN! De tijd is een fenomeen dat gevoelens en beelden doet vervagen. Er ontstaat wat ruimte voor andere gevoelens, die de plaats van de schrikbeelden innemen. Daar gaat dan de aandacht naar toe en doet de trauma’s even vergeten. Die traumabeelden komen wel steeds terug en zullen nooit meer geheel verdwijnen, maar het word leefbaar, men kan weer verder. En zo begon onze oudste dochter weer te eten. Praten deed ze nog niet veel.
Haar ouders wisten dat ze haar met rust moesten laten. De gevoelens waar ze zo vol van was, moesten zich plaatsen, hun weg vinden. Het meisje zou nooit meer dezelfde worden. Het uitbundige lachen was verdwenen. Het spontane drukke bewegen, wat haar zo had gekenmerkt, maakte plaats voor een rustige houding. Haar lachen veranderde in een mild glimlachen, waaraan je kon aflezen dat iets haar ontroerde. Ze was gevoeliger geworden. Haar drukke manier van praten veranderde in een rustige zachte toon. Ze sprak alleen nog maar als dit echt zinvol was en niet zoals voorheen om maar klanken uit te stoten en zo energie te ontladen met haar stem. Haar ouders verbaasden zich over deze verandering.. Ze leek ineens veel ouder geworden en wijzer en interesseerde zich nu voor heel andere dingen. Ze was mooier geworden. Door dit voorval had de familie hun terrein al een paar weken niet verlaten. Deze tijd werd gebruikt om tot bezinning te komen. Hun afleiding was het levende schilderij dat gevormd werd door het wijdse uitzicht dat hun huis hun bood. Op regenachtige kille dagen brandde de open haard. Stil konden ze dan genieten van de bomen die onder invloed van het herfst seizoen geel en rood kleurden. Spoedig zouden de bladeren vallen. De giraffen waren hun buurt trouw gebleven. Vader had in het dal beneden een grote hooischuur open gezet. Tot zijn genoegen had hij gezien dat die door de giraffes was ontdekt en dat ze daar bij guur weer schuilden. Maar Silvan werd onrustig en gaf te kennen weer naar de stad te willen. Daar werd gehoor aan gegeven. Het gezin was weer naar de stad getogen, om die verder te verkennen. Ze werden verwelkomd door een groep honden, die vreselijk tegen hen tekeer ging. De dieren voelden zich duidelijk bedreigd en waren waarschijnlijk verbaasd om toch nog mensen tegen te komen. Maandenlang al hadden ze 58 de macht over de stad overgenomen. Dit was nu HUN territorium. Het geblaf galmde hol door de straten en weerkaatste tegen de gebouwen. Kleine en grote honden, langharige en kortharige vormden een roedel. Een paar wolven, ook afkomstig uit de dieren tuin hadden zich bij dit bonte gezelschap aangesloten. Eten vonden die dieren genoeg. Van enkele supermarkten stonden de deuren open. Hierin lag de vloer bezaaid met honden- en kattenbrokken, afkomstig uit de opengescheurde pakken. De honden wisten met hun sterke tanden blikken voer open te bijten. Dit bracht onze familie op het idee om alle winkels waar maar wat te eten viel voor de dieren open te breken. Hier kon vooral Silvan zich goed in vinden. Met een paal sloegen ze de ruiten in. Zorgvuldig verwijderden ze daarna de glasscherven uit de kozijnen. De jongen keek hierbij af en toe schichtig om zich heen, alsof hij ieder moment een vermanende stem verwachtte van iemand. Het was voor hem nog steeds moeilijk om aan te nemen dat er ECHT NIEMAND meer was. Tamara en Esther waren een supermarkt binnen geklommen en vulden hun zakken met snoep. Hun ouders lieten hun maar begaan. Dat hadden ze wel verdiend vonden ze en het bracht wat troost. Bij een kledingzaak vroegen ze netjes aan hun ouders of ze nieuwe kleding mochten uitzoeken. Het was ook nog niet helemaal tot hen doorgedrongen, dat de hele stad, met al zijn kleding, met al zijn speelgoed, met al zijn snoep, meubels en apparaten echt helemaal alleen voor hen was. Alles waar een mens in materialistische zin maar naar kon verlangen stond tot hun beschikking. De honden hadden begrepen dat deze mensen niet waren gekomen om hen te verjagen en staakten hun geblaf. Tussen al die honden had Tamara het hondje van haar vriendinnetje ontdekt. Toen ze zijn naam riep reageerde het hondje wel door zijn kopje op te lichten, maar koos
ervoor om aan de zijde van zijn soortgenoten te blijven. Dit deed het meisje verdriet. Silvan vroeg of ze geen hond mochten uitzoeken om mee naar huis te nemen. De vader verklaarde dat het beter was voor de honden,dat ze bij elkaar bleven in hun proces om onafhankelijk te worden van mensen..Ze zouden achtte hij met vooruitziende blik nog wel een paar jaar in de stad blijven rondhangen, tot echt alle voer op was. Daarna zouden ze zich over het land verspreidden en weer echte wilde honden worden. Van de wolven uit hun gezelschap zouden ze wel veel leren. Een boom was door de ruit van een grote meubelzaak gewaaid. Het was de slaapplaats van de honden geworden. De tentoongestelde tapijten, banken en bedden zaten onder het hondenhaar. De vader wees op het belang om glasscherven zorgvuldig uit het kozijn te verwijderen. Als het aanschouwelijke bewijs nam hij een dode hond als voorbeeld. Het arme beest had bij het naar binnen springen kennelijk een misrekening gemaakt. Hij had zichzelf gespietst op een venijnig scherpe punt glas, die zich dwars door zijn lichaam had gedrongen. Een andere hond lag dood in een hoek. Zijn snuit zat vast in een blik met 59 hondenvoer. Binnen in de meubelzaak krioelde het van de vlooien en het stonk er doordringend naar hondenpoep en pis. Het was duidelijk dat deze ruimte niet geschikt was voor de honden. Ze moesten nog leren hun plaats te vinden in de echte zichzelf verschonende natuur. De moeder keek met ontzag naar de meest exclusieve jurken die in een modezaak fraai werden gepresenteerd. Armenvol kon ze meenemen. Vreemd genoeg hadden de jurken waar ze altijd zo tegenop had gekeken nu hun waarde verloren. Esther had alleen maar belangstelling voor de poppen en de teddyberen. Ze mocht er zoveel mee naar huis nemen als ze maar dragen kon. Wijs als hij was, wist hij dat haar hebzucht vanzelf zou verdwijnen. Want alles waar ze nu onbeperkt over konden beschikken zou zijn waarde gaan verliezen. Silvan vroeg of hij een auto uit mocht zoeken om mee naar huis te rijden. Zijn ouders hadden nooit een auto als bezit gehad. Ze hadden altijd de voorkeur gegeven aan lopen en fietsen, dan waren ze meer bij de natuur betrokken vonden ze. Maar ze wilden hun zoon deze lol niet misgunnen en gaven toestemming om maar eens een chique auto uit te zoeken. ‘Maar laat die maar staan,’ zei de moeder en ze wees op de auto die ze tegemoet liepen. Die was tegen een boom gereden en het voorstuk zat goed in elkaar gedeukt. Bij het passeren kon de jongen het niet laten even een nieuwsgierige blik naar binnen te werpen. Verschrikt sprong hij achteruit. ‘Een mens! Een mens!’ riep hij en doelde op het skelet dat nog in de kleren zat en onder het dashboard was geschoten. Het hoofd was aan het stuur blijven hangen en keek griezelig omhoog. Zijn uitroep had de anderen toch nieuwsgierig gemaakt. Het zou toch niet waar zijn? Toch nog een mens? Maar een blik in de auto maakte snel duidelijk wat Silvan had bedoeld. De vader kon het niet laten om ondanks de omstandigheid te vragen: ‘Wil je nog steeds een auto uitzoeken?’ Silvan moest ook wat ondeugend lachen. Ze waren blij dat ze kennelijk wat aan de situatie gingen wennen en dat ze luchtiger werden. Ze zouden voor nog wel meer van zulke verrassingen komen te staan. Het viel nog niet mee een auto uit te zoeken, waar het contactsleuteltje nog in zat. Ze dachten dat ze de meeste kans van slagen hadden bij auto’s die op de oprijlanen van de huizen stonden. Ze liepen tuinen in die nog volop bloeiden met mooie herfstbloemen. Dezen trokken massa’s vlinders aan. Het was interessant om te zien hoe zulke tuinen in zo’n korte tijd volledig uit hun voegen waren gegroeid. Klimrozen waren meters doorgeschoten. De grenzen tussen mijn en dijn, tussen dit is mijn tuin en dat is jouw tuin waren vervaagd. Alles wat maar als klimrek kon dienen werd door de rankende planten aangegrepen om eindelijk vrijuit te kunnen woekeren. Bij een duur
huis vonden ze de chique auto, de contactsleutel lag op de keukentafel en de tuindeur stond open. Een kip zat te broeden in een hondenmand en vloog in die bezigheid gestoord, kakelend de deur uit. Zijn warme nest bevatte een dozijn eieren. De haan en de kippen die zich op dit erf bevonden begonnen 60 mee te kakelen alsof er een grote paniek was. De auto zat wat onder een kleverige stof, omdat die maanden onder een boom had gestaan, maar van binnen zag alles eruit als nieuw. Silvan had de eer om de motor te starten en pa nam trots plaats achter het stuur. Na wat gepruttel sloeg de motor toch nog vlot aan. Daar gingen ze. De kippen stoven opzij. Moeder vroeg nog even bij een interieurzaak te stoppen. Ze wilde nog wat extra warme dekens meenemen en pa zocht nog wat nieuwe zagen uit om hout te zagen voor het haardvuur. De cd-speler van de auto werkte nog prima. Onder de begeleiding van een vrolijk muziekje kwamen ze thuis. Onderweg hadden ze nog een flinke boomtak van de weg moeten ruimen omdat die de doorgang belemmerde. Goed gehumeurd zaten ze aan het avondmaal. De jongste dochter Esther viel tevreden tussen haar knuffelberen in slaap. Pa en ma hadden nog veel om na te praten en zaten bij het knapperende houtvuur. Silvan speelde nog met zijn splinternieuwe auto’s die hij in een speelgoedwinkel had gevonden. Tamara lag op de luie bank te lezen in natuurboeken met veel mooie platen, waar ze helemaal in weg kon dromen. Ze was erg geïnteresseerd in alles wat groeide en bloeide en daar kon ze met haar vader altijd goed over praten. Aan deze rijk gevulde dag die wel een week had geleken, was een einde gekomen. Bij het ontbijt de volgende ochtend bracht de vader naar voren --- en dit was vooral tot zijn vrouw gericht --- wat een vrijheid en ontspanning het toch opleverde om geen rekeningen meer te ontvangen. Ze hadden een flinke hypotheek moeten afsluiten om de bouw van hun huis mogelijk te maken. Het huis was klaar en de hypotheek bestond eenvoudig niet meer. Wat een opluchting! Al maandenlang hadden ze geen rekeningen meer ontvangen voor water- en energieverbruik, voor onroerend-goedbelasting of de telefoon. Natuurlijk hadden ze ook geen salaris meer ontvangen, stel je voor dat zou lachwekkend zijn! Met het wegvallen van hun medemensen was geld in één klap nutteloos geworden. Voor de lol hadden ze briefjes geld in het vuur gegooid. Die bezigheid had hen op het gekke idee gebracht om het hoofdgebouw van de bank te bezoeken en te proberen hier binnen te komen. Ze wilden voor een keer het genoegen smaken om al dat geld te bezitten, om het in hun handen de nemen, om het hoog in de lucht te gooien en naar beneden te zien dwarrelen en te genieten van het feit dat dat geld nu geen macht meer over hen kon uitoefenen. Ja, dat was het. Nu pas realiseerden ze zich hoe geld toch het grootste deel van hun leven had bepaald. Het geld was een middel geweest om je in de greep van de maatschappij te houden. Het verplichtte je om deel te nemen aan de economie met als gevolg dat die bezit van je nam. Het leek of je vrij was van handelen, maar op een hele slimme onopvallende manier was je aan handen en voeten aan die economie gebonden. Nu dit 61 allemaal was weggevallen kwam ineens heel duidelijk aan het licht, dat ze zich in feite allemaal hadden laten beetnemen. Maar omdat iedereen aan dat spel had meegedaan, was dit niet opgevallen. Maar nu namen ze deel aan de economie van de natuur, de ECO-ECONOMIE; een economie waar je gratis aan kunt deelnemen, zonder schulden te hoeven maken en zonder iets te bezitten. De economie van de natuur bestaat uit zichzelf en is in miljoenen jaren gegroeid tot wat zij nu is, onafhankelijk van menselijke bemoeienissen. Miljoenen jaren heeft Moeder Aarde er voor nodig gehad
om deze gezonde economie van de natuur te creëren, die bestaat uit een evenwichtig samenspel van alle denkbare natuurlijke elementen. In deze economie gaat niets verloren en het één dient ten gunste van het andere. Ook deze economie van de natuur kent tijden van inflatie, maar lost dit altijd zelf weer op. Addie wilde dit inzicht over de werking van de economie van de natuur aan zijn kinderen uitleggen en daarvoor gebruikte hij een op dat moment zichtbaar voorbeeld. Lijsters deden zich tegoed aan glanzende rode bessen die erg opvielen aan de struiken. Het vruchtvlees van de bessen dient om de vogellichamen te voeden, aldus vader. Dan wees hij op de uitwerpselen van de vogels. ‘Kijk,’ zei hij, ‘daar zitten de zaadjes van de bessen in. Zo plant de struik zich met in samenwerking met de vogels voort.’ Kijk, daar was al een jong struikje tot ontwikkeling gekomen. Het leek allemaal zo kinderlijk eenvoudig, maar nu beseften ze de waarde van deze eenvoud. Het door hem zelf bedachte dure woord ECO-ECONOMIE wenste hij voortaan niet meer te gebruiken; dat hoorde bij die nog maar zo kort verleden tijd waarin ze geleefd hadden, een tijd waarin men graag eenvoudige zaken in dure woorden verpakte. Op deze manier werd het tot een wetenschap verheven en het eigendom van een elitegezelschap van academici. Alles spreekt voor zich en vormt een logisch geheel, dat hoeft alleen maar gezien en begrepen te worden en er aan deel te nemen. Alles wat de kinderen op school geleerd was, was van nauwelijks tot geen waarde meer. Wat hadden ze nog aan schrijven? En wie moesten ze dan wel schrijven? En lezen? Geen boek, film of toneelstuk kon zo boeiend zijn als de geschiedenis die zij nu beleefden en wat ze nog niet konden vermoeden, wat voor fantastische geschiedenis hun nog te wachten stond. Zo vroeg als het licht dit toeliet stonden ze de volgende ochtend vol levenslust op, benieuwd als ze waren over wat deze dag weer te bieden zou hebben. Met het plan om de bank te beroven, zoals ze dit voor de grap noemden, begaf de familie zich in de richting van de stad. Op verzoek van Silvan met de auto, dan konden ze lekker veel geld meenemen en de kachel mee aanmaken. Bij een benzinestation controleerden ze het oliepeil en vonden een jerrycan met benzine. De pompen werkten niet meer om dat de 62 elektriciteit was weggevallen. Onder de motorkap bleek een muizenfamilie zich geïnstalleerd te hebben. Die waren gisteren dus doodleuk met hen meegereden. Pa besloot extra rustig te rijden om dat familiegeluk niet te verstoren. Het moest wel een hels kabaal zijn voor die muizen, zo dicht bij een draaiende motor. Een groep verwilderde kalkoenen liep langs de weg. Die zouden de kerstdagen nu zeker overleven. Op een boerenerf hingen goudgele rijpe appels aan een boom. Ze laadden de kofferbak vol, want deze appels waren geschikt om tijdens de winter te bewaren. Pa opende nog eens de motorkap en nam het gehele muizennest, in een keer tussen zijn handen en plaatste die in de holte van een boom. ‘Zo,’ bepaalde hij, ‘daar wonen jullie nu veel beter.’ De kinderen genoten van die haarloze wormpjes die nog muizen moesten worden. Pa likte het bloed van zijn vinger, waarin moeder muis hem flink had gebeten. ‘Dat kon ze ook niet weten dat ik haar wou helpen,’ zei pa mild. Met een dikke appel in de mond zetten ze nog even een graanschuur open, zodat ook vogels en andere dieren van de graanberg konden genieten. Ratten hadden de weg naar het graan al gevonden door de openingen tussen de oude planken. In de stad kwamen ze de groep honden weer tegen. Die lagen warm tegen elkaar aan te luieren in het hoge gras in het midden van de rotonde. Verrast door het geluid van de auto kwam de hele groep nu in beweging en rende blaffend achter de auto aan. De klok die centraal midden in de rotonde stond
gaf 18.33 uur aan en zou voortaan eeuwig deze tijd aan blijven geven. Ook de piramidefamilie had in het begin nog regelmatig op de klok gekeken hoe laat het was. Maar tijd, zoals een klok die aangeeft, deed er niet meer toe. Nergens hoefden ze nog op tijd te zijn. Als vanzelf waren ze meer op de stand van de zon gaan letten. Hun indeling van de dag werd bepaald door het licht en donker. Ze spraken niet meer over, het is nu twaalf uur of zes uur, maar over het is nu het midden van de dag, of we moeten naar huis, want de zon gaat bijna onder. Ze hadden niet alleen het gevoel dat de hele wereld van hen was, maar ook dat ze al de TIJD van de wereld hadden. Nu ze iedereen in hun omgeving hadden overleefd, voelden ze zich heel sterk. Ze waren er van overtuigd geraakt dat ze bijna niet meer ziek KONDEN worden. Omdat ze eigenlijk geen zorgen meer hadden gingen ze als vanzelf nog gezonder eten dan dat ze dat voordien al deden. Ze aten precies dat wat ze nodig hadden. Vroeger voor de homomatose- epidemie, aten ze nog wel eens te veel uit verveling of snoep uit onlustgevoelens. Pa kon wel eens een borrel teveel drinken, wanneer het op zijn werk niet zo lekker liep. En ma rookte teveel omdat ze zich zorgen maakte over de toekomst van haar kinderen. Maar toen niets meer moest, waren al die rare slechte gewoontes als sneeuw voor de zon verdwenen. Pa kon de hele slijterij leegdrinken als hij dat wilde. Moe kon de beste sigaretten uitzoeken en pakken tegelijk mee 63 naar huis nemen en de kinderen konden de hele snoepwinkel leegeten. Maar het hoefde niet meer. ‘Kom laten we de bank beroven,’ zei de moeder stoer! Ze had ook zin in dat jongens avontuur. Bij de bank aangekomen riep Silvan: ‘Dit is een overval,’ met zijn wijsvinger als de loop van een pistool gericht op iemand die er niet was. Dat een wapen bij geweld hoort, wat voor kort nog zo was, zou een uitgestorven begrip worden. Maar deze jongen stamde nog uit de tijd dat met wapens het vermeende gelijk werd afgedwongen, dat met wapens het heilige geld werd geroofd of frustraties werden beslecht. Maar zelfs als het spel was het nu al niet meer leuk, omdat er toch niemand reageerde. Om dat bankgebouw binnen te komen, bleek nog helemaal niet zo eenvoudig. De hardglazen toegangsdeur was niet kapot te krijgen. De straatstenen ketsten af tegen het dikke glas. Dat hadden ook een paar vogels ondervonden. In hun vlucht waren ze te pletter gevlogen tegen de ruiten. Te laat hadden ze hun vergissing ontdekt, om nog van richting te veranderen. Abrupt geremd in hun vlucht hadden ze hun nek gebroken, tegen dit onzichtbare obstakel. Weer voorgoed aan de aarde verbonden lagen ze op de grond voor de fatale winkelruit. Vader moest zijn kinderen weer wat onderwijzen en zei dat dit soort ongelukken snel tot het verleden zouden gaan behoren, omdat ramen vies zouden worden en daardoor weer zichtbaar voor de vogels. Ze gingen op zoek naar iets zwaars om de ruit te breken. In een werkplaats vonden ze een zware moker. Als extra wapen namen ze het aanwezige breekijzer ook maar mee. Een klap met de zware hamer was genoeg ook de ruit in duizenden stukjes uiteen te zien vallen. Voorzichtig werd het bankgebouw betreden. Er heerste een ijzige stilte. Ondanks dat ze er zeker van waren dat er niemand was, was het betreden van zo’n bankgebouw toch heel anders dan het binnen gaan van een supermarkt. Want hier lag immers HET heilige geld! Dat dat geld heilig was bleek wel, omdat het zo goed opgeborgen was. Achter de balies was niets te vinden. De ijzeren tussendeuren waren met het breekijzer niet open te krijgen. Ze gingen verder op verkenning in dit grote gebouw, dat aan een gevangenis deed denken. Bij een trap die naar beneden leidde, drong een voor vader onaangenaam bekende lucht zijn reukorgaan binnen. Het was de lucht van een dood mens. Hij bereidde zijn gezin voor met de mededeling, dat hen waarschijnlijk iets schokkends te wachten stond
en raadde hun aan niet verder te gaan. Toch won de nieuwsgierigheid van de kinderen het en besloten zij verder de kale trap af te dalen die rechts naar beneden draaide. Ze passeerden een tweede metalen hek dat ook open stond. De trap draaide verder door naar beneden. De spanning steeg. Ze bereikten nog een derde hek, dat op een kier stond! Op het moment dat vader dit hek opende, gilde het snerpende geluid van een alarm door de hol klinkende gangen. Dodelijk geschrokken stoven ze de trap weer op met bonzend hart 64 en struikelden over hun eigen benen. Lijkbleek stonden ze na te hijgen. De vrouw en de kinderen vonden het wel genoeg zo en gingen naar buiten. Maar vader wilde het karwei toch afmaken. Hij had een dode man zien liggen met de bos sleutels nog in zijn hand. Hij begreep dat in die kelder zich de kluizen van de bankcliënten moesten bevinden. Nu wou hij toch eens zien of die verhalen klopten van een buurman die vroeger in zijn straat had gewoond. De man was al jaren werkloos en genoot met zijn gezin een fikse sociale uitkering. Hij leefde in zo’n welvarend land waar dit soort zaken prima geregeld waren. Boze tongen echter beweerden dan de man stiekem heel rijk was en geen zin had om te werken en belasting te betalen en dus onterecht zijn uitkering ontving. Onder het ijzingwekkende gejank van de alarminstallatie, die blijkbaar nog werkte onafhankelijk van het elektriciteitsnet, daalde hij de trap weer af. Wat dode mensen betreft was de vader wel wat gewend en hij peuterde de sleutelbos uit de dode hand, waarbij de vingers afbraken. Met de hoofdsleutel opende hij de deur van de kluizen galerij en vond de kluis van de beruchte buurman. Met zijn breekijzer rukte hij het deurtje hiervan open. De kluis bleek vol te zitten met keurige pakken geld. Genoeg om destijds de halve straat te kunnen kopen. Pa vond het nu ook wel genoeg zo, met dat jankende alarm, en spoedde zich nu ook naar buiten. Daar vertelde hij zijn vrouw, die weer wat van de schrik bekomen was, gniffelend, dat het verhaal van die buurman waar was geweest en dat die inderdaad steenrijk geweest was. Na dit kille avontuur kregen ze behoefte om een wat aangenamer plaats op te zoeken. Ze besloten om eens te gaan zien hoe het stadspark erbij lag. Dit was het park dat ze op de zondagen zo graag bezochten, toen ze nog in hun oude huis in de stad woonden. In het park lag een grote vijver met in het midden een fontein en verder was er nog het dierenpark. Hier mocht je inlopen om de dieren te aaien. Tijdens zijn reddingsacties had vader alle hekken en hokken opengezet. Ze werden benieuwd hoeveel dieren er daarvan nog gebleven waren. Daar was het park. De auto werd geparkeerd. Het toegangshek stond uitnodigend open. De rozenstruiken aan weerszijden van de toegangslaan openden hun laatste bloemen voor dit jaar. De zon die af en toe nog een opening vond in de wolken, stond al laag, het was op het midden van de middag. Esther had ze het eerst gezien. Kijk vader, de wasbeertjes! Nieuwsgierig als ze zijn, was een familie wasbeertjes uit de struiken tevoorschijn gekomen en liep nu voor hun uit het pad af. Regelmatig onderbroken ze hun gang en gingen dan op hun achterpootjes zitten en keken vragend of er nog wat te eten viel. Het was deze houding en die zwarte maskertjes die deze diertjes zo geliefd maakte. Ze waren de gewoonte nog niet verleerd om te gaan bedelen zodra ze benaderd werden 65 door mensen. Vader beloofde de beertjes alsof het zijn kinderen waren om in het theehuis te gaan kijken of daar nog iets te eten voor ze was te vinden en sprak op deze manier indirect tegen zijn kinderen. Op het einde van de rozenlaan opende het parklandschap zich. De voorheen zo keurig gemaaide gazons, waarop gepicknickt werd en met de bal gespeeld, waren nu
veranderd in een bruin verkleurd grasland, waarop dieren stonden te grazen. Daar stonden ‘hun’ giraffen vredig tussen de herten en de geiten. De dieren richtten hun blik even in hun richting en vervolgden daarna rustig hun weg. De vijver zat vol eenden en de prachtige zwarte zwanen waren er ook nog aanwezig. De wasbeertjes volgden een spoor door het hoge gras naar de vijver en het piramidegezin volgde hen. De wasbeertjes hadden de broedmanden van de eenden veroverd en hierin hun nesten gemaakt. Het leek wel of ze hun behuizing trots wilden tonen. Ze hadden gezinsuitbreiding gekregen. Daar kwam ma wasbeer met vier jongen naar buiten die hen nieuwsgierig met glinsterende kraaloogjes in hun zwarte maskertjes aankeken. De schuifdeuren van het theehuis bleken niet op slot. Achter het glas van een vitrinekast lagen nog keurig verpakte koekjes. ‘Gaan jullie de eenden en de wasbeertjes maar voeren,’ zei moeder vrolijk, ‘dan ga ik thee zetten.’ In de keuken vond ze alles wat hiervoor nodig was en ook het gasstel werkte prima. De moeder voelde een warme golf van geluk door haar heen stromen. Ze voelde zich hier helemaal thuis en genoot van de vrijheid om alles te kunnen doen, waar ze maar zin in hadden. Zou er echt verder niemand die epidemie hebben overleeft? Eens zouden ze natuurlijk op zoek gaan naar andere overlevenden, maar voorlopig hadden ze genoeg aan elkaar en aan de omgeving, die zo snel veranderde. De kinderen stonden inmiddels aan de waterkant. Zoals vanouds, kwamen de eenden en zwanen op het voeren af. In het water verzamelden zich vette goudkarpers die de stukjes koek naar binnen slurpten. De wasbeertjes waren naast hen komen zitten en namen de koekjes tussen de voorpootjes... Plotseling kwam het water omhoog en begon te bruisen en te leven... Luid knorrend en snuivend verschenen twee kolossale grijze ruggen in het kolkende water. Twee enorme bekken openden zich. In een kwabberige massa van roze vlees, staken vervaarlijke dolken van tanden. Het waren de nijlpaarden die hun verblijf in de dierentuin vrijwillig hadden verruild voor de stadsvijver, waar ze veel meer ruimte hadden. Het met opengesperde bek bedelen, zoals ze zich dat in de dierentuin hadden aangeleerd, waren ze nog niet vergeten. Op eerbiedige afstand wierpen ze koekjes in de gapende onverzadigbare muilen. Een paar rollen koekjes waren zo al verdwenen, tot moeder riep dat de thee klaar was. Daar zaten ze dan, op de rieten stoelen van HUN theehuis, dat ze ervoeren als een soort van tweede huis. Wat was het leven nu goed voor hen, wat voelden ze zich rijk. Rondom hen verzamelden zich de eenden ganzen en zwanen, die voerden ze de laatste koekjes. Ze waren snel door de 66 koekjesvoorraad heen. Zoals overal ter wereld waren natuurlijk ook de mussen vertegenwoordigd en die pikten, brutaal als altijd, tsjilpend hun graantje mee. Luid krijsend vlogen twee zeer bont gekleurde vogels een paar rondjes boven hen. Aangetrokken door de voeractiviteiten landden ze schreeuwend op de terrasstoelen. Het waren een paar van de tientallen papegaaien die voordien de volières in dit park hadden bevolkt. Het verenkleed van de inheemse vogels stak saai af tegen het felle blauw, geel en rood van hun tropische soortgenoten. In de bessen dragende struiken krasten nog wat andere papegaaien. Die waren wat kleiner en geel groen van kleur. Ze vonden in de bessen en de noten een uitstekende voedselbron. Als in slow-motion begaven de giraffen zich elegant naar de rand van de vijver. ‘Nu moet je eens opletten,’ zei vader. Hij had al eens op de televisie gezien hoe giraffen water drinken. Ze spreidden hun lange voorpoten wijduit om het water met hun bek te kunnen bereiken. Vader realiseerde zich dat er nu dieren uit drie continenten hier verenigd waren en dat die het tot nu toe uitstekend maakten. Maar ze moesten de naderende winter nog doorkomen.
Het begon al te schemeren toen ze hun park verlieten. Ze begonnen zich alles gevoelsmatig eigen te maken en spraken over ons park, ons theehuis en onze giraffen. Dat gaf een vertrouwd gevoel, want sinds hun stadsgenoten waren verdwenen, was de wereld toch vreemd geworden. Het vreemde was vooral, maar ook het aangename, dat niets nog een eigenaar had. Alles was vrij om te gebruiken, overal kon je ongevraagd in- en doorlopen. Het was ook vreemd dat dieren nu geen eigenaar meer hadden. Ze waren van zichzelf. De giraffen en de nijlpaarden waren niet meer het eigendom van de dierentuin, maar waren nu van zichzelf. Maar ook zij als mensen waren nu helemaal van zichzelf. Ze waren er voor elkaar, maar van zichzelf. Ze waren niet meer onderdeel van de maatschappij die hen tot alles en nog wat had gedwongen en verplicht. Dat was een hele vreemde gewaarwording, maar het gaf een heel bevrijd gevoel, waar ze nog wel wat aan moesten wennen. Het leek bijna te mooi om waar te zijn. Het tweede gedeelte van deze dag was zo mooi geweest, dat ze nu in staat waren om na te giechelen over het avontuur in het enge bankgebouw. Thuisgekomen zochten de kinderen meteen hun bed op en vielen zeer voldaan in een aangename diepe slaap. Over het dal lagen flarden nevel. De stilte van de eerste winteravond werd doorbroken door het geheimzinnige geoehoe van een uil, dat echode tegen de bergen. Pa en ma piramide staken het haardvuur aan en begonnen gezellig bij een kaarslicht gezeten te filosoferen. Het kwam hun als zeer onwerkelijk voor dat alle mensen uitgestorven zouden zijn. Het zou wel heel toevallig zijn dat zij nu net de enige overlevenden waren. Dat idee maakte hen ook wat angstig. Enerzijds 67 voelden zij zich nu veiliger dan ooit. Want het waren immers toch vooral hun eigen medemensen geweest waar ze altijd voor op de hoede hadden moeten zijn, waar ze hun huis voor af moesten grendelen en waar ze hun kinderen voor moesten waarschuwen? Mensen waren tot de ergste dingen in staat. De orde bleef immers alleen maar gehandhaafd door het bestaan van instanties als die van de politie en justitie? Je medemensen, daar moest je altijd alert op zijn. Eens wisten ze zouden ze op zoek gaan naar andere overlevenden, maar nu was die behoefte er nog niet. Deze winter zouden ze in ieder geval thuis doorbrengen. Van daaruit zouden ze dan uitstapjes maken om geleidelijk aan deze wonderlijke nieuwe wereld te wennen. De volgende ochtend was de aarde bedekt met een klein laagje sneeuw. Een paar eekhoorns waren druk in de weer om hun wintervoorraad nog wat aan te vullen. Gaaien en mezen vonden nog voldoende zaden tussen de losse sneeuw. De herten hadden in alle vroegte een lang spoor getrokken in het verder nog maagdelijke sneeuwtapijt. De familie ontbeet bij een knapperend houtvuur en ze besloten om die dag maar wat in en rond het huis te blijven hangen. Ma ging één van haar hobby’s uitoefenen, het bakken van brood. Ze maakte volkorenbrood gevuld met noten en vruchtjes. De aangename geur hiervan vulde het gehele huis. Zo’n boterham van dat voedzame brood was een maaltijd op zich. Morgen zou ze de kofferbak van de auto volladen met een hele wintervoorraad meel, noten en gedroogde vruchten. Vader ging met zijn kinderen een sneeuwman maken van de eerste sneeuw. Het was niet erg koud, dus de sneeuw plakte goed. De sneeuwbal groeide door het rollen door de sneeuw uit tot een metershoge bal. Daarop werd een kleinere bal geplaatst en daarop weer een kleinere, dat was het hoofd. Daarin werd als neus een flinke dikke kromme wortel gestoken. Voor de ogen werden twee houtskooltjes uit het vuur gezocht. Er werden armen van sneeuw aan de romp geplakt waardoor een bezem werd gestoken. Vader vond nog een oude zwarte hoed. En daar stond hij, duidelijk afgetekend tegen het landschap. De in deze
streken zo traditionele sneeuwman. Voor de zoveelste keer door kinderen met overgave herhaald, maar elke keer weer uniek. Zo’n sneeuwman staat in deze koude en sneeuwrijke gebieden der aarde symbool voor de speelse en prettige kanten van de winters. Voor het speels omgaan met de elementen van de natuur, waar kinderen zich al spelend uren in kunnen verliezen. Zoals ze dat in de zomers doen met het bouwen van zandkastelen op de stranden. Als vanzelfsprekend wordt later geaccepteerd dat een verhoging van de temperatuur de sneeuwman langzaam zal doen smelten en uiteen laat vallen om ten slotte helemaal te verdwijnen. Zoals de golven de vormen van de zandkastelen zullen doen vervagen, totdat alles weer is vlak gespoeld. Dat weer verdwijnen van hun scheppingen wordt door kinderen zonder zich 68 hiertegen te verzetten gadegeslagen. Het is juist een onderdeel en afronding van dat fascinerende spel met de natuur. Jammer dat volwassenen dat bouwen niet meer als een spel kunnen zien. Het is een specialisme is geworden van architecten en bouwbedrijven. Het is een zakelijke aangelegenheid geworden die zich vaak afspeelt in grimmige sferen omdat er veel geld mee is gemoeid. De piramidefamilie had wel de voldoening kunnen smaken met het bouwen van HUN huis, zij hadden het wel als een spel ervaren. Wel als een wat serieuzer spel als bij het maken van een sneeuwpop, want tenslotte moest hun huis een schuilplaats zijn voor het leven die je beschermt tegen de natuurelementen die soms streng kunnen zijn. Maar het was voor hen een grote voldoening geweest om het zand tegen de wanden van de piramide te scheppen en het gebouw zo te zien samen smelten met de heuvel waarin die was gebouwd. Nu de makers van al die bouwwerken als kerken, kantoren, huizen, ziekenhuizen en hotels waren verdwenen, zou de natuur zijn afbrekende werk gaan doen, net als met de sneeuwpoppen en zandkastelen van de kinderen. Zij zou het landschap weer in haar oorspronkelijke vormen dwingen. Al het zakelijke en het serieuze waarmee deze gebouwen waren omgeven was van geen betekenis meer op het moment dat de makers hiervan waren verdwenen van het wereldtoneel. Ze waren nu volledig overgeleverd aan het spel van de natuur. Langzaam zou alles onder de invloed van stormen, zon, regens en vorst afbrokkelen. Insekten zouden de houten overspanningen aanvreten en doen instorten. Volgens de natuurwet is het geen vernietiging die er plaatsvindt, maar slechts een verandering. Moeder natuur zou aantonen dat zij zo haar eigen opvatting heeft over vormen. Zij houdt daarbij geen rekening met wat een gewichtige architect of een stedebouwkundige mooi of belangrijk vindt en hoe het hoort. Opgewonden en met een gezonde rode kleur op hun gloeiende wangen kwamen de kinderen binnengerend en wezen hun moeder trots op de sneeuwman. Of ze een boterham lustten? De warme geurende boterhammen, die rechtstreeks uit de oven kwamen, vonden gretig hun weg naar de hongerige magen. Het brood bevatte alles wat een mens aan voeding in de winter nodig heeft. Bij al die werkzaamheden, die met het dagelijkse leven te maken hadden, werden de kinderen zoveel mogelijk betrokken. Brood bakken en vuur maken, timmeren en houtzagen werd hun met de paplepel ingegoten. Ook welke vruchten je kon bewaren tijdens de winter, door ze te drogen en vorstvrij weg te leggen. Zo bereidden ze hun kinderen voor op een zelfstandig leven. Dat dit heel anders zou verlopen dan wat ze zich met hun toch nog traditionele manier van denken voorstelden, konden ze nog niet weten. 69 Silvan en zijn vader hadden in de stad nog een andere auto uitgezocht. Het
was een auto die hoog op de wielen stond en met vierwiel-aandrijving. Daarmee trokken ze er dagelijks op uit om de dieren te helpen. Gewapend met draad kniptangen, hamers en breekijzers verlieten ze ’s morgens vroeg in weer en wind, hun veilige warme woning. In de stad hadden ze zich warme handschoenen en warm gevoerde waterdichte laarzen ‘aangeschaft’. Ze legden dagelijks flinke afstanden af in de wijde omgeving van stadjes en dorpen. Er was altijd wel wat te doen en ze konden veel dieren helpen. Door hooischuren open te zetten leverden ze een bijdrage aan de voedselvoorziening en bovendien boden deze plaatsen een aangename beschutting tegen de gure winden. De deuren van graansilo’s werden wagenwijd opengezet en bij diervoederzaken trokken ze fanatiek alle pakken en zakken met vogel en knaagdierenvoer open. Zakken vol met voedsel hadden ze ook naar hun theehuis in het park gebracht. De papegaaien zaten dicht opeengepakt in het theehuis tegen elkaar te kleunen. De extra brandstof van het voer hield ze in leven. De nijlpaarden en de giraffe hadden de voormalige hooischuur van de hertenweide ontdekt. Die bood op de guurste dagen beschutting tegen snijdende wind. Lijdzaam moesten ze toezien hoe veel dieren die eerste winter, tijdens de strengste koude om kwamen. Talloze schapen kwamen om, omdat ze loodzwaar geworden waren van het water van de regen dat in de haren bleef hangen. Door het gewicht van de zwaar geworden vacht, vielen die schapen op de rug en vroren ze vast in het ijs. De kippen uit die voormalige verwerpelijke massa-industrieën liepen suf over de aardbodem te zwalken die hun volkomen vreemd was. Die wisten met de hun geboden vrijheid totaal geen raad. Ze waren uitgebroed in broedmachines, en hadden nog nooit daglicht gezien. Als ze de winter al hadden gehaald, dan zouden ze alsnog omkomen, omdat ze over een niet voldoende verenkleed beschikten en verder ook geen enkele weerstand hadden opgebouwd tegen de koude. Ze werden massaal een makkelijke prooi van roofdieren en aaseters. Ontelbare koeien en varkens kwamen om, omdat ze van de mensen afhankelijk waren gemaakt en gewend waren de winters in de bescherming van een verwarmde stal door te brengen. Hun weerstandsvermogen bleek ook te laag om de strengste winterdagen te trotseren. Wolven, beren, leeuwen en tijgers beleefden gouden tijden, met zulke makke prooien, die nauwelijks tegen hun aanvallen weerstand konden bieden. Maar kippen, pauwen en bijvoorbeeld parelhoenders die het geluk hadden gehad, dat ze in de voormalige mensen wereld vrij mochten rondlopen, die redden het wel. Schapen, geiten, varkens en koeien, die het geluk hadden een open hooischuur te vinden, wisten dicht opeengepakt elkaar warm te houden en de snijdende winterwinden te ontlopen. 70 Silvan had zich de gedrevenheid van zijn vader om dieren te redden ook eigen gemaakt. Het gaf hun grote voldoening om een kudde dieren opeengepakt te zien schuilen in schuren die zij voor hen geopend hadden. Ze voelden het als een plicht om zoveel te doen als ze konden, tenslotte hadden zij mensen deze dieren van zich afhankelijk gemaakt. Het stimuleerde hen door te gaan met dit toch wel zware werk. Ook de grotere hondensoorten redden het prima. De omgekomen dieren waren hun belangrijkste voedsel bron. Kleine zogenaamde schoothondjes konden dit natuurgeweld niet aan. Veel te verwend waren ze om de grote wereld aan te kunnen. Door de menselijke manipulatie met hun genen, was hun instinct totaal vervreemd van de oorspronkelijke natuur. 71
Hoofdstuk 6 --- Het besluit om te vertrekken
Op een erg koude dag werden ze getuige van opnieuw een tafereel dat aantoonde dat het dierenrijk, sinds het wegvallen van de mens, zich aan het herordenen was. Voordien zou het als een goede grap worden weggelachen als iemand zei dat hij in de Belgische Ardennen een tijger een koe had zien besluipen. Toch was dit nu de werkelijkheid. Scherp contrasteerde de bruinzwart gestreepte tijgervacht met de witte sneeuw. Met weinig moeite wist het roofdier de wankelende koe om te leggen. Een beet in de hals, waarmee de ademhaling werd afgesneden, maakte een einde aan het leven, van de door de kou verkleumde koe. Gulzig ging de tijger over tot het eten van het nog warme vlees. Het bloed kleurde de plek rood. Ademloos keken vader en zoon toe. Tot de tijger zich terug trok in een boerenschuur. Daar likte hij op zijn gemakje zijn snuit en klauwen zorgvuldig schoon. Dat Silvan en zijn vader vanuit de voor de deur geparkeerde auto toekeken deerde het dier totaal niet. ‘Dit moet één van de tijgers uit het circus zijn,’ veronderstelde vader. ‘Kom we gaan naar huis, want het begint al te schemeren en we moeten nog wel vijftig kilometer rijden voor we thuis zijn.’ Daar werd met grote interesse geluisterd naar hun spannende verhalen. Tamara, de oudste dochter, ging wel eens een dag mee met dat ‘mannenwerk’. Verder brachten de dames de dagen onder andere door met het maken van lekkernijen en het warm houden van het huis. Rond het haardvuur hadden ze een lekker nest gemaakt van kussens. Ze hadden de auto tijdens hun laatste rit naar de stad helemaal vol geladen met kussens die ze vonden in een interieurzaak. Het waren heerlijk zachte fluwelen kussens in allerlei bonte kleuren. Behaaglijk konden ze uren in ‘hun nest’ liggen lezen in de overvloed aan boeken die ze hadden ‘geleend’ uit de plaatselijke bibliotheek. Wat ze nog niet wisten, was dat dit de laatste winter zou worden, dat ze zich nog de tijd zouden gunnen om te lezen. De belangstelling voor lezen zou verdwijnen omdat hun leven zo boeiend zou worden, dat daar geen spannend boek mee kon wedijveren. Hun leven zou gevuld worden met het leven zelf. Voor de meisjes en de moeder was dit vooral een periode van afwachten. Tijdens een periode van dooi zagen de dames soms hun ‘giraffen’ voorbijtrekken. Die aten de knoppen en de bast van de jonge twijgen. Ze raakten al aan het beeld gewend dieren te zien rondlopen die hier van nature voordien niet thuishoorden. Tijdens zo’n 72 periode van dooi, wanneer het sneeuwdek tijdelijk verdwenen was, krioelde het op de graan en de maïsvelden van het leven. Vogels en knaagdieren kwamen op de maïs en graankorrels af die ongeoogst in de plat gewaaide kolven en aren op de aarde lagen. De korrels waren zacht van het weken in het smeltwater en makkelijk verteerbaar. Silvan en zijn vader keken uren gefascineerd toe naar dat schouwspel van al die dieren die door elkaar liepen. Het was een uniek schouwspel, dat niemand een jaar daarvoor nog voor mogelijk zou hebben gehouden. Ook de nijlpaarden bleken grote maïsliefhebbers te zijn. Blijkbaar hadden ze begrepen dat hun lichamen deze brandstof wel konden gebruiken. Onopvallend bevond zich tussen al dit bonte leven, ‘het wild’. Dat zijn de dieren die hier van nature thuishoorden. Ze voelden zich blijkbaar wel veilig tussen al die voormalige gedomesticeerde dieren. Reeën liepen onopvallend tussen de geiten en de schapen. De vossen hadden de tijd van hun leven met al die kippen als een makkelijke prooi. Er waren nu al veel meer vossen dan ooit tevoren, omdat de verbeten jacht op hun soort dit jaar aan hun voorbij was gegaan. Tegelijk hiermee was ook de populatie van fazanten, konijnen en hazen flink gegroeid. Al het voormalige jachtwild was nu al een jaar gespaard gebleven en vierde een gelukkig feest op de zelfs in deze winter nog rijk gevulde velden. Koolsoorten en andere wintergroenten bleken
bestand tegen de vorst en droegen bij aan een schier oneindig winterfeestmaal. Langzaam begonnen de dagen alweer te lengen. De zon straalde duidelijk voelbaar al meer warmte uit. De eerste sneeuwklokjes bloeiden in groepjes aan de zuidkant van de struiken. Het zou niet zo lang meer duren of het feest van de lente zou losbreken. Het leven dat zich tijdelijk had teruggetrokken in de aarde; de knoppen aan bomen en struiken en de zaden in de grond, wachtten geduldig op het moment dat het warm genoeg zou zijn, om weer tot leven te komen. Zegevierend zou dat leven tevoorschijn komen in de vorm van nieuwe bladeren, de eerste voorjaarsbloemen en ontkiemende zaden. Vogels zouden voor een nieuwe generatie weer hun nesten gaan bouwen en de zoogdieren hun jongen werpen. De piramidefamilie begon ook onrustig te worden. Vaak was door de kinderen al gevraagd, wanneer ze zouden vertrekken, op zoek naar andere mensen? Maar die vraag werd gesteld met een onzekere klank in hun stem en meer gesteld uit de angst voor het antwoord, DAT ze zouden vertrekken. Want die grote onzekere wereld boezemde hun veel ontzag in. En al die prooidieren zoals tijgers, wolven en leeuwen die nu vrij rondliepen! Hoe moesten ze zich daarmee verhouden? En waar zouden ze gaan slapen? Vooral de meisjes stelden zich voor dat in al die kamers waar ze dan zouden slapen enge spinnen zouden zitten en muizen en ratten. Misschien zelfs wel 73 dode mensen. Nog steeds leefden ze in hun eigen beschermde en vertouwde wereldje, ze hadden nog maar weinig geproefd van die nieuwe snel veranderende buitenwereld. Maar het werd steeds vroeger licht en de zon verdween steeds wat later achter de horizon. Met de onrust groeide het verlangen om op stap te gaan. Die grote onbekende wereld in, waar ze heel nieuwsgierig naar waren geworden en natuurlijk met de vraag of er nog andere overlevenden waren. Ieder had op zijn niveau de behoefte om deze indrukwekkende situatie waarin ze zich bevonden, te delen met leeftijdgenoten. Er was nu al gespreksstof genoeg voor jaren, als er een ontmoeting met medemensen zou plaatsvinden. Maar de stap om dit veilige huis te verlaten zou groot zijn. Als ze vertrokken zo hadden ze besloten, zou dat te voet zijn. Dan waren ze helemaal bij alles betrokken en op die manier geen geluid en geur missen. Bovendien waren ze van mening dat het er niet om ging om op te schieten, maar om wat ze op hun zoektocht tegen zouden komen. Er werd begonnen met de voorbereidingen. In de stad werd ‘gewinkeld’. In de sportzaak zocht ieder voor zich een rugzak uit naar zijn formaat. Ze zouden slechts het hoognodige meenemen, alleen dat wat echt noodzakelijk was. Toiletspullen, regenkleding, een warme jas. Verder verwachtten ze alles wat ze nodig hadden onderweg wel te vinden. Zoals eten en een warm bed voor de nacht. Als ze kleding nodig hadden zouden ze die ongetwijfeld vinden in de dorpjes en de steden die ze zouden passeren. Ze spraken af dat wanneer het ’s nachts niet meer vroor en wanneer het nog wat warmer zou worden, dat dan het moment voor vertrek zou zijn aangebroken. Alles (en dat was niet veel) stond in de hal klaar voor vertrek. Alles wat eigenlijk nog nodig was, was de moed om te vertrekken. Alles wat vroeger (en dat leek al heel lang geleden) nodig was om te regelen, voordat je eindelijk eens kon vertrekken, was nu belachelijk en overboden geworden. Het afsluiten van een reisverzekering, het regelen van de financiën, een geldig paspoort, creditcards, het inpakken van koffers, dit alles was nu onzin geworden. Het reserveren van een plaats op een camping of een kamer in een hotel, iemand vinden om je planten en je dieren te verzorgen tijdens je afwezigheid, dit alles was overbodig. Vaak zag men in
die nog maar zo kort geleden mensenwereld, de mensen overspannen van het organiseren van de vakantie, die ontspanning moest brengen, op stap gaan. Nu hoefden ze alleen maar te GAAN. Toen het weer duidelijk warmer was geworden en de eerste voorjaarsbloemen werden bezocht door de eerste insekten, ontweken ze elkaar. De vogels bouwden alweer hun nesten. Maar het gezin stelde wat beschaamt voor elkaar stiekem het afgesproken tijdstip van vertrek uit. Niemand kon de moed opbrengen om het initiatief te nemen om hun veilige 74 piramidenest te verlaten. De piramide die tevens hun levens had gered. En hun grondgebied waar ze zo gehecht aan waren geraakt. Zo speelden ze nog een paar dagen met hun gevoelens verstoppertje voor elkaar. Die nacht hadden ze de slaap maar moeilijk kunnen vatten. Met een onrustig voorgevoel hadden ze liggen woelen in bed. Tot de vogels met hun gezang de nieuwe dag aan kondigden. Die morgen leken ze harder te zingen dan normaal. Nog voor het dagen vloten de merels vanuit de boomtoppen om het hardst voor hun territorium. In de oranjerood gekleurde horizon verschenen de eerste zonnestralen. In de voorjaarsnevels die over hun gazons lagen, verschenen de jonge konijnen voor hun hol. Het hol dat ze nog maar een jaar geleden zo trots aan hun oma hadden getoond, voor ze zo dramatisch uit hun leven werd gerukt. Het gras was nat van de dauw. Een specht roffelde op een dode tak. De herten graasden aan de oever van het meer. In het gazon openden de bonte groepjes krokussen zich, die ze samen verwachtingsvol als bolletjes hadden geplant. Dit alles kwam hun nu zo lief en vertrouwd voor. De tranen brandden in hun ogen. Met een brok in de keel pakten ze zwijgend hun rugzak. Iedereen wist dat dit de ochtend was waarop ze voorgoed (?) zouden vertrekken. Dit was de ochtend dat ze afscheid moesten nemen van alles wat hun lief was. Dag lief huis, zei moeder zacht. De kinderen konden geen woord uitbrengen en keken nu al met heimwee naar de jonge konijntjes. Ook vader was erg ontroerd en zei niets. Wie had ook kunnen denken dat ze ZO, hun huis zouden verlaten, nog maar zo kort na de voltooiing hiervan. Voor vader was het piramidehuis als één van zijn kinderen geworden. Eerbiedig sloot hij (overbodig?) het huis af en verborg de sleutel onder een bloempot. Hij kon de gedachte dat ze nooit meer zouden terugkeren niet accepteren. De eekhoorn die voor hen het pad afhuppelde, namen ze door hun betraande ogen niet waar. Met zware benen van de emotie liepen ze van hun huis af. Het was alsof ze zich letterlijk los moesten rukken van hun geboortegrond. Want zo hadden ze dat beleefd, alsof ze daar, op die plek in dat huis, allemaal opnieuw geboren waren in een ander leven. Ieder volgde in zijn gedachten verzonken automatisch de weg die vader aangaf. Het vertrouwen in hun vader was nooit beschaamd geworden, ook nu was er dus geen enkele reden om aan de juistheid van die richting te twijfelen. Die richting was zuidwaarts. Volledig onbewust van de tijd, waren ze hun stad al gepasseerd voor ze zich dit realiseerden. De zon was inmiddels al hoog boven de bomen verschenen in een bijna wolkenloze hemel. Bewust hadden ze een mooie stralende dag als vertrekdag genomen, met de bedoeling om het vertrek hopelijk als niet al te triest te ervaren. Hun gevoelens waren dubbel. Aan de ene kant lonkte de wereld en aan de andere kant voelden ze de heimwee naar hun vertrouwde plek. 75 Vader voelde een vreemde spanning in zijn buik. Een gevoel dat hij herkende van vroeger, die spanning die je voelde vlak voor een belangrijk examen. Hij was zich ook bewust dat er nu leeuwen en tijgers vrij rondliepen. Maar vertrouwde op het feit dat deze dieren van nature veel
respect hebben voor mensen. Hier zou hij in een later stadium wel met zijn vrouw en kinderen over praten. Opvallend veel fazanten, konijnen en hazen vluchtten voor hen weg. Een seizoen zonder jacht had al voor een flinke aanwas gezorgd. Ze arriveerden al spoedig in een voor hen bekend dorp. Een ooievaar stond luid te klepperen op zijn nest op een karrewiel dat voor dit doel op het gemeentehuis was geplaatst. Het leek wel of hij met zijn bek voor hen applaudisseerde, omdat ze de eerste etappe van de voettocht van hun leven met succes hadden afgelegd. Het leek hun een goed moment om wat te eten. Ze installeerden zich op de bank van het dorpsplein. Moeder toverde haar voedzame brood uit de rugzak. Vader probeerde de antieke waterpomp, die nog prima grondwater leverde. Terwijl hij doorpómpte dronken zijn vrouw en kinderen water uit het kommetje dat gevormd werd door hun hand. Dat deze manier van drinken één van hun eerste stappen was naar een nieuwe natuurlijke manier van leven, dat waren ze zich nog niet bewust. De klepperende ooievaar kreeg bezoek op het nest van een soortgenoot. Die kwam aanzweven met een tak in zijn bek. Dat leverde weer een geklepper van jewelste op en nu leken ze voor elkaar te applaudisseren. Onze vrienden konden waarachtig weer genieten van dit vredige moment, in deze aangename lentezon. Even werd de herinnering aan de kersverse breuk met hun vertrouwde omgeving naar de achtergrond verschoven. Moeder strooide brood voor de spreeuwen. In een mum van tijd waren ze omsingeld door een zwerm van vogels. Opgewekt kwetterend imiteerden de spreeuwen allerlei vogelgeluiden. Iets luchtiger gestemd nu verlieten ze het dorp en sloegen een landweg in. Aan beide zijden van dit weggetje stonden de meidoorns in de bloei. De struiken gonsden van de bijen die aangetrokken waren door de sterke geur van de bloesems. Tussen het bruine gras van het vorige seizoen ontwikkelde zich fris nieuw lichtgroen gras. De velden stonden vol gele en roze bloemen. Daartussen graasde het vee, dat nu geen vee meer was. Het waren nu vrije dieren en van zichzelf. Deze dieren moesten wel sterk zijn, want ze hadden de eerste winter overleefd. Dat was heel hoopvol voor hun toekomst. Vader ergerde zich aan de afrasteringen. Veel dieren kwamen hier nog door om of verwonden zich. Hij hoopte maar dat dat ellendige prikkeldraad snel zou doorroesten. Wat loopt daar tussen die paarden vroeg moeder zich af wijzend op een dier in de verte? Is dat geen zebra? Inderdaad had een zebra zich bij een kudde paarden 76 aangesloten. Dat wordt nog wat als die dieren zich met elkaar gaan kruisen, dacht vader peinzend over hun toekomst. Na nog een kilometer of tien gelopen te hebben ontdekten ze een gezellig aandoend houten landhuisje. Het had een boomgaard en een verwilderde groentetuin. Op het eerste gezicht leek dit wel geschikt om hier de eerste nacht van hun avontuur door te brengen. Net op tijd konden ze nog een schaap uit het zo door vader gehate prikkeldraad redden. Het arme dier was met zijn dikke wollen vacht in het draad verstrikt geraakt. Het beest was zwaar ondervoed. Voor haar lammeren was hun hulp te laat gekomen, want die lagen dood in het gras. In de schuur vonden ze een schep waarmee ze het te jong gestorven leven begroeven. Hiermee begroeven ze ook de onaangename doodsgeur. Vader vond in de schuur een nijptang en knipte fanatiek zoveel prikkeldraad door, als daar in de buurt maar te vinden was. Silvan had voor zijn moeder een deur weten te openen van binnenuit, door door een halfgeopend raam te klimmen. Ze onderzocht met Esther en Tamara het huisje. De bedden waren keurig opgemaakt. Het rook er wel wat muf van het vocht. Ze zetten de ramen meteen open zodat de wind lekker kon doorwaaien. In de kast lagen nog meer dekens. In de keuken was alles te
vinden wat ze nodig hadden om gezellig samen te eten. Op de keukentafel lag een krant met de kop ‘HOMOMATOSE-EPIDEMIE SLAAT VERDER TOE’. Hierin werd verslag gedaan van de toestand in de wereld, met opvallende voorvallen en ongelukken inzake de ziekte. Die hele homomatose-geschiedenis leek alweer zover achter hen te liggen, en liever werden ze er ook niet te veel aan herinnerd. Moeder en dochters gingen op zoek naar groenten in de groentetuin. Daar trapten ze bijna op een nestje met nog hele jonge egeltjes. Die vielen ook niet op in het hoge groen. Ze pakten de diertjes liefdevol in hun kinderhanden en snuffelden eraan. De stekeltjes van de jonge egeltjes voelden nog zacht aan in tegenstelling met die van hun moeder die als een bal opgerold vertrouwde op de afschrikking van de harde stekels die rechtop stonden in haar vel. In de tuin groeven ze zoete aardappelen op. Er zaten nog spruitjes aan de stronken. Toen ze de buitenste bruine blaadjes hiervan afpelden, bleken die nog heel goed te zijn. Verder vonden ze nog wat winterandijvie. Als je de harde bladeren heel fijn sneed, was die ook nog prima te eten. In de keuken hingen een paar vleermuizen aan het plafond. De ex-bewoners hadden nog ouderwets op butagas gekookt en dat werkte nog prima. Pa was ondertussen ook ‘thuis ‘ gekomen. Doe alsof je thuis bent grapte moeder en dat deed hij ook door alvast het haardvuur aan te maken. Het kon ’s nachts nog flink afkoelen. Hij genoot van de aanblik van zijn vrouw en dochters, die vol overgave een maaltijd bereidden. Hij voelde zich 77 ook echt al een beetje thuis toen de kookgeuren zich door het interieur verspreidden en besefte dat ze eraan moesten wennen dat de hele wereld nu hun thuis was. In de koelkast stonden flessen met bronwater. Die waren ook nog prima te gebruiken. Silvan was buiten op onderzoek uit geweest en vertelde dat hij twee graven in de tuin had gevonden met alleen maar het opschrift ‘oma en vader’. De vleermuizen bengelden wat onrustig in de hoek aan het plafond, maar leken niet van plan om voor het donker hun schuilplaats te verlaten. ‘Zullen we kaarsen gaan zoeken? Wie ze het eerst vindt,’ daagde vader zijn zoon Silvan uit. Kasten werden open getrokken, in laden gekeken... Silvan probeerde een blik achter de krakende wc-deur, maar smeet die net zo hard weer dicht. ‘Een lij..., een lij... een dooie!’ stamelde hij. ‘Geen paniek,’ zei vader, ‘hij is toch dood!’ Hij moest lachen om zijn eigen wrange grap. Of was het een zij? Het bleek inderdaad een zij te zijn. Zij zat met de broek naar beneden gestroopt scheefgezakt tegen de muur van de wc. In de wc lag een dikke uitgedroogde hoop. Dat het een zij was, was te zien aan de fraaie kanten onderbroek en de rok die aan haar ondergebeente kleefde. Ze droeg een lichtblauwe even fraai bewerkte bh die onder een half open witte bloes om de ribbenkast zwabberde. Sluik blond haar plakte in slierten aan haar schedel, waarin een gouden tand opblonk in het licht van de laagstaande zon. Een regelmatig gebit verried een goede verzorging. Dat was iets wat het hele huisje zo aantrekkelijk maakte. Er heerste een sobere maar verzorgde en gezellige sfeer. ‘Zal ik haar voor of na het eten begraven,’ zei vader en weer moest hij om zijn wrange humor lachen. Hij beschouwde het als een overwinning dat hij nu in staat was om zo luchtig met dit soort gevallen om te gaan. Zo probeerde hij met opzet zijn kinderen wat laconieker te maken. Wat niet erg lukte wat zijn vrouw en dochters betrof, want die waren gillend de keuken uit gerend, achtervolgd door de vleermuizen, die zich nu toch wel gedwongen voelden om vroegtijdig hun schuilplaats te verlaten. Ze wilden direct vertrekken en nog dezelfde dag terug naar hun eigen vertrouwde huis. Het kostte hem heel wat overredingskracht om de meiden weer binnen te krijgen. Hij beloofde de ‘vrouw des huizes’ meteen te begraven en
bovendien een nood-wc aan te leggen. Hij besefte dat hij verder geen grapjes meer moest uithalen, de grens van het toelaatbare was bereikt. Hij wenkte zijn zoon die toch nog met een schuin gezicht om zijn vader kon lachen. Samen groeven ze een ondiep vierkant gat. ‘Aanpakken!’ beval de vader zijn zoon. ‘Jij pakt haar bij de knieën en ik bij haar schouders.’ Silvan voelde zich gesterkt door de resoluutheid van zijn vader en zette zich over zijn weerzin heen. Bijna hadden ze het graf bereikt tot Silvan door zijn gespannenheid struikelde over zijn eigen benen en viel. Viel ze toch nog in stukken! Silvan stond op het punt om te gaan huilen. ‘Geeft niet jongen,’ 78 sprak de vader zijn zoon moed in. ‘Dit had mij ook kunnen overkomen.’ Hij wilde zijn zoon rijp maken om nog wel vreemder of luguberder zaken te klaren. Zo goed en zo kwaad als dat nog ging, werden haar resten in de zithouding horizontaal gerangschikt en eerbiedig afgedekt met de vers uitgegraven aarde. Vader vond een plankje en schreef daarop met houtskool: ‘moeder’. In de schuur vond hij een hamer en spijkers en timmerde het voorportaaltje naar het ‘toilet des doods’ dicht, want hij moest niet denken dat zijn vrouw en dochters nog van deze toilet gebruik zouden maken. Nu had hij zijn belofte van de noodtoilet nog in te willigen. Vlak naast de toegangsdeur groef hij een klein maar diep gat. Hij zocht een houten stoel uit en sloeg met de hamer met een paar ferme klappen de bodem uit de stoel. Hij verzekerde zich ervan dat er geen spijkers uit de rand staken. Vervolgens installeerde hij de bodemloze stoer boven het gat. Ziezo, die belofte was ook ingewilligd. ‘En nu nog onder de douche,’ klonk het bevel van de drie vrouwen, die zich nog steeds beledigd voelden omdat ze vonden dat hij met zijn grappen hun gevoelens niet serieus had genomen. Tegen het nemen van een douche had hij helemaal geen bezwaar, maar toch deed hij of hij schoorvoetend gehoor gaf aan het bevel. De douche werkte nog prima op de gasgeyser en er zat voldoende water in de voorraadtank. Een heerlijke warme volle straal masseerde zijn lichaam. Hij wou uit vreugde hallelujah zingen, maar hield dat voor zich om de dames niet nog meer te kwetsen. Fris schoof hij aan tafel. ‘Nu hebben we nog geen kaarsen,’ merkte vader op tegen zijn zoon. ‘Jawel, ik heb ze onderin het keukenkastje gevonden.’ Bij kaarslicht werd er gegeten. Maar het bleef een bedompte stemming. Het lijk was nog voelbaar aanwezig en leek bij hen aan tafel te zitten. Alle bedden werden op een kamer bij elkaar geschoven want de kinderen durfden niet alleen te slapen in dit spookhuis, en de kaarsen moesten de hele nacht blijven branden. Dat kaarslicht vergrootte het silhouet van de rondfladderende vleermuis op de muur tot enge grootte. Maar omdat ze de dekens over hun hoofd hadden getrokken, werd dat door hen gelukkig niet waargenomen. Esther werd ’s nachts wakker en riep dat ze naar de wc moest. Vader moest mee tot aan de deur. Het geheimzinnige geoehoe van een nachtuil verhoogde de spookachtige sfeer. Zo snel als ze kon, deed ze in het door de kaars eng verlichte donker van de noodtoilet wat ze doen moest en haastte zich weer nar binnen. Verder deden er zich die nacht geen bijzonderheden meer voor. ’s Morgens werden ze gewekt door het geblèr van schapen, met hun lammeren. Een kloek met een stel kuikens krabbelde tussen de bladeren op zoek naar insekten. Met een klok-klok-geluid lokte ze de kuikens naar haar eetbare vondsten. Een varken met biggen verliet zijn nachthok. Varkens en kippen bleven de boerenerven meestal trouw, alsof de bewoners er nog 79 waren. Ze bleven gebruik maken van de hokken waar ze zich thuis voelden. Ze hadden meel gevonden, dat prima verpakt was en koffie thee en suiker. Silvan en zijn vader bakten pannenkoeken van meel en water. Besmeerd met
jam en suiker was dit een goed ontbijt. De lucht trok dicht en het begon te regenen. Ze bleven ‘thuis’ die dag en wachtten beter weer af. Groente uit de tuin werd aangevuld met boontjes en worteltjes uit blik. Vader had een schommelstoel gevonden en las uitgebreid de krant van een jaar oud. Alles was als een droom geweest. Wat hij nu las leken fantasieberichten. In een stad in Amerika was brand uitgebroken in een opslagplaats met volle butagasflessen. Dit had een enorme explosie veroorzaakt. De kracht van de knal en de brand die daarna was ontstaan, had een kwart van de stad weggevaagd. De oorzaak van de brand was waarschijnlijk een kortsluiting doordat een nachtwaker was getroffen door een homomatose-aanval en daarbij tegen elektrische bedradingen gevallen. De ontplofte butagasflessen, waren tot ver in de omtrek te vinden. Zo stond de krant vol met andere ongevallen en geschatte aantallen slachtoffers. Hij gooide de krant in het vuur. De sfeer die de krant uitstraalde vloekte met deze nieuwe mooie werkelijkheid. Een realiteit waarin hij veel liever leefde, ondanks de vele moeilijkheden die ze waarschijnlijk nog moesten overwinnen. Het belangrijkste was dat zij nu de eigenaar waren van hun eigen leven. De zon begon wat door te breken. Ze scharrelden belangstellend wat rond op dit romantische verwilderde boerenerf. ‘Hallo!...Hallo!...,’ klonk het plotseling achter hen...! Ze kregen kippenvel van de schrik. Toch nog mensen? Ze hadden het toch duidelijk gehoord? Het had wel wat vreemd hoog geklonken, maar toch! Maar er was niemand te zien. ‘Hallo! Hallo!’ klonk het weer. Opgelucht haalden ze adem toen ze de veroorzaker van het geluid ontdekten. Een geelgroene papegaai zat goed gecamoufleerd in een geelbloeiende voorjaarsstruik met jonge groene bladeren. Het beestje was nauwelijks van zijn omgeving te onderscheiden. Hij at de zoete stukjes pannenkoek uit de hand en ging op de schouders van Tamara zitten. De papegaai vond het prima dat ze over zijn kopje krabbelden. Ze hadden er een kameraadje bij. Het beestje kreeg de originele naam van Lorre. Lorre mocht met hen mee-eten in de keuken en kreeg een eigen stoel. Als dessert hadden ze een blikje cocktailvruchtjes op siroop gevonden. Lorre bleek een makkelijke eter. De stukjes zoete aardappel en de vruchtjes verdwenen van zijn poot in de gekromde snavel. De papegaai zorgde voor een welkome afwisseling op die wat sombere avond. De volgende ochtend werd de reis voortgezet. Pannenkoeken werden over de rugzakken verdeeld. Mocht Lorre mee? ‘Goed,’ zei vader, ‘maar als hij soortgenoten ontmoet waar zij zich bij aan wil sluiten, moet je hem afstaan.’ Dat spraken ze af. Uitgerust en vol 80 goede moed verlieten ze het huisje in zuidwaartse richting. Lorre zat weer op de schouder van Tamara, met wie hij direct vriendschap had gesloten. Behendig balancerend volgde de papegaai de bewegingen van het elegante meisje, zoals een geoefende ruiter op de rug van een paard. Wat zou deze dag hun brengen? Er stond een gure oostelijke wind. Om warm te blijven zetten ze flink de pas erin. De lucht werd overheerst door het geluid van de vele weidevogels die terugkeerden uit het warme zuiden, om hier in deze voedsel rijke weidegebieden hun jongen groot te brengen. Hun aantallen waren ook veel groter dan de voorgaande jaren. Dit jaar was er niet door jagers op hen geschoten. Jagers die precies wisten welke routes de vogels volgden. Met lokvogels werden ze uit de lucht gelokt en in netten gevangen, of beschoten. Ongestoord hadden de vogels het afgelopen jaar de kustlijnen kunnen volgen in de richting van het zuiden. Ze ontvluchtten de koude winters die hier heersen en verbleven in die periode op het Afrikaanse continent. Vlak voordat het hier voorjaar werd hadden ze zich weer in grote groepen verzameld en volgden dezelfde route, maar nu in omgekeerde
richting. Ongestoord konden ze onderweg op hun pleisterplaatsen neerstrijken om zich te voeden en uit te rusten. Er waren geen jagers geweest die in hinderlaag gelegen het vuur op hen openden of netten lieten dichtklappen. Zo was dit jaar het merendeel van de vogels weer veilig teruggekomen in hun broedgebieden. Slechts een klein deel van hun soortgenoten was tijdens de trek omgekomen door uitputting of ten prooi gevallen aan roofvogels. De natuur leefde volop en was gevarieerder als nooit tevoren. Een jaar zonder mensen was al genoeg om een enorme verandering tot stand te brengen. Een verandering ten gunste van de rijkdom van de natuur. Klimplanten strekten hun ranken verder uit vanaf het punt waar ze tijdens de winter gestopt waren met groeien. Ze overgroeiden schuren huizen en hekken. De wegen die de piramidefamilie beliep begonnen hun scherpe contourlijnen te verliezen. Vloeiend liep het plaveisel over in de rijk bloeiende bermen. Woekerplanten wisten hier en daar met hun ranken de weg over te steken. Kalebassen waren het afgelopen jaar gerijpt op het warme asfalt. De droge zaaddozen wachtten nu op de wind die hen zouden verplaatsen. Nog twaalf kilometer gaf een bord de afstand aan naar een volgende plaats. Ze stapten over een omgewaaide boom, liepen voorbij een stuk bos en kregen uitzicht over een open uitgestrekt weidegebied. In de verte doemde een kudde dieren op. Ingesloten door afrasteringen liep de kudde als het ware in een fuik van prikkeldraad een honderd meter voor hen uit. De kudde drong zich op en verdichte zich bij dit punt. De kudde van gemengde dieren zoals koeien, paarden, schapen en geiten maakte een lawaai van jewelste. De eerste dieren die aankwamen liepen vast in het 81 prikkeldraad en werden onder de voet gelopen. De enorme kudde bestaande uit duizenden dieren drong verder aan. Onder deze druk bezweek het prikkeldraad en het hekwerk. De kudde stak de weg over en drukte zich voor hun ogen door de volgende prikkeldraad versperring. Ook daar werden dieren onder de voet gelopen. Het duurde een paar uur voor de gehele kudde de weg had overgestoken. Die werd gevolgd door een horde honden. De honden stortten zich op de halfdode vertrapte dieren die met open wonden door de scherpe punten van het prikkeldraad waren achtergebleven. Kraaien en meeuwen cirkelden boven hen door de lucht. Het werd een bloederig schouwspel. De grommende honden deden met ontblote tanden uitvallen naar elkaar. Dit waren allang geen gedomesticeerde honden meer. Het waren wolven geworden. Met volgevreten wijduitstaande buiken namen de honden afstand van deze plek en lieten zich loom in het gras van de berm vallen. De rondcirkelende kraaien en meeuwen streken neer op de karkassen. Nu was het hun beurt om zich vol te eten. Het piramidegezin had met ontzag toegekeken en vervolgde onder de indruk zijn weg. ‘Ik moet naar het toilet,’ zei Esther. Vader zei dat dit een omweg was om te zeggen dat je moet poepen of plassen en dat ze maar een geschikt plekje uit moest zoeken. ‘Maar er is geen toiletpapier!’ ‘Er is niets frisser dan je gat af te vegen met een vochtig bosje gras,’ antwoordde vader. En zo werd het meisje tot weer een stapje dichter naar een natuurlijk gedrag aangezet. Ze namen zich voor om het stadje dat nog twaalf kilometer verderop lag deze dag nog te bereiken. Ze passeerden op hun weg meerdere plaatsen waar het prikkeldraad was platgelopen. Aan de resten van de karkassen konden ze aflezen dat zich hier een paar dagen eerder een zelfde tafereel had afgespeeld als waar zij zoeven getuige van waren geweest. De dierenlijken krioelden van de maden. Een buizerd peuterde nog wat van het zich ontbindende vlees los. Een vos maakte zich met een rode bek van het bloed uit de voeten.
De late middagzon vertoonde zich even, en ontlokte de vogels een opgewekt gezang. Daar verscheen het stadje aan de horizon. ‘Hotel Schoonzicht’ na zeshonderd meter rechts, ‘de koffie is klaar’ gaf een bord veelbelovend aan. ‘Dan zal de koffie wel koud zijn,’ grapte vader. Dit keer konden de dames wel om zijn wrange gegrap lachen. ‘Als de bedden maar schoon zijn,’ zei moeder. ‘En de provisiekast goed gevuld,’ zeiden de dochters. Op het eind van een lange beukenlaan was een wit gebouw zichtbaar. Kauwen en spreeuwen nestelden in de holtes van de oude beukenbomen, die net weer in het blad kwamen. Het hotel Schoonzicht zag er goed verzorgd en voornaam uit. Enkele chique auto’s stonden keurig in de vakken geparkeerd. Een limousine stond met de deur open, uitnodigend voor de ronde eikenhouten voordeur met geslepen glas. Klimrozen bedekten een deel van de witte gevel en reikten al tot aan de 82 dakgoot. In het midden van het voorplein lag een vijver en die zat vol kikkerdril. Ze gingen op inspectie en maakten een wandeling rond het gebouw. Om de hoek schrokken ze even van een pronkende pauw. Die schudde de waaier van zijn prachtige ontvouwde staartveren. Dat maakte het sidderende geluid waar ze van waren geschrokken. Het verenkleed glansde warm in de late middagzon. De donkere ogen in de staartveren staarden hen aan vanuit een gouden achtergrond. Door de ramen was een eetzaal te zien. De tafels waren keurig gedekt en voorzien van suiker, peper en zout. In de keuken stond een raam halfopen. ‘Werk voor jou, inbreker,’ zei moeder tegen Silvan. Die liet trots zien hoe je een hotel moet binnenkomen. Hij opende triomfantelijk de voorname eikenhouten voordeur. ‘Welkom,’ zei hij, ‘u kunt zich daar melden’ en wees daarbij op de receptie. In de keuken zaten de pannen vol met verschimmelde voedselresten. In de eetzaal stonden prachtige zilveren kandelaars op de tafels met goudkleurige kaarsen. In de lounge lieten ze zich diep wegzakken in heerlijke stoelen. De lounge bood een prachtig uitzicht op de tuin. Bogen met klimrozen en drukgevormde buxushagen verrieden een Franse stijl, zoals je die ook vaak aantreft bij oude kasteeltuinen. Buxusstruiken waren kunstig in vormen geknipt. In die vormen waren nog dieren herkenbaar en een vaas. De vormen waren al erg vervaagd. Waarschijnlijk dit seizoen al zouden deze cultuuruitingen vergroeien en onherkenbaar worden, omdat de buxusstruiken hun natuurlijke vorm terug zouden zoeken. Zwaluwen vlogen druk kwetterend door het keukenraam in en uit. In de hoek van de muur met het plafond plakten ze hun kogelvormige nesten. Voor de zwaluwen was de keuken een ideale veilige en verlichte grot. Het hotel bezat een eigen groente- en kruidentuin. Het begon een gewoonte te worden dat de dames het avond eten verzorgden en de heren het ontbijt. Vader en Silvan maakten het haardvuur aan in de lounge en ontstaken de kaarsen. In de lounge dekten ze officieel een lage tafel, dat vonden ze gezelliger. Er zou in oosterse sfeer gegeten worden en zoals daarbij hoort gezeten op kussens op de grond. De kussens werden uit de stoelen gehaald en rond de lage tafel gelegd. Het haardvuur en de kaarsen droegen bij aan een romantische sfeer. Op de eettafel lagen kranten met berichten over de epidemie. Vader pakte die gauw samen en legde ze uit het zicht. Daar kwamen de dames met het avondmaal. Gezellig op de grond gezeten genoten ze van de pittige pompoensoep met verse selderij. Ze spraken over de kudde dieren die ze vandaag gezien hadden, dat had veel indruk op hen gemaakt. En natuurlijk trok Lorre de nodige aandacht. Die probeerde wel wat van de soep, maar wierp die schuddend van zich af. Dat lustte ze niet. 83
Maar wel de sla en de muesli. ‘Die zak muesli nemen we morgen mee,’ zei moeder, ‘die is goed voedzaam voor onderweg.’ Het leek hun beter, maar niet de slaapvertrekken te bezichtigen, vanwege ‘je weet wel’. Iedereen vond het een gezellig en veilig idee om te blijven slapen op de lekkere zachte kussens van de lounge waar ze nu waren. De tafel werd afgeruimd, de kandelaars bleven branden. Angstig hadden de meisjes toch een paar slaapkamers durven te openen, om lakens en dekens te verzamelen. Gelukkig was daar niets engs gevonden. Het haardvuur en de kaarsen lieten ze lekker branden. De vlakkerende vlammen wierpen spookachtige schaduwen op de wanden. Het verdragende schelle wauw...wauw...geluid van de pauwen luidde de nacht in. Deze vogels hadden zich voor de nacht hoog in de bomen geïnstalleerd. Uit voorzorg had vader de toiletten in de buurt van hun slaapplaats geïnspecteerd op enge dingen en had alles voor gebruik in orde bevonden. Die nacht sliepen ze ontspannen in de wetenschap van elkaars veilige nabijheid. Ze werden gewekt door een luid vogelgezang dat overschreeuwd werd door de indringende roep van de pauwen. Vader en zoon maakten een primitief houtvuurtje tussen wat platte stenen en bakten daarop muesli pannenkoeken. Lorre keek daarbij nieuwsgierig toe. Voor ze zouden vertrekken speelden de meisjes nog even voor de receptie van het hotel. Tamara was de klant en Esther speelde voor de receptiedame. Natuurlijk kwam Tamara met een moeilijk verzoek. Ze wilde die dag nog voor dertig mensen een diner reserveren en het was de bedoeling dat deze mensen ook in dit hotel bleven slapen. ‘Dat moet ik toch even aan de directeur vragen,’ was het antwoord. Achter de balie was een muur gebouwd die een wat rommelige opslagplaats moest camoufleren. Het was er schemerig vanwege de indirecte lichtinval. Achter die muur verscheen ze op zoek naar de gespeelde directeur. Ze struikelde over wat spullen en liep daarbij tegen iets aan. Haar ogen waren nog niet voldoende aan het halfdonker gewend om te onderscheiden waar ze tegenaan was gelopen. Haar handen betastten het obstakel. Was dat tuingereedschap, of een bezem of een vogelverschrikker? Haar ogen waren inmiddels aan de schemer gewend en ze onderscheidde tot haar schrik een skelet dat aan een touw bengelde. Lijkbleek liep ze struikelend achteruit en moest ze voor de ogen van Tamara overgeven. Vader werd erbij geroepen. Die zag het skelet met een touw om de nekwervels aan het plafond hangen. De omgevallen stoel, waarover Esther was gestruikeld, was de stille getuige van welk drama zich hier had afgespeeld. Een zwart pak van een dure kwaliteit zwabberde om het geraamte. Op de rechter borstzak was een geplastificeerd naamkaartje gespeld met de titel: manager. De arme man had alle ellende niet meer aangekund en zelf een einde gemaakt aan zijn leven, leek de meest logische conclusie. Het hotel was ineens veel minder 84 aantrekkelijk geworden. Ze liepen de beukenlaan gauw weer uit. Lorre zat weer trouw op de schouder van Tamara. In het stadje stond een bus geparkeerd met als bestemming de naam van hun geboortestad. Heimwee nam hen weer in beslag. In gedachten keerden ze terug naar hun veilige piramidehuis. De richtingaanwijzer gaf aan dat hun stad slechts 65 kilometer van hier verwijderd was. Gedachten om terug te keren kwamen op. Maar ze wisten dat ze verder moesten. Het is zoals met het leven. Eenmaal door de geboorte in het leven gelanceerd, moet je hieraan deelnemen en het afmaken. Er is geen andere keuze. Om aan het leven een einde te maken, zoals de hotelmanager van hotel Schoonzicht dat gedaan had, IS geen keuze, dat is een pure wanhoopsdaad. Maar hun leven was niet wanhopig. Ze moesten er alleen nog aan wennen dat ze voorlopig nog veel met de dood zouden worden geconfronteerd. Dat
was niet leuk om mee te maken, maar hun trof geen blaam. Zij doodden niet. Nog geen plant. Ze plukten delen van een plant, maar ontnamen de plant niet zijn wens om zich voort te planten. Juist nu ze omringd waren door zo’n overvloed aan alles wat groeit en bloeit, werd hun eerbied hiervoor alleen maar groter. Nu begonnen ze te beseffen wat natuur eigenlijk is en wat voor een rijkdommen die bezit als je haar in de ontwikkeling vrijlaat. De voortuinen van de huizen stonden in lichterlaaie van de kleuren. Afscheidingen waren in elkaar overgevloeid. Al die siertuinen samen vormden nu één groot natuurreservaat, waarin een verzameling planten was bijeen gebracht uit alle delen van de wereld. Het werd een warme dag. Ze begonnen weer te genieten. Maar hoorden ze dat goed? Daar klonk toch muziek...?! Toch nog mensen...? Het geluid kwam uit een open raam van de eerste verdieping van een vrijstaand huis. Dus toch? Ze begonnen hoopvol te roepen. ‘Hallo!...hallo!...,’ hielp ook Lorre mee. Er kwam geen antwoord. Nog eens harder riepen ze. Behalve de muziek bleef het verder stil. Onder normale omstandigheden was dit muziek naar hun smaak geweest, maar nu klonk het luguber in deze stille verlaten straat.. Het was een pianoconcert van Mozart. Maar bij muziek horen mensen... Er werd een ladder gevonden. Gespannen beklom de vader de ladder en keek door het geopende raam naar binnen. Daar vond hij de halve verklaring voor de muziek. Een cd-speler stond op repeat en bleef aldus de muziek maar herhalen. De luisteraar lag dood op bed. Maar waar kwam de elektrische voeding vandaan? De stroomvoorzieningen waren immers overal afgesloten en batterijen hadden het nooit zolang uit kunnen houden. Ach, nu zag hij het. Op de vloer stond een rij accu’s en die werden gevoed door zonnecollectoren. Ja hoor, op het schuine dak was een zonnecollector geplaatst. Dit nieuws riep de vader naar benden, om ze daar niet langer in 85 spanning te laten. Hij klom naar binnen en legde door op de ‘off’-knop te drukken de muziek voor eeuwig het zwijgen op. Gedesillusioneerd vervolgden ze hun weg. Een bus was vlak voor de brug in het water geschoten en stak hier nog voor de helft uit. Planten zouden spoedig de gehele bus aan het oog onttrekken. Een felblauw ijsvogeltje vloog in een kaarsrechte lijn pijlsnel onder de brug door, vlak boven de waterspiegel. Verderop nam die plaats op een overstekende tak en begon in het water te staren op zoek naar prooi. Als een raket dook hij pardoes het water in en kwam hij weer boven met een visje in zijn snavel. Hij keerde terug naar precies dezelfde plaats op de tak, vanwaar hij zijn duikvlucht had ondernomen. Het visje sloeg hij een paar keer tegen de tak, manoeuvreerde het handig in de lengterichting van zijn snavel en liet het naar binnen glijden. Het water in de rivieren, beken en meren was helder geworden, omdat het niet meer werd vervuild. Ze hoefden zich nooit zorgen te maken om water te vinden, want dat was overal in deze natuur voorradig. Twee auto’s waren frontaal op elkaar gebotst. Als in een eeuwige kus verenigd ze elkaar in evenwicht. Niemand was nog bereid geweest om de omgekomen bestuurders te bergen. Een groep katten lag te zonnen op de warme straatstenen van een plein. Het viel op dat ze ongeveer een meter afstand als respect voor elkaar in acht namen. Gespannen keken ze naar de mensen, klaar om weg te springen als die te dichtbij zouden komen. Ze waren onafhankelijk geworden. Zo trok het gezin allerlei avonturen belevend al wekenlang zuidwaarts. Voor elke nacht hadden ze wel een geschikte slaapplaats gevonden. Dat varieerde van hele luxe hotels met zwembaden tot eenvoudige huisjes. Koken deden ze alleen nog maar op houtvuur. Maar het koken van eten vonden ze op den
duur geheel overbodig. Ze gingen er aan wennen om het eten kant en klaar in de natuur te vinden. Want struiken hingen vol bessen en bomen vol met pruimen en kersen. De vader en moeder van ons piramidegezin waren elke overbodige kilo kwijtgeraakt en voelden zich heel vitaal. Elke dag legden ze maar een kleine afstand af. Soms bleven ze een paar dagen op een plek, als het hun daar goed beviel. Maar altijd was dit kort genoeg om zich nergens aan te hechten. De ouders waren trots op hun kinderen. Zonder klagen hadden ze de voettocht aanvaard en gingen ze steeds meer wennen aan deze nieuwe stijl van leven. Een stijl van leven die in elk opzicht verschilde met hun oude leventje. Dat ze wenden aan deze nieuwe manier van leven bleek uit de vindingrijkheid waarmee ze zich wisten aan te passen aan alle voorkomende omstandigheden. 86 Ze genoten van een stralende gezondheid en hun uithoudingsvermogen nam met de dag toe. Na een aantal weken bereikten ze de grens met Frankrijk. Wat Frankrijk niet meer was. Want Frankrijk was van de Fransen geweest, die leefden binnen de door mensen bepaalde grenzen van hun land. Maar de Fransen leken niet meer te bestaan en daarmee hield ook de grens op nog langer grens te zijn. Alles wees erop dat het hier op het hoogtepunt van de homomatoseepidemie een grote chaos moest zijn geweest. In hun pogingen om aan de epidemie te ontsnappen, was de hele volksverhuizing hier vast komen te zitten. Een lange kettingbotsing was hiervan één van de stille getuigen. Zoals overal op hun weg het geval was het ook hier weer: skeletten... skeletten... skeletten. Een kilometerslange rij vrachtwagens was hier voor eeuwig tot stilstand gekomen. Uit één van die vrachtwagens droop een slijmerige stinkende substantie. Regelmatig waren lichte ontploffingen te horen. Dat bleken eieren te zijn. In hun schalen ontstond door het rottingsproces gas. Door de brandende zon op het dekzeil steeg de temperatuur daaronder zodanig, dat de eieren uit hun schil knalden. Dit verspreidde een zeer onaangename geur die kon wedijveren met de alles doordringende stank van rottende lichamen. Ze versnelden hun pas om de stank zo snel mogelijk achter zich te laten. Een vrachtwagen lag vol met varkens skeletten. Onderweg naar het slachthuis waren ze een nog afschuwelijker dood van honger en dorst gestorven, dan die hun daar te wachten had gestaan. Ze bevonden zich op de hoofddoorgang van België naar Frankrijk. Het was hier totaal dichtgeslibt met verkeer. Als vissen in een fuik was alles wat maar mobiel was hier op dit punt vastgelopen. Deze onsympathieke plaats waren ze snel voorbijgelopen. Het leek of ze het getoeter van de voertuigen het gekrijs van de stervende varkens en het geschreeuw van de mensen nog konden horen. Ze besloten om de grote borden die de richting naar Parijs aangaven te volgen. Hoe zou zo’n grote stad er nu bijliggen? Na een week ploeteren waren ze in Parijs aangekomen. Wat ze onderweg nog hadden gezien aan getuigenissen van drama’s die zich daar hadden afgespeeld, is met geen pen te beschrijven. Het was een chaos geweest van botsende auto’s en er waren duidelijke sporen te zien van mensen die elkaar met geweld te lijf waren gegaan. Een bewijs hiervan was een groot mes dat in de schedel stak van een langs de weg liggend skelet. Parijs leek een film die even was stilgezet. Het vliegveld zag eruit alsof het met één druk op de knop zo weer in werking gezet te kunnen worden. De avenues stonden vol auto’s en bussen De etalages van de winkels presenteerden kleding, apparaten en reisaanbiedingen. De stad leefde, maar niet van de mensen. De stad leefde omdat alle vrijgelaten dieren uit de dierentuin er rondliepen. Boven dit alles stak nog steeds de Eiffeltoren
87 imposant uit. Die zat vol roofvogels die vanaf deze hoogte een ideaal overzicht hadden over hun rijkgevulde jachtterrein. Kerken hingen vol vleermuizen. Hordes honden stropen de straten af op zoek naar aas en prooidieren. De stadsparken waren natuurgebieden geworden. Een ijsbeer had een stadsvijver als territorium uitgezocht en joeg alles weg wat hij als een concurrent van zijn voedsel beschouwde. Een klein onnozel hondje dat in zijn onschuld te dichtbij kwam, sloeg hij met één klap meters door de lucht. Een neushoorn graasde aan de oever van de Seine. Een reuzenkoalabeerfamilie had een rietveld gevonden als voedselbron. Ze zaten doodgemoedereerd in het zonnetje te knabbelen alsof dit altijd zo geweest was. ‘Zullen we naar het vliegveld gaan?’ vroeg Silvan. ‘Goed, maar dan wil ik morgen het Louvre bezoeken,’ zei moeder. Dat was bij deze dan afgesproken. Om het feestje te vieren dat ze Parijs hadden bereikt zochten ze zich een chique auto uit waarmee ze naar het vliegveld zouden rijden. Het slenteren door de stad was heel vermoeiend geweest, vooral door al die indrukken die je opdeed. Het duurde even voor ze de auto aan de praat konden krijgen. Maar daar gingen ze. Met de auto door Parijs, een stad die inmiddels ruim een jaar bestond, zonder de aanwezigheid van een mens. Op ander verkeer hoefde niet gelet te worden, maar wel op overstekend wild. Rustig gleden ze door de stad, bedachtzaam op alles. Een paar auto’s stonden dwars op de weg. Met zijn allen konden ze die wegduwen. Een omgevallen boom dwong hen om een paar straten om te rijden. Daar lag het uitgestrekte vliegveld. Als grote vliegen stonden de vliegtuigen keurig geordend aan de pieren. De parkeerplaatsen voor langparkeren stonden vol blinkende auto’s die wachtten op hun passagiers die niet meer waren aangekomen. Een familie bavianen, die ongetwijfeld uit de dierentuin afkomstig moest zijn, had een Boeing 777 uitgekozen als onderkomen. Via een cargo-wagen, die een trap had uitgelegd naar het gapende gat van het geopende vliegtuig wisten ze binnen te komen. Ze renden de trap op en af en leken erg tevreden met hun optrekje. De velden tussen de landingsbanen waren rood gekleurd door ontelbare klaprozen. Herten en geiten hadden de doorgang gevonden in de omheining van het vliegveld. Dit gat was ontstaan door een vliegtuig dat niet meer op tijd had weten af te remmen. Het was daarbij duidelijk in de brand gevlogen, want alles in de buurt daarvan stond er zwartgeblakend bij. Het piramidegezin nam zijn intrek in een kamer op de bovenste verdieping van een chique hoteltoren. Van hieruit hadden ze een prachtig uitzicht. Alsof ze op safari waren in Afrika bekeken ze de rijke wildvelden tussen de landingsbanen. Ze wezen elkaar op wat ze ontdekten. Op elke verdieping van hun hotel stond een grote verrekijker. Hierdoor spiedend ontdekten ze een moeder wildzwijn met een toom biggen, die in paniek door het klaprozen veld hun weg zochten. De klaprozen slingerden wild heen en 88 weer. Ze werden opgejaagd door een groep opgeschoten bavianen die blijkbaar lol hadden in dat spelletje. Maar die zich er zeker niet van zouden weerhouden een biggetje te verscheuren als die het tempo niet kon volhouden en achter zou blijven. In hun hoog en droog gelegen appartement vielen ze in slaap onder lekkere zachte dekbedden. De volgende ochtend reden ze op verzoek van de kunstminnende moeder naar het Louvre. Bij een fontein wasten ze zich eerst. In het hotel van afgelopen nacht kwam geen druppel water meer uit de kranen. Ze wensten zo’n voornaam museum fris en verzorgd binnen te gaan. Ze hadden een soort galgenhumor ontwikkeld, waar ze steeds meer plezier in kregen. Schaamtegevoel voor elkaars lichamen hadden ze onder de
omstandigheden snel afgeleerd. Daar hebben we geen tijd meer voor, had vader met diezelfde galgenhumor gezegd. Ongeremd naakt dompelden ze zich in het koude water en wasten zich van top tot teen. Zeep hadden ze als een overbodig product afgeschaft. Het was nog wel wat fris zo vroeg in de ochtend en daarom liepen ze op een draf rondjes rond het plein om zich te droog te lopen en zich wat op te warmen. Dat ze daarbij tientallen skeletten moesten ontwijken was voor hen niets meer om je over op te winden, het aanzien van skeletten was een vertrouwd beeld geworden. Hun huid tintelde heerlijk in die vroege ochtend. Opgefrist kwamen ze aan bij het Louvre. Herkenbaar aan de glazen piramide en de statige antieke gebouwen. In strijd met alle voordien geldende regels reden ze de auto tot vlak voor de voordeur. Elke dag open van 10.00 uur tot 18.00 uur. ‘We zijn nog te vroeg,’ zei moeder en deed mee met de humor die de opgewekte stemming in stand hield. ‘Laten we dan eerst nog maar een ommetje rond het hele complex maken,’ stelde vader voor. Een hek naar een binnentuin stond open. Prachtige antieke bronzen beelden stonden rustiek op hun sokkels in het hoge verwilderde gras. Konijnen vluchtten voor hen weg in de holen die ze onder de sokkels hadden uitgegraven. Het skelet van de tuinman, gehuld in zijn groene werkoverall lag met de snoeischaar nog in de hand tussen de rozenstruiken. Die omarmden hem liefdevol met hun stekelige twijgen, waarvan de eerste knoppen zich al tot geurige bloemen hadden geopend. De vijver zat vol met kikkers. Toen ze bij de rand kwamen sprongen die als op afspraak allemaal tegelijk in het water. Via een geopende deur die toegang verschafte tot het restaurant, konden ze het gebouw binnendringen. Het restaurant lag er wat rommelig bij als op het einde van een drukke dag. Het restaurant liepen ze door tot ze in een hal kwamen. Op die hal kwamen verschillende gangen uit. De wanden en de plafonds waren tot in de details uitgewerkt en druk versierd met barokke beeldhouwwerken. De eikenhouten vloeren waren bekleed met dikke tapijten. Alles in dit museum was omgeven met een 89 voornaamheid en er hing een geladen stilte. De sfeer was enigszins te vergelijken met die in het bankgebouw dat ze hadden bezocht in hun stad. Maar hier was die geladen sfeer van een grotere voornaamheid. Het geld was door de afwezigheid van mensen waardeloos papier geworden. Maar deze indrukwekkende schilderijen, die ze in de eerste zalen bewonderden hadden hun waarde behouden. Hun expressieve waarde! Met grote vaardigheid hadden de schilders in hun tijd, hun observaties weten te vereeuwigen. Uit ontzag voor het imponerende gebouw en uit eerbied voor al deze kunstschatten spraken ze als vanzelf zacht. Hun voetstappen dempten in de enorme grote tapijten waarmee de vloeren waren bedekt. Ze liepen een immens grote zaal binnen met als thema ‘griezelen door de eeuwen heen’. Moeder, die het meeste verstand van kunst had, wist te vertellen dat dit surrealisme werd genoemd. De meest absurde taferelen waren op het doek vastgelegd. Terwijl ze dit allemaal vertelde realiseerde ze zich, dat zij zelf nu in een surrealistische situatie leefden. Als ze nog maar anderhalf jaar geleden aan hun familie zouden vertellen dat ze op het vliegveld van Parijs een groep bavianen hadden gezien, die in een vliegtuig leefden, zouden ze voor gek zijn verklaard. Ze hadden het toch allemaal met eigen ogen gezien. Alles wat er in hun stad met de mensen en de dieren gebeurd was had een fantastisch tot de verbeelding sprekend schilderij op kunnen leveren, waarvan niemand zou geloven dat dit was geschilderd naar de werkelijkheid. De eiken vloeren kraakten angstaanjagend toen ze door een beeldengalerij liepen. Ze kregen dat dubbele gevoel zoals je dat kunt hebben in een
wassenbeeldenmuseum. Elk ogenblik lijkt zo’n beeld tot leven te kunnen komen om hun toe te lachen en te zeggen: het was allemaal maar een droom! Maar de beelden bleven echter roerloos staan. Ze leefden niet in een droom. Dit was werkelijkheid. Ze hadden echt als enige mensen gelopen door deze onbewoonde stad en nu door dit imposante museum. De eiken vloeren roken nog naar was, alsof ze zojuist gepoetst waren. Ze hadden gemerkt dat wanneer ze in een omgeving waren, zoals hier, waar alles herinnerde aan mensen dat ze zich dan erg alleen konden voelen. In de natuur buiten was dat anders. De natuur is neutraal en voor iedereen. Daar konden ze zich verbinden met alles wat daar naast henzelf nog meer LEEFDE. Wat hier te zien was was weliswaar heel indrukwekkend, maar toch niet meer dan een herinnering aan iets uit het verleden. Het was als met een foto, op het moment dat de foto is genomen is het al een herinnering aan een moment dat niet meer bestaat. Het is dan al dood. We willen graag vasthouden aan dat verleden, maar dat kan niet, het is voorbij en bestaat alleen nog maar als een herinnering, het leeft niet meer. En al het aanwezige hier, inclusief het gebouw herinnerde aan dat wat voorbij is, DOOD! 90 Ze wilden weer naar buiten, naar de frisse lucht, daar waar het leefde en ademde. Ze volgden de pijlen richting uitgang en passeerden de met veel daglicht verlichte toonzalen van de afdeling ARTE MODERNE. Op de grote witmarmeren vloer waren als kunstuiting kruisen uitgestrooid, uitgevoerd in allerhande materialen. Kruisen van dennenappels, van bonen, van zand en kruisen van flessendopjes. Dit kunstwerk had de kunstenaar de titel HOMOMATOSE meegegeven. Op een kruis gevormd uit dennennaalden lag een menselijke figuur voorover, met de armen gespreid en de benen iets opgetrokken. ‘Wat goed uitgebeeld,’ merkte moeder op met haar kunstkennis, ‘vooral die krampuitdrukking van pijn en wat origineel dat de Christus-figuur nu eens andersom aan het kruis is geplaatst.’ Dat het hier om een echt homomatose-slachtoffer ging, die kennelijk tijdens zijn kunstuitingen wreed was gestoord ontging haar totaal in haar naïeve bezetenheid van moderne kunst. De vervormde contourlijnen van het dennennaaldenkruis waren de sporen van zijn gevecht met de dood. Onder het motto van in de moderne kunst in alles mogelijk, hadden ze de ernst van de situatie over het hoofd gezien. Opgelucht en in de waan dat ze niets engs hadden meegemaakt verlieten ze het Louvre. Ook de stad Parijs wilden ze nu wel weer achter zich laten, met zijn straten bezaaid met skeletten. Niets is triester dan een stad waar geen menselijk verkeer is. ‘Laten we afspreken dat we de auto gebruiken tot de brandstof op is,’ stelde vader voor. Een groep struisvogels rende met lange passen voor de auto uit. De nakomelingen hiervan zouden de vlakten van Europa gaan bevolken en zich hier thuisvoelen, alsof dit altijd zo geweest was. Dat eerste jaar na het wegvallen van de menselijke overheersing hadden de vrijgelaten uitheemse dieren op de verschillende continenten hun eerste jongen geworpen of eieren uitgebroed in de voor hun nieuwe vrije wereld. In Australië bewoog zich op dat moment een kudde kamelen door de woestijnachtige gebieden, vergezeld van de in vrijheid geboren jongen. Circusolifanten sjokten in Zuid-Amerika met hun jongen tevreden door de bossen en velden, alsof dit al eeuwen heel gewoon was. Chimpansees voelden zich net goed thuis in de oerwouden van Azië, als hun soortgenoten in Afrika. Alles wat voor de epidemie nog typisch een dier voor dit continent
of voor dat land was, behoorde tot het verleden. De miljoenen kilometers wegen die de mensen op de aardbol hadden weten aan te leggen, bleven dankbaar in gebruik, maar nu door kuddes voorttrekkende dieren. Ook dieren hebben het liever gemakkelijk, als het niet moeilijk hoeft. De bermen werden begraasd en gedeeld door duizenden dieren. Zo onderhielden ze onbewust de wegen en bleven ze open voor de 91 nieuwe gebruikers. Natuurlijk ontstonden er wel eens gevechten, maar door de overvloed aan ruimte en voedsel plooide zich dit toch gemakkelijk. Het plan om met de auto door te rijden tot de brandstof op was, werd al spoedig opgegeven. Ze vonden het jammer omdat ze door in de auto te zitten, zoveel misten van al dat leven om hen heen. Bovendien moesten ze toch steeds stoppen omdat er stenen op de weg lagen of omgewaaide bomen. Nee, de wegen waren nu wandelwegen geworden voor hen en voor hun medeleefgenoten. Eens hadden ze een hele dag een spoorlijn als wandelpad gebruikt. Als je van de ene biels op de andere stapte had je net de goede afstand voor een flinke stap. Die dag hadden ze niet veel gesproken. Door het ritme van urenlang van de ene biels op de andere te stappen, waren ze in een soort van trance geraakt. Langs de spoorwegen hadden de mensen in het verleden moestuinen aangelegd. Dit waren de plaatsen die een goede aanleiding waren om uit te rusten en de magen te vullen. Op het einde van de middag waren ze gestopt bij een eenvoudig tuinhuisje. De waterpomp werkte nog. Addie zwengelde de hendel op en neer. Na wat roestig water volgde een stroom zuiver water. Eén voor één lieten ze zich overspoelen door het koude water. Met het vuil verdween ook de vermoeidheid uit hun lijven. Zoals overal vonden ze ook hier weer aanstekers. Die dingen deden het bijna altijd omdat het gas goed bewaard bleef in die plastic busjes. Keurig gerangschikt op de planken vonden ze pannen en potten en ander nuttig keukengerei. Aardappels hadden onder een dik bladerendek de vorst overleefd en zich tot gezonde planten ontwikkeld. Zo lagen de jonge piepertjes even later te koken op het houtvuurtje. Moeder had haar kennis van eetbare wilde planten aan haar kinderen doorgegeven. Ze plukten de bladeren van de meldeplant. Een plant die door tuinders als een onkruid hardnekkig werd bestreden. Maar wat in feite wilde spinazie is en heerlijk mals en vol van smaak. De bladeren werden heel eventjes meegekookt in het water van de aardappeltjes. Blancheren heet dat deftig. Zout, een product dat tot nu toe in elk huis wel te vinden was, werd naar smaak toegevoegd. Toen het water voldoende was afgekoeld, dronken ze dit als een bouillon. De pan ging rond zoals een vredespijp bij de Indianen. Eigenlijk waren ze ook Indianen geworden. Een vredelievende kleine groep natuurmensen, die zich thuis voelde in de natuur. Met hun handen aten ze de aardappeltjes gemengd met de melde. Er waren wel vorken in het huisje, maar ze waren met de hand eten lekkerder gaan vinden. Je kon dan zo lekker je vingers aflikken. Als toetje aten ze de sappige aardbijen die roodglanzend aan de planten hingen aangevuld met aalbessen en zomerappels. Het gaf hun voldoening dat ze die dag weer voldoende eten bij elkaar hadden gescharreld. Uit een naburig huisje werden bedden gesleept en in een huis bij elkaar gezet. Ze maakten een flink vuur 92 om nog wat na te dromen, maar vielen al spoedig in een diepe slaap. Zo trokken ze dagelijks langzaam voort in zuidelijke richting. Dan weer sliepen ze in een sfeervol oud kasteel, of in een luxe hotel, dan weer in een gewoon huis, of in een eenvoudig pension. Ze werden immuun voor omstandigheden, die ze nog maar een paar maanden daarvoor heel eng
zouden vinden. Het vinden van dode mensen was heel gewoon geworden en niet iets om je over op te winden. Ze ontwikkelden een enorm loopvermogen. Het verlangen om andere mensen te ontmoeten werd groter. De behoefte om de overweldigende ervaringen te delen door daar met anderen over te praten. Dat laatste gold vooral voor de ouders van het gezin. De kinderen vonden nog wel genoeg voldoening bij elkaar, onder de zekere bescherming van hun ouders. Ze misten de mensen uit het verleden niet. Maar ze waren heel nieuwsgierig naar eventuele andere overlevenden in deze nieuwe wereld. Nu die er niet meer schenen te zijn, waren mensen heel waardevol geworden. Stel je voor, een mens zoals zij, een wezen van hetzelfde soort! Ze genoten echt wel van al de levendigheid van de dieren die ze ontmoetten. En van het contact met de papegaai Lorre. Inmiddels hadden zich ook een paar hondjes bij hen aangesloten en die trokken nu dagelijks met hen op. Met die hondjes kon je stoeien en je kon ze knuffelen. Maar dat was niet het contact, dat bij een mens hoort. Ze hadden bijna nooit geen heimwee meer naar hun oude leventje, dat nog maar zo kort achter hen lag. Dat sleet door alles wat ze dagelijks zo intens beleefden. Maar instinctief voelden ze dat ze als mens zo niet zouden voortbestaan, als de soort mens niet. Het verlangen om andere mensen te ontmoeten vond zijn grond in de drift om als MENS voort te bestaan. Om het estafettestokje van het leven door te geven. Hun gezin kon nog wel groeien. De moeder had sinds het vertrek uit hun veilige huis in hun vaderland, met een heleboel oude gewoontes, ook het gebruik van voorbehoedsmiddelen achtergelaten. Hun oorspronkelijke besluit om het bij drie kinderen te laten, hadden ze laten varen. Nu was alles anders. Als er uit hun nog een kind geboren zou worden, zou dat een nieuw soort mens worden in een totaal onbevangen wereld, beseften ze. Het zou niet anders op kunnen groeien als een puur mens in een natuurlijke omgeving. Alle negatieve invloeden die dit voordien nog had kunnen verhinderen, bestonden niet meer. Addie had al een paar keer niet de verleiding kunnen weerstaan om onderweg als een beest met zijn vrouw te paren. Want dat was wat het moest zijn, vond hij. Gewoon een paar dat paart. De gebruinde en gespierde benen van zijn vrouw liepen voor hem uit. De onderkant van haar zachte billen waren zichtbaar onder de doek die ze om haar middel had geslagen. De reactie van zijn vrouw op zijn aanraking verried dat ze ontvankelijk was voor zijn gevoelens. Zijn drang om te paren won het van hun schroom 93 tegenover de kinderen. Onopvallend zegen ze neer in het hoge gras langs de kant van de weg. Met gulzige korte stoten bevruchtte hij zijn vrouw. De kinderen hadden wat ontdaan schielijk toegekeken naar dit gedrag van hun ouders wat ze tot nu toe niet kenden. Het moest maar eens afgelopen zijn met die onnodige schaamtegevoelens, dacht vader heldhaftig. Later zouden de kinderen nog vaker getuige zijn van de seksuele activiteiten van hun vader en moeder. Eerbiedig hielden de kinderen zich dan afzijdig omdat ze aanvoelden dat er iets gebeurde dat buiten hen om ging. Dit had even niets met hen te maken, maar het werd ook niet verstopt. Het maakte gevoelens bij de kinderen wakker die ze nog niet goed konden plaatsen. Het maakte hen stil. Zo transformeerde het gezin geleidelijk van sociaal gecontroleerde en aangepaste mensen tot vrije mensen. Met een toenemend verlangen wilden ze medemensen ontmoeten, die ook zo vrij leefden als zij. Maar wat konden ze meer doen dan hoopvol voorttrekken? Wanneer ze een plaats gevonden hadden om te verblijven voor de nacht, dan maakten ze als vaste gewoonte een groot vuur, in de hoop dat de rook gezien
zou worden. Maar zonder ook maar iemand ontmoet te hebben, bereikten de vijf mensen vergezeld van hun papegaai en drie hondjes, de kust van de Middellandse Zee in het uiterste zuiden van Frankrijk. Vanaf het gebergte waar ze zich nu bevonden hadden ze een wijds uitzicht over de zee met zijn baaien en eilandjes. De steden lagen aan de voet van het gebergte. De boulevards omzoomden de baaien die gevuld waren met blauw gekleurd water. Roze, lila en rode bougainvillea’s staken af tegen de pastelkleurige muren. Ze daalden het gebergte af en liepen naar de boulevard die de scheiding vormde tussen het land en de zee. Zeehonden lagen te zonnen tegen de keermuren die opgetrokken waren uit grote blokken graniet. Een hotel met veel nissen en bordessen deed dienst als rustplaats voor zeevogels die met hun uitwerpselen de vormen vervaagden en wit schilderden. Een groep pinguïns leefde op een rotseilandje dat net even uit de kust lag. Prachtige jachten lagen eeuwig voor anker in de jachthavens. De bomen zaten vol kwetterende mussen. Het was inmiddels het einde van de zomer geworden. Deze vrolijke baai was een aangename afwisseling na het maanden van lopen over het land. Dit was de geschikte plaats om uit te rusten en zich in de weelde te wentelen die deze plaats uitstraalde. De blauwe zwembaden bij de hotels lachten hen toe. Ze droomden al van de zachte bedden en de fraaie uitzichten vanaf de balkons. De plaats lag er nog bijna ongeschonden bij. Trendy zomerkleding pronkte achter de etalages. De aanbiedingen van crèmes en zonnebrandolie waren talrijk. De tafeltjes en stoeltjes van de terrasjes vormden een aaneengesloten lijn die de kromming 94 van de baai volgde. Alles ademde hier de sfeer van vakantie, ontspanning en vertier. In het ondiepe gedeelte van de baai was het water lichtgroen gekleurd. Hierin fourageerden flamingo’s. Als roze stippen staken ze af tegen het groenblauwe water. Comfortabele ligstoelen stonden uitnodigend voor hen klaar in het witte zand. Deze baai met zijn fraaie strand werd ingesloten door het gebergte dat ze zojuist waren afgedaald. De bergwanden waren schraal begroeid. Tussen de rotsen bloeide lavendel dat nu blauw kleurde van de ontelbare bloemen. De atmosfeer was doordrongen van de pittige kruidengeur die deze planten verspreiden. Aan de voet van dit gebergte waren lichtgele appartementen gesitueerd. Het meest vooruitgeschoven appartement werd door de familie uitgekozen als verblijfplaats. Hier zouden ze gaan uitrusten en zich gaan bezig houden met de vraag: wat nu en hoe verder? Want dit was duidelijk een markant tussenstation van hun reis. Het eindpunt van de eerste lange etappe, die ze met succes hadden afgelegd. Deze prestatie werd nu beloond met dit natuurfeest op een plek waar cultuur en natuur zich als een eenheid omarmden. Op het strand maakten ze die avond een vreugde vuur. De ondergaande zon had de lucht in brand gezet. Later werd de baai verlicht door een voor driekwart volle maan die zijn licht uitstraalde vanuit een heldere sterrenhemel. De flamingo’s stonden als lichte stipjes in het donkere water. Door het zwakke maanlicht waren ze hun roze tint verloren. Het piramidegezin zat met de rug naar het vuur dit sprookje te bewonderen. Een vallende ster schoot in neerwaartse richting door het heelal een witte streep van een paar seconden achterlatend. ‘Nu mogen jullie een wens doen,’ zei moeder tegen haar kinderen. ‘Dat we maar gauw andere mensen ontmoeten,’ was de unanieme reactie en daarbij dachten ze aan speelkameraadjes. De ouders realiseerden zich dat dit inderdaad het enige was wat ze nu nog misten. Ervan uitgaande dat dit dan mensen zouden zijn die net zo vrij waren en ongeveer dezelfde levensstijl hadden als zij. Als die deze tot rust komende Moeder Natuur maar niet weer zouden verstoren. Want steeds meer realiseerden ze zich, hoe zij zich als mensen tegenover de
natuur hadden misdragen. Zo gevangen waren zij geweest in de obsessie van het materialisme en de daarbij behorende zucht naar geld. Niets hadden ze nog gedaan uit idealisme of hartstocht, alles stond in het teken van geld verdienen. Maar zij beleefden nu het geluk om een surrogaat even plaats te laten maken voor het echte leven. Het mooie nazomerweer bleef aanhouden. De kinderen bouwden zandkastelen in het vochtige zand op de grens van het land en de zee. Nu dachten ze met heimwee toch weer aan hun vriendjes en spraken hierover. Ze stelden zich voor dat die nu allemaal hier waren en wat ze dan samen zouden doen. Er viel zoveel te beleven. Blij zouden ze hun dan uitnodigen 95 op dit strand, dat nu van hen was, maar dat ze graag met hun vriendjes wilden delen. Zo vormde zich een fantasiewereld gevoed door een intens verlangen. Addie en Maaike keken vanuit hun luie stoel naar de egaal bruin gekleurde lichamen van hun kinderen, die zo mooi harmonieerden met de vormen en de kleur van het zand. Alles straalde een tevreden rust uit. Maar ook zij dachten nu met weemoed aan hun ouders, hun broers, zussen en vrienden en maakten zich er ook een voorstelling van dat die nu hier waren. Dat ze dan samen zouden eten aan die mooie houten strandtafel met parasol en dat ze dan samen konden praten over deze prachtige plek en genieten van ook hun kinderen die dan gelukkig zouden spelen in het zand. Ze fantaseerden dat ze met zijn allen in zee zouden rennen. Dat ze ’s avonds oh en ah zouden roepen als waardering voor de ondergaande zon. De zon die elke avond weer de hele lucht in lichterlaaie zette. Maar het belangrijkste was dat ze dan het blijde nieuws konden vertellen, dat Maaike zwanger was. Dat er een nieuw mens in aantocht was, hun kind. Dit waren de momenten dat ze met weemoed werden vervuld. Tijdens hun trektocht was hier geen ruimte voor geweest. Tranen brandden in hun ogen en hun blikken ontweken elkaar. Stil brachten ze de dagen door. Zeker genoten ze ook van al het goede, maar het gemis bleef pijnlijk aanwezig. Dit zou een plek zijn geweest om voor altijd te blijven, omdat hier het leven je extra blij toelachte. Maar ze wisten dat ze weer verder zouden gaan op zoek naar medemensen. Het bleef mooi nazomerweer. Kleren hoefden ze niet te dragen. Het was heerlijk om de wind je huid te voelen strelen en om het contact te voelen van je billen in het zand. Om een kuiltje te graven in het zand en daarin te poepen en het daarna weer af te dekken met zand. Het eeuwig reinigende water waste alles weer schoon. Een troep verwilderde honden had de flamingo’s onopgemerkt dicht genoeg weten te benaderen om een spurt in te zetten. Als een roze wolk stegen de flamingo’s in de lucht. Eén ongelukkige wisten de honden uit de lucht te springen. Grimmige tanden omklemden de slanke keel en schudden ruw het mooie leven uit deze sierlijke vogel. Gulzig werd het in stukken getrokken. Wat jammer dacht vader, terwijl hij naar dit schouwspel keek, dat hier tijdens de evolutie nog geen oplossing voor gevonden is, voor dat eeuwige brute eten en gegeten worden. In dit opzicht was de natuur nog lang niet volmaakt. Hij dacht dat hier de taak van de mensen had gelegen. Zij waren naar zijn mening in staat geweest om de ontwikkelingen van de evolutie in dat opzicht ten goede te keren. De mens had het punt bereikt, dat hij bewuste keuzes kon maken. Hij had de mogelijkheid gehad om zich een eetgewoonte aan te leren, die niet ten koste ging van ander leven. Deze eigenschap had diezelfde mens over kunnen brengen op dieren die nog wel de eigenschap in hun genen hadden zitten om een ander dier te doden en te eten. De cyclus 96 van eten en gegeten worden had doorbroken KUNNEN worden. Het was de
macht van het getal geweest dat de mens in staat had gesteld om van deze aarde werkelijk een waar aards paradijs te maken. Maar nu was het te laat dacht hij, want alle mensen leken op een paar exemplaren na uitgestorven te zijn. Hun honden hadden ze geleerd hetzelfde te eten als het voedsel dat zij tot zich namen. De dieren bleven prima gezond. Als je deze gewoonte een paar generaties lang vol houd, vindt er een verandering plaats in het programma van de genen van zo’n hond. Natuurlijk kost zo’n verandering heel veel tijd, want dat de natuur meet haar tijd niet met de maat van de levensduur van een menselijk wezen. Ze besloten om op deze plek in dit huis, waar ze van waren gaan houden, de winter door te brengen. De herfst liep op zijn einde en de vrouw was vijf maanden zwanger. Het plan was om via Zuid-Europa, door Griekenland en Turkije, via het Midden-Oosten naar India te trekken. Tenzij ze eerder andere mensen zouden ontmoeten, want dat zou de plannen ongetwijfeld wijzigen. Maar het leek de ouders niet verstandig om in de winter de Alpen over te trekken, zeker niet nu Maaike zwanger was. De flamingo’s waren ook naar het warme zuiden vertrokken. Gure dagen wisselden de milde dagen af. Ze waren in de stad wezen ‘winkelen’, zoals ze dat nog steeds noemden. Hun huis hadden ze flink bevoorraad met winterkleding, extra dikke dekens en voedsel. In de winkel was nog steeds goed meel noten en rozijnen te vinden en moeder ging zich weer bezig houden met het bakken van haar voedzame brood. Dat menu werd aangevuld met herfstvruchten, zoals druiven. Tomaten rijpten ook nog steeds door in de verwilderde groentetuinen en er waren aardappelen te vinden. De dagen werden korter. In de hoek van de kamer had vader een houtvuur gebouwd. Bij dit vuur droogden ze appels die ze in ringen aan een draad hadden geregen. In het huis wisten ze dezelfde gezelligheid te creëren als die in hun piramidehuis. Allen het uitzicht was totaal anders. De pinguïns hadden hun koude eilandje verlaten en waren regelmatig bij het huis te vinden. Daar koesterden ze zich tegen de muren die nog wat werden verwarmd door de zon die echter niet veel kracht meer had. De pinquïns waren aan de sympathieke familie gewend geraakt en vonden het prima als ze over hun kop werden geaaid. Lorre stoeide met de honden. Soms ging die op de rug van een zeehond zitten, maar die was hier niet van gediend en beet de papegaai van zich af. Die winter hadden ze enkele zware stormen meegemaakt. De zee was toen veranderd in een woeste kolkende watermassa. De golven stuwden het zeewater tot vlak voor de deur van hun appartement. Heftige regenbuien maakten de kalme bergriviertjes tot woeste stromen, die zich met geweld in zee stortten. Tijdens zo’n stormachtige nacht werd het kind geboren. Het 97 was alweer bijna het einde van de winter. Ze hadden zich op alles voorbereid. Er was voldoende regenwater opgevangen. Er was gezorgd voor kaarsen in huis en handdoeken. Terwijl de regen tegen de ruiten kletterde werden de weeën steeds heftiger. Moeder lag op een matras voor het behaaglijke haardvuur. De kaarsen stonden om haar heen te flikkeren en veroorzaakten onrustige schaduwen op de wanden. De kinderen keken belangstellend toe en spraken op een lieve voorkomende manier tegen hun moeder en streelden haar over haar bezwete voorhoofd. Een pan met lauw water werd op temperatuur gehouden bij het vuur. Een gedeelte van het hoofdje van het kind werd zichtbaar als een donkere vlek tussen de paarsroze baarmoedermond. De persweeën volgden korter op elkaar en werden heftiger. Onwillekeurig begonnen de kinderen ook een persgezicht te trekken zo leefden ze mee. Het hoofdje met plakkerige donkere haren was al buiten de baarmoeder. De vrouw zette nog eenmaal alle kracht en daar
floepte het kind naar buiten, even later achtervolgd door straal vocht en de bloederige massa van de placenta. Tamara veegde het mondje van het kindje schoon en samen wreven ze het voorzichtig het kwetsbare huidje droog. Het gekrijs van het kindje opende zijn longen voor de eerste ademhaling. Ze hadden er een zoon en broertje bij. Ze noemden hem Globo, de man van de wereld. De hoeveelste mens zou dit nu zijn op deze wereld? Vlak bij het buikje bond vader de navelstreng af en sneed die met een scherp mes door. De placenta mikte die naast de deur in de donkere nacht. Daar zou morgen niets meer van over zijn, wist hij. Het zou als maaltijd dienen voor de meeuwen en de verwilderde honden. Het kind werd op de buik van zijn moeder gelegd. Beiden vielen moe van de wederzijdse inspanningen, maar voldaan in een gelukkige slaap. De kinderen spraken nog wat na met hun vader over deze bijzondere gebeurtenis. De dagen lengden weer. Aan de zuidkant van de berghellingen, vertoonden zich de eerste voorjaarsbloemen. Die werden bezocht door de eerste vlinders. Globo groeide gezond op en dronk gulzig uit de volle borsten van zijn moeder. Moeder oefende zich in het dragen van de baby gewikkeld in een doek op de rug. Zoals ze dat op de televisie had gezien als gewoonte van Afrikaanse vrouwen. Toen brak de dag aan waarop ze gevolg gaven aan hun drang om verder te trekken. Ook dit keer kostte het hun weer veel moeite om te vertrekken. Weer moesten ze afscheid nemen van een plek die hen vertrouwd was geworden en van een huis dat hun nu zeer dierbaar was. Met tranen in de ogen namen ze afscheid, alsof ze een familielid achterlieten. Het had een paar dagen achtereen geregend en ze hadden gewacht tot de lucht weer was opgeklaard. Daar gingen ze met zijn zessen, 98 een paar honden en de papegaai. De honden hadden geen moeite met afscheid nemen. Zodra ze hadden gemerkt dat ze zouden vertrekken, waren ze niet meer te houden geweest. Piepend en jankend gaven ze uiting aan hun ongeduld. Enthousiast zwaaiend met hun staarten liepen ze voor het piramidegezin uit. 99
Hoofdstuk 7 --- Bijna dood! Ze begonnen deze nieuwe etappe over een zandweg, die al spoedig overging in asfalt. Hier begon ook de kuststad met zijn eerste terrassen en winkels. Voor de laatste keer keken ze nog eens goed om zich heen en in gedachten namen ze met pijn in het hart, afscheid van deze stad. Ze liepen in de richting van de Alpen. Het gebergte dat een natuurlijke grens vormt tussen de landen Frankrijk, Zwitserland, Oostenrijk, met de kop van Italië. Ze volgden de wegen die parallel liepen met de kustlijn. De zee was steeds aan hun rechterzijde zichtbaar en lag te glimmen in het zonlicht. Op de kleine strandjes ver beneden hen zagen ze als donkere stipjes de zeehonden liggen te zonnen tussen omgewaaide strandstoelen. Daaroverheen scheerden de meeuwen, altijd op zoek naar voedsel. In de verte waren soms dolfijnen zichtbaar. Als op afspraak verschenen die allemaal tegelijk aan de oppervlakte om met een fraaie boog weer in het water te verdwijnen. Deze prachtige intelligente vissen hadden nu geen concurrentie meer van de menselijke vissers en ook het gevaar om in hun dodelijke netten verstrikt te geraken, was nu voorbij. Een periode van een en een half jaar zonder het intensieve gevis op de zeeën en de meren door het hebberige mensensoort, was al genoeg om de visstand in de wereldse wateren te verdubbelen.
Van de kuststadjes die ze op hun weg passeerden, was de ene nog mooier en idyllischer dan de andere. En dan die prachtige bloeiende bougainvillea’s die tuinen scheidden en kleurrijk afstaken tegen de zachte pastelkleurige achtergrond van de huizen. De architectuur van deze stadjes was een mengeling van hypermoderne gebouwen met veel glas en staal en geasfalteerde avenues, met smalle eeuwenoude straatjes geplaveid met kinderkopjes en optrekjes van onregelmatig natuursteen met scheefgezakte deuren en ramen. Tussen de groeven hiervan schuilden knalgroene hagedissen met een oranje staart die zich op zonnige dagen koesterden in de zon op de warme stenen. In hun laatste ‘thuis’, had vader de atlas goed bestudeerd en gezien dat wanneer ze de kustlijn maar zouden blijven volgen, dat ze dan in het laaggebergte bleven, wat het lopen natuurlijk vergemakkelijkte. Dit laaggebergte zou na de grens met Italië overgaan in een uitgestrekte laagvlakte met veel grote rivieren en meren. Deze laagvlakte lag ingesloten 100 door het hooggebergte van de Alpen in het noorden en het laaggebergte van de Apennijnen in het zuiden en het strekte zich helemaal uit tot aan de grens met Slovenië. Op zonnige dagen wanneer de lucht helemaal helder was, waren in de verre de eeuwig besneeuwde toppen zichtbaar. Alhoewel ze de prachtigste villa’s passeerden gaven ze er toch meestal de voorkeur aan om hun nachten door te brengen in de eenvoudige berghuisjes. Deze berghuisjes waren typisch voor deze streek en vroeger bewoond geweest door de herders met hun families. Deze berghutten waren opgetrokken uit een basis van ruwe natuurstenen die in dit landschap overal voor handen waren met daarop een constructie van ruwe planken en balken. Heel slim waren deze huisjes langs een bergbeekje gebouwd en aldus waren ze voorzien van heerlijk fris smeltwater uit de hoger gelegen bergtoppen. Hier verfristen ze hun bezwete lijven en lesten ze hun dorst. Het voordeel van deze erfjes was ook dat ze een groente tuin bezaten met vruchtbomen en door hekwerk goed beschermd tegen de allesetende geiten. En al waren die tuinen dan helemaal verwilderd er was altijd wel groente en fruit te vinden. In de periode dat zij daar aanwezig waren, hingen de struiken al vol met aalbessen en frambozen. Ook aardappelen bleken in dit milde bergklimaat goed de winters te kunnen weerstaan. Salades maakten ze van allerlei wilde kruiden, iets waar moeder het meeste verstand van had. Die kennis bracht ze over op haar kinderen. Zo had ze haar kinderen geleerd hoe je een plant moest proeven en bekijken. Behaarde planten zijn minder geschikt. Wanneer een plant er fris en mals uitzag en ook nog aangenaam smaakte, dan kon je er bijna zeker van zijn, dat die eetbaar was. Het bleek dat veel van de gecultiveerde groenten zoals ze die kenden uit hun ‘vorige leven’ een wilde tegenhanger hadden. Onze familie had geen haast. Ze leefden in het hier en nu en liepen soms met de tranen in de ogen van ontroering over zoiets moois en indrukwekkends als dit natuurgebeuren zoals zij dit mochten meemaken. Langzaam maar zeker bewogen ze zich voort in de richting van de Italiaanse grens. Ze hadden er een gewoonte van gemaakt om heel vroeg in de ochtend met de voortzetting van hun voettocht aan te vangen. Dan beschikten ze over de meeste energie en om al lopende de geboorte van alweer een nieuwe dag mee te maken, dat was een feest op zich. Elke dag opnieuw werd geopend met een melodieus vogelgezang. Soms afgewisseld met de lange rauwe schreeuw van een raaf, dan weer met het korte ka!...ka! geroep van de kauwen. Om het orkest compleet te maken roffelde een specht, altijd goed getimed, op een holle boomtak als een drummer op zijn drumstel. Het
ondersteunende geluid van de violen werd vervangen door de koerende duiven en de koekoek doorkruiste deze kakofonie aan geluiden als een fluit in een symfonie. 101 Op het midden van de ochtend hadden ze meestal wel een geschikt plekje gevonden om uit te rusten, dat was steevast aan de kant van een beekje of aan de oever van een bergmeer. Moeder ontdeed zich dan van de last van de kleine Globo op haar rug. Na uren te hebben gelopen begon dat bengeltje toch zwaar te worden. Vermoeid zette ze zich dan met de rug tegen een boom, nam de kleine op haar schoot, toverde haar borsten tevoorschijn met grote opgezwollen tepels waaraan Globo zich vastzoog. Het begon bijna een vast dagelijks patroon te worden. Addie en Silvan sprokkelden hout en maakten een vuurtje. Daarop kookten ze dan water. Als dit aan de kook was deponeerden ze daarin de aromatische kruiden, die Tamara en Esther ondertussen als echte kruidenkenners verzameld hadden. Zoals lavendel, mint, citroengras en brandnetels. Dat vulden ze dan indien voorradig, aan met het anijszaad dat nog in de zaaddoosjes zat van de anijsplanten van het vorige seizoen. Deze pittige kruidenthee maakten ze goed zoet met suiker, want die extra energie konden ze wel gebruiken. Op het moment dat moeder zich van de levende last op haar rug ontdeed, deed Silvan hetzelfde met zijn levende last en bevrijdde de meeuw uit zijn rugzak. Die schudde dan eens flink met zijn veren en liep onmiddellijk op het water af waarvan ze begon te drinken en zich te wassen, daarbij werd ze vergezeld van de hondjes die precies hetzelfde deden, maar dan op een hondenmanier. Bijna altijd had moe wel weer kans gezien om haar inmiddels favoriete en wel zeer voedzame vruchtenbrood te bakken. Dat werd gedeeld met de honden en de meeuw en met Lorre. De rest van de dag ontspanden ze zich door wat op die plek rond te hangen, te zwemmen en nog wat eten bij elkaar te scharrelen. Ze konden dan uren vol bewondering kijken naar de grote zwermen vogels die over en langs hen vlogen. Ook die volgden de kustlijn maar in de omgekeerde richting als die van hen. De vogels zochten hun weg naar het noorden, naar die gebieden waar in de zomers in de landen met een gematigd zeeklimaat zo’n rijkdom aan voedsel te vinden is. Een overdaad aan voedsel die nodig is om hun jongen groot te brengen. Op het midden van de middag vertrokken ze dan om nog een aantal kilometers af te leggen, tot ze een geschikt huisje vonden voor de nacht. Als het weer dit toeliet, brachten ze de avonden door bij een kampvuur en spraken over hun belevenissen van die dag en maakten plannen voor de volgende. Op een dag deden ze zoveel indrukken op en maakten ze zoveel mee, dat een zo’n dag wel een heel leven op zich leek. Is het eigenlijk in algemeen niet zo, dat een dag als een leven op zich is te beschouwen? Lekker warm en beschermd onder een dekbed, gelegen op een zacht matras, bracht je onbewust van je bestaan de nacht door. Dat is te vergelijken met het warme en intieme verblijf in de beschermde omgeving van de 102 baarmoeder. Na een diepe slaap ontwaak je, je gaat dieper ademhalen, je hart gaat sneller kloppen, je rekt je eens flink uit en je staat op. Je staat aan het begin van een geheel nieuwe dag. Dat zou je de geboorte kunnen noemen. Die dag ben je actief met van alles wat een leven zoal inhoud, met eten, met werken, met vrijen, met denken. Dat is dan je leven. En op het eind van zo’n dag ben je moe, je nadert het einde van je leven. Je legt je te ruste, en valt in slaap, wat te vergelijken is met de dood. Echter je ontwaakt weer en staat aan het begin van alweer een nieuw leven.
Bij ongunstig weer verbleven ze langer op een plaats en wachten geduldig af tot het weer zich verbeterde. Een paar dagen lang hadden ze gemerkt dat de weg die ze bewandelden omhoog liep en landinwaarts draaide. Ook hadden ze nu geen uitzicht meer op de zee. Op een dag daalde de temperatuur plotseling en het begon waarachtig te sneeuwen. Maar in dit vroege begin van het voorjaar was alles nog mogelijk en na dagenlang omhoog te zijn gelopen bevonden ze zich inmiddels op een hoogte waar de lente nog niet helemaal was doorgedrongen. Op deze plotselinge temperatuursverandering waren ze niet voorbereid en ze hadden niet voldoende warme kleren bij zich om aan te trekken. Ze trokken zich terug in één van die houten berghuisjes die zo typisch waren voor deze streek. De basis was opgetrokken uit onregelmatige natuurstenen die hier overal voorhanden waren. Hierop was een opbouw geconstrueerd van zware balken met brede planken. De dikke deuren waren voorzien van zware scharnieren en sloten. Het was allemaal heel eenvoudig maar functioneel en degelijk. Alles wees erop dat deze berghut was gebruikt door houthakkers en herders. Waarschijnlijk hadden die zich in de winters beziggehouden met houthakken en gedurende de zomers met het hoeden van schapen en geiten. De wanden hingen vol met zagen, bijlen en pikhouwelen, riemen, haken en touwen. In het midden van het vertrek stond een gezellige ronde houtkachel met zwartgeblakerde potten en pannen erop. In dit huis was weinig van de moderne tijd waar te nemen. Op een gammele houten tafel die onder het raam was geschoven stonden wat flessen met sterke drank. Een opgedroogd suikerlaagje plakte op de bodem van de vuile glazen. Het rook er naar houtvuur, leer en schapen. Het was een echte mannenhuishouding. Waarschijnlijk gebruikten die mannen dit huisje alleen maar als tijdelijk onderkomen en woonden hun gezinnen in het stadje beneden. Er waren een paar slordige slaapkamertjes getimmerd met krakende stapelbedden erin. Het beddengoed was groezelig en lag chaotisch door elkaar. Een kussen was door de muizen aangevreten en de inhoud hiervan lag verspreid over de vloer. In de hoek stonden een flink aantal ski’s van een verouderd soort, met 103 de bijbehorende schoenen en sneeuwstokken ‘Werk aan de winkel,’ zei moeder lachend tegen haar dochters en ze brachten de dekens naar buiten om ze uit te kloppen. Het stof en de muizenkeutels vlogen in het rond en bleven als een vies laagje liggen op de sneeuw. Silvan en zijn vader waren al bezig de kachel aan te maken. In de aangrenzende schuur met geitenstal stond een hakblok en bijl klaar voor gebruik. Droog hout lag in een hoek opgestapeld. Ze vulden een mand met houtblokken en zetten die naast de kachel. Met een oude krant en een aansteker ontstaken ze het vuur. De zwarte rook kringelde uit het schoorsteentje in de koude lucht omhoog en tekende zich af tegen de besneeuwde berghellingen. Na enige tijd stond het snorrende kacheltje al te gloeien en vulde het interieur met zijn behaaglijke warmte, waardoor het al meteen veel huiselijker werd. ‘Zo, nu is het wel weer leefbaar,’ zei moeder, terwijl ze nog wat stoelen rechtschoof en rommel naar buiten veegde. De kleine Globo lag in een dikke deken gewikkeld naast de kachel en zijn zusjes zaten naast hem en streelden hem over zijn rode gloeiende wangetjes. Het ventje zuchtte van tevredenheid. Het begon al te schemeren. Er stak een gure wind op die rond het huisje gierde. Het sneeuwde nu harder en de dikke sneeuwvlokken plakten tegen het raam. De hondjes konden hun lol niet op en met een tomeloze energie dolden ze door de losse sneeuw. Hun geblaf klonk hard in deze verder totaal stille
avond. Op een busje met koffie na en een potje met suiker, was er in dit eenvoudige optrekje niets eetbaars te vinden en buiten was de aarde bedekt met een dik pak sneeuw. ‘Hebben we een epidemie overleefd, komen we alsnog door de honger om het leven,’ sprak pa met galgenhumor. Het enige wat ze te delen hadden was driekwart vruchtenbrood, dat uit één van de rugzakken tevoorschijn kwam. Maar dat was met vijf hongerige mensen, twee vogels en een paar honden spoedig op. ‘Morgen zien we wel weer verder,’ sprak ma vol goede moed. Dit was de eerste keer dat ze niet genoeg te eten hadden sinds het vertrek uit hun huis. Het was pikdonker geworden. De hele familie had zich rond de kachel geschaard. De hondjes lagen zij aan zij opgerold, veilig tussen de grote mensen. Ze zwegen enigszins bezorgd omdat ze zo plotseling door dit weer overvallen waren. Het enige geluid wat te horen viel was de wind die gierde, het gesnor van de kachel en het gesabbel en gezucht van de kleine Globo die bij moeder op schoot, gulzig aan een borst zat te lebberen. Het vertrekje werd enigszins verlicht door het vuur uit het geopende deurtje van de 104 kachel. Maar door dat geopende deurtje zoog de kachel zoveel lucht aan, dat die gevaarlijk begon te loeien en roodgloeiend werd. Aangezien er verder niet veel meer te doen was zochten ze de bedden maar op. De slaapkamerdeurtjes lieten ze open zodat de warmte ook daar naar binnen kon dringen. Pa gooide nog wat extra hout in de kachel en beperkte de luchttoevoer tot een minimum, zodat de kachel nog uren warmte af zou geven. De dekens werden diep over het hoofd getrokken. De bedden kraakten vervaarlijk onder hun bewegingen om de goede slaaphouding te vinden. Maar al spoedig verrieden lichte snurkgeluiden dat de familie in slaap was gevallen. Toen ze de volgende ochtend wakker werden konden ze niet naar buiten kijken, omdat de ramen dichtgeplakt waren door de sneeuw. Met moeite kon vader de deur half open duwen. De wind had de sneeuw tot een meters dik pak tegen het huisje opgewaaid. Het sneeuwde nog steeds dikke wollige vlokken. Er zat niets anders op dan af te wachten tot het weer zich zou verbeteren. Hout was er genoeg dus aan warmte zou het hun niet ontbreken. Nee, de zorg was het gebrek aan eten. Een hongergevoel begon zich al van hen meester te maken. ‘We zullen moeten wachten tot het stopt met sneeuwen, alvorens we op zoek kunnen gaan naar eten,’ verklaarde vader, die de uitgestreken gezichten van zijn familie zag. Om de stemming wat luchtig te houden voegde hij er aan toe, dat een mens wel een maand zonder eten kan, maar dat het zo’n vaart niet zou lopen omdat het per slot van rekening lente was en ook hier op deze hoogte de zon spoedig zou doorbreken en de sneeuw doen smelten. Hij kneep hem toch wel een beetje. Vooral om zijn vrouw en de baby maakte hij zich zorgen. Maar ook de kinderen hadden goede voeding nodig gezien de lange afstanden die ze liepen en ook om weerstand te bieden tegen deze koude. Het was al middag geworden en het sneeuwen was onverminderd voortgegaan. De natuur was doodstil. Geen vogel liet zich zien of horen en ook de wind was gaan liggen. Dat maakte de temperatuur gelukkig wat aangenamer. Vader was erin geslaagd om de sneeuw voor de deur te ruimen en had zich een weg gebaand naar de schuur. Daar trof hij een paar scheppen aan. Met zijn allen ruimden ze de sneeuw voor het huisje weg. Zo maakten ze een paar vierkante meters vrij om buiten te kunnen staan. Hun magen
knorden. Maar het enige wat er te consumeren viel was het weinige koffie dat in een busje zat, maar dat was ook spoedig op. De kinderen keken wat zuur en vader keek bezorgd naar de vogels, die stil naast elkaar in een hoekje waren gekropen. Nog een dag zonder eten dan zouden die sterven wist hij, want vogels kunnen in tegenstelling tot mensen niet lang zonder voedsel. Maar het bleef onmogelijk om op zoek naar voedsel te gaan, want 105 de dichte sneeuwbui bood maar een korte afstand zicht. De kans om de weg kwijt te raken was dus groot, met het gevaar om in een diep gat te vallen want alle verraderlijke spelonken waren met een dikke laag sneeuw bedekt. Zo gingen ze de nacht in. Voor het eerst sinds het vertrek waren ze in de problemen geraakt. Ze zeiden niet veel, maar dachten des te meer. De eerste wie de volgende ochtend opstond was vader, verwachtingsvol spoedde die zich naar het raam. Dat was opnieuw dicht gesneeuwd. Het openen van de deur ging dit keer gemakkelijk, maar wat hij daar zag stemde hem diep treurig. Nog steeds dwarrelden de sneeuwvlokken uit de hemel neer en hing er die ijzige stilte. Wat nu? Dit weer kan nog wel dagen aanhouden want er staat geen zuchtje wind, overlegde hij bij zichzelf en hij berekende zijn kansen. Als hij nu niet ging, was de kans groot dat ze het nog dagenlang zonder eten moesten stellen, met alle gevolgen van dien. Als hij nu wel zou vertrekken op zoek naar voedsel, dan achtte hij de kans groot dat hij met voeding bij zijn familie terug zou keren. Maar dan moest hij nu vertrekken, want er was geen tijd te verliezen. Het laatste bergdorpje dat ze gepasseerd waren lag op ongeveer een halve dag loopafstand. Hij zou er nu echter veel langer over doen vanwege de sneeuw. Hij ging de hut weer binnen en deelde zijn gezin, dat nog onder de warme dekens lag, zijn besluit mee. Nee, ze moesten maar lekker warm onder de dekens blijven en niet te veel onnodig bewegen. Het beste was om maar zoveel mogelijk te slapen, dan zou de tijd sneller omgaan. Hij vroeg Silvan om goed voor het vuur te zorgen en het straatje voor de deur schoon te houden. Hij gaf iedereen een dikke zoen en omhelsde zijn vrouw nog eens extra. ‘Alles komt goed,’ beloofde hij haar en dat hij de volgende dag met eten weder zou keren. Ze zouden het een nacht zonder hem moeten stellen. ‘Doe alsjeblieft voorzichtig,’ smeekte zijn vrouw nog, ‘en kijk uit voor kuilen!’ Met het grootste formaat rugzak op de rug spoedde hij zich in de richting vanwaar ze een paar dagen daarvoor gekomen waren. De dikke bergschoenen en wollen sokken die hij in het huisje had aangetroffen kwamen nu goed van pas. Dat gold ook voor de lekkere gevoerde jas, die waterdicht was en geen wind doorliet. De contouren van de weg waren op veel plaatsen geheel aan het zicht onttrokken door het pak sneeuw, maar hij had om de goede richting te volgen houvast aan de elektriciteitsdraden die parallel met de bochten van de weg meedraaiden. Hij schoot toch nog flink op, dat viel hem niets tegen. Hij was al wel een paar keer uitgegleden op steile weghelling, maar in de zachte sneeuw was dat geen probleem. Ik wou dat dat verrekte sneeuwen maar eens ophield, dacht hij bijna hardop. Vreemd eigenlijk dat sneeuw, toen ze nog in hun oude vertrouwde huis in 106 België woonden, hun vriend was geweest en speelkameraad, waar ze met veel plezier een sneeuwpop van hadden gemaakt en dat diezelfde sneeuw nu hun vijand was, die, als hij niet voortmaakte of niet goed uitkeek zelfs hun dood zou kunnen betekenen. Zo kan het leven soms maar van kleine dingen afhangen, het leven zit vol valkui... Hij had diep in gedachten verzonken gelopen en even niet opgelet waar hij zijn voeten zette. Anders had hij wel
gezien dat in een bocht de weg diep uitgesleten was, door zware regenbuien. Een diepe geul waardoor het regen water een snelle weg naar een diepe afgrond gevonden had. Hij gleed uit. Probeerde met zijn zwaaiende armen nog iets te grijpen om zich aan vast te klampen, maar tevergeefs, het ging allemaal te snel. De weg die door een stortregen naar de diepte was uitgeslepen fungeerde nu als een glijbaan. Razendsnel schoot hij naar beneden op zijn rug met de benen naar beneden, zag een boom recht op zich afkomen, maar die kon hij met een ruk aan zijn lichaam nog net ontwijken. Daardoor kwam hij wat schuin te liggen en raakte met zijn linkerschouder een rotspunt. Een vlammende pijn schoot door zijn lichaam. Door de klap draaide zijn lichaam 180 graden en nu gleed hij verder met zijn hoofd naar beneden. In een flits ging heel zijn leven aan hem voorbij. Mijn vrouw..., mijn kinderen..., oh God, ik ben er geweest... Dat was het laatste wat nog tot zijn bewustzijn doordrong... Aan de voet van de berg, een honderdtal meters dieper, ging de steile helling met een scherpe bocht over in een vlak terrein, zoals een glijbaan in een zwembad. Daar kwam hij op niet zachtzinnige wijze tot stilstand in een paar doornstruiken, die zijn broek openreten en veel erger nog, ook zijn huid. Het warme bloed sijpelde in de koude sneeuw en kleurde de plek des onheils rood. Het enige wat nog bewoog was een roestbruine eekhoorn die verschrikt in een boom klom en bijna onzichtbaar aan de andere kant van de stam nieuwsgierig om het hoekje loerde. Een gure wind gierde door de nog kale takken van de struik waaronder onze dappere vader verfrommeld in elkaar lag. Hoe lang hij daar zo had gelegen, zou hij nooit te weten komen en het had ook niet veel langer moeten duren of hij was door onderkoeling en door bloedverlies om het leven gekomen. Maar het leven had kennelijk nog andere plannen met onze vriend. Knipperend met de ogen tegen het felle licht van de witte sneeuw was hij weer tot bewustzijn gekomen. Eerst niet wetende waar hij was, kwam hij toch nog snel tot bezinning. Ineens herinnerde hij zich alles weer en begreep in wat voor benarde situatie hij zich nu bevond. Met één van pijn vertrokken gezicht probeerde hij overeind 107 te komen, maar hij viel terug. Met zijn schouder zo voelde hij was het goed mis, al wist hij nog niet wat. Bovendien was hij zo stijf als een plank van de kou. Uiteindelijk lukte het hem toch om zich op zijn niet geblesseerde schouder te draaien en de wonden aan zijn benen te betasten. Het waren lange wonden die van boven naar beneden begonnen als een lange streep en eindigden met een diepe winkelhaak in de huid. Het bloeden was ondertussen opgehouden. Hij probeerde zijn benen voorzichtig te buigen, wat wel pijnlijk was, maar hij kon tot zijn voldoening constateren dat het met zijn benen wel zou gaan. Hij manoeuvreerde zich in een knielende houding. Steunend op de arm van de niet gekneusde of gebroken schouder verhief hij zich met een uiterste inspanning in de benen. In een gekromde houding bleef hij zo een tijdje staan. Hij voelde dat zijn rug ook een tik had gehad. Schuin keek hij omhoog naar de weg, die hij zo onverwachts onvrijwillig had verlaten. Toen hij de hoogte zag met al die rotspunten en de bomen die tegen de helling groeiden begreep hij dat hij aan de dood was ontsnapt. Ondanks de situatie maakte een geluksgevoel zich van hem meester, om het simpele feit dat hij nog leefde. Wat nu? Zo goed en zo kwaad als dat ging zette hij zich in beweging, want hij wist instinctief dat hij in beweging moest blijven. Het ging zeer moeizaam, maar het ging. Zijn ogen zochten de weg af die hij naar beneden
was gegleden op zoek naar de rugzak, maar die leek als sneeuw voor de zon te zijn verdwenen. Toch kon hij de gehele glijroute overzien en zo’n donkerrode rugzak moet toch opvallen in die witte sneeuw? Toen vloekte hij in zichzelf, tegen zijn gewoonte in, want de rugzak hing nog op zijn rug. Hij besefte dat hij vanaf nu wel heel voorzichtig moest zijn, omdat hij kennelijk nog niet geheel bij zijn positieven was. Hoe dan ook, hij moest weer zien op de weg te komen. Op de plaats waar hij zich nu bevond werd het verschil tussen hoog en laag beslecht door een steile wand, wat hij ondertussen dus had ondervonden. Maar in de verte zag hij vanuit de diepte waarin hij zich nu bevond, het landschap langzaam oplopen tot het hoogteniveau van de weg. Het was wel een natuurlijke weg vol rotsen en doornstruiken maar het moest kunnen. ‘En nu houd je je gedachten erbij,’ zei hij bestraffend tegen zichzelf en liep de helling schuin omhoog. Hij moest nu extra goed uitkijken, want hij had maar een arm om te balanceren, de andere hield hij pijnlijk een beetje opgetrokken. Ondanks de sneeuw, brak het zweet hem uit van de inspanningen, maar dat had een positieve uitwerking op zijn verstijfde spieren, die nu wat soepeler bewogen. Hij bereikte de weg weer. Hij wist niet wie hij moest bedanken, maar hij was dankbaar en zo blij als een kind. Maar wat nu? Hoelang had hij daar gelegen? Hij kon de tijd niet schatten omdat die niet te toetsen viel aan de zon. De lucht was nog steeds loodgrijs 108 en onophoudelijk dwarrelden de sneeuwvlokken als zachte watten uit de lucht. Zo zacht, en toch zo verraderlijk, wist hij nu. Niet wetende hoever deze dag al gevorderd was draaide hij zich in de richting van het stadje dat hij hoe dan ook vandaag nog wilde bereiken. Het werd een lange afdaling. Zijn benen functioneerden goed, maar zijn schouder werd steeds pijnlijker en stijver. Puur op wilskracht en met vallen en opstaan bereikte hij nog net voor het donker het stadje. En nu als de bliksem een goed bed vinden, dacht hij toch nog heldhaftig. Dat was op dat moment het enige waar hij behoefte aan had, een zacht en warm bed, om zijn vermoeide lichaam te ruste te leggen. Dat bed vond hij in de plaatselijke herberg. Het café was op de begane grond, met een prachtige houten bar en in het midden een gebeeldhouwde zware biljarttafel, maar daarvoor had hij niet veel oog. Zijn oog viel op het glazen kastje achter de bar. Goed afgesloten tegen de muizentandjes, stonden daar rollen biscuit triomfantelijk omhoog en verder een stapeltje repen chocolade en zakjes pinda’s en cashewnoten. Hij bedacht zich geen moment, draaide het sleuteltje van het glazen deurtje om en wilde met zijn andere arm de rol biscuit pakken. Een pijnscheut schoot door zijn arm en hij schreeuwde het uit. In zijn gulzigheid was hij even zijn kwetsuur vergeten. Hij moest er nog aan wennen voorlopig alles met één arm te moeten doen. Met zijn ‘goede’ arm dus, pakte hij een pakje pinda’s, scheurde met zijn tanden het zakje open, en goot de inhoud in een keer leeg in zijn mond. Gretig maalden zijn tanden de keihard geworden pinda’s tot een weke brei. Moeizaam slikte hij de vochtige, maar toch droog aanvoelende massa weg. Dat de pinda’s ongelofelijk muf geworden waren deerde hem niet. Op dat ogenblik was hij blij met alles wat enigszins eetbaar was. Dat gold ook voor de klamme koekjes. Op een zelfde manier opende hij een rol biscuits en ook die ging in één keer op. Hij voelde zich schuldig dat hij nu wel te eten had en zijn vrouw en kinderen niet en de dieren natuurlijk. Maar dat zou hij morgen ruimschoots goedmaken als hij hun een rugzak vol etenswaar kon aanbieden. Hij genoot nu al van de blijde gezichten die dat zou opleveren. Nood breekt wet, dacht hij toen hij het etiket van een whiskyfles in het vizier kreeg. Met een hand nam hij de fles van de plank en met zijn tanden
draaide hij de schroefdop los en zette de fles zonder aarzelen aan zijn mond. Hij voelde het hete vocht langs zijn keel stromen en in de slokdarm belanden. Een warme gloed doorstroomde zijn geteisterde lichaam. Zo, dat deed hem deugd, dat zou de pijn verzachten en hem goed doen slapen. Hij nam nog eens een flinke slok. De alcohol werkte snel in zijn vermoeide lichaam, want hij voelde zich al wat draaierig worden. Zo en nu ga ik stoppen, dacht hij disciplinair. ‘Ik heb een epidemie overleefd en een val in een afgrond van honderd meter, nu wens ik niet aan een delirium te sterven.’ 109 Een bruinverkleurde pijl die ooit eens wit moet zijn geweest wees schuin naar boven met de mededeling in het Italiaans dat daar de slaapvertrekken waren. Kreupele pa besteeg de uitgesleten treden van een krakkemikkige trap. Oh jeetje, als die het maar houdt. Per slot van rekening is het vandaag een pechdag. De trap kwam uit op een duister overloopje. Hier kon hij kiezen uit vier deuren. Hij opende de deur van de kamer die het dichtstbij was. Een muffe lucht kwam hem tegemoet. In het halfdonker kon hij een scheefstaand bed ontdekken. Hij gooide met een hand een raam open en keek in een heldere sterrenhemel. In zijn gemoedstoestand had hij niet eens gemerkt, dat het sneeuwen was opgehouden en de lucht opgeklaard. Hij nam niet de moeite om zijn kleren of zijn schoenen uit te trekken en liet zich op het bed vallen, dat het meteen krakend begaf. Weer vloekte hij tegen zijn gewoonte voor de tweede keer vandaag en trok een pijnlijk gezicht. Weer die schouder! Hij lag nu met de matras op de grond en dat liet hij maar zo en aanvaardde het feit dat het vandaag duidelijk een pechdag was. Hij trok de dekens hoog over zich heen en probeerde zo te gaan liggen, dat hij zijn pijnlijke schouder niet voelde, hetgeen lukte. Ondanks alles verscheen er toch een ondeugende glimlach op zijn gezicht. Per slot van rekening was het doel van die dag, die wel een eeuwigheid leek, toch bereikt, hij had eten gevonden. Hij verheugde zich op de terugkeer morgen en de hereniging met zijn dierbare gezin. Hopelijk zou de lucht morgen helder zijn. Die nacht sliep hij diep en bleef onbewust krampachtig in eenzelfde houding liggen, bang als hij was om zich te bezeren. Bij de eerste lichtstralen was hij al wakker en hij wilde impulsief meteen opstaan, maar een pijnscheut door zijn arm verhinderde dat en herinnerde hem eraan dat hij gewond was. Stram en stijf probeerde hij overeind te komen. Alles deed hem zeer, de wonden van zijn benen plakten aan zijn broek. Doorbijten, dacht hij. Vooral met de spierkracht van zijn benen wist hij weer overeind te komen en hij strompelde de trap af. Hij had nu nog maar één doel, zijn rugzak vol met voedsel gooien en zo snel mogelijk de berg weer op naar zijn familie en de huisdieren. Het weer zat nu mee. De zon verscheen aan de horizon en de wereld zag er meteen al weer veel vrolijker uit. Beneden in de bar deponeerde hij de gehele inhoud van het glazen kastje in de rugzak. Daarna ging hij het plaatselijke supermarktje binnen en vulde de rugzak verder met blikken bonen, maïs, aardappelpuree en appelmoes en verder met nog meer rollen biscuits, vanwege de houdbaarheid. Ah, die ingeblikte vruchtencocktail leek hem ook wel lekker. Verder had hij in het stadje niets meer te zoeken en hij begon aan de lange 110 klimtocht omhoog. Na elke bocht leek zijn rugzak hem zwaarder te wegen en zijn schouder pijnlijker te worden, maar hij wilde zijn gezin niet teleurstellen en een volle rugzak afleveren. Tot zijn grote vreugde hoorde hij een vogel een iel liedje zingen, het was net
of het al heel lang geleden was dat hij dat had gehoord. Het gaf hem blijde moed. De zon straalde al zoveel warmte uit dat de sneeuw begon te smelten. De contouren van de weg waren alweer goed zichtbaar. Hij passeerde het punt waar hij de dag daarvoor naar beneden was gestort. Zonder de pas in te houden liep hij door en voelde zich als een overwinnaar. Ondanks de pijn die hij voelde kwam hij in een soort roes en leek eerder energie te winnen dan te verliezen. Hij begon zelfs sneller te lopen. Allerlei gedachten over het heden het verleden en over de toekomst passeerden zijn hoofd. Totaal in beslag genomen door die gedachten en het ritme van zijn passen kwam net na de middag het houten huisje al in zicht. De zon stond vrolijk aan de hemel. Alles zag er nu veel vriendelijker uit dan toen hij gisteren morgen deze plek verliet. Zijn gezin trof hij echter allerminst vrolijk aan. Hij opende de deur van het huisje en zag meteen dat er iets mis was. De kinderen zaten huilend op de vloer met in hun midden een dode papegaai en een dode meeuw. Het leek wel of ze hem verwijtend aankeken. Dit was een hele andere ontvangst dan die hij zich had voorgesteld en het stelde hem diep teleur. Alleen de hondjes sprongen blij als altijd vrolijk tegen hem op. Zijn vrouw keek hem aan met een gezicht van ik kan er ook niets aan doen, maar toen zag ze hem wankelen op zijn benen. Hij kon de rugzak niet meer van zijn schouders krijgen. Silvan en zijn moeder snelden toe en konden nog net voorkomen dat hij onder het gewicht bezweek. Het werd zwart voor zijn ogen en kon nog net gaan liggen, anders was hij flauwgevallen. Toen werden de wonden op zijn benen zichtbaar. ‘Wat is er in Godsnaam gebeurd!’ riep moeder uit, en keek verschrikt naar zijn bloederige benen. ‘ Laat me maar even,’ kon hij met moeite uitbrengen, ‘dat vertel ik later wel.’ Nu begonnen de meisjes ook belangstelling voor hun vader te tonen en vergaten even het verdriet om hun gevederde vriendjes. Tegen zijn wil in werd zijn broek uitgetrokken. Het was ook een pijnlijk karwei, want het textiel plakte aan de wonden. Moeder gebood Tamara water warm te maken. Pa vroeg om een kussen in zijn rug. Terwijl ze de wonden voorzichtig depte met lauw water, begon ze vragen te stellen. Hij gaf wel antwoord op de vragen en zei dat hij gevallen was in een paar doornstruiken. Hij zei niet dat dit van honderd meter hoog was en dat dit bijna zijn leven had gekost. Hij wilde ze niet onnodig bezorgd maken. Hij moest voor zijn gezin de rots in de branding blijven, wie weet hoe hard ze hem nog nodig hadden. Toen deed Tamara snikkend haar verhaal. Dat Lorre nog maar kort geleden 111 het leven had gelaten en daarna de meeuw. De vogels waren steeds meer in elkaar gaan zitten. En dat ze nog hadden geprobeerd om de vogels te laten drinken, door hun bek open te breken en er met een lepel water in te gieten, maar dat ze helemaal niet meer hadden gereageerd. Langzaam was hun leven uit hun weg gevloeid, als het doven van een nachtkaars. Vader die zulke situaties meestal goed wist te hanteren, wist nu niets anders te doen dan haar hand te pakken en te luisteren. Dat krijg je er nu van, wanneer je dieren van je afhankelijk maakt, dacht hij stilletje bij zichzelf en voelde zich daaraan ook schuldig, maar dat kon hij een meisje op een leeftijd als Tamara niet uitleggen en zeker niet op dit moment. Naar de volle rugzak met eten, daar waar het allemaal om te doen was, werd niet eens gekeken. Tot zijn verbazing bleek niemand geïnteresseerd te zijn in eten. Behalve de hondjes dan, want die trokken geestdriftig aan de touwtjes van de rugzak en kregen die waarachtig ook nog open. Esther beloonde ze door een rolletje koekjes uit te delen. Dat was in een mum van tijd in hun
bekjes verdwenen, tot het laatste kruimeltje toe werd het van de vloer opgelikt. Pa probeerde zijn schouderpijn te verbergen, maar het was zijn echtgenote niet ontgaan, dat hij bij elke beweging een pijnlijk gezicht trok. De twee truien die hij over elkaar droeg, moest hij op gezag van zijn vrouw uittrekken. Daar werd hij bij geholpen. Toen ook de bloes met daaronder nog een T-shirt was verwijderd kwam er een gekneusde en opgezette schouder te voorschijn met alle kleuren van de regenboog. ‘Zo menneke,’ sprak ze in onvervalst Vlaams, ‘als die niet uit de kom is geweest, dan ben ik niet geboren!’ En bovendien is ie goed gekneusd en waarschijnlijk zijn wat spieren ingescheurd. ‘Anders nog iets?’ was zijn reactie. Hij kon warempel weer schertsen. Maar hij moest toegeven dat de diagnose van zijn vrouw zeer realistisch was en hij was al lang blij dat er niets gebroken was. ‘Daar ben je wel twee à drie weken zoet mee,’ zei ze verder en hij wist dat ze eens een cursus EHBO had gevolgd. ‘Maar mijn zalvende handen zullen de genezing bespoedigen,’ zei ze en pakte een pot uierzalf die ze in de geitenstal had gevonden. Met lichte druk van haar duimen masseerde ze liefdevol de pijnlijke schouder. Hij hield zich groot, maar de tranen sprongen in zijn ogen van de ingehouden pijn. Globo werd naast zijn vader op de vloer gezet. Het ventje begon in zijn baard te graaien waarbij hij opgewonden geluidjes produceerde bij het zien van zoveel haar. Vader had zich sinds zijn vertrek niet meer geschoren en had een rossige baard tot op zijn borst hangen. 112 Hij hees zich in een stoel en besefte dat hij het voorlopig kalm aan moest doen. Eindelijk werd de rugzak geïnspecteerd op zijn inhoud. Alles werd op de vloer uitgestald. Daar lag een nog prima vacuüm verpakt pakje koffie tussen. Daar werd een ‘bakkie troost’ van gezet, wat nu wel heel toepasselijk was. De rollen biscuit werden aangesproken en de pinda’s en cashewnoten verdwenen in hun mond. Maar niemand had zin om een echte goede maaltijd te bereiden. De vogels werden buiten in de sneeuw gelegd met het plan om ze de volgende dag te begraven Silvan gooide nog eens wat hout op het vuur. De vrede was in het huisje teruggekeerd. Die nacht vierde het echtpaar hun weerzien. Zij was extra lief voor hem en voorzichtig met zijn pijnlijke schouder desondanks bedreven ze hartstochtelijk de liefde. Nog een kind? Dat zou de toekomst uitwijzen. De volgende morgen vond de begrafenisceremonie plaats van Meeuw en Lorre. Iedereen was daarbij aanwezig. Silvan had een vierkant gat in de aarde uitgestoken nadat de zachte smeltende sneeuw aan de kant was geschept. De bodem en de wanden van het gat had hij kunstzinnig bekleed met sneeuw en gedecoreerd met sierlijke lijnen. Tamara legde haar lorre met eerbied op haar zijde in het grafje. Silvan deed hetzelfde met zijn meeuw. Met hun buikjes en snavels naar elkaar toe gekeerd lagen ze als een wit en een groen vriendje naast elkaar. Tamara en Esther lieten hun tranen de vrije loop. Silvan probeerde zich groot te houden, maar dat lukte maar half. Ze voelden de gezelligheid en de vriendschap die deze vogels hun geboden hadden nu al als een gemis. Op waardige wijze namen ze afscheid van hun gevederde vrienden, door ze voor de laatste keer over hun verenkleed te aaien. Snikkend bedekten ze hen met aarde en daarna met sneeuw. Met een paar takken egaliseerden ze het sneeuwoppervlak en de sporen van hun vrienden
waren voorgoed uitgewist. In hun gedachten echter zouden ze altijd blijven bestaan. Toen ze over het ergste verdriet heen waren, voelden ze de honger aan hen knagen. Van het op de vloer uitgestalde eten zocht iedereen iets van zijn gading en met veel smaak werd dat opgegeten. Dit keer hoefde dit maar door vijf mensen en twee hondjes gedeeld te worden. Tamara dacht daarbij met weemoed aan Lorre, wat zou die de noten lekker hebben gevonden. En Silvan dacht aan zijn meeuw, wat zou die lekker van de stampot van bonen met aardappelpuree geschrokt hebben. 113 De sneeuw was waterig geworden onder de invloed van de zonnewarmte. ‘Zullen we gaan skiën?’ stelde Tamara enthousiast voor, die duidelijk weer zin in het leven had. Met zijn drieën bestudeerden ze de ski’s in het huisje. Het was wel een verouderd en bij elkaar geraapt zootje, maar het was toch mogelijk om er drie paar uit te destilleren. Natuurlijk waren de schoenen veel te groot, maar dat werd opgelost door dikke sokken over elkaar aan te trekken. ‘Jammer dat ik niet mee kan doen,’ leefde vader mee, die zijn kinderen met een glimlach gadesloeg. In het verleden waren ze al eens op wintersport geweest, dus een klein beetje skivaardigheid hadden ze nog wel, net genoeg om er plezier aan te beleven. Met de ski’s onder de arm begaven ze zich naar de rand van een bergweide met een geschikte niet al te steile helling. De hondjes renden keffend achter hen aan, die waren ook blij dat ze weer buiten waren. De ski’s werden aan de veel te grote schoenen geklikt, maar het ging. Onder joehoe...geroep daalden ze in grote bogen de helling af, met de honden achter zich aan. De blonde haren wapperden in de wind. Ook die van Silvan, want die had ondertussen net zulke lange haren als zijn zusjes. Esther had het eerste genoeg van het spelletje, want ze kon de schoenen niet aan haar voeten houden. Dat bracht Silvan op een idee. Ze plaatsten de ski’s naast elkaar aan de rand van de helling. De grote schoenen werden wijd open getrokken en daarin plaatsten ze de hondjes. Hun achterpoten en buikjes pasten er net in. De voorpoten stonden links en rechts van de neus van de schoen. De beestjes lieten zich gewillig slachtofferen. Tamara en Silvan manoeuvreerden zich aan weerszijden van hun hondenvriendjes en telden één, twee... en bij drie gaf Esther ze een zetje en daar gleden ze naar beneden. Hun flaporen wapperden naar achteren, geconcentreerd keken de dieren voor zich uit. Aan beide zijden werden ze geëscorteerd door hun mensenvriendjes. Esther schaterde. Ze maakten flink snelheid. Beneden in het dal was een ondergesneeuwd beekje. Daar stoven ze recht op af. De skipunten boorden zich vast in de oever van het beekje en ze kwamen abrupt tot stilstand. De hondjes Puk en Muk tuimelden over de kop en rolden nog een paar meter door. Esther kwam boven niet meer bij van het lachen, het was zo’n komisch gezicht. De hondjes vonden het prachtig en renden kwispelend en blaffend op hen toe, alsof ze wilden zeggen nog een keer, nog een keer! Dus werd het spelletje nog een paar keer herhaald. Moeder moest natuurlijk ook komen kijken en vader waagde ook enkele voorzichtige stappen buiten. Zo verbleven ze toch nog op een plezierige manier in hun berghuis, tot het eten op was, de sneeuw gesmolten en vader weer wat hersteld. Zijn wonden op zijn benen genazen goed, de schouder zou voorlopig nog wel pijnlijk blijven, maar hij kon de reis wel weer aan, dacht hij.
115
Hoofdstuk 8 --- Viva Italia Aldus hadden ze hun expeditie te voet weer hervat, met als doel de wereld te verkennen en misschien mensen te ontmoeten. Trouw stookten ze iedere avond een vuur. De weg was weer geheel sneeuwvrij en de bloemen geurden in de bermen. De sneeuwbui die hen zo aan dat berghuisje had gekluisterd, was de laatste gril geweest van de winter op zijn retour. Al een paar dagen liepen ze bergafwaarts en in de verte werd de Middellandse Zee weer zichtbaar. Nog twee dagen gingen voorbij tot ze de grens met Italië bereikten. Vreemd eigenlijk dat zo’n door mensen bepaalde lijn door het landschap eeuwenlang volkeren gescheiden had weten te houden en dat aan de ene kant van de lijn die taal en aan de andere kant van de lijn een geheel andere taal werd gesproken. Voor de vogels bestonden die grenzen niet. Die zongen in beider landen hetzelfde lied en de honden blaften er hun zelfde geblaf en de katten miauwden tot ver over de grenzen van deze landen hetzelfde gemiauw. Onze familie speelde voor de grap wel eens ‘Italiaans’ en riepen ‘mama mia...!,’ maar hoe ze ook hun best deden, ze voelden zich niet Italiaans. Nee, ze waren een voorttrekkende nomadenstam geworden zonder de identiteit van een bepaald land. Ze spraken weliswaar Vlaams, maar hun gedrag, kleding, denkwijze en manier van eten hadden niets meer dat overeenkwam met het verleden. Ze waren nu mensen van de wereld, de aarde was hun thuis, ze konden gaan en staan waar ze wilden. Een paar dagen hadden ze nog door dit berglandschap gelopen steeds in de neerwaartse richting. De zee was uit hun gezichtsveld verdwenen. Op zekere dag bereikte ze een punt waar het uitzicht niet meer werd beperkt door de bergen. Een onmetelijke laagvlakte lag nu aan hun voeten die deel uitmaakte van een continent dat eens Europa had geheten en bekend stond als de Povlakte. Het landschap was duidelijk anders dan wat ze weken daarvoor hadden meegemaakt. De natuur was hier veel vochtiger en groener en de aarde vruchtbaarder. De hellingen van het licht glooiende landschap waren bedekt met wijngaarden. De knoestige en grillige struikjes waren verwilderd. De 116 snoeipunten waar ze door controlerende mensen handen in bedwang waren gehouden, waren nog goed zichtbaar. Maar nieuwe ranken hadden al twee seizoenen vrijuit kunnen woekeren en waren uitgegroeid tot een wirwar van elkaar omstrengelende takken waaraan licht groengele bloemtrosjes hingen. De lucht was verzadigd van de zoete geur die de miljarden bloemen verspreidden en van het gezoem van evenzovele bijen, die de bloemen met stuifmeel bevruchtten. En zo werkten de elementen van de natuur samen tot de ontwikkeling van weer een nieuwe oogst druiven, die echter niet meer door de mens binnengehaald zou worden. Wat zal het druk zijn met vogels als de druiven in de nazomer rijp zijn, dacht vader. Hij zag in gedachten het beeld van duizenden trekvogels die op doortocht naar het zuiden zich tegoed deden aan de overvloed aan druiven. Het was alsof hij hun opgewonden gekwetter kon horen. Merels, lijsters, duiven, Vlaamse gaaien en allerlei kleine soorten zangvogels hadden dankbaar gebruik gemaakt van deze dichte wirwar van druivenranken, door in de bescherming hiervan hun nesten te bouwen. Dat ze al jongen hadden, bewezen de volle bekken met insekten waarmee ze in de jungle van groen verdwenen. Overal schoten nieuwe druivenstruikjes op uit de grond, ontstaan uit de pitjes die de vogels met hun ontlasting hadden verspreid. Die pitjes waren ook in de groeven van de bestratingen bij de huizen terecht gekomen. Het
afgelopen jaar waren hieruit al ranken ontstaan die tot aan de dakgoten van de huizen reikten. Dit voorjaar voltooiden die planten hun werk. Gevoed door sappige regenbuien en de warmte van de zon bedekten ze de landhuizen onder een groen bladerdak zodat die geheel aan het zicht werden onttrokken. Onze familie trok al een aantal weken door dat glooiende landschap met druiven, druiven en nog eens druiven. Een aantal dagen hadden ze doorgebracht in één van de vele wijnboerderijen die ze op hun weg tegenkwamen. Het regende al een paar dagen en er stond een koude wind. Maar deze dagen brachten ze zeer aangenaam door in zo’n eeuwenoud kasteelachtig landhuis. Terwijl het regende dat het goot bereikten ze via een lange zanderige weg een ronde poort van dik eikenhout met zware scharnieren en sloten die toegang verschafte tot een vierkante binnenplaats. De zware deuren kraakten in hun scharnieren bij het opendraaien. Deze binnenplaats werd ingesloten door een overdekte omloop met bogen die rustten op natuurstenen pilaren van wel een meter dik. Een paar moderne auto’s en landbouwwerktuigen stonden slordig geparkeerd tussen antieke 117 houten karren en wijnvaten. Op het dak waren een paar hypermoderne satellietschotels gemonteerd. Als je deze enkele moderne tekens van de nieuwe tijd en de elektrische bedradingen wegdacht dan waande je je in een middeleeuws schilderij. Vader maakte een fles wijn open en speelde theater. Hij imiteerde een zogenaamde wijnkenner die deze wijn wel eens even op kwaliteit zou keuren. Hij trok een aristocratisch gezicht, schonk een laagje wijn in een glas en draaide dat een paar rondjes onder zijn neus. ‘Ah..., een pittige aromatische geur,’ zei hij met een stem alsof hij een hete aardappel in zijn keel had. Vervolgens nam hij een slokje wijn en liet dat gewichtig door zijn mond rollen, en spoog het daarna uit. ‘Een zeer fijne afdronk,’ sprak hij deftig en nam nog een slokje. Toen schoot hij in de lach en proestend spoot de wijn alle kanten op. Puk en Muk vermaakten zich door achter de katten aan te jagen. ’s Avonds net voordat het donker werd, verscheen een kerkuil in een opening in het dak van de schuur. Zijn pluizige roomkleurige oortjes, waren goed zichtbaar tegen de donkere achtergrond. Daar bleef hij enkele minuten roerloos zitten staren en bestudeerde de omgeving. Tot hij kennelijk alles veilig genoeg achtte en vloog het begin van de nacht in op zoek naar muizen die er ruimschoots waren. Gedurende de dagen die ze daar doorbrachten voelden ze zich als de trotse bezitters van deze wijnboerderij, waar in het nog verse verleden het leven zich nog grotendeels had voltrokken buiten de hectische samenlevingen in de grote steden. In de groente en kruidentuin was aan de oppervlakte van de grond niets eetbaars meer te vinden. De schapen en de geiten, die de gehele dag rond het huis stonden te blèren, hadden alles tot het laatste blaadje toe kaal gevreten. Vanonder het aardoppervlak toverden de kinderen nog wel wat eetbaars tevoorschijn. Winterwortels waren uitgegroeid tot een halve meter lang en zo dik als een pols. Die waren wel erg taai om te eten, maar moeder de hoofdkok had daar wel iets op gevonden en raspte de wortels fijn. Raspen waren in de vele keukens die ze inmiddels tijdens hun omzwervingen gebruikt hadden altijd wel te vinden en een onmisbaar attribuut geworden voor haar nieuw ontwikkelde stijl van eten bereiden. Ze had er veel plezier in om te experimenteren met al het eetbare wat de natuur hun bood en op zulke dagen als deze nam ze daar alle tijd voor. Binnen de beschermende muren van de binnenplaats en buiten het bereik van de eetgrage
geitenbekken groeide oostindische kers. De blaadjes hiervan hebben de pittige smaak van radijs. De malse grijsgroene blaadjes hakte ze in stukjes. Ze vroeg de kinderen om zuring te gaan plukken en dat deden ze graag. Ze 118 kwamen terug met het gevraagde aangevuld met jonge peterselie en verse oregano. Enthousiast vertelden ze dat ze die in de tuin van een huisje verderop hadden gevonden die goed was afgesloten door een hek. Deze kruiden werden ook fijn gehakt en gemengd met de geraspte wortelen, met als toevoeging de overal aanwezige olijfolie. Met enige trots serveerde ze deze goed smakende salade die ze versierd had met de prachtige fel oranje bloemen van de oostindische kers. De gootsteen in de keuken was er nog een uit vervlogen tijden en precies zoals de naam het aangeeft een uitgehouwen goot in een steen. Met een prop plastic dichtte ze het gat van de afvoerpijp. Ze droogde de gootsteen zorgvuldig en strooide er een blik met maïskorrels in leeg. Ze zocht een langwerpige natuursteen uit met een platte onderkant en begon de maïskorrels te pletten. Een heel karwei, dat wel, maar aan tijd en geduld ontbrak het haar niet. Haar gedachten gingen tijdens deze bezigheid uit naar de vrouwen in Afrika en landen als India, waar dit soort handwerk voor die mensen een dagelijkse bezigheid was geweest. De bewoners uit de rijke landen, met keukens vol keukenapparatuur vonden dit dom werk en geestdodend en met medelijden werd op deze eenvoudige mensen uit de armste gebieden der aarde neergekeken. Deze keukenmachines spaarden inderdaad veel tijd uit. Deze tijd kon dan benut worden met druk, druk, druk zijn, en rennen van hot naar her achter de afspraken aan, waarmee de agenda’s vol stonden. Vlug de kinderen van school halen of weg brengen naar een sportclub of muziekles, want educatie dat was heel belangrijk. Op tijd komen voor een tweede baan die niet uit liefde werd gedaan, maar om de schulden af te betalen die nodig waren om dit peil van leven in stand te houden. Gauw nog even op vakantie, om het gekkenhuis dat ze zelf geschapen hadden te ontvluchten. De wachtlijsten voor psychiaters en andere hulpverlenende instanties waren lang. Deze hulpverleners hadden geen tijd en wisten zichzelf nauwelijks te handhaven. Psychiatrische ziekenhuizen zaten vol met depressieve mensen, die rondliepen met de vraag hoe het toch kwam dat ze zo moe waren en ongelukkig en overspannen. Emotioneel verwaarloosden de mensen zichzelf en hun medemensen want ze hadden geen tijd voor elkaar. Vlug eten om op tijd te komen voor de meditatiecursus waar je geleerd werd om je te ontspannen. Met drugs en alcohol werd wanhopig geprobeerd afleiding te vinden en de leegte die ze voelden in hun leven op te vullen. Met keukens vol apparatuur om tijd uit te sparen hadden ze nog GEEN TIJD. Niet voor elkaar, niet voor zichzelf en niet voor de kinderen. Terwijl haar handen bezig waren had moeder haar hoofd vrij om over deze dingen na te denken of juist helemaal niet te denken. 119 Een glimlach verscheen om haar mond toen ze zich een grappige en wijze opmerking herinnerde die ze eens had gehoord uit de mond van een Afrikaan: ‘Jullie hebben de horloges, maar wij hebben de TIJD.’ Zo brachten ze een dag of vijf prettig en zinvol door tot het weer zich verbeterde. De zon doorbrak het grauwe wolkendek en uit de ontstane openingen vertoonde zich een waaier van zonnestralen die de wereld beneden opvrolijkte. De talrijke spreeuwen reageerden op het mooie weer door allerlei gekke opgewekte geluidjes te kwetteren. Daar tussendoor imiteerden ze, al
trillende met hun vleugels het geluid van de vogels, die ze op hun omzwervingen hadden ontmoet. Het was een aaneengesloten reeks van geluiden, waartussen het melodieuze gezang van een merel duidelijk was waar te nemen, afgewisseld met het geklepper van een ooievaar, de roep van een grutto, het getureluur van de tureluur en zelfs het kraaien van een haan. De spreeuwen waren totaal niet bang en uitten hun vrolijke humeur terwijl ze voor hen op de tafel zaten, op de stoelleuningen en in de struiken naast hen. Gretig aten ze de rijstkorreltjes die ze voor deze vrolijke flierefluiters hadden gestrooid en dat aten ze ook uit de hand. Het stippenpatroon waarmee hun gehele lijfje was bedekt, glansde als heldere waterdruppeltjes op het donkere blauwgroen oplichtende verenkleed. Terwijl ontelbare geluidjes hun bekjes verlieten, verlieten duizenden witte poepjes hun achterlijfjes. Die veroorzaakten een geheel ander stippenpatroon, waaronder de tafel, de stoelen, de bestrating en wat al niet meer werd bedekt. Van haar zelf geproduceerde maïsmeel had moeder een flinke stapel hartige pannenkoeken gebakken in olijfolie, waarin pittige kruiden en uiteraard oregano was verwerkt. Eigenlijk waren het een soort van pizzabodems. Wie weet zouden ze nog geschikte ingrediënten vinden om echte pizza’s te maken. Silvan nam de taak op zich om de stapel pizza’s in zijn rugzak mee te dragen, want de gekwetste schouder van vader moest nog ontzien worden. Alhoewel het genezingsproces zich naar tevredenheid voltrok. Eenmaal per dag werd zijn schouder met vette olijfolie flink gemasseerd door de liefdevolle vrouwenhanden van zijn vrouw en dochters. Verder hield hij de spieren soepel door gymnastiekoefeningen te doen met zijn armen, tot zover de pijn dat toeliet. Ook de wonden op zijn benen waren dichtgegroeid met een roze doorzichtig laagje vel. Lange littekens zouden wel voor altijd als een herinnering aan het hachelijke avontuur achterblijven. Vol goede moed en gedreven door hun zucht naar avontuur stonden ze klaar voor vertrek en keken voor de laatste keer nog eens rond in deze intieme binnenplaats. De spreeuwen vlogen af en aan naar hun nesten die ze 120 gebouwd hadden onder en tussen de oude handgemaakte dakpannen. Ze bedankten het huis voor de genoten gastvrijheid en wensten de spreeuwen veel geluk met de uitbreiding van hun families. Ook de alom aanwezig schapen en geiten wensten ze geluk met hun lammeren die ze om zich heen geboren hadden zien worden. Het was een geblèr en een heen en weergeloop van jewelste. Wat een geluksvogels, dacht vader, om zo in vrijheid te kunnen leven. Met de opgedane nieuwe energie legden ze die morgen een grote afstand af. Het lopen ging dan ook gemakkelijk op dat vlakke terrein dat zich langzaam naar beneden glooide naar de nog lager gelegen uitgestrekte vallei. De grillige glimmende lijnen van de rivieren doorsneden de vlakte en lagen als grote bloedvaten aan de oppervlakte van de huid van Moeder Aarde. In de schaduw van een boom aan de oever van een helder beekje zetten ze zich ten ruste. De pannenkoeken werden opgegeten en ze verfristen zich door een bad te nemen in het ijskoude smeltwater. Puk en Muk konden geen genoeg krijgen van het gespatter en leken ondanks de lange wandeling van die ochtend nog over een onuitputtelijke energie te beschikken. De lucht was nu glashelder. De besneeuwde toppen van de Alpen waren zichtbaar. Ze genoten van al de vogelgeluiden. De velden waren bevolkt door weidevogels die hun nesten hadden in het hoge gras. Kievieten voerden onder een dreigend gekrijs duikvluchten naar hen uit. Ze voelden zich bedreigd en gestoord in hun zorg om de jongen. De tureluurs voerden prachtige baltsvluchten uit. Aan de oever van het beekje wat verderop stonden een paar sierlijke grijze kraanvogels. Een veldleeuwerik vloog op
uit het hoge gras en steeg al zingend bijna verticaal omhoog de blauwe lucht in tot een hoogte, waar hij alleen nog maar als een zingend stipje was waar te nemen. Heel in verte zagen ze hoe een groep roofdieren, vermoedelijk wolven en honden, een kudde schapen en geiten aanviel. De dieren waren heel dicht tegen elkaar gaan lopen met de jongen in hun midden en sloten de gelederen. Maar konden toch niet voorkomen dat ze in twee groepen werden gesplitst zoals bij het delen van een lichaamscel. Al die dieren lichamen versmolten zich tot twee grote vaalwitte vlekken, die steeds van vorm veranderden en zich uit elkaar bewogen. Enkele arme lammetjes konden dit geweld niet bijbenen en vielen in de ontstane opening van de kudde ten prooi aan de roofdieren. Van de grote afstand die hen van dit tafereel scheidde, waren die lammetjes en de roofdieren niet meer dan respectievelijk lichte en donkere stippen in een lichtgroen landschap. 121 Stippen die een bloederig geweld vertegenwoordigden van een zich al miljarden jaren herhalende kringloop van eten en gegeten worden. Een gruwelijk egoïstisch gebeuren waar de natuur nog steeds geen oplossing voor had gevonden. De mens had de sleutel in handen gehad om een einde te maken aan deze wrede, meedogenloze slachtingen. Slechts tot enkelen was dit besef doorgedrongen en die hadden wel groepen. Die hadden op allerlei manieren geroepen: ‘STOP! STOP!’ en zwaar geprotesteerd tegen de slachtingen en het vreselijke onrecht dat zich voltrok onder de mensen en ten opzichte van de dieren. En ze hadden via onderzoek, artikelen, lezingen, films en tijdens protestacties erop gewezen dat de mensheid zichzelf aan het vernietigen was, maar het bleek als het roepen in de woestijn te zijn. Als ‘softies’ werden deze vegetarische apostelen van de vrede belachelijk gemaakt. De code en de sleutel die de mensheid in zijn zak had, bestond uit het simpele feit dat het hun gegeven was om te KIEZEN. Zover had nog geen enkel diersoort het ooit geschopt. Maar dit simpele feit leek zo gewoon, zo vanzelfsprekend dat de onschatbare waarde en de macht hiervan volledig over het hoofd werd gezien. Het eenvoudige feit dat ze er alleen maar voor hadden hoeven te kiezen om met zijn allen van deze aarde een aards paradijs te maken. Dat elke dag vakantie had kunnen zijn. Niemand had ze verplicht om in het zweet des aanschijns de kost te verdienen. Dat hadden ze zelf bedacht. Niemand was nog op het idee gekomen dat, als je van de aarde een HEL kunt maken, dat je er dan ook voor kunt kiezen om er een paradijs van te maken. Geen hemel. De hemel is een fantasie van mensen die weigeren de verantwoordelijkheid te nemen om er hier en nu een paradijs van te maken. Maar totaal geobsedeerd door hun technische begaafdheid en met het egoïsme van een dier, waren ze totaal voorbij gegaan aan de hoogste vorm van intelligentie, waarover alleen het diersoort mens beschikte, de ETHISCHE INTELLIGENTIE. Een intelligentie die sentimentaliteit kent en gevoel van mededogen Alle mogelijke communicatiemiddelen lagen klaar om een wereldregering op te richten, met maar één doel: HET MAKEN VAN EEN GEWELDLOOS AARDS PARADIJS. In een paar jaar tijd had men de honger in de wereld op kunnen lossen, alle technische middelen waren hiervoor aanwezig. Maar men KOOS ervoor om de energie van het geld en de techniek te gebruiken om wapens te smeden, van het ergste vernietigende soort. En altijd werd dat kiezen voor geweld weer goed gepraat, dat het nodig was om zich te verdedigen tegen de anderen die niet te vertrouwen waren, want dat waren de slechten. Nog nooit was het bij hun opgekomen of ze misschien als mensen aan welke kant ze ook stonden niet allemaal slecht waren. Of
durfden ze niet toe te geven dat ze eigenlijk zelf die schoften waren, waar ze hun tegenpartij voor uitmaakten. Aldus verblind door haat en angst deed je er met de hulp van God goed aan die anderen uit te moorden. Zonder 122 schaamte beschouwden de landen met hun geavanceerde wapengekletter zich tot hoogst ontwikkelde landen met een hoge mate van beschaving. En het vermoorden van dieren noemden ze slachten en jagen. Ze probeerden hun geweten, als ze dat al hadden schoon te praten door als excuus aan te voeren dat de dieren elkaar ook opaten. Er bestond zelfs een boek dat als de waarheid gold omdat dat het woord van God zou zijn en waarin vermeld stond dat de dieren voor de mensen geschapen waren. Het woord van God door mensen en voor mensen geschreven. Nee, het probleem was niet dat er te veel mensen de aarde bevolkten. Het probleem was het gedrag van het mensensoort dat de continenten bewoonde. Het probleem was dat ze niet samen werkten aan een goed gezamenlijk doel. Het doel was heel kortzichtig en bestond slechts uit het handhaven van zichzelf en van hun land, het liet hen onverschillig ten koste van wie en wat. Men had de ‘ieder voor zich en God voor ons allen’ mentaliteit. Trots werd in de nationale liederen de kracht en de voorspoed van het land bezongen. Waarvoor moesten ze zich moed inspreken en zich sterk maken, waarvoor dat machtsvertoon? Waarvoor waren ze bang? Maar in plaats van dat ze luisterden naar elkaar, werden ze nog bloederiger dan ooit. Nog nooit in de geschiedenis waren er tijdens oorlogen zoveel doden gevallen als in die laatste negentiende eeuw. En nog nooit had het soort mens zulke massale slachtingen onder dieren aangericht als ook in de laatste tientallen jaren voor dat ze van de aarde verdwenen. Hele industrieën waren opgezet om dieren als levende dingen op een snelle manier vet te mesten en ze daarna massaal om te brengen in de voor dit doel zeer efficiënt ingerichte slachtfabrieken. Alleen al als het vermoeden bestond, dat dieren besmet waren met een vermeende ziekte werden ze met tienduizenden tegelijk vermoord. Maar die harde waarheid klonk hun te barbaars in de oren en daarom noemde ze dat uitmoorden ‘ruimen’, ze werden doorgedraaid zoals dat met bloemen en groente en fruit gebeurde wanneer die producten op de veiling niet voldoende geld opbrachten, wat ook al een schande is. Liever vernietiging dan goedkoop wegdoen. Joden vonden zichzelf zeer kosjer en hoog beschaafd omdat ze zo netjes waren om geen varkensvlees te eten. Maar lammeren slachten door ze levend de keel door te snijden vonden ze nog steeds heel kosjer. De islam vonden christenen maar vieze mensen omdat die varkensvlees aten en zetten zich aan hun menu van geiten, schapen en kamelen. En dan de christenen, die vonden zichzelf ook van een hoog en zeer beschaafd niveau en een zeer godsvruchtig leven leiden. Schaamteloos mestte een christelijke gezin, bestaande uit maar een paar leden, jaarlijks tienduizenden varkens en kippen vet om ze daarna de dood in te jagen. Dat alles om ‘hun brood’ te verdienen. Nee, nog nooit eerder had de mens zo vernietigend huisgehouden in de 123 natuur en zoveel oppervlakte opgeëist. De mensheid had zichzelf tot een kwaadaardig kankergezwel gemaakt en Moeder Aarde gedwongen om dit rigoureus te verwijderen. Op het einde van de middag vervolgden ze hun weg om een geschikte plaats te zoeken om de nacht door te brengen. Na een kilometer of zeven arriveerden ze in een aardig stadje en ze besloten intrek te nemen in één van de plaatselijke hotels. De keuze viel op het hotelletje annex pizzeria ‘Mama Mia.’ Het had een gezellig terrasje voor de deur en was gelegen aan een
allervriendelijkst stadsplein, met in het midden een rozenparkje met een fontein in barokstijl, die natuurlijk niet meer werkte. Een bordje achter het raam vermeldde: ‘Wegens de omstandigheden gesloten!’ Maar op de weg die hun hier naartoe had geleid, waren ze duizenden bordjes met deze tekst gepasseerd. Half Parijs hing vol met die vermeldingen. De voordeur van het hotelletje was inderdaad gesloten, maar via een raam wisten ze naar binnen te klimmen. De kamers waren op de tweede verdieping, boven de pizzeria, met een leuk uitzicht op het stadsplein. Onder de ramen waren bloembakken gemonteerd, waarin eens geraniums hadden gebloeid. Daar was niets meer van over dan een paar droge houtachtige stengels. Daar tussen zaten een paar duiven te broeden, die verschrikt opvlogen toen ze de luiken openden. In een nest lagen een paar hulpeloze pasgeboren kale duifjes in een ring van duivenpoep. Ze vertoonden veel gelijkenis met een menselijk embryo van een paar weken. Gierzwaluwen vlogen behendig rond de gebouwen en vulden de lucht met hun gepiep. De inrichting van de vertrekken was heel vrouwelijk en in een romantische stijl. De bedden, de tafels, de stoelen en de rest van het meubilair, was uitgevoerd in gekruld smeedijzer en lichtroze van kleur. Daarop waren allerliefste bloemetjes geschilderd. Ook het beddengoed en de gordijnen waren voorzien van bonte bloemetjesdecoraties. Addie nam plaatst aan een tafeltje en riep de ober. ‘Ober, ik wilde graag een plastic pizza!’ ‘Ik heb zo eens in de keuken rondgesnuffeld en het ziet er naar uit dat het vandaag echte pizza wordt,’ kreeg hij als antwoord van zijn vrouw. Addie keek de ruimte nog eens rond en merkte op: ‘Mijn God, wat een bonte kermis.’ ‘Smaken verschillen, maar deze vrouw of... wat dan ook, durfde wel kleur te bekennen!’ reageerde Maaike. Dat was Addie helemaal met haar eens. Maaike vroeg de kinderen om hout te gaan zoeken voor de pizzaoven. ‘Plastic hout?’ vroeg Silvan, die de humor van zijn vader begon aan te leren. Lachend begaf ze zich naar de keuken. Daar zocht ze bij elkaar wat te gebruiken was om pizza’s te bakken. Het zouden wel veel blikproducten worden. Aha..., daar was ook nog spaghetti en macaroni. Dat 124 zat droog verpakt in glazen potten en zag er nog goed uit, maar dat reserveerde ze voor morgen. Op een lange tafel stalde ze alles uit, wat ze gevonden had. Tomaten, olijven en artisjokken, alles in blik. Meel, olijfolie, zout. ‘Als de kinderen nu nog wat verse kruiden zoeken, heb ik alles,’ constateerde ze. Daar kwamen de kinderen al aan met het hout. Met de opdracht om water en verse kruiden te zoeken snelden die weer naar buiten. Ze vulde de pizzaoven met hout en met een paar oude kranten stak ze de brand erin. Nog steeds was het vinden van een aansteker geen probleem. Er lagen er een paar achter de bar. De kinderen toonden enthousiast hun buit. ‘Gevonden in de tuinen aan de rand van de stad,’ verklaarden ze. Peterselie, bieslook, sjalotjes, rabarber en een emmer met water. ‘Niet gek,’ prees ze haar kinderen en ging aan de slag. Esther wilde meehelpen en sneed de uitjes en de kruiden fijn. Silvan hield zich bezig met het vuur in de oven. Addie snuffelde achter de bar of hij de sleutel van de voordeur kon vinden. Porta, dat betekende deur wist hij, dus dat zou hem wel zijn. Hij sloeg de twee deuren wagenwijd open en draaide het bordje met ‘Wegens de omstandigheden gesloten’ om. Hij nam plaats in een gemakkelijke stoel en nam er zijn gemak van. Hij genoot van de vredige aanblik van het plein. Van de verwilderde klimrozen in de rozentuin, van de kwetterende spreeuwen en mussen, van de rondzwevende gierzwaluwen en vooral ook van de geur van de pizza´s die de ruimte achter hem vulde en naar buiten drong. Wat kon het
leven toch goed zijn! Daar kwam de eerste dampende pizza al aan. De hele familie zette zich aan de sfeervolle tafel en Tamara sneed de pizza in vijf gelijke stukken. Deze werd met smaak gegeten, terwijl de volgende pizza in de oven lag gaar te worden. De zuurzoete gekookte rabarber op de pizza bleek een goede vondst. Als grote uitzondering trok Addie een fles lambrusco open en schonk de bruisende wijn in slanke hoge glazen. De vleermuizen waren tevoorschijn gekomen en ondernamen duikvluchten naar de insekten, waar de lucht vol mee was. Het was mei en dus tijd voor de meikevers. Ze waren in het donker niet te zien maar je kon ze horen snorren langs de takken van de eikenbomen. Een meikever vloog op het licht van de kaars af. Nog voor hij zich kon branden ving Silvan hem uit de lucht. Hij zette hem op zijn arm en het beestje liep tegen zijn arm omhoog. Op het topje van zijn vinger spreidde het zijn vleugels en als een dubbeldekker snorde hij de donkere nacht weer in. De krekels waren aan hun nachtorkest begonnen. Verder was het doodstil. Het begon fris te worden. Het leek hun maar het beste om de warme gebloemde bedden op te zoeken. De matrassen waren ouderwets lekker 125 zacht. En daar vielen ze in slaap, in weer een ander bed en zo zouden er nog velen volgen. Ze bleven nog een dag en een nacht in het hotel, want Maaike wilde nog macaroni en spaghetti maken en een stapel pizza’s om mee te nemen. Maar de volgende dag vertrokken ze weer bij het krieken van de dag. De rugzakken vol geladen met pizza’s keurig verpakt in de daarvoor bestemde pizzadozen. Daar liepen ze het stadje uit het feest in van de geboorte van alweer een nieuwe dag. Want een feest was het. Dat leven weerspiegelde zich in hun ziel. Het zweepte hun gevoelens op, ze raakten opgewonden en verrukt om zoveel beweging in geluid, in vorm, in kleuren en geuren. Leven is bewegen, voelden ze. Maar het was niet het chaotische en luidruchtige bewegen van de verkeersdrukte in een stad die benauwde lucht produceert die je longen dichtknijpt. Nee, dit was een harmonieus bewegen binnen het rustige decor van een prachtige landschap wat een geur produceert die de longen opent. De bewegingen van de geluiden en van de verplaatsingen liepen synchroon en vormden een eenheid met de omgeving. De opkomende zon smolt de lichte ochtendnevel die laag over de velden hing. Aan hun rechterzijde werden de glooiingen van de Apennijnen zichtbaar. Een enorme kudde dieren verscheen in de verte voor hen. De weg die ze nu volgden liep dwars door de kudde. ‘Niet bang zijn,’ zei Addie toen ze de kudde genaderd waren, ‘gewoon rustig doorlopen.’ Dit beeld had veel weg van de hoogvlaktes in Afrika waar enorme kuddes met gnoes zich verplaatsten. Maar dit was Europa! Grote populaties met dieren waren nu niet meer alleen een privilege voor de wildparken in Afrika. Met kloppend hart liepen ze de kudde binnen, die rustig voor hen uiteenweek. De typische geur die runderen kenmerkt domineerde de atmosfeer. Maar het waren niet alleen koeien waaruit deze kudde was samengesteld. Biologen zouden meewarig hun hoofd geschud hebben, bij het aanschouwen van zoveel faunavervalsing. Het grootste gedeelte van de kudde bestond wel uit koeien, paarden, schapen en geiten. Maar herten, moufflons, zebra’s, gnoes, buffels, lama’s, dromedarissen en berggeiten maakten er ook deel van uit. Vanuit de verte leek alles willekeurig door elkaar te lopen, maar bij nader inzien bleek er toch een duidelijke orde in de groep te bestaan. Dieren van hetzelfde soort vormden een groep. Die groepen zochten elkaars gezelschap en bescherming en vormden samen deze onafzienbare kudde.
Nu waren ze helemaal omgeven door dierenlijven, zo ver als ze maar kijken konden. De zware zweetgeuren verzadigden de lucht. Wat een overdaad aan leven. Beschermd tussen de grote volwassen lichamen liepen de kalveren, lammeren en de jongen van de andere dieren. 126 Behoedzaam lopend, bijna uitglijdend over de verse mesthopen, baande de familie zich een weg door de dierenmassa. Helemaal gerust waren ze zeker niet. Stel je voor dat zo’n moeder buffel met haar zware horens hen aanval omdat ze haar kalf bedreigd voelde. Daar kon je je niet tegen verdedigen. Er leek geen einde aan te komen en er was geen weg meer terug. Ze bevonden zich nu zo ongeveer in het centrum van de kudde. De gnoes produceerden constant een laag geluid. Van al de dieren waren zij wel het beweeglijkste. Vooral de jongen. Die maakten gekke wilde vreugde sprongen uit blijdschap dat ze op deze vruchtbare weide gronden op de wereld waren gezet. Opeens was het gedaan met de rust in de kudde. Vanaf de zijkant schuin voor hen ontstond beweging. Als een ‘wave’ in een voetbalstadion verplaatste zich een golvende beweging door de duizenden dierenlijven in hun richting. Ze zagen het gevaar op zich afkomen. Addie hield zijn hoofd erbij en beval zijn familie in een kring te gaan staan. Heel dicht op elkaar gepakt met Maaike en de kleine Globo in het midden. Tot de paniek van de door iets onbekends opgejaagde dieren ook hen bereikte. Stijf klampten ze zich aan elkaar vast en maakten zich zo klein mogelijk. Ze kregen flinke opdonders te verduren en werden alle kanten opgeslingerd. ‘Vasthouden!’ schreeuwde vader, ‘vasthouden en in de benen blijven!’ De aarde trilde en dreunde onder het gestamp en geroffel van duizenden dierenpoten. ‘Overeind blijven!’ schreeuwde Addie boven het geweld uit en nog steviger omklemden hun armen elkaar. Het leek een eeuwigheid te duren tot de kudde weer enigszins tot rust kwam. Globo huilde als iemand die in grote nood verkeert, wat ook het geval was geweest en de anderen waren nog te beduusd om enig geluid uit te brengen. Het angstzweet was hun uitgebroken. Met een pijnlijk gezicht betastten ze de gekwetste plekken waar ze getrapt waren of een klap van een staart of een duw van een dierenromp hadden gekregen. Ze keken angstig om zich heen, of het nu echt voorbij was en of er geen nieuwe golfbeweging in aantocht was. Maar de dieren leken de rust weer gevonden te hebben en gedroegen zich alsof er niets gebeurd was. Hoe veilig hadden de mensen zich gewaand in hun menselijke kudde, door de macht van het enorme aantal waaruit die had bestaan? Hoe oppermachtig machtig en onkwetsbaar hadden zij zich gevoeld? Was de hoogmoed hen niet de baas geworden? Hadden ze ooit kunnen vermoeden dat een minuscuul klein virusje in staat was gebleken het machtige aantal wereldburgers tot bijna nul te reduceren, dan hadden ze zich naar alle waarschijnlijkheid wel een wat nederiger houding aangemeten in de machtige natuur die ze dachten te kunnen overheersen.. 127 Nu echt bang geworden, baanden onze familie zich met de moed der wanhoop zo snel als dat mogelijk was een weg door de kudde, die nu weer respectvol voor hen uiteen week. Eindelijk bereikten ze de buitenkant van de dierenmassa en voelden zich bevrijd van het wezenlijke gevaar waar ze aan bloot waren gesteld en wat het einde van hun zoektocht had kunnen betekenen. Ze hadden nu wel geleerd om zich nooit meer tussen een kudde dieren te begeven. Eindelijk was Globo ook tot bedaren gekomen. Ze hadden nog wel even tijd
nodig om weer tot zichzelf te komen, ze stonden nog te trillen op hun benen. Al weken vervolgden ze hun weg, met steeds het gebergte van de Apennijnen aan hun rechterzijde. Eigenlijk liepen ze aan de voet van het gebergte, want hun positie was steeds hoger geweest dan de laagvlakte die zich voor en links van hen uitstrekte. Zo hielden ze een prachtig totaal overzicht. Het bleek steeds eenvoudiger te worden om verse groente en fruit te vinden, want de zon begon aan kracht te winnen. De vroege zomerappels waren in deze streek al vroeg rijp, evenals kersen en wilde aardbeien. Wat was dat genieten voor hen, wanneer ze na een aantal uren lopen een veldje met aardbeien ontdekten. Die smaakten dan op een bijna hemelse manier, zoals ze vroeger nog nooit gesmaakt hadden. Ze profiteerden van de dagen wanneer het hard regende en waaide, door rust te nemen op de meest uiteenlopende plaatsen. Hoeveel verschillende bedden hadden ze al beslapen? Soms vroegen ze zich wel eens stilletjes af hoe lang dit nog zou duren, maar dat soort denken stamde nog uit hun oude tijd. Tijd speelde nu immers geen rol meer? En ze hoefden bovendien toch niets? Maar uiteindelijk dreef hun nieuwsgierigheid naar de wereld en naar ander mensenleven hen weer voort. Het was geen krampachtig zoeken naar eventuele andere overlevenden, want dit leven gaf al voldoening genoeg, maar het was wel één van de voornaamste drijfveren. Die ene brandende vraag bleef maar aan hen knagen: Zijn er nog meer overlevenden? En zo ja, hoe zouden die zich gehouden hebben, hoe zouden ze eruit zien en welke taal spreken? Op één van de vele heldere dagen zagen ze aan hun linkerzijde de hele dag een grote stad, volgens de veelwetende vader Milaan. Daar was vermoedelijk een dierenpark geweest waaruit de dieren waren vrijgelaten, die hen in een positie hadden gebracht die hen bijna het leven had gekost. De stad lag er vredig bij maar ze hadden geen behoefte die te bezoeken. In een stad lagen zoveel herinneringen aan het verleden en al die indrukken waren vermoeiend en belastend voor de geest. Ze hielden het liever bij de dorpjes en stadjes en de vrije natuur. Nog eens een week of vier bewogen ze zich als kleine mensjes voort in het 128 immense uitgestrekte landschap. De akkers waren nu veranderd in een kleurrijke geurende bloemenzee. De jonge weidevogels ondernamen hun eerste oefenvluchten onder begeleiding van de volwassen vogels. Linxen en vossen lagen in het hoge gras op de loer en bestudeerden het gedrag van de vogels. Zodra ze kans zagen grepen ze zo’n nog ongeoefende vlieger uit de lucht. Ze passeerden veel kleine en een paar grote rivieren waar langs de oevers dieren stonden te grazen. Wilde zwijnen doorkruisten luidruchtig de boomgaarden achtervolgd door dozijnen vrolijk gestreepte biggen die altijd haast leken te hebben. Ze doorploegden met hun sterke snuiten de aarde op zoek naar knollen en insekten. Maïskolven hadden ze ook op het menu staan. Leeuwen hadden sinds hun vrijheid al hun tweede generatie nakomelingen geworpen. Ze bewogen hun zwaar doorvoede lichamen loom over de vlakten, maar nog liever brachten ze de dagen liggend door. Ze spanden zich alleen in als ze honger hadden of gedreven werden door de voortplanting. Ze toonden nauwelijks belangstelling voor die paar mensen en hadden andere prooien in hun gedachten. Onze familie raakte gewend aan dit totaaltheater, dat natuur heet, maar vervelen deed het nooit. Elke dag was weer anders en leverde nieuwe avonturen op. Ze konden zich niet meer voorstellen ooit in het keurslijf van
het stadsleven te hebben gezeten. Daar spraken ze nog wel eens over. Maar veel behoefte om te praten hadden ze niet. Dit natuurspektakel sprak zijn eigen taal en dat maakte hen stil. 129
Hoofdstuk 9 --- Venetië Ze bereikten de kust van de Adriatische Zee. Venetië nog zeventien kilometer, gaven de verkeersborden aan. Maaike en Addie maakten hun kinderen alvast blij door aan te kondigen dat ze spoedig in een hele leuke gezellige stad zouden arriveren. Ze beschreven het een en ander wat ze over de stad wisten en dat miste zijn uitwerking niet. De kinderen werden wildenthousiast en wilden het liefst die dag nog in die sprookjesstad aankomen. Dat was mogelijk. Het was nu op het midden van de ochtend en als ze flink doorliepen, zouden ze nog ruim voor het donker in Venetië kunnen zijn. Maar eerst werd er gegeten en gerust. De kinderen waren ongeduldig en spoorden hun ouders aan om te vertrekken, maar die maakten duidelijk dat rusten op zijn tijd toch echt heel erg nodig was. Uiteindelijk zwichtten ze voor hun aandringen en begaven zich op weg. Onderweg plukten ze hier en daar frambozen en kersen, vitaminepillen in de meest natuurlijke vorm. Braamstruiken stonden in bloei, de eerste vruchtjes waren al rood, maar die hadden nog wel een paar weken nodig om onder de invloed van de warmte van de zon te veranderen in glanzende blauwzwarte sappige bramen. Zoals gewoonlijk liepen Puk en Muk weer voor hen uit. Met hun geblaf bedelden ze om het spelletje stokken gooien. Takken die voor dat doel geschikt waren zochten ze zelf op en legden die dan uitnodigend voor hun voeten op de grond. Die gooiden ze dan een tiental meters voor zich uit, met de onvermoeibare ex-straathondjes er achteraan. Het was maar spel. Maar dat spel is toch niet zo onschuldig als het lijkt. Het is niets anders dan een speelse oefening om de jachtvaardigheid in stand te houden, waarbij de stok de functie heeft van de te vangen prooi. Op deze wijze legden de honden dezelfde afstand die ze liepen wel drie keer af. De eerste eeuwenoude landhuizen omringd door wijngaarden kondigden Venetië aan. Abrupt hielden de straten op en stonden ze aan de rand van een groot meer. In het midden daarvan lag Venetië te pronken in zijn verstilde vergane glorie. De oude gebouwen weerspiegelden in het gladde wateroppervlak. Gepleisterde gevels met hier en daar nog resten van de pastelkleuren waarmee eens de gehele gevel bedekt was geweest. 130 Het stille water werd alleen beroerd door statige zwanen. Witte zwanen met gele snavels en zwarte zwanen met rode snavels gleden streng en geruisloos door het water. Het leek of ze de stad bewaakten, deze waterstad die nu van hen was. Gondels versierd met fraaie kleuren dreven doelloos in het rond. Aan de kade naast hen lag een kleine gondel uitnodigend afgemeerd. Ze keken elkaar aan en knikten. Dat was hun boot. De hondjes hadden dat ook begrepen en sprongen er het eerste in. Addie reikte Maaike haar jongste spruit Globo aan. Behalve moeder en jongste zoon, pakte iedereen een peddel in de hand. Ze duwden zich af tegen de kant en gleden in de richting van de sprookjesstad. Ze hadden de lage middagzon in de rug. De warme gloed van de zon zorgde voor een speciaal lichteffect. De toch al warme tinten van de gebouwen werden nog eens extra versterkt. De vale baksteenkleuren van de dakpannen lichtten knaloranje op. Wat rose was werd felrose en lichtblauw werd bijna lichtgevend blauw. Wanneer de zon even achter een wolk verdween werden de kleuren weer
flets. Maar tijdens het langzaam weer tevoorschijn komen werden de kleuren intenser, zoals bij het opwaarderen met de kleurentoets van een televisietoestel. De oude stad kwam bij elke peddelslag dichterbij en de details van de gebouwen waren nu waar te nemen. Aan de gevels hingen bloembakken met uitgedroogde bloemen. Hier en daar wapperde de was aan de balkons in de wind, alsof de bewoners nog aanwezig waren. Het hing te drogen maar was al honderden keren weer nat geworden. De gebouwen telden drie of vier verdiepingen, opgetrokken in de romeinse stijl. Duizenden bewerkte pilaren droegen arcades in allerlei maten van groot tot heel klein. Tussen de statige gevels werden smalle waterdoorgangen zichtbaar. De eerste van de talloze kanalen en grachten waar Venetië zijn wereldwijde bekendheid aan te danken had gehad. Een labyrint van grachten die 120 eilanden van elkaar scheidden. Ze kozen een willekeurige doorgang uit en koersten er op af. Zoals bij alle oude steden wemelde het hier ook weer van de gierzwaluwen. De vogels schoten de gangen tussen de gevels in en uit met hoge snelheid, maar altijd wisten ze elkaar te ontwijken. Hun getsjilp klonk hol tegen de gevels. Daar gleed hun boot de schaduw van de gracht in. Het onmiskenbare geluid van kwakende eenden kwam hen tegemoet. De hoge gevels die links en rechts van hen oprezen, werkten benauwend. Sommigen helden gevaarlijk voorover. Maar voordat die instortten, dat kon nog wel honderd jaar duren, praatten ze zichzelf moed in. De smalle doorgang waarmee ze de stad binnen gedrongen waren mondde uit in een binnen haventje, dat ingesloten werd door cafés, restaurants en hotelletjes gelegen aan smalle straatjes een meter hoger dan het 131 wateroppervlak. De stoelen en tafeltjes van de terrasjes lagen wanordelijk door elkaar of dreven in het water. De avondzon zette de helft van de haven in een warm licht dat contrasteerde met de andere helft die in de schaduw bleef. Het haventje lag vol vriendelijke fraai bewerkte gondels die waren opgeëist door vele watervogels. Maar vooral door eenden. Bij het binnen varen spoedden die zich in paniek spetterend naar de andere zijde van het haventje, daarbij produceerden ze een gekwaak van jewelste, dat extra hard klonk tegen de verstilde gevels. Het was duidelijk dat die al lang geen mensen leven meer hadden waargenomen en ze voelden zich gestoord in hun rustige leventje, binnen de beschermende gevels. De vogels hadden de ondiepe gondels in gebruik genomen als zitplaats en ook geschikt gevonden als nestgelegenheid. Witte eieren lagen in de slordige nesten van een paar takken op de houten bodem. Op de punt van een gondel was een hoog takkennest gebouwd waarop een prachtige fuut zijn jongen zat warm te houden. De kuikens loerden nieuwsgierig door de donsveren van hun moeder, naar de wezens die ze nog nooit eerder hadden gezien. Moeder vogel draaide haar gekroonde spitse kop onrustig heen en weer, nog besluiteloos of ze nu wel of niet in het water zou duiken. Het rook niet fris in het haventje en het zag er ook niet fris uit. De gondels, de straatjes, de tafels en de stoelen, alles was bedekt onder een grijze laag stinkende eendenpoep en plakkerige veren. Ze manoeuvreerden zich door het haventje en voeren een volgende gracht binnen, nieuwsgierig waar die naartoe zou leiden. De doorgang was een paar honderd meter lang. De muren waren hier erg vochtig. Waarschijnlijk verhinderden de hoge muren van deze smalle doorgang het zonlicht om hier binnen te dringen. Varens groeiden sierlijk in de gaten van de ruwe verweerde muren. Hun frisgroene bladerentooi vormde een welkome
afwisseling in deze grauwheid. Ze werden aangevallen door horden agressieve muggen. Die waren niet weg te slaan. De insekten leken uitgehongerd en het mensenbloed wel heel erg gemist te hebben. Hun lichamen waren maar met weinig kleren bedekt, dus de muggen hadden alle kans om toe te slaan. In plaats van te peddelen, probeerden ze zich de muggen van het lijf te houden. Maar dat leek de muggen juist aan te moedigen. Esther, die de minste kleren droeg, was erbij gaan staan en sloeg wild om zich heen. ‘Rotmuggen!’ zei ze. De boot begon te schommelen, ze verloor het evenwicht, probeerde zich nog ergens aan vast te grijpen en sloeg over boord. Haar hoofd kwam daarbij onzachtzinnig in aanraking met een muur. ‘Help!’ riep ze even in paniek. Maar dat was nu ook weer niet nodig, want ze kon prima zwemmen, bovendien voelde ze dat haar voeten de bodem raakte. Ze trok een vies gezicht, want op de bodem van de gracht lagen enge glibberige dingen. Ze pakte vlug de rand van de gondel vast en 132 hees zich op. De sterke armen van Addie en Silvan pakten haar stevig beet en trokken haar aan boord. Daar stond ze te druipen en te pruilen, maar hield zich groot. Er verscheen zelfs een schuin lachje om haar mond, toen haar vader beweerde dat doodgaan erger was. Door de paniek waren ze even de muggen vergeten, maar die gingen onverminderd door met bijten waar ze maar konden, op de plaatsen waar het lichaam onbedekt was. Een paar huizen verder zag Addie iets wat misschien de oplossing kon bieden tegen het geplaag van de muggen. Aan een waslijn hingen een paar vale lakens. Ze peddelden de gondel precies onder het textiel. Addie schatte de hoogte. Als Silvan op zijn handen zou staan, waren de lakens binnen handbereik. Hij gebood zijn familie hun gewicht gelijk te verdelen over de boot. Moeder en Globo zetten zich op de punt en de meisjes namen plaats achterin de gondel. Addie ging met zijn rug tegen de muur staan en spreidde zijn benen. Met zijn handen maakte hij een opstapje door zijn vingers te kruisen met de handpalmen naar boven gekeerd. Silvan plaatste hierin een voet en trok zich aan de schouders van zijn vader op. Vlug griste hij een laken van de lijn. De boot schommelde gevaarlijk. Het lukte hem om in evenwicht te blijven en rukte ook de andere lakens van de lijn en sprong snel weer in de boot die hevig schommelde. Maar de brede platte bodem bewees zijn diensten. ‘Bravo!’ zei Addie en sloeg zijn zoon trots op zijn schouder. Een eind verder hingen nog meer lakens uit een raam. Daar herhaalden ze met succes het wankele kunstje en ontvingen dit keer applaus van de dames. De lakens sloegen ze om zich heen en bedekten zoveel huid als mogelijk was. Esther zat te klappertanden van de kou en betastte de dikke bult die op haar achterhoofd was ontstaan. Gekleed als Arabieren peddelden ze zich zo snel als ze konden uit deze nare watersteeg. Die mondde uit in weer een binnenplaats van water maar deze was groter dan de vorige. Het bleek een drijvende markt te zijn. Dat was te zien aan de houten kisten die vol met allerhande koopwaar op de platte bodems stonden. Deze drijvende marktkramen waren lang en breed en voorzien van een plastik dak. Via houten bruggetjes waren de gondels met elkaar verbonden. Een gondel bleek kleding als koopwaar te bevatten. De bovenste laag kleren gooiden ze in het water, want die zat onder de vogelstront en kleffe veren. De kisten werden doorsnuffeld. Esther zocht zich een paar warme T- shirts uit en trok die over elkaar aan. Ook de anderen vonden iets van hun gading, want er was keuze genoeg in alle vormen en maten. Ze kleden zich van top tot teen, want die plaaggeesten van muggen waren overal aanwezig. De lakens gebruikten ze nu als wapen om de muggen weg te wapperen. Ze moesten hier maar een hotelletje uitzoeken vonden ze, en morgen maar weer verder zien. Over de wankele bruggetjes liepen ze van boot tot boot.
Een gondel was vol geladen met wat eens kleurige bloemboeketten waren geweest. Ze stonden keurig in plastic verpakt in tinnen emmers. Maar waren 133 veranderd in kleurloze verschimmelde droogboeketten. Een stenen trap leidde hen naar de vaste ondergrond van de met kinderkopjes bestraatte kade. Hun oog viel op een hotel met de originele naam ‘Hotel Venetië’. Het leek hun vanzelfsprekend om dat hotel het voordeel van de twijfel te geven. De ramen stonden wijd open en ook in deze haven stikte het van de eenden. Maar eenden waren er niet op gebouwd om in kamers te wonen, dus ze vertrouwden erop dat de kamers redelijk poep- en verenvrij waren. Hotel Venetië had eens een gezellig terrasje voor de deur gehad. Daar waren de sporen nog van aanwezig. Een kunstzinnige bestrating, antieke lantaarnpalen, die eens dit terrasje tijdens de zwoele zomeravonden romantisch hadden verlicht. Gietijzeren witgeschilderde tafeltjes en stoeltjes. Van lantaarnpaal tot lantaarnpaal hingen de resten van slingers met lampions met echte kaarsenstompjes erin. Addie haalde een aansteker uit zijn zak en ontstak de kaarsen. De fletse kleuren kwamen waarachtig weer tot leven en vrolijkten het triest geworden terras wat op, dat inmiddels in de schemer was gehuld. ‘Welkom thuis!’ zei Addie opgewekt tot zijn familie. Zijn gezin had wel een oppeppertje nodig, want die waren een beetje aangeslagen, omdat ze wel iets meer hadden verwacht van deze beroemde stad Venetië. Maar een stad als Venetië is een creatie van mensen en alleen maar gezellig als er mensen zijn. Duizenden mensen die de straatjes belopen, die de terrassen bezetten en opgewekt hun glazen heffen. Gondels, die met honderden tegelijk, gezellig verlicht, met vlaggen en vaandels door de kanalen glijden met vrolijk lachende mensen aan boord. Mensen die duizenden lampen ontsteken, die zo’n stad als het donker is veranderen als in een sprookje. Muziekorkestjes die hun klanken verspreidden. De kruidige geuren van pizza’s en van vele andere gerechten die uit de keukens van de talloze restaurants ontsnappen en de smalle straatjes vullen. Dansvloeren in de open lucht zijn alleen leuk als er gedanst wordt en bioscopen zijn alleen maar gezellig als er films draaien. Mensen handen die de boel schoonhielden en verzorgden. Een stad behoort te leven en beleefd te worden. Nee, dit Venetië was vies geworden onder een laag kleffe veren en van de duiven- en eendenpoep. De nachten waren er pikdonker en huiveringwekkend stil, op het gekwaak van de eenden en kikkers na. Venetië was een spookstad geworden, die werd gedomineerd door watervogels, duiven en muggen. Ze voelden zich triest worden, zoals toen ze in Parijs waren, wat ook een spookstad was geworden. Maar nu nog triester, omdat hun verwachtingen nu 134 hoger gespannen waren. Het contrast van de situatie nu, met de vergane glorie van schoonheid en romantiek van vroeger, was nog groter. Het liefste wilden ze meteen rechtsomkeert maken en dit muggenbolwek de rug toekeren, maar dat ging niet meer, daarvoor was het te donker geworden. Bovendien voelden ze de loomheid in hun benen en waren aan rust toe. Toch weerhield iets hun om het hotel binnen te gaan, er hing iets onheilspellends rond dit hotel. Zie je wel, daar vlogen vleermuizen uit één van de geopende ramen. Bij het zwakke licht van de kaarsen konden ze dat nog net waarnemen. Addie en Silvan wilden wel als held spelen en Hotel Venetië gaan verkennen. De eerste de beste kamerdeur werd geopend. Ze schrokken van
een wild geklapper van de vleugels van een tiental duiven die verschrikt opvlogen, gestoord in hun slaap. Duiven kunnen in het donker niet goed zien, dus het duurde even voor ze allen in paniek de weg naar het geopende raam gevonden hadden en in het donkere Venetië verdwenen. Ze staken hun hoofd naar buiten en deelden hun familie die buiten stond te wachten breedgrijnzend mede dat het maar duiven waren. ‘Opschieten!’ kregen ze als ongeduldige reactie te horen van ergens uit het donker. Met het licht van de kaarsen controleerden ze de bedden en die werden meteen afgekeurd. Onder de poep en andere viezigheid. De kamer ernaast dan maar proberen. Het werd snel duidelijk dat dit de kamer was waar de vleermuizen zich overdag ophielden, want de stank was niet te harden. ‘Driemaal is scheepsrecht,’ sprak vader en opende een derde kamer. Hij leek gelijk te krijgen met zijn uitspraak. Van deze kamer waren de ramen nog gesloten, dus hier konden geen vogels of vleermuizen naar binnen, maar er hing wel een nare geur. Bij nader kaarslicht belichting moest ook deze kamer als geschikt zijnde worden afgekeurd, omdat tussen het verfrommelde beddengoed de resten lagen, van wat eens een gelukkige hotelgast was geweest. Nu waren de vrouwen inmiddels dit soort zaken wel gewend, maar de stemming was niet zo om hun daar nu mee te confronteren. Dus draaide Addie de deur op slot en stak de sleutel in zijn zak. Maar er zou toch wel een geschikte kamer zijn? Dus openden ze kamer nummer vier. Dit keer was het geluk wel aan hun zijde. Ook hier waren de ramen gesloten en dus was de kamer gevrijwaard van de gevleugelde gasten. Het rook wel wat muf, maar dat mocht de pret niet drukken. ‘We zijn niet met vakantie!’ zei Addie, die nog steeds in een jolige bui was. Maar daar moest hij voor oppassen, want de rest van zijn familie die nog beneden stond was nu zeer prikkelbaar. Hij duwde één van de twee ramen die de kamer rijk was omhoog en riep triomfantelijk in de donkere nacht: ‘Gevonden!’ ‘Opschieten!’ kreeg hij weer als antwoord. Ze begonnen kriegelig te worden. Dit hotel had nou typisch die onheilspellende sfeer, waarvan hij wist, dat de wens van de dames zou zijn om met zijn allen op een kamer te slapen. 135 Daarvoor was de ruimte groot genoeg, alleen moesten er nog wat bedden bij gezocht worden. ‘Auwauw...!’ riep Silvan. De kaars in zijn hand was zo klein geworden, dat hij zijn vingers brandde. Met een pijnlijk gezicht wierp hij de kaars van zich af. ‘Waarom heb je dan ook geen grotere uitgezocht?’ bleef zijn vader maar doorgrappen. Met het licht van nog maar een kaars vonden ze de weg terug naar beneden om de anderen op te halen. Het kostte heel wat overredingskracht om de dames gerust te stellen en te overtuigen dat echt alles in orde was. Dat het hele hotel geen duiventil was en dat ze die duiven maar in een kamer hadden aan getroffen. Nee, er was echt niets aan de hand ze konden rustig mee naar boven gaan. ‘Goed dan.’ Ze namen eenieder een brandende kaars uit de lampions en begaven zich naar binnen. Ze hadden nog maar net een paar treden van de deftige trap betreden, of ze hoorden wat knappen. ‘Wat is dat dan?’ vroeg Maaike wantrouwend. Já, dat wisten de heren ook niet. Oude gebouwen kraken nu eenmaal. Weer een paar treden hoger volgde weer een geluid alsof er iemand over dode takken liep die onder zijn voeten kraakten. ‘Het spookt hier,’ zeiden de dames en wilden terug. ‘Wacht even, ik ga kijken,’ zei Addie en liep alleen verder het donkere gat in naar de tweede verdieping. Het knappende geluid herhaalde zich. Op de tweede verdieping aangekomen kreeg hij een vermoeden van wat er aan de hand kon zijn. Hij liep meteen door naar kamer numero vier, waar hij en Silvan het laatste geweest waren. Uit de deuropening van deze kamer kwam het knetterende geluid en bovendien een rode gloed. Hij keek naar binnen en zag dat zijn
vermoeden juist was geweest. Het vloerkleed met daarop een paar stoelen, een tafel en een bed stonden al knetterend in lichterlaaie. De kamer functioneerde als een goed trekkende schoorsteen. Door de deuropening werd de lucht aangezogen en via het raam kringelde de rook naar buiten. Aangewakkerd door deze overvloed aan zuurstof grepen de vlammen gretig om zich heen. De vuurtongen bereikten de velours gordijnen die meteen in de brand vlogen. De hitte nam snel toe. Het zou niet lang meer duren of de kamer zou een vuurzee zijn. Addie zag in dat hier niets meer te redden was en dat ze gauw moesten maken dat ze weer buiten kwamen. Hij voegde zich bij de rest die onder aan de trap gespannen stonden te wachten. ‘Ik denk dat we toch een ander hotel moeten opzoeken,’ was zijn laconieke reactie en vertelde wat er aan de hand was. Met haastige spoed verlieten ze het gebouw, dat nu nog Hotel Venetië was, maar dat ongetwijfeld geheel in vlammen zou opgaan. Op veilige afstand gingen ze staan wachten op de dingen die gebeuren zouden. De vlammen sloegen al uit het raam. Felrood stak het vuur af tegen de 136 donkere nacht en lichtte de voorgevel van het hotel spookachtig op met zijn flakkerende vlammen. Het geknetter nam toe. Het geluid weerkaatste tegen de vele gevels en het roerloze donkere wateroppervlak. Het was windstil. De door de vlammen verlichte grijze rook bulkte verticaal omhoog. Ze hoorden met een doffe bons iets vallen. Dat veroorzaakte een vonkenregen van feloranje gloeiende puntjes die zich verspreidden als een open spattende vuurpijl in de donkere nacht. Silvan voelde zich schuldig, want het was natuurlijk de brandende kaars geweest die hij van zich had afgeworpen, die deze brand had veroorzaakt. Hij meende toch stellig dat die tijdens het vallen was gedoofd, maar kennelijk toch niet. De kamer stond nu helemaal in brand het was een vuurzee daarbinnen. Door de hitte veranderde de kleur van het vuur van oranjerood naar lichtgeel. Het vuur doorboorde het plafond van de verdieping daarboven. Nu sloegen de vlammen ook uit de ramen van de derde verdieping. Daar kwam met donderend geraas een stuk brandend plafond naar beneden. Een nog grotere vonken regen steeg op in de donkere lucht. Addie stond bij zich zelf te denken, dat het toch wel erg jammer was van zo’n prachtig stijlvol gebouw, waaraan zoveel tijd en aandacht was besteed en waarin zoveel prachtige materialen waren verwerkt. Maar tegelijker tijd vond hij ook dat het belachelijk was om zo te denken, omdat al wat hier stond aan monumentale gebouwen onverbiddelijk toch eens aan de tand des tijds ten onder zou gaan. Dat was slechts een kwestie van tijd. Brandende brokstukken gevolgd door een gloeiende massa vielen op de vloer van de entreehal. Een prachtig belichte rookkolom steeg recht omhoog met in het midden de hangende kroonluchter. Door de rook heen weerkaatsten kristallen kralen de vonkenregen alsof het kerstmis was. De contourlijnen van de pilaren, de fraai gestucte wanden, de gewelven en de trap lichtten sprookjesachtig op, op het ritme van de vlakkerende vlammen. Zoals zij nog maar even daarvoor de fraaie trap hadden beklommen, zo werkten nu de vlammen zich trede voor trede naar omhoog. Het glas van de nog gesloten ramen explodeerde, aan alle kanten sloegen de vlammen nu door de rechthoeken van de ramen naar buiten. Het gulzig zuurstof aanzuigende gebouw was nu een brandende fakkel, waarbinnen niets anders meer was te onderscheiden dan alleen een withete vuurzee die
kraakte, loeide en gromde, als een monster dat vreselijk kwaad is. De vlammen hadden inmiddels de dakspanten bereikt. Als luciferhoutjes brandden die door. Onder het gewicht van de dakpannen viel de gehele brandende kap als een vonken regen naar beneden. Hotel Venetië bestond nu alleen nog maar uit vier muren die een gloeiende 137 massa insloten. De kristallen kroonluchter hield dapper stand. Die hing in het midden van het verder lege roodgloeiende omhulsel van de muren te zwaaien aan een dikke centrale draagbalk, die nog niet geheel was doorgebrand. Ze waren genoodzaakt nog meer afstand te nemen want de hitte werd ondraaglijk. En dat was maar goed ook, want er volgde een enorme explosie, die in één klap de muren uit elkaar smeet en nog ver in de omtrek nadreunde. Alles wat vleugels had, verdween verschrikt als een klapperende wolk in de donkere nacht. De hondjes wilden met de staart tussen de benen ergens wegkruipen, maar ze wisten niet waar. Gloeiende brokstukken vlogen hen om de oren. Ze riepen wat tegen elkaar, maar konden het niet verstaan, omdat hun trommelvliezen bol stonden van de knal. De kleine Globo schreeuwde het uit. Even wisten ze niet wat ze moesten doen en stonden beduusd te kijken. Toen maakten ze zich uit de voeten, weg van deze plek uit angst voor nog een explosie. In de paniek maakte Silvan een misstap en viel in de een meter lager gelegen gracht. Gelukkig raakte hij niets anders dan alleen het wateroppervlak. Proestend klom hij op een boot en hees zich handig op de kade. Tijd om veel aandacht aan hem te schenken hadden ze niet. Ze hadden haast om weg te komen. Op een paar honderd meter afstand bleven ze hijgend staan. Ze zagen dat het vuur was overgeslagen naar de belendende percelen. ‘Dat wordt een complete stadsbrand,’ voorspelde Addie, die nu de tijd nam om aandacht aan zijn zoon te schenken. Hij vroeg of alles goed was. ‘Alles oké,’ was het stoere antwoord, ‘alleen een beetje nat!’ Deze afstand leek hun wel veilig genoeg, om alles nog eens te overzien en een beetje tot zichzelf te komen. Globo schreeuwde nog. Maaike en zijn zusjes probeerden hem te bedaren, door op kalme toon tegen hem te praten en hem tegen zich aan te drukken. Dat leek aardig te lukken, want het ventje werd wat rustiger. Het was een indrukwekkend gezicht, dat felrode vuur dat om zich heen greep in die donkere nacht. ‘De halve stad gaat eraan!’ voorspelde Addie nog eens. Maar daar maakte niemand zich echt druk om, maar wel om de vraag wat ze moesten gaan doen. Het was wel duidelijk, dat ze hier niet konden blijven, want het vuur zou deze nacht nog de hele haven in de brand zetten. Ze stonden op het punt waar de bestrating van deze haven was opgehouden. Met de stenen trap, die hen nog maar kort geleden naar de kade had gebracht, daalden ze af naar het water en stapten op de gondels. Ze balanceerden van boot tot boot over de bruggetjes. Het vuur loeide en kraakte en ging door met zijn sloopwerk. 138 Stukken van gebouwen stortten in elkaar en vielen sissend in het water. Rook en stoomwolken stegen op en verduisterden het vuur. De haven leek verlicht te worden door een grote slecht functionerende haperende lamp die aan en uit ging. In het schijnsel van dat licht zocht Silvan haastig wat droge kleren uit de collectie van de drijvende textiel marktkraam. Ze vonden het bootje terug, dat hun naar deze plek des onheils had gebracht
en voeren de muggengracht weer in. Helaas hadden de muggen zich niet door de explosie laten verjagen, want die gingen meteen weer tot de aanval over. Maar nu waren ze er beter op gekleed, maar hinderlijk bleef het. De smalle water doorgang was erg donker. Maar het oplichten van het vuur was net voldoende om in het midden van de gracht te blijven koersen. Ze voeren door de kleine haven die ze die dag het eerst overgestoken waren en deden nu hetzelfde, maar nu in de tegenovergestelde richting. Er was geen eend meer te bekennen. Hun eieren lagen koud te worden in de nesten. Achter de gebouwen zagen ze af en toe een vonkenregen opstijgen en het flikkerende licht van het vuur. Dit zou een prachtig decor voor een griezelfilm zijn geweest. Via de korte waterdoorgang kwamen ze op het grote open water. De zwanen gleden statig voor hen opzij. Opgelucht zetten ze na een paar honderd meter voet aan wal. Hier was het veilig genoeg om de nacht door te brengen. Aan de kade stond een groot vrijstaand huis, het leek op een voormalig koopmanshuis. De ramen waren voorzien van luiken. Tegen de muren reikten de klimrozen tot aan het dak. Een raam moest geforceerd worden om binnen te komen. Met een brandende aansteker in de hand, vonden ze de slaapkamers die aan de kade kant waren gesitueerd. De bedden stonden keurig opgemaakt voor hen klaar. Zoals gewoonlijk gooiden ze eerst de ramen van de kamers ver open om de lucht te laten ventileren. In de verte was de rode gloed van het vuur zichtbaar, dat ergens achter de gebouwen vandaan kwam. Het geluk leek nu aan hun zijde te zijn. Addie vond kaarsen in de lade van een hoge eikenhouten kast. Met in beide handen een zilveren kandelaar met brandende kaarsen verlichtte hij zijn weg door het huis en plaatste er in elke slaapkamer één. Er werd wat met bedden geschoven en overlegd wie waar zou gaan slapen. Maaike zat met Globo aan de borst op de rand van het bed. Eindelijk was het ventje rustig genoeg om melk te drinken. De anderen hadden ook wel honger, maar er zat niets anders op dan te wachten tot het weer licht zou worden. Dat werd als vanzelfsprekend aanvaard. Het was voor hen al lang niet meer zo, dat er altijd en overal op het moment dat ze dat wilden eten voor handen was. Het belangrijkste was dat ze een fijn bed gevonden hadden. De meisjes lagen al gezellig in een groot tweepersoons bed te giechelen en speelden met Globo, tot die tevreden in slaap viel, lekker veilig 139 tussen de meisjes in. Daar had Maaike het wel eens met Addie over. Ze had het altijd fout gevonden wanneer ouders hun baby of peuter alleen in een bed lieten slapen. Kinderen behoorden in hun eerste levensjaren de warmte en de bescherming van een vertrouwd persoon tegen zich aan te voelen, vond ze, dat zou fundamenteel zijn voor de rest van het leven. Silvan en zijn ouders waren van alle opwinding door de slaap heen. Ze hingen uit het raam en aanschouwden het vuur, waarvan het geknetter hier nog te horen was. Het leek op het geluid van duizendklappers die met oud en nieuw werden afgestoken. Er werd gesproken over de explosie die Hotel Venetië de genadeklap had gegeven. Ze hadden gezien dat de explosie ergens onderin het gebouw had plaatsgevonden. Het leek aannemelijk dat ergens in een kelder een gasfles opgeslagen had gelegen en dat die door de hitte tot ontploffing was gekomen. Silvan kreeg een goed idee, waarbij ze zowel het vuur konden gadeslaan en tevens hun vermoeide lichaam te ruste leggen. Daarvoor moesten de bedden onder de lage ramen geschoven worden. Met een paar dikke kussens onder de borst, lagen ze op hun buik voor het open raam het vuur te bekijken. Een boeiend schouwspel. Op de voorgrond de scherp afgetekende zwarte
silhouetten van de gebouwen, tegen een roodgloeiende achtergrond, die zich steeds verder in de breedte uitbreidde. Verder was de lucht pikzwart. Af en toe hoorden ze een stuk gebouw met donderend geweld naar beneden razen. Dat werd steevast opgevolgd door een lichtgevende fonkenfontein die zich tot hoog in de zwarte lucht werkte. Addie stootte Maaike enthousiast aan over zoveel moois, maar die reageerde al niet meer, want ze was in slaap gevallen. De heren wilden niet voor elkaar onderdoen met wakker blijven, maar het was Silvan van wie de ogen het eerst dicht vielen. Addie bood weerstand tegen de slaap, nam een stoel en liep daarmee naar buiten om voor de deur te gaan zitten. Dit was te uniek, dit wilde hij niet missen. In vroegere tijden zou de nachtrust verstoord zijn geweest door gillende sirenes. Nu vond hier in alle rust een brand plaats, die ongestoord zijn gang kon gaan. Het was nog steeds windstil. Anders zou het vuur nog veel agressiever om zich heen gegrepen hebben. Nu stak het ene gebouw het andere aan, een voor een zouden ze in vlammen opgaan, tot het vuur in zijn opmars geremd zou worden door een kanaal. Bij wind zouden de vlammen makkelijk naar de overzijde van zo’n kanaal overslaan, maar nu het windstil was, zou het water het vuur tot staan kunnen brengen. Op die manier zou een groot gedeelte van de stad nog gespaard kunnen blijven. Zo zat Addie te mijmeren en de mogelijkheden van het vuur in te schatten. Maar hij kon niets anders doen dan toekijken. Hij betrapte zich erop weer te veel waarde te hechten aan deze menselijke bouwsels. Het ging hem toch aan het hart. Maar het verleden was niet vast te 140 houden, ook van deze stad niet. De natuur zou toch onverbiddelijk de sporen van deze stad uitwissen. Stormen zouden dakpannen van de daken rukken en de regen vrijspel geven. De balkenconstructies zouden onder invloed van het vocht gaan schimmelen en doorrotten en plafonds naar beneden doen storten. De regen zou kans zien om zich door de naden heen achter de pleisterlagen te dringen. In strenge winters zou dat vocht bevriezen. De uitzettingskracht die ontstaat door bevriezing zou het pleisterwerk van de muren losdrukken en doen afbrokkelen. In de ontstane spleten tussen de stenen zouden boomzaden waaien en tot ontkieming komen. De enorme expansieve kracht van een opgroeiende boom zou de muren uit elkaar drukken en uiteindelijk het hele gebouw doen instorten. Zo’n erosieproces van een stad gaat snel. Over vijftig jaar zou de stad al onherkenbaar zijn. Op de ruines van Venetië zou een totaal nieuw leven ontstaan. Venetië zou weer leven! Leven! Het zou gaan bruisen van miljoenen watervogels die hun nesten maken in de kruinen van de bomen die stevig met hun wortels verankerd hadden tussen de puinhopen van de voormalige stad. De stad zou zingen van de krekels, en zoemen van de bijen die zich tegoed deden aan de miljarden geurende witte bloemschermen van de vlierstruiken, die overal tussen de puinhopen waren opgeschoten, dankbaar gebruik makend van de vochtige en kalkrijke bodem. De kanalen en meren zouden in moerassen veranderen waarin riet groeit en andere waterplanten. Het riet zou gaan zingen van duizenden rietgorsen en andere zangvogels. Door die sappige moerassen zouden elanden waden, otters en bevers. Op de puinhopen van wat eens Venetië was zouden honderden soorten bloemen gaan bloeien, met daarboven een wolk van dwarrelende en flierefladderende vlinders in vele kleuren en vormen. Plotseling werd zijn droomwereld verstoord door een enorme knal, die nog seconden lang nagalmde in de stad. Een vonkenregen rees op vanachter de donkere contouren van de gevels. Het was alsof een vuurwerk werd
afgesloten met een laatste grote knal, gevolgd door een bruisende vonkenfontein die in de lucht openspatte in duizenden lichtgevende deeltjes. ‘Weer een gasfles,’ concludeerde Addie en een dikke! Voor hem in het meer hoorde hij een plons, gevolgd door een sissend geluid. Een wolkje witte stoom steeg op uit het water. ‘Dat was de gasfles,’ zei hij. ‘Liever in het water, dan op mijn hoofd.’ Hij begreep nu dat ze hier niet geheel veilig waren. De rest van de familie stak verschrikt hun hoofd naar buiten. ‘Een ontplofte gasfles,’ was zijn korte en bondige verklaring. ‘Ga maar rustig weer slapen.’ Maar dat was makkelijker gezegd dan gedaan, want de 141 kleine Globo schreeuwde weer moord en brand en iedereen was nu klaarwakker. Maaike kalmeerde Globe en maakte van de gelegenheid gebruik om hem de borst te geven. Silvan zocht zich ook een stoel op en ging naast zijn vader zitten brandje kijken. Tamara en Esther liepen wat doelloos rond. Hun gezichten spraken boekdelen, ze waren hinderlijk gestoord in een heerlijk diepe slaap. Rillend met de deken om zich heen geslagen stonden ze verongelijkt te kijken. Ze liepen naar buiten en keken even naar het vuur, dat groter en groter werd. Ze trokken een gezicht alsof ze allang wisten van die brand daar in de verte en het scheen hen niet te interesseren. Ze haalden zwijgend hun schouders op en kropen weer in bed. Maaike stond zwijgend met de kleine op de arm naast Addie en Silvan naar de brandende stad te kijken. Veel viel er niet te zeggen, dit schitterende schouwspel sprak voor zich. Het scheen dat de brand al opgerukt was naar het haventje, dat het dichtst bij hen lag, want de vlammen werden zichtbaar boven de huizen en de vuurgloed drong door tot in de smalle gracht, waar ze het begin van de avond nog door waren gevaren. Maaike stond te geeuwen en gaf te kennen dat ze nog een paar uurtjes wilde slapen, ze gaf de heren een warme zoen en begaf zich ook weer naar bed. Silvan en zijn vader bleven de rest van de nacht op, om de ontwikkelingen te volgen van het brandende levende schilderij dat zich levensecht voor hen manifesteerde. Een schilderij dat tijdens het verloop van de nacht steeds meer aan kleur en expressie won. Het vuur laaide nu hoog op achter de zwarte silhouetten van de gevels. Het vuur baande zich krakend een weg door de smalle watersteeg en kwam dreigend op hen af. Maar het meer dat tussen hen en het vuur in lag, was breed genoeg om hun veiligheid te waarborgen. Nog steeds bevond de brandhaard zich achter de gevelrij, buiten hun gezichtsveld, tot het moment dat de razende vlammen de daken grepen. De onzichtbare schilder van dit natuurgeweld voorzag de donkere spook gevels van een vlammende kroon. De levendige vlammen weerspiegelden in het gladde wateroppervlak. De kade, het meer en de gondels kleurden op in dit merkwaardige beweeglijke licht. Op de voorgrond vervolmaakten de zwanen de kwaliteit van dit levende schilderij. De witte zwanen kleurden in dit vreemde licht rose en de zwarte zwanen werden omgeven met een oranje aureool alsof ze rechtstreeks uit de hemel kwamen. De vogels dreven rustig heen en weer en leken totaal niet onder de indruk van de brand. Het schilderij was nu op zijn toppunt van schoonheid gekomen, het leek de hoogste vorm van expressiviteit te hebben bereikt. Deze hoogwaardige kunstkwaliteit hield ongeveer tien minuten stand, tot de brandende balkconstructies het gewicht van de dakpannen niet meer konden 142 dragen en krakend in elkaar stortten. Een vonkenregen vulde de lucht. In het
binnenste van het gebouw bouwde de druk zich op onder invloed van de hitte, tot die zich ontlaadde. De ramen knalden uit hun sponningen en de luiken vlogen open. De vurige vlammentongen braken naar buiten. De onzichtbare schepper van dit totaalkunstwerk voorzag de donkere gevelrij nu van felrode rechthoekige gaten. Was het toppunt van schoonheid toch nog niet bereikt? Kon het nog mooier en indrukwekkender? Deze scène in het levende schilderij hield langer stand. Hier en daar bezweken muren en plonsden in het water. Dat maakte de horizonlijn nog grilliger. Stoomwolken stegen op. En nog steeds op gepaste afstand bewogen de zwanen op de voorgrond kalm heen en weer, als een voorbeeld van rust tegen een achtergrond van het chaotische vuur. Het leek wel of ze te trots waren om zich om zo’n onschuldig vuur druk te maken. Geboeid hadden Silvan en Addie toegekeken. Hun gestalten kleurden oranje door het vuur. Ze koesterden zich aan de warme straling in deze kille nacht. Het begon alweer te dagen. Het kon toch nog mooier!! Ja, het kon nog mooier. De inktzwarte lucht die steeds als een neutrale achtergrond had gefungeerd, werd nu door de machtige onzichtbare creator ook nog eens in de brand gezet. Een totaalkunstenaar voor wie het niet nodig was zijn handtekening te zetten onder zijn werk. Een meester die geen applaus van een publiek nodig had. Een meester geheel een met zijn werk, werd in zijn inspiratie gevoed door zijn eigen creatie. Nog onzichtbaar onder de horizonlijn, kondigde een nieuw vuur zich aan, de koning van alle vuren. Een dictator, waar niet mee te spotten valt. Als zijn voorboden zond hij kleuren voor zich uit. Aan het enorme palet van de hemel, dat tijdens de brand alleen nog maar de kleur zwart had bevat, werden nu warme lichtgevende kleuren toegevoegd als oranje, roze, paars, geel en rood. Langzaam, maar zeer zelfverzekerd verscheen een klein gedeelte van het bolvormige lichaam van deze keizer onder alle vuren boven de horizon, met een potentie aan hitte om moeiteloos duizenden aardbollen op te warmen. De zon! Zoals alles in de natuur geleidelijk gaat en zich steeds weer herhaalt, zonder haast, maar met een groot zelfbewust zijn, zo ook werd het lichter en lichter. De warme kleuren rood, rose, paars en oranje werden door onzichtbare handen op het palet dat hemel heet, gemengd tot lichtgrijs. Tenslotte smolt onder invloed van de warmte van de eerste zonnestralen, de lichtgrijze kleur samen met het begrensde palet zelf. 143 Het maakte plaats voor een onmetelijke blauwe diepte. Een diepte die vormloos en oneindig was en eigenlijk geen kleur bezat. Maar de transparante luchtlagen die in dit onmetelijke heelal rondzweefden, lichtten transparant blauw op, zoals het kleurloze water in koraalriffen. De scherp omlijnde oranje rode bol van de opkomende zon veranderde nu in een oogverblindende vuurbal met vlammende contouren. Addie was heel stil geworden en totaal onder de indruk. Vanaf nu had hij nog meer respect en waardering voor alleen al het feit dat hij bestond, maar een grote dankbaarheid maakte zich van hem meester voor al dat licht dat één van de voorwaarden voor het leven is. Hij keek opzij naar zijn zoon, die ook heel stil was geworden en het leek erop dat hij, op zijn eigen specifieke manier, ook zoiets had ervaren. De dames verschenen met de slaap nog in de ogen ten tonele. Voor hen was
dit weer een nieuwe dag, net zoals al die anderen. Dat er voor hun ogen een stad in de brand stond, veranderde daar niet veel aan. Zij hielden zich bezig met de vraag wat ze zouden gaan eten. Een vraag die niet minder belangrijk is dan, hoe zit het bestaan in elkaar? Want het bestaan is eten. Eten is deelnemen aan het bestaan. Het is als met ademen. Je ademt in en je ademt weer uit. Je neemt het eten tot je en je poept het weer uit. Dat wat het lichaam kan gebruiken, wordt eruit gezeefd, zowel uit de lucht als uit het voedsel. Hetzelfde doen de planten en de dieren, dat doet de aarde zelf. We vormen een onderdeel van het bestaan. Maar geen onmisbaar onderdeel van het bestaan, want het bestaan heeft ons niet nodig, het kan heel goed bestaan zonder ons. Maar het nodigt ons hartelijk uit om eraan deel te nemen. Een uitnodiging, waar we zeer zorgvuldig mee om zouden moeten gaan. De meisjes waren heel lief voor de jongens, (zoals ze hun vader en broer noemden als ze een jolige bui hadden) die de gehele nacht op hadden gezeten en aaiden hen teder over de wang. Ze zouden wel voor een smakelijk ontbijt zorgen. Addie en Silvan toonden zich dankbaar en namen een duik in het meer, natuurlijk gevolgd door Puk en Muk. Ook dat vonden de zwanen heel gewoon en gunden hen nauwelijks een blik waardig. De dames inspecteerden de diepe tuinen die achter de vrijstaande huizen lagen. Met kennersogen ontdekten ze peultjes waarvan de ranken zich hechten aan een stapel dode takken. Alle peultjes werden geplukt, ook de overrijpe. De tuinbonen hadden zich op de natuurlijke wijze gezaaid en stonden nu op willekeurige plaatsen tussen de wilde planten. In de top van de planten bloeiden witte bloemen, terwijl onderaan de stam de dikke bonen al rijp in 144 de schil zaten te wachten tot ze door hen geplukt werden. In de boomgaarden verzamelden ze zomerappels, bessen, frambozen en malse wilde sla. Samen met peterselie, oostindische kers en zuringblaadjes maakten ze hiervan een heerlijke frisse salade. Tamara en Esther verzamelden stenen en droog hout. Natuurlijk was in dit huis ook een gasaansteker te vinden. Dit product van menselijk vernuft was over al de uithoeken van de aarde verspreid. Handig als ze waren geworden, duurde het niet lang, of er brandde een knapperend vuurtje aan de voorkant van het huis. In een diepe gietijzeren bakpan bakten ze jonge malse aardappeltjes in bruisende olijfolie. In een andere pan stonden de tuinbonen en de doppertjes te koken. Op een snijplank werden pepertjes en oregano fijngesneden en daarna gemengd met zout. Daarmee brachten ze de gare aardappeltjes, tuinbonen en doppertjes op smaak. Maaike keek met een glimlach om haar lippen naar de activiteiten van haar dochters en het gespartel van de mannen in het water. Een golf van geluk overspoelde haar en tranen van geluk sprongen in haar ogen. Liefdevol streelde ze Globo over zijn zachte haren, het ventje zuchtte van genot. Op het pleintje voor het huis dekten de meisjes een gezellige ronde tafel en plaatsten daar rieten stoelen om heen. ‘Eten klaar!’ riepen ze naar de mannelijke helft van de familie. ‘Dat laten we ons geen twee keer zeggen,’ zei Addie. Vlug droogden ze zich af met een grote badhanddoek, waarop de stad Venetië was afgebeeld, schoten snel in warme Venetiaanse kleren, die ze in het huis hadden opgespoord en zetten zich aan tafel. De hondjes schudden het laatste water uit hun vacht en namen een zittende bedelhouding aan. Wat kon het leven mooi zijn! Daar zaten ze, in de vroege ochtend zon voor een oud koopmanshuis, een fantastische maaltijd te nuttigen met voor zich een groot meer met statige
zwanen en op de achtergrond een brandende stad.. Op momenten zoals deze, konden ze soms nog bijna niet geloven, dat dit geen sprookje was maar werkelijkheid, een sprookjesachtige werkelijkheid dan. Regelmatig hoorden ze kleine ontploffingen. ‘Dat kan van alles zijn, zoals verfbussen, bussen haarlak, flessen,’ verklaarde Addie terwijl hij een kruiderig knapperig aardappeltje in zijn mond stak. De meisjes voerden Globo kleine hapjes, wat hem goed leek te smaken. Er werd besproken wat ze die dag zouden doen. De dames wilden graag nog een dag relaxen op die plek en lekker eten maken en leuke kleren bij elkaar zoeken. Silvan en Addie besloten om van de gelegenheid gebruik te maken om met de boot rond de stad te varen, als dat mogelijk was en te zien hoe de brand zich ontwikkelde. Maaike trok een bezorgd gezicht, maar ze stelden haar 145 gerust, door te beloven dat ze op veilige afstand van het vuur zouden blijven. Het begon al lekker warm te worden. Met een zoen namen ze afscheid van elkaar. Addie en Silvan stapten in hetzelfde bootje als gisteren, waar ze al wat vertrouwd mee waren geworden. Met een grote boog peddelden ze om het vuur heen, dat aan hun rechterzijde was. Hier was de brand al over zijn hoogtepunt heen en lag na te branden. Maar verder opwaarts sloegen de vlammen nog hoog uit de gebouwen. Daar voeren ze aan voorbij tot ze bij een brede gracht kwamen. Daar werd door het water het vuur een halt toe geroepen. Deze dwarsgracht durfden ze niet in te slaan, stel je voor dat ze ingesloten zouden worden door het vuur. Dus verder maar weer. Een paar honderd meter verder schatten ze dat de afstand wel groot genoeg was, om veilig een dwarsgracht in te slaan. Die leidde naar een uitgestrekt plein van oude straatstenen. Hoeveel personen, vooral toeristen, zouden hier gelopen hebben? Hoeveel voetstappen zouden er nodig zijn geweest om de keiharde granieten stenen te doen uitslijten? Ze verlieten het plein en stapten weer in hun boot. Ze waren nog teveel onder de indruk van wat ze deze morgen hadden gezien en stonden niet echt open voor wat het bestaan hun nu toonde. Ze verlangden terug naar het gezellige oude huis met het pleintje en hun levensgezellen. ‘Nu al terug?’ vroeg Maaike enigszins verbaasd. De dag werd verder doorgebracht met zwemmen, eten, luieren en naar de brand kijken. Ze gingen vroeg naar bed, omdat ze de volgende morgen lekker uitgeslapen de reis wilden vervolgen.
147
Hoofdstuk 10 --- De boottocht Bij het krieken van de volgende dag vertrokken ze al met in hun rugzak de voedselpakketten. Af en toe keken ze nog eens om naar de rookkolommen die uit de stad opstegen en de vlammen die daar doorheen prikten. Maar al gauw was de afstand al zo groot dat de brand niet meer was dan een onbeduidend vuurtje in een onmetelijk landschap. Voort gingen ze weer. Door welk verlangen of instinct werden ze voortgedreven? Hoopten ze op een plek aan te komen die hun reden genoeg zou geven om zich daar te vestigen? Of werden ze voortgedreven door de nieuwsgierigheid zelf? Iets trok hun voort en de onrust die dat veroorzaakte, rukte hen steeds weer los, uit de band die ze voelden met de plaats waar ze verbleven.
Dagen trokken ze voort, van dorpje naar stad, door bosrijke gebieden naar open velden, zich voedend met de vruchten die de natuur hun bood en slapend in de bedden die hun pad kruisten. Ze waren heel energiek en hadden een groot uithoudingsvermogen ontwikkeld. Ze voelden zich als een diersoort dat met de andere dieren leefde. Er was niets dat hun het idee gaf, dat hun leven meer waard was, dan dat van andere schepsels. Hun kleding, als ze die al droegen, voldeed aan geen enkele stijl. Hun gelaatsuitdrukking was ontspannen en hun blik was rustig, maar verried een grote zelfverzekerdheid. Hun lichamen waren gespierd en soepel en hun huid was donkerbruin gekleurd van de zon. Vervelen deden ze zich nooit, want er was altijd wel wat interessants te zien of te beleven. Ruzie kenden ze eigenlijk niet, daar was eenvoudig geen reden voor, omdat het plan dat ze volgden door iedereen werd aanvaard. Ze knipten elkaars haar kort, omdat het lange haar onder de omstandigheden lastig begon te worden. Addie zijn lange baard had Maaike tot een stoppelbaardje geminiseerd met het verzoek of hij het nu bij wilde houden. De hoop om andere mensen te ontmoeten bleef, maar haast hadden ze niet. Dit leven gaf hun vervulling en voldoening. Wat voor dag het was of welke datum in welke maand, dat speelde voor hen allang geen rol meer. Om zo te denken dat hadden ze al snel afgeleerd. Wel noemden ze de seizoenen nog bij de naam. Aan de lengte van de dagen, aan de planten, de bomen en de bloemen en aan de jonge dieren konden ze 148 aflezen dat het nu begin zomer moest zijn. Tot hun grote voldoening volgden ze nu weer de kustlijn. Steeds vergezelde het beeld van de Adriatische Zee hen aan de rechterzijde. De nachten brachten ze door in vakantiehuisjes en luxe villa’s en hotels. Soms waren de nachten zo aangenaam warm dat ze matrassen naar buiten sleepten en in de open lucht op het strand sliepen. In een rustig tempo legden ze dagelijks enkele tientallen kilometers af tot na een aantal dagen de stad Triest in zicht kwam. Dit was een grensplaats met Slovenië. Ook bij deze grensovergang was weer een vergelijkbare chaos te zien als bij de vorige, alleen hier was de omvang wat kleiner. Ze vervolgden hun weg. Het landschap was dor en begroeid met wat schrale doorstruiken en met bosjes verdroogd gras. Maar de berggeiten met hun prachtige gebogen horens wisten altijd wel iets eetbaars te vinden. Handig wisten ze met hun zachte lippen de blaadjes tussen de lange dorens uit te peuteren. Hun jongen stootten zo hard met hun snuit tegen de uiers van hun moeders, dat je mocht vrezen dat die in het ravijn zouden stortten. Maar het was verbazingwekkend om te zien hoe behendig die geiten zich tussen de ruwe rotsen voorbewogen. Het was maar een klein stukje berglandschap van Slovenië wat ze doorkruisten, want na drie dagen al passeerden ze de grens met Kroatië. Het schrale berglandschap zette zich onverminderd voort. Ze volgen de lussen van de bergwegen en steeds werden ze verrast door prachtige vergezichten. De temperatuur was aangenaam en regenbuien zorgden voor een aangename afkoeling. Op hun pad ontmoeten ze lynxen en beren. Eens waren een paar beren een heel eind met hen opgelopen met die typische schommelende loopstijl. Zij liepen op het asfalt en de beren schommelden in de berm. Het lijkt op het eerste gezicht of een beer zich heel onhandig voortbeweegt, maar als je goed kijkt verplaatsen ze zich juist heel soepel. Toen de dieren een bijennest ontdekten, waren ze hiervoor één en al aandacht. Met hun scherpe klauwen
scheurden ze het nest open. De bijen stortten zich woedend op de beren, maar hun steken hadden geen vat op hun dikke vacht. Door een steek in de neus lieten de dieren zich niet weerhouden om de honing uit de raten te likken. Ze liepen vlug door want ze waren bang dat de bijen misschien hun woede op hen wilden bekoelen. Ze merkten dat het gebergte geleidelijk afliep. Op een zonnige morgen stonden ze plotseling tot hun verrassing weer oog in oog met de Adriatische Zee. In de verte waren vaag een paar eilanden te onderscheiden. Ze daalden de bergen af en belandden in een allerlieflijkst toeristenstadje, 149 met een gezellige boulevard, een jachthaven en veel souvenirwinkels. De sfeer was niet te vergelijken met die van Venetië. Het was hier kleinschaliger en primitiever. De meeste muren waren niet bepleisterd, maar opgetrokken uit onbewerkte natuurstenen die op elkaar gehouden werden door roodkleurige leem. Duizenden toeristen hadden de straatjes bewandeld op zoek naar snuisterijtjes, een terrasje, de plaatselijke bakker of een nieuwe liefde. De bloembakken waren rond gemetseld van dezelfde stenen die je overal in terug vond. Met de ronde vorm mee was daarop een zitting geconstrueerd van dik hout, waarmee het tevens de functie had gekregen van bank. Hoeveel verliefde stelletjes zouden hier hebben zitten mijmeren en liefkozen? Hoeveel oudjes zouden hier hebben gezeten om de verhalen over vroeger met elkaar te delen? Hoeveel toeristen zouden hier hun ansichtkaarten geschreven hebben? Her en der, met de nonchalance van waarschijnlijk dezelfde stadsarchitect, waren bomen geplant die getooid waren met roze bloemen. Wat had dit stadje toch een sympathieke uitstraling, met zijn pittoreske geveltjes. De straten en de pleinen volgden het lijnenspel van de grillige kust. Smalle dwarsstraatjes leidden trapsgewijs omhoog naar eenvoudige wijkjes, waar de oorspronkelijke bewoners hadden gewoond. Hier en daar hing de was nog grauw aan de waslijn. Aan de zeekant werd het beeld bepaald door de vele boten die afgemeerd lagen aan de kade. De grote jachten lagen willekeurig verspreid voor anker in de ruime baai. Ze gingen op verkenning uit en liepen de boulevard helemaal uit tot aan het eind, waar de bestratingen overgingen in natuurlijke strandjes. Het was nog maar op het midden van de dag, dus ze hadden alle tijd. Ze passeerden restaurantjes met piepkleine terrasjes, hotels en reiswinkels. Alle informatie lag nog klaar achter de ramen. Ze vonden het jammer om een ruit kapot te breken, maar troffen een winkeltje open aan. Dat stond ook in verschillende talen op de deur: Open, Offen, Abierto. In het winkeltje waren boekenverkoop en informatie gecombineerd. Addie dook meteen met zijn neus tussen de landkaarten. Het winkeltje was daarin goed gesorteerd, van wereldkaarten tot zeer gedetailleerde overzichtskaarten van deze streek. Een brochure bood dagtochten te voet aan, door de prachtige berggebieden van het achterland al of niet onder deskundige leiding van een gids. In het Engels werd aanbevolen om het luieren aan het strand eens af te wisselen met een actieve wandeltocht. ‘Dat is nou net iets voor ons!’ zei Addie en liet Maaike de folder zien. Die schoot in de lach. ‘Ga toch fietsen!’ gaf die als antwoord, alsof ze nog niet genoeg gewandeld hadden. 150
Addie stopte wat kaarten in zijn rugzak om ‘thuis’ verder te bestuderen. Maaike vond een boekje in het Engels over eetbare wilde planten en paddestoelen. Daarmee kon ze ongetwijfeld haar plantenkennis uitbreiden of bevestiging vinden van datgene wat ze zelf al had ontdekt. Tamara en Silvan bekeken de ansichtkaarten, waarop het leven in deze lieflijke stad hen toelachte. De foto’s toonden volle terrassen en stranden. Kinderen die zandkastelen bouwden. Een romantisch verlichte dansvloer overvol met breedlachende smaakvol geklede jonge mensen. Foto’s van de karakteristieke smalle trappenstraatjes. Authentieke oudjes die op een bankje voor hun scheefgezakte huisje het leven aan zich voorbij lieten gaan en hun tandeloze gebit bloot lachten. Een totaal overzicht van de baai met een sprookjesachtig verlichtte haven bij nacht en duizenden lampjes die de vormen van de terrassen en de kustlijn markeerden. Mooie meisjes met blote borsten keken hen verleidelijk aan. Heimelijk stak Silvan zo’n meisje van zijn dromen in zijn borstzak, op de plaats van zijn hart. Tamara dacht met heimwee terug aan haar hartsvriendinnetje Elske. Dit vakantie stadje bracht haar in een stemming die ze met haar vriendinnetje gedeeld zou hebben, door haar ansichtkaarten te sturen, waaraan ze haar geheime gevoelens zou toevertrouwen. Ze had wel gezien dat Silvan zo’n mooi meisje in zijn zak wegstopte, maar ze deed net of ze niets zag. Zelf kon ze haar ogen niet afhouden van de afbeelding van naakte jongens op een nudistenstrand die onbevangen met gebronsde gespierde lijven een partijtje volleybal speelden. Ook zij stak een foto in haar rugzak en nu was het Silvan die net deed of hij niets zag. Deze foto’s zouden het verlangen instandhouden, dat ze als een geheim met zich meedroegen. Esther leek onbewogen en bekeek wat plaatjes in een kinderboek. Ze verlieten verschillend gestemd het winkeltje. Ze konden hun geluk niet op, toen op slechts een vijftigtal meters uit de kade een groep dolfijnen uit het water opdook. Die deden hun naam van tuimelaar eer aan. Alsof ze een commando hadden ontvangen verhieven hun grijze glimmende gestroomlijnde lichamen zich allemaal tegelijk uit het water en met een prachtige boog tuimelden ze weer in het nat terug. Dat herhaalden ze nog eens een paar keer. Zouden deze prachtdieren zich bewust zijn geweest, dat ze publiek hadden, want alsof het nog niet mooi genoeg was, werd onze piramidefamilie ook nog eens getrakteerd op een fantastische show in behendigheids zwemmen. In het heldere water konden ze de bewegingen van de vissen volgen. Die zwommen van de kade af naar een wat dieper gedeelte van de zee, waar het water donkerder van kleur was. 151 Daar maakten ze snelheid door met kracht hun staart heen en weer te slaan en even later doken ze meters hoog boven het wateroppervlak uit, draaiden nog eens een keer om hun as, of maakten een salto en lieten zich pardoes in het water kletsen. Het was duidelijk dat die dieren plezier in het leven hadden. Het leek wel of ze een feestje vierden om het feit dat zij nu de heersers van deze visrijke baai waren. Een baai die ze vroeger niet binnen durfden te zwemmen, omdat ze wisten dat hun leven daar niet veilig was. Toen werd deze beschutte baai gedomineerd door lawaaierige motorboten en konden ze verstrikt raken in de verraderlijke visnetten. Bovendien stroomde constant verontreinigd water uit het stadsriool in de zee. Vies water dat ziektekiemen bevatte waarmee de dolfijnen besmet konden raken. Intelligent als deze
vissen zijn hadden ze deze baai gemeden als de pest. Deze vrolijke ontmoeting met de dolfijnen bracht Tamara weer terug in het hier en nu. Haar ernstig geworden gezicht klaarde weer op. Maaike had met haar moederlijke instinct het een en ander aangevoeld en sloeg een bemoedigende arm om haar dochter. Addie had Globo op zijn schouders gezet en speelde voor renpaard. Het ventje kraaide het uit van de pret en hield zijn vader stevig aan zijn oren vast. Esther speelde met haar broer bokspringen en struikelde over de hondjes, die ook mee wilden doe, maar wisten niet hoe. De familie was in een uiterst vrolijke stemming. Spontaan bedachten ze een spelletje dat ze ‘hotelletje zoeken’ noemden. Ze zouden de tot hier afgelegde weg teruglopen en ieder voor zich in gedachten een hotel uitzoeken. Pas aan het andere eind van de boulevard (en dat was een afstand van wel twee kilometer) zouden ze bekendmaken welk hotel ze hadden uitgezocht. Het hotel dat de meeste stemmen kreeg, zou de eer ten deel vallen om tijdelijk door hun bewoond te worden. Ze bevonden zich nu op het punt waar de stranden begonnen. Zeehonden lagen lui te zonnen in kuilen die ze in het losse zand gegraven hadden. Een paar verwilderde honden stroopten het strand af en probeerden een zeevogel met een snelle spurt te verrassen, maar dat viel niet mee. Puk en Muk renden achter de honden aan. De honden besnuffelden elkaar en leken niet vijandig gezind. Ze draaiden wat rondjes om elkaar heen en begonnen als spel achter elkaar aan te rennen. Mooi, dacht Addie, die allang had geloerd op een goede gelegenheid om de hondjes achter te laten. Hij had gemerkt dat de dieren moeite hadden met hun lange marsen, omdat ze hun krachten niet goed verdeelden. Ze verspeelden veel te veel energie door alles wat bewoog achterna te rennen. Dat zouden ze niet lang meer volhouden. Maar voorlopig hield hij zijn stoute plannen nog voor zich. Hij zou een tactisch moment uitzoeken om zijn kinderen dat te vertellen, want die 152 wilden hun Puk en Muk natuurlijk niet missen. Ze zetten zich in beweging om aan de hotel speurtocht te beginnen. Nu was de zee aan hun rechterzijde. De zeelucht gaf hun een vakantiegevoel. Het hele stadje gaf een vakantiegevoel. Zonder nadenken zette Addie onder het lopen hier en daar een omgewaaide terrasstoel weer overeind, alsof hij alles weer op orde wou brengen, maar dan had hij nog wel even werk. Het skelet in werkpak met de soldeerbout nog in de hand, van een metaalbewerker die kennelijk een gat in een ijzeren vissersbootje wou dichtlassen, passeerden ze zonder er aandacht aan te besteden. Dat soort dingen zagen ze bijna dagelijks en kon hun niet meer opwinden. Skeletten passeerden ze alsof het één van de vele hondendrollen was, waarmee vroeger de straten vol lagen en waar je ook niet speciaal met veel aandacht naar gaat staan kijken. Ze hadden aandacht voor de hotelletjes die ze passeerden en dat waren er veel in alle soorten en maten. Die ene was wel leuk, want die had een mooie binnenplaats, maar die andere eigenlijk ook wel, want die had een zwembad met schoon water en dan die met een speeltuin voor de deur. Het is moeilijk kiezen als je zoveel te kiezen hebt. Tot het moment dat ze een hotel passeerden, die in een halve cirkel was gebouwd. De halve cirkel die het gebouw insloot diende als het terras met in het middelpunt een ronde vijver met een kopie van het Manneke Pies van Brussel als fonteintje. ‘Die is verdwaald!’ grapte Addie. Het hotel bestond uit twee verdiepingen. Een metalen trap draaide met de ronding van de binnenkant van de halve cirkel
mee omhoog en leidde van de eerste verdieping tot de tweede verdieping en tenslotte tot het dakterras, Dat moesten ze natuurlijk zien. Hun voetstappen klonken hard op het staal in het stille stadje. Het terras was wonderschoon en bood een geweldig uitzicht over de gehele baai. Lekkere bamboe ligstoelen stonden uitnodigend klaar en de cocktailbar was geopend, alleen de bediening is in staking, merkte Addie op. Vanaf het terras leidde een glijbaan met fraaie bochten naar het zwembad in de achtertuin. Het water in het zwembad was nog helder, want ze konden de bodem zien. De bodem was natuurlijk wel vuil en ze zagen dikke waterkevers hun rondjes draaien, maar die zouden hun niet opeten. In de achtertuin had een tuinarchitect zijn hobby uitgeleefd door de ronde vormen van een speeltuin prachtig samen te laten vloeien met de rondingen van de terrassen en de rozentuinen. Dit hotel was een schoon voorbeeld van moderne architectuur in combinatie met de authentieke stijl van deze stad, vond kunstkenner Maaike. Ze begaven zich naar de glijbaan en volgden met hun ogen de bochten en testten de constructie op betrouwbaarheid. Maar dat zag er allemaal nog degelijk uit. ‘Zullen we?’ zei Silvan en waagde zich als eerste, maar het 153 gleed van geen meter, zijn huid was veel te stroef. Hij klom op handen en voeten weer naar boven. In de bamboe ligstoelen lagen rieten strandmatjes. Dat wou de dappere Esther wel eens uitproberen. Op haar buik roetsjte ze naar beneden. Nu ging het wel. ‘Joehoe...!’ riep ze en belandde met een plons tussen de waterkevers. ‘Het water is lekker warm!’ schreeuwde ze enthousiast. De anderen volgden haar voorbeeld. Addie nam als laatste plaats en gleed in zithouding met de kleine Globo op zijn schoot naar beneden. Hij probeerde wat af te remmen om het experiment voor het ventje niet meteen te groot te maken, maar dat lukte nier erg. Met een plons schoot hij onder water, maar kon Globo nog net met zijn hoofd boven water houden. Die schreeuwde het uit, maar niet van de pret. ‘Zo wordt ie groot!’ zei Addie en hield het spatterende ventje lachend met gestrekte armen boven zijn hoofd. De meisjes namen hem van hun vader over en troosten hem. Al gauw hield de flinke Globo op met huilen en had alweer vertrouwen in de mensheid, al was het maar een kleine groep. De paar kleren die ze droegen hingen ze in de nog hete zon te drogen over de terrasstoelen. Silvan haastte zich om de foto van zijn schoonheid uit de zak van zijn bloesje te redden en legde die ook te drogen. Addie zag de foto en begreep dat eens hun reis moeilijk zou worden als het te lang zou duren voor ze andere overlevenden zouden ontmoeten. Ze maakten zich niet meer druk over het spelletje welk hotel gekozen zou worden, want dit hotel had hen uitgezocht. Aan de achterzijde vonden ze een opening om het hotel binnen te komen. Ze vonden de kamers die er nog keurig verzorgd uitzagen met uitzicht over de vrolijke jachthaven. Het werd tijd om zich met eten bezig te gaan houden, want hun magen begonnen te knorren. In de tuin maakten ze een gezellig vuurtje om soep op te koken. Het water daarvoor schepte Tamara met een pan uit het zwembad. Een waterkever klom over de rand van de pan en maakte dat ie weg kwam. ‘Wat is dit toch een fantastisch goed georganiseerde kampeerreis,’ grapte Addie terwijl hij met Maaike de ruim uitgeruste keuken bewonderde. Het ontbrak er aan niets. Raspen, messen, pannen, glazen en fraai beschilderde soepkommen. ‘Zo, de kommen hebben we, nu de soep nog!’ merkte Maaike vrolijk op. ‘Gaan jullie op zoek naar eten? Dan blijf ik hier met Globo.’ Iets buiten het stadje was een vruchtbare laagvlakte waar een riviertje zijn
laatste meters aflegde voor het zijn eindbestemming vond in de onmetelijke zee. Hier hadden de bewoners van dit sympathieke stadje hun tuinen aangelegd. Alles wat nodig was voor een goed gevulde soep vonden ze hier. Ze toonden Maaike hun vondsten die ze met een tevreden gezicht bekeek. Addie gleed onderuit in een ligstoel en bestudeerde de landkaarten. Hij wees 154 Silvan welke route ze gelopen hadden en welke hij van plan was te gaan. Silvan boog zich voorover en zag de lange kustlijn met honderden eilandjes en flapte er in een opwelling uit: ‘Waarom gaan we niet met de boot?’ Addie keek hem even raar aan. Maar toen hij er eens goed over nadacht, was dit eigenlijk een reusachtig idee. Hij klopte zijn zoon lachend op zijn schouder en zei: ‘Voor de deur liggen er nog wel een paar!’ ‘Een hele jachthaven vol zul je bedoelen,’ antwoordde Silvan. Ze werden enthousiast van het idee en dachten er wat dieper over na. Brandstof dat hoefde geen probleem te zijn, want er zouden heus wel genoeg goed afgesloten jerrycans zijn met dieselolie en al de jachten die hier lagen waren zeewaardig. Maar hij had geen ervaring met navigeren, maar zo moeilijk kon dat toch niet zijn? ‘Ik heb een rijbewijs!’ lachte hij. Hoe meer ze erover nadachten hoe meer ze geloofden in het idee. ‘Morgen gaan we een ‘jachtje’ uitzoeken,’ beloofden ze elkaar. De anderen werden ook op de hoogte gebracht van de stoute plannen en met dat veelbelovende idee in het vooruitzicht vielen ze met een vermoeid lijf spoedig in slaap. Silvan was als eerste wakker en liep meteen naar de haven om alvast naar de boten te kijken. Dat zou nog moeilijk worden om er een te kiezen, want er was zoveel keus. In deze haven lagen alleen luxe plezier jachten, voor de vissersboten was een andere haven ingericht. Het ene jacht was nog luxer dan de andere en uitgerust met schotel antennes, radar en andere ontvangstsprieten. Addie kwam ook aangewandeld. Samen liepen ze langs de kade. Ze daalden een stenen trap af en belandden op een drijvende houten loopbrug, die ongeveer hetzelfde hoogte niveau had als het dek van de schepen. Het merendeel van de jachten was goed afgesloten, daar was gereedschap voor nodig om die open te krijgen en dat moesten ze nog gaan zoeken, maar een paar boten troffen ze toch open aan. Het zien van het interieur van de boten maakte hen nog enthousiaster. Het was er intiem gezellig daar binnen, een leuke woonkamer, slaapkamers een keuken, een douche en toilet, in geval van slecht weer zou het daar goed toeven zijn. Ze wilden wel meteen vertrekken, maar daar was meer voorbereiding voor nodig. Zoals ze gehoopt hadden vonden ze inderdaad volle jerrycans met dieselolie in de machinekamers van de schepen, verder was er voldoende gereedschap om nog meer boten te openen op zoek naar bruikbare materialen. Gewapend met een gereedschapstas vol schroevendraaiers, een hamer, tangen en montagesleutels begaven ze zich op weg naar een jacht dat ze gesloten hadden aangetroffen, maar dat van al de aanwezige jachten hun het meeste aantrok. Dit jacht was geheel gebouwd van een prachtig donkerbruin houtsoort en het glom als een spiegel van de lak. 155 Het had een prettige lengte, het was breder dan de anderen en maakte een wat robuustere indruk, dan de ranke gestroomlijnde metalen jachten, die hoog uit het water oprezen. Dit schip lag dieper in het water en leek daarom stabieler. Voor onervaren schippers zoals zij, leek dit de verstandigste keuze. Silvan nam met grote passen de lengte op en telde er vijftien. Voorzichtig probeerden ze de deur van de kajuit te openen zonder iets te beschadigen. Ze tikten de pinnen uit de scharnieren. Sterke
schroevendraaiers plaatsten ze daarop tussen de deurpost en de deur. Addie nam de bovenste helft voor zijn rekening en Silvan de onderste. Tegelijk zetten ze kracht en wrikten ze de deur uit de sponning. Dat lukte zonder nauwelijks iets te beschadigen. Addie pakte de deur in beide handen en plaatste die tegen de railing. Ze daalden de trap af naar het onderdek. Een spontaan ‘Wauw...!’ ontsnapte uit Addie’s mond bij het zien van de sfeervolle ruimte. Binnen was alles in licht grenenhout uitgevoerd. De kasten, de tafel, de banken, het plafond. De vloer was van een donker hardhout soort. Het gaf aan het een geheel een degelijke basis ten opzichte van de lichte tinten van de rest van het interieur. De eerste stralen van de vroege ochtendzon speelden door de ramen. De ramen waren voorzien van vrolijke rood-wit geblokte gordijnen. Ze openden de ramen om het eens lekker te laten doorwaaien, want het rook er wat muffig. Ze hoorden hol klinkende stappen op de loopbrug en opgewekte vrouwen stemmen. De dames waren ook wakker en hadden hun gestommel aan boord gehoord. ‘Welkom aan boord!’ nodigde Addie hen uit. Tamara nam Globo van haar schouders en overhandigde hem aan Silvan die een trap lager stond. De meisjes kwebbelden opgewonden over deze prachtboot, doken in elke hoek en onderzochten alles. In een kast vonden ze een paar dozen met spelletjes. In het achterruim waren twee slaapkamertjes met stapelbedden en in het voorruim was een grotere ouderkamer geconstrueerd alles uitgevoerd in hetzelfde grenenhout. De open keuken vormde één geheel met de woonkamer. Addie inspecteerde de machine kamer. De eerste indruk van de zware dieselmotor was goed. Hij keek naar het jaartal. De motor was zes jaar oud dus dat hoefde geen probleem te zijn. Hij klom naar het bovendek. Esther zat trots achter het stuurwiel en trok het gezicht van een stoere stuurman met een levenlang ervaring. Ze maakten plannen voor die dag. Maaike, Esther en Tamara zouden kijken wat er allemaal aan boord was, zoals dekens, handdoeken, keukengerei en dat soort zaken. Silvan en zijn vader zouden zich gaan bezig houden met het 156 motortechnische gedeelte en wie weet zouden ze die dag nog een proefvaart gaan maken. ‘Gaan we hier ook al slapen?’ vroeg Esther. Addie keek Maaike aan en die vond dat een goed idee, dan konden ze alvast wennen aan het leven op een boot en zich thuis gaan voelen in hun nieuwe onderkomen. Wie weet hoe lang ze op deze boot zouden gaan wonen? Tamara ging een ontbijt klaar maken. Maaike gooide alles wat ze in de keuken kon vinden aan bedorven eten in pakken en potten door het raam overboord. Silvan deelde mee dat hij jerrycans met dieselolie ging verzamelen. Addie ging op zoek naar iets wat hij na lang zoeken ook vond. Goed verborgen in een hoekje van een voorraadkist onder de zitting van de bank lag een sleutelbos en wat hij hoopte werd ook nog bewaarheid, de reserve contactsleutel hing tussen al de anderen. Silvan kwam met in elke hand een volle jerrycan met dieselolie aanslepen, de inhoud goten ze in de vulopening van de brandstoftank. Addie liep alle draden en contacten nog eens na, controleerde het oliepeil, bekeek de accu’s nog eens goed, maar zover zijn technische verstand dat toeliet scheen alles te kloppen. Hij liep naar boven naar de stuurhut en stak de sleutel in het stopcontact. Hij
controleerde of de bedieningshandel in zijn ‘vrij’ stond. Een rood lampje begon te branden ten teken dat het voorgloeimechanisme werkte. Hij haalde een paar keer diep adem, Silvan keek gespannen toe. Het rode lampje doofde ten teken dat er gestart kon worden. Hij draaide de sleutel om. Ergens beneden in het vooronder hoorden ze iets pruttelen er ging een lichte trilling door de boot. Daarna viel alles weer stil. Addie probeerde het nog eens. Het zelfde verhaal. Uiteindelijk bleek dat de motor nog niet vergeten was hoe hij moest functioneren en lukte het om hem draaiende te houden. Een zwarte rookpluim blies uit de uitlaat en er vloeide water uit de koelgaten. ‘Joehoe...!’ riepen ze verrukt. Addie liep naar beneden om met eigen ogen de motor te zien werken. Het leek een wonder in deze nieuwe wereld, waar met het uitsterven van de mensen, ook hun machines tot stilstand waren gekomen. De motor maakte behoorlijk lawaai, maar aan het geluid kon hij horen dat alles soepel werkte. Het leek hem voor het mechanisme heel goed om een proefvaart te gaan maken en dat gunde hij zijn gezin ook heel erg, na al anderhalf jaar te voet onderweg te zijn geweest. Hij ging weer naar boven, waar hij Maaike breedlachend aantrof, die had begrepen dat ze nu echt aan het begin stonden van een nieuwe periode in hun zoektocht naar mede mensen. Om die periode in te luidden drukte hij de 157 knop van de toeter diep en langdurig in. ‘ Niet schrikken!’ waarschuwde hij zijn vrouw nog. De diepe zware bariton van de scheepstoeter klonk oorverdovend hard door deze baai die al zo lang in een volledige rust was verzonken. De meeuwen vlogen verschrikt op. ‘Sorry jongens,’ riep Addie ze toe, ‘het moet maar voor een keertje!’ Met een rode kleur kwam Tamara aangerend, met in haar hand een mand vol eetbaars! ‘We gaan varen!’ riep Esther haar toe. Het ontbijt werd even helemaal vergeten. Addie dacht dat de motor nu wel warm genoeg was gedraaid en dat ze het er maar eens op moesten wagen. Voor de boeg had hij een paar meter speling tot de volgende boot. Hij zette de hendel in zijn ‘vooruit’ en gaf met een andere hendel langzaam gas. Na een lange periode van stilstand, kwam de boot in beweging. Draaikolken aan de achtersteven woelden het vuil van de bodem omhoog. Addie manoeuvreerde, behoorlijk gespannen, het jacht met zijn neus in de richting van het open water. Ze konden het nog haast niet geloven, maar ze vaarden toch echt, nu werden ze nog enthousiaster over de onderneming. Het contrast is ook wel erg groot als je je zo lang alleen over het land voortbewogen hebt. Veel stuurmanskunst is er niet nodig op een open water, dat je niet hoeft te delen met andere vaartuigen en Addie werd al rustiger. ‘Zodra alles een beetje gewend is, mogen jullie ook sturen,’ beloofde hij de anderen, die om hem heen stonden. De brandstofmeter gaf aan dat de tank nog ruim halfvol was, dus daar hoefden ze zich voorlopig nog geen zorgen over te maken. Addie gaf wat meer gas, hij wilde uitproberen hoe het jacht daarop reageerde. Het water bij de achtersteven begon te brullen en het schip maakte snelheid, de motor had nog pit genoeg. Waardig sneed het jacht door het rustige water en deinde langzaam op en neer. De zon had al bijna zijn hoogste punt van die dag bereikt en de haven werd al kleiner en kleiner.
Even bekroop Addie een angstig gevoel. Stel je voor dat de motor het zou begeven midden op zee. Er was wel een hypermoderne radiozender aan boord, maar er zou niemand luisteren. Maar toen bedacht hij zich dat er een kleine reddingsboot aan de zijkant van het schip hing, groot genoeg voor hen allemaal, nee, ze zouden heus wel weer veilig aan land komen in geval van nood. Als ze straks terug waren in de haven zou hij eens goed bestuderen hoe die bevestigd waren. Het was zaak om dicht langs de kust te blijven varen en de ogen goed open te houden. Het enige gevaar dat hij zich kon voorstellen zouden riffen en rotsen kunnen zijn die zich vlak onder het wateroppervlak schuil hielden. 158 Maar het water was glashelder en aan de kleur kon je zien hoe diep het water was. Het donkere water was diep en veilig. Daar waar het water lichtgroen kleurde moest je uit de buurt blijven. Die wetenschap deelde hij met zijn zoon die naast hem stond. Ze voelden zich al héle kapiteins. Maaike en de kinderen waren in een makkelijke stoel gaan zitten en lieten de zachte bries door hun haren strijken. Tevreden keken ze om zich heen en waren trots op de mannen, die dit toch maar weer mogelijk maakten. Als ze nu eens lekker eten gingen maken, ze hadden immers alles bij zich? Het gasfornuis werkte, dat had Maaike al uitgeprobeerd. Ze zou Silvan vragen een paar volle butagasflessen in te schepen. Ze ging thee zetten. Zo volgden ze nog een uur de fantastische grillige kustlijn. Vanaf deze afstand was niet te zien, dat de dorpjes en gehuchtjes onbewoond waren. Het zag er allemaal heel lieflijk uit. Addie vond het welletjes voor vandaag en met een grote boog zette hij weer koers naar de haven vanwaar ze vertrokken waren. Daar moest hij nog zien om zonder brokken aan te meren, dat was de grootste kunst. De meeuwen vlogen hen tegemoet. De jachthaven kwam weer in beeld. De miniatuurjachtjes werden weer echte jachten. Wat was het toch een verschrikkelijk mooie kustplaats, echt iets om vrolijk van te worden, als je dat nog niet was. Addie durfde niet op dezelfde plaats aan te meren vanwaar ze vertrokken waren, veel te weinig ruimte voor een beginneling. Hij taxeerde een lang stuk kade wat buiten de drukte van de boten lag en koerste daar op af. Hij nam alvast gas terug. De boot gleed verder door dan hij had gepland, zo zou het niet lukken. Hij gaf opnieuw gas maakte een grote boog door de open haven en probeerde het nog eens. Nu liet hij het gas eerder los. Uiterst langzaam maar zeker gleed het jacht langszij de kade. Hij zette de boot even in zijn ‘achteruit’ tot die tot stilstand kwam. Hij kon niet voorkomen dat hij een andere boot die achter hen lag aantikte, maar dat stelde niets voor. Hij kreeg applaus van de dames, want die hadden heus wel gezien hoe gespannen hij was. Als eerste proefvaart was hij zelf ook zeer tevreden over het resultaat. Ze klommen aan wal en zekerden met touwen de boot een de ijzeren palen op de kade. Eenieder ging zich bezig houden met de taak die ze zichzelf gesteld hadden. Addie bezocht de boekenwinkel en nam nog wat kaarten mee met de kustlijn van de Adriatische Zee. Silvan sleepte jerrycans met dieselolie aan en bracht die naar de machinekamer. Maaike bevoorraadde de keuken, vulde de watertank en voorzag de slaapkamers van extra dekens, lakens en kussens. Esther en Tamara zochten in de souvenirwinkeltjes leuke dingetjes uit, om 159 het op de boot nog gezelliger te maken en stapels cd’s, want op het schip
hadden ze maar liefst drie cd-spelers ontdekt. Aan veel dingen die de oorspronkelijke gebruikers hadden achtergelaten konden ze zien dat het een gezin was geweest met opgroeiende kinderen. Tegen de avond zaten ze op het dek van hun schip romantisch te eten met uitzicht op het lieflijke stadje in het oranje licht van de ondergaande zon. De vleermuizen waren begonnen hun eerste rondjes te fladderen. Die avond brachten ze verder door met een paar spelletjes kaart onder een echte elektrische lamp die van stroom werd voorzien door de accu’s. Maar de horden insekten die op het felle licht afkwamen was zo groot, dat ze gedwongen werden het spel te staken. Tamara probeerde de tv uit. Stel je voor dat die opeens een programma zou uitzenden, je zou je rot schrikken! ‘Dames en heren, hier volgt een nieuwsbericht: De homomatose-epidemie waarmee de wereld getroffen zou zijn was maar een flauwe grap, een onwerkelijke droom, het leven kan weer zijn normale gang gaan!’ Maar de video werkte wel. Na meer dan anderhalf jaar keken ze weer televisie. Het was een romantische film gesproken in een Slavische taal. Silvan en de meisjes zakten met de ogen aan het beeld gekluisterd onderuit in de lekkere kussens waarmee de banken bekleed waren. Maaike sloot de horren voor de ramen om de insekten buiten te houden. Dit jacht was het eigendom geweest van de Kroatische familie Dubrovic, dat konden ze opmaken uit de correspondentie en hun vaste woonadres was in Zagreb geweest. Maaike en Addie praatten nog wat in de open lucht op het dek onder een fonkelende sterrenhemel. Ze omhelsden elkaar stevig uit blijdschap om zoveel geluk dat hen overkwam en voelden dat geluk in elkaar overstromen tot ze een wezen van geluk werden. Maaike kon haar tranen niet bedwingen en Addie lachte haar ontroerd toe. Een verlangen maakte zich van hen meester. Dit geluk moest gedeeld worden, moest vorm krijgen, moest een vervolg krijgen. Ze lieten elkaar niet meer los en bewogen zich in de richting van de slaapkamer. De vermoeidheid van de kinderen bleek groter te zijn dan de romantiek van de film, want ze waren in slaap gevallen. Globo lag vredig te knorren tussen zijn zusjes in. Stilletjes passeerde het seksueel geladen paar de kinderen. Ze gunden zich geen tijd voor tederheid, hun opgeladen paringsdrang liet daarvoor geen ruimte. Ze vlogen elkaar grommend aan en gaven zich over aan een hartstochtelijke vrijpartij waarin ze zich helemaal verloren. Maaike was niet het type dat haar man verplichtte tot allerlei seksuele 160 hoogstandjes. Hun seksleven was eenvoudig maar voor beiden zeer bevredigend. Hij gaf en zij ontving. Maar haar ontvangen en zijn geven waren even hartstochtelijk van aard en vormden een eenheid zoals de met elkaar verbonden plus en de min van elektrische stroom. De eerste nacht in hun nieuwe huis was goed begonnen. Op de achtergrond hoorden ze de romantische geluiden van de video. Voldaan vielen ze in een diepe slaap. Die ochtend werden ze gewekt door krijsende meeuwen, die hun boot als zitplaats hadden uitgekozen. De baai was gehuld in een ochtend nevel. De vogels in de bergen vingen aan met hun concert. Weer een nieuwe dag kondigde zich aan. Een school vissen omringde hun boot. Tamara dook overboord midden in de school vissen, die in alle richtingen uiteenspatte. De anderen volgden haar voorbeeld. Kon de dag nog mooier beginnen? Deze dag wilden ze nog doorbrengen in de sympathieke baai en afscheid
nemen van het strand, het stadje en de winkeltjes. Puk en Muk hadden vriendschap gesloten met de Kroatische honden. De hondentaal kent geen grenzen. Addie dacht aan zijn voornemen om de honden hier achter te laten, maar hij had het goede moment nog niet gevonden om het de kinderen te vertellen. Silvan bleef jerrycans met dieselolie aanslepen, hoe meer hoe beter had zijn vader gezegd. Addie bestudeerde nog eens goed de kaarten en constateerde dat ze morgen met een gerust hart konden vertrekken, als ze maar dicht langs de kust zouden varen kon er weinig fout gaan. De kust was bezaaid met stadjes en eilandjes om aan te leggen en de water en voedselvoorraden aan te vullen. Voor het middag eten verzamelden ze zich op het strand. In de schaduw van een grote boom kookten ze erwtensoep en bakten ze notenpannenkoeken. In het stadje hadden ze een winkeltje ontdekt dat gespecialiseerd was in noten. Mits goed verpakt bleken die nog steeds eetbaar gebleken. Maaike had een beslag vervaardigd van havervlokken en die gemengd met gemalen noten. De zeer smaakvolle pannenkoeken werden belegd met verse aardbeien en bessen en voorzien van een dikke laag suiker. In een strandtent stonden flessen met siroop in allerlei kleurtjes. Aangelengd met water leverde dat nog een prima limonade op om de zware pannenkoeken op hun weg naar de maag te begeleiden. Ze laadden noten, tarwevlokken en flessen siroop in een kist met de bedoeling om het aan boord te brengen. De kinderen wilden nog een keer van de glijbaan af bij het hotel en het zoute water van zich af spoelen in het zwembad. Zoals altijd als hun schaduw gevolgd door Puk en Muk liepen ze die kant op. Maaike en Addie bleven op het strand en hielden Globo bij zich. Het ventje viel voldaan in slaap. Zij strekten zich behaaglijk uit op een grote 161 badhanddoek die ze samen deelden. Wederom werden ze verzwolgen door seksuele driften, hun lichamen omstrengelden elkaar en een vergelijkbare ongeremde liefdesactie zoals de nacht daarvoor volgde, echter nu in de open lucht. De zon was alweer veranderd in een oranje bol en bezig om achter de horizon te verdwijnen, toen druk kwebbelend de kinderen aan kwamen lopen. Silvan duwde een kruiwagen voor zich uit met tassen vol met spullen, ‘voor op de boot’ was de verklaring. Met de kruiwagen brachten ze alles aan boord en stond niets hun nog in de weg om morgen te vertrekken. Puk en Muk waren op de kade achtergebleven in gezelschap van de lokale stadshonden. Dit was voor Addie het goede moment om zijn kinderen te zeggen dat hij dacht dat het beter was om de hondjes hier bij hun soortgenoten achter te laten en dat ze zich prima zouden redden. Zoals verwacht verzetten die zich hevig tegen het idee en trokken een pruilgezicht. Hij had al zijn overredingskracht nodig om hen te overtuigen dat het echt in het belang van de hondjes zelf was, dat ze hier bleven. Toen hij daar nog aan toevoegde dat ze een tweede voettocht niet zouden kunnen volbrengen, capituleerden ze met tegenzin. De avond brachten ze door op het dek, maar nu bij kaarslicht want die elektrische lamp trok veel te veel insekten aan. Addie was de volgende ochtend als eerste wakker en inspecteerde de machinekamer. Hij vond het niet nodig om nog ergens op te wachten en startte de motor. De anderen schenen zo vast te slapen dat ze het niet eens merkten.
‘Daar valt wel wat aan te doen,’ grijnsde hij in zichzelf en drukte op de toeter. Een hels kabaal natuurlijk, wat de anderen met een verbaasd slapend gezicht op het dek bracht. ‘Oh, heb ik jullie wakker gemaakt?’ vroeg hij quasi-onschuldig? Maaike trok hem liefdevol hard aan zijn oor, die kende hem al langer dan vandaag! ‘Wat mij betreft gaan we vertrekken,’ opperde hij. Maar niet zonder eerst afscheid genomen te hebben van Puk en Muk natuurlijk, want die stonden al naar hun te kwispelen op de loopbrug. Op zulke momenten van afscheid besef je pas echt wat iemand en in dit geval twee honden voor je betekenen. Er was een band tussen hen ontstaan die nu uit liefde voor de dieren verbroken moest worden. Het scheen dat de dieren het aanvoelden, want ze toonden zich extra aanhankelijk en likten hun handen als reactie op de vele aaien over hun kop. Addie voelde zich wat schuldig omdat hij zijn besluit een beetje had doorgedrukt, ook al was het in het belang van de honden. Hij besefte dat hij iets moest doen om deze pijnlijke scheiding te verlichten. Hij haastte zich naar de keuken en viste 162 twee dikke pannenkoeken uit de schaal. Die gaf hij aan de honden die hierdoor even waren afgeleid. ‘Nu moeten wij gaan!’ gebood hij zijn familie en gaf zelf het voorbeeld door aan boord te gaan. ‘Kom nou!’ spoorde hij ze aan. Maar Tamara bleef maar dralen. Addie liep naar haar toe, sloeg een arm om haar heen en verzekerde haar dat hij het ook heel moeilijk vond, maar dat ze anders toch op een later tijdstip afscheid van Puk en Muk hadden moeten nemen. Dat overtuigde haar kennelijk, ze aaide hen voor de laatste keer nog eens over hun guitige snuit en draaide zich snikkend om. Eenmaal aan boord draalde Addie niet langer en gaf gas. De boot zette zich in beweging. Onverbiddelijk werd de afstand tussen hen en hun vriendjes groter. Die keken eerst wat verbaasd, maar begonnen toen te janken en met hun pootjes te trappelen. Gelukkig hadden ze gezelschap gekregen van de andere honden. De afstand groeide. Puk en Muk, toch al niet groot, veranderden in miniatuurbeestjes evenals de boten in de haven. Hij zag dat Tamara en Esther niet durfden te kijken en met een afgewend gezicht naar het dek staarden. De snelheid waarmee ze de haven en het stadje achter zich kleiner zagen worden, leek veel groter dan de werkelijke snelheid van de boot. Esther en Tamara leken hem schuin verwijtend aan te kijken. Addie voelde zich wreed en naar. Hij had niet gedacht dat het zo aangrijpend zou zijn, ook voor hem. De punt van het jacht wees in de richting van het zuiden een richting waar ook niet meer van afgeweken zou worden. Addie had een kaart opengeslagen naast zich liggen en sprak met Silvan die naast hem stond. Hij herhaalde nog eens, deels tegen zichzelf, om goed op de kleur van het water te letten en flink afstand te houden van al de kleine eilandjes die ze zouden passeren omdat daar gevaarlijke ondiepe stukken zee zouden kunnen zijn. Ze voeren nu op open zee vergezeld van de kust aan hun linkerzijde. Addie gaf het stuurwiel over aan Silvan. Eenmaal op open zee, ‘kan een kind de was doen,’ zo luidt althans het spreekwoord, maar een kind was Silvan niet meer. Het was een bewolkte ochtend, maar toch konden ze nog kilometers ver kijken. Het eerste eiland doemde al op uit de ochtendmist. Silvan koerste af op het midden van de water straat tussen de kust en het eiland. Na een paar dagen zouden ze volleerde schippers zijn, dacht Addie optimistisch. Af en toe dook een geheimzinnige vliegende vis op uit het water en scheerde een tiental meters vlak boven het water, om net zo plotseling weer in het
donkere water te verdwijnen. Dat ging zo snel dat het niet mogelijk was om te zien hoe zo’n vis er uitziet. Er stak wind op en het begon te regenen. De voorsteven van het jacht deinde 163 op en neer, nu begon het zeeleven pas echt. Maaike bracht hun een kopje koffie met een paar nog warme koekjes vers uit de oven en informeerde of alles goed ging. De muziek uit de cd-speler wedijverde met het geklots van de golven en vrolijkte deze grijze dag nog wat op. Tamara en Esther kwamen af en toe een kijkje nemen in het stuurhuis en zongen mee met de liedjes. Het afscheid van de hondjes leken ze vergeten te zijn. Ze voeren de hele dag door, pas tegen de avond besloten de kapiteins Addie en Silvan om een haven binnen te varen en aan te leggen. Het stadje waar ze belandden vertoonde enige overeenkomst met de plaats die ze die morgen verlaten hadden; een boulevard, een pleintje, een haven, hetzelfde type huisjes en op de achtergrond een grillig gebergte. Maar deze vissersplaats was veel kleiner en niet gericht op toerisme. Met luid getoeter voeren ze de haven binnen en meerden hun jacht tussen de vissersboten. Ze stapten aan wal. Ook hier was het uitgestorven, geen teken van menselijk leven meer te bekennen. Silvan ging op zoek naar diesel en motorolie, een taak die hij vrijwillig op zich had genomen. Tamara en Esther zongen de liedjes van de cd’s die in hun hoofd waren blijven hangen. In het dorp hing nog steeds een vislucht, maar de netten waren leeg en hingen doelloos te zwaaien in de wind. Het bleef maar doorregenen en er stond een gure zeewind. De avond brachten ze door in de beschutte ruimte van het jacht met muziek en spelletjes en ze genoten van het verse fruit en de groente. De reis werd eentonig. Al een week waren ze onderweg en het grijze weer bleef maar aanhouden. De kapiteins hadden net voldoende zicht om te zien waar ze voeren. Elke avond voor het donker meerden ze aan in een haven, hetzij aan de vaste wal of in een stad op een eiland. Overal was het uitgestorven. Steeds hoopten ze dat er ergens gereageerd zou worden op hun getoeter als ze een haven binnen voeren. Stel je voor dat er ergens opeens een deur openging en iemand zijn hoofd naar buiten zou steken. Maar steeds waren het de meeuwen die een teken van leven gaven en verschrikt opvlogen. Eigenlijk waren ze zich voor het eerst eenzaam gaan voelen op de wereld, ze voelden zich geïsoleerd op het jacht, afgesloten van de buitenwereld. Tamara en Esther waren van het constante op en neer bewegen van het schip zeeziek geworden en lagen al een paar dagen lijkwit op bed. Ze konden geen hap eten binnen houden en verzwakten aanzienlijk. Het bleek nu wel dat zij geen zeebonken waren, maar echte landrotten die vaste grond onder hun voeten nodig hadden. 164 Addie probeerde troost te brengen door op de kaart aan te wijzen waar ze zich bevonden en stelde voor, dat ze ergens aan de kust van Turkije weer aan land zouden gaan, om de voetreis voort te zetten. Het zou, zo schatte hij nog een week of twee gaan duren voor ze daar arriveerden. De volgende dag brak de zon weer door en de wind was gaan liggen. Dat maakte de wereld meteen veel vrolijker. Het jacht gleed nu weer rustig in een horizontale beweging door het water. Tamara en Esther waagden zich weer aan dek en knapten wat op van de warmte van de zon. Op het midden van deze mooie ochtend kwam er een havenstad in zicht.
Volgens de kaart moest dat Dubrovnik zijn, een stad met een middeleeuws uiterlijk. Luid toeterend, ‘want je wist maar nooit!’, voeren ze de kom van de oeroude haven binnen met hoge kaden, opgetrokken uit grote rotsblokken. Gezien de zware massieve stadsmuren betrof het hier een oude vestigingsstad. Op strategische punten waren ronde torens gebouwd met kantelen waarop antieke kanonnen zich dreigend op de zee richtten. De hele stad straalde een degelijkheid uit, die de tand des tijds kon weerstaan. De straatstenen waren gepolijst onder de eeuwenlange ontelbare schurende voetstappen. Dubrovnik bleek een moderne stad te zijn in een oud jasje, want achter de antieke gevels schuilden modieuze kledingzaken, hightech winkels, supermarkten, internetcafés, moderne kantoren en concertzalen. De hele dag struinden ze door de stad. Tamara en Esther vulden hun voorraad cd’s en video’s aan. Maaike en Addie vergaapten zich aan de schoonheid van de architectuur. De concertzalen, de kathedraal, een schouwburg, de bibliotheek en de musea bewezen dat deze stad een rijke cultuur had gekend. Afwisselend namen ze Globo op de nek. De zonovergoten stad met al zijn cultuur elementen was een zeer aangename afwisseling met de troosteloze afgelopen week op de grauwe zee. Binnen oude ommuurde stadstuinen stonden goed beschut tegen de zeewinden grillige pruimen en perzikenbomen te pronken met hun sappige vruchten. Dat was na een weeklang hoofdzakelijk pannenkoeken eten wel een aangename afwisseling. Tamara en Esther waren hun zeeziekte weer helemaal te boven. De volgende dag verbleven ze ook nog in Dubrovnik, hoofdzakelijk aan het door roestbruine rotsen ingesloten zandstrandje. Het strandje deelden ze met een groep zeeleeuwen. De mannetjes waren wel een keer zo groot en vooral zo vet als de vrouwtjes. Lui lagen de zware kolossen hun huid te drogen. Hun stugge snorharen hingen eigenwijs langs hun afgestompte neus. De huid vertoonde flinke littekens bij de snuit en op de rug. Waarschijnlijk was er flink om de vrouwtjes gevochten, maar nu was 165 alles pais en vree. Het geruzie zou wel weer losbreken als de vrouwtjes vruchtbaar waren. De dames zeeleeuw waren iets actiever en zoogden de jongen. Af en toe dook er eens een in het water, waarschijnlijk om vis te vangen. Veel regelmaat leek er niet te zitten in een zeeleeuwen leven. De piramidefamilie was blij dat ze weer dieren om zich heen hadden, dat hadden ze een week gemist. Voor hun ogen stortte een zeearend zich in de zee en worstelde zich daar weer uit los met een grote vis tussen zijn klauwen. Addie bleef het vreemd vinden dat eeuwige eten en gegeten worden, ook al had iedereen vroeger tegen hem gezegd dat dat ‘de natuur’ was. Hij had dat altijd gezien als een dooddoener; voor hem was het een fase in de evolutie van de natuur, die streefde naar volmaaktheid en daarom nog lang niet af was. Die nacht sliepen ze weer aan boord van het schip. De volgende dag, nog in de ochtendschemering startte Addie de motor en liet die warm draaien. Het jacht was alweer op volle zee en Dubrovnik nog net in een verblindend licht van de opkomende zon zichtbaar, toen de rest van de familie tot leven kwam. Silvan nam het stuur van zijn vader over. Dagenlang voeren ze over een rustige zee, met uitzicht over een kustlijn die aan hun linkerzijde aan hen voorbij gleed. Het weer zat nu mee. De heldere lucht bood prachtige vergezichten over een blauwe zee waaruit steeds weer
nieuwe eilandjes opdoemden. Af en toe doken spookboten uit het niets op. Geheimzinnige boten zonder eigenaar die doelloos ronddreven. Een grote belevenis was de ontmoeting met een groep orka’s geweest. Plotseling waren hun driehoekige dolkvormige rugvinnen boven het wateroppervlak verschenen. Het waren er wel dertig! Ze zwommen links voor het jacht uit, het leek of ze hen wilden escorteren. Hun hoge rugvinnen sneden als sabels door het water. Als op een teken verschenen hun grote zwart wit getekende glimmende lichamen boven het wateroppervlak waarbij ze met kracht lucht uit hun neusgaten stootten als het stoom afblazen van een antieke stoomtrein. Hun gestroomlijnde lichamen deden denken aan onderzeeboten. Zij waren nu weer de machtige heersers van de zeeën en oceanen, hun geduchte vijand de mens, was van het watertoneel verdwenen. Tamara had in de atlas foto’s van orka’s gezien en sloeg de bladzijde open. Ze las de informatie op. Het krachtig uitblazen van de lucht werd ‘blow’ genoemd. Orka’s leven in groepen. Een orka kan wel negentig jaar oud worden. De nakomelingen blijven hun hele leven bij de moeder, zo kon een 166 groep uit meerdere generaties bestaan. Ze raakten vertederd door de aanblik van de groep orka’s die voor hun boot uitzwom, deze dieren maakten de onpersoonlijke zee gezellig. Tot duidelijk werd wat het doel van de orka’s was...!! Behoedzaam gleden de reusachtige vissen in de richting van een eilandje. Addie achtervolgde de orka’s tot vlak bij het eilandje tot het water te ondiep werd om zonder gevaar door te varen, liet het gas los en manoeuvreerde het jacht zo dat de zijkant parallel met het strandje kwam te liggen geruisloos dreef de boot nog wat door tot het tot stilstand kwam. In het lichtgroene ondiepe water stoeiden zeehonden, van plezier buitelden ze over elkaar heen. Enkelen lagen lui te zonnen aan de rand van het water, nog volkomen onbewust van het geruisloos naderende gevaar. In één beweging verdwenen de rugvinnen van de orka’s onder het glasheldere wateroppervlak. Hun staarten sloegen krachtig heen en weer. Met grote snelheid stoven ze op het strandje af en wierpen zich op de totaal verraste zeehonden in het ondiepe water en gooiden hun zware lichamen zelfs op het strand. Enorme kaken met rijen puntige tanden als dolken beten zich vast in de vette zeehondenlijven. Het water kolkte en bruiste; het was een wirwar van spartelende staarten, vinnen en donkere lijven. Wild schudden de orka’s met een zeehond in de bek hun stompe kop heen en weer en slingerden hun slachtoffers als speelgoedhondjes in de lucht. Het was als het spel van kat en muis, want eenmaal gewond waren de zeehonden reddeloos verloren. Met een zeehond tussen de kaken geklemd verdwenen de orka’s naar dieper water. Daar werden met geruk en getrek de zeehonden in stukken gescheurd, het water kleurde rood. In de bloederige massa waren geen verdere details meer waar te nemen. De atlas vertelde verder nog, ‘dat orka’s geduchte jagers waren en met een vooropgezet plan gezamenlijk optrokken...!! Met één van afschuw vertrokken gezicht had de piramidefamilie toegekeken, naar de levende feiten die de atlas vermeldde. De boot verwijderde zich van het tafereel, onder de indruk zetten ze de reis voort. Addie stond met het roer in de hand te peinzen over dit zoveelste voorbeeld van eten en gegeten worden. In dit geval aten de orka’s de zeehonden, maar de zeehonden aten weer vissen en de vissen aten weer kleinere vissen en die aten weer nog kleinere zeediertjes. Met zijn gedachten reisde hij terug naar de mensenmaatschappij met instituten als honden- en kattenasiels en
zeehondenopvangcentra. Goedbedoelende dierenvrienden vingen daar zeehonden op die ziek waren en ondervoed. De zeehonden werden onderzocht, kregen medicijnen toegediend en werden weer aangesterkt en op gewicht gebracht door het toedienen van duizenden vissen. Hij vroeg 167 zich daarbij af waarom het leven van een zeehond meer waard was dan dat van de vis die hij als voedsel kreeg. Honden en katten werden in dierenasiels opgevangen en in leven gehouden via de dood van duizenden koeien, varkens en andere dieren die als voedsel dienden. Dierenliefde vond hij maar hypocriet, discriminerend en zeer betrekkelijk. Onze dierenliefde gaat naar het gelukkige dier dat ons vertederd, dat onze liefde weet te winnen door een zachte vacht, een leuk kopje of een grappig gedrag. Dat wij andere dieren doden om ons lieve huisdier in leven te houden willen we liever niet weten. In katten en hondenbrokjes hebben wij de opgeofferde dieren onherkenbaar gemaakt. Ze waren de kust van Albanië al gepasseerd. Dagenlang hadden ze de horizon afgetuurd op zoek naar rooksignalen, maar ook hier was geen spoor van menselijk leven te bekennen. Ze voeren nu tussen de Griekse eilanden door. Het water van de zee leek hier nog dieper blauw en transparanter te zijn. De door de zon verlichte sneeuwwitte huisjes deden pijn aan de ogen. Uit Dubrovnik hadden ze grote strooien zonnehoeden meegenomen, die kwamen nu goed van pas. Het was bloedheet, alleen de lichte zeewind maakte het nog wat dragelijk. Op een broeierig warme avond manoeuvreerde Addie het jacht de stille baai van een eiland binnen om daar voor anker te gaan en de nacht door te brengen. Bij nader inzien bleek de baai tot barstens toe vol te zwemmen met duizenden traag rondpeddelende schildpadden. Addie nam gas terug en sloom schoof het jacht tussen de zwermen platte schildpadden lijven door, hij hoopte maar dat er niet een in aanraking zou komen met de schroef. Een paar honderd meter uit de kust gooide Silvan het anker uit. Met de reddingsboot roeiden ze in het smaragdgroene water tussen de schildpadden door, die zwommen over en onder elkaar door met hun peddelende poten. Ze konden de dieren over de rug aaien. Het schild voelde aan als zeemleer. De roeiboot liep vast in het zand, de laatste paar meters waadden ze door het water. Ze verbrandden hun voeten bijna aan het nog gloeiend hete zandstrand. Ze gingen vlug weer in het water staan. Links voor hen stak een platte rots als een afdak naar voren uit het gebergte, daaronder was schaduw. Ze namen een spurt en ploften even later met hete voeten onder de rots neer. Ze verzamelden de dode takken van pijnbomen, met de bedoeling om daar een vuur van te maken zodra de nacht was ingetreden. Bij dit lichte werk gutste het zweet al langs hun gezicht zo broeierig warm was het. Ze zochten verkoeling in de zee. Het was een fantastische sensatie om tussen al die schildpadden lijven te zwemmen. De beesten gingen nauwelijks voor hen aan de kant en leken hen als groot uitgevallen soortgenoten te beschouwen. Ze speelden ‘paardje rijden’ met de schildpadden, door met beide handen het platte schild te omklemmen. De sterkste dieren, die wel een meter lang 168 waren, hadden er geen moeite mee om hun mensenvrienden door het water te slepen. Maaike zette Globo op het schild van een schildpad, als op de rug van een paard. Het ventje kraaide het uit van plezier. Hij had geen angst voor het water en de dieren. Toen de zon onder ging verlieten ze pas het water. Hun glimmende gebronsde naakte lichamen kleurden oranje. Ze staken het vuur aan. De achter de horizon wegzakkende rode zon verruilde zijn positie met een
opkomende bleke volle maan. Het water oppervlak bewoog van de krioelende schildpadden die plonsden en spetterden. Er verschenen vossen op het strand. Schichtig keken die om zich heen. Als zij maar even gingen verzitten vluchtten de vossen tussen de rotsen om even later weer te voorschijn te komen. Ze leken ergens op te wachten. Een paar schildpadden kropen aan land. Zo soepel als ze zich in het water bewogen zo log bewogen ze zich op het land. Ze moesten hun zwaar geworden lijf letterlijk voortslepen over het strand. Meer schilpadden trokken zich uit het water en kropen het strand op. Zouden schildpadden de gewoonte hebben om de nacht aan land door te brengen? Ze liepen de dieren tegemoet, maar die lieten zich niet van hun pad afbrengen brengen en vervolgden langzaam maar zeker hun zich voortslepende gang naar de hogere delen van het strand. Meer en meer schildpadden trokken zich aan land. Als ze niet wisten dat schildpadden ongevaarlijk zijn, zouden ze zich bedreigd gevoeld hebben door dit langzaam oprukkende leger van reptielen. Het leken op gepantserde tanks die zich log over het terrein bewogen. In het volle maanlicht zag het er angstaanjagend en spookachtig uit. De eerste schildpadden die het hogere gedeelte van het strand hadden bereikt begonnen met hun achterpoten in het losse zand een flink gat te graven. In dat gat groeven ze heel kundig nog een verdiept gedeelte. Onze piramidefamilie zat op de knieën bij een exemplaar te kijken, die ongestoord zijn gang ging. Uit het achterlijf van de schildpad vielen eieren, die op tennisballen leken, in het verdiepte gedeelte van het gat. Toen ook het laatste kleverige ei haar lichaam verlaten had, bedekte ze de toekomst van haar soort weer zorgvuldig met het zand. Dat zand stampte ze aan door haar zware lijf met haar poten op te heffen en het volle gewicht hiervan weer neer te laten ploffen. Meer kon de schildpadmoeder niet aan moederlijke zorg bieden. Moeizaam sleepte ze zich met haar laatste krachtinspanning weer naar de zee, wat haar wereld was, een spoor achterlatend als die van de banden van een tractor. Het strand was nu vol met gravende en eierenleggende schilpadden, je kon ze horen zuchten en steunen. 169 Nu werd ook de aanwezigheid van de vossen duidelijk. De toekomstige schildpad moeder was nog niet vertrokken of de vossen begonnen het gat weer open te graven en de eieren te verorberen. Tamara joeg ze weg, maar ze kwamen steeds weer terug. Het komen en gaan van schilpadden duurde de hele nacht voort. Pas tegen de morgen met het licht worden verlieten de laatste exemplaren het strand, dat zag eruit als een doorploegd slagveld waar een paar slachtoffers waren achtergebleven. Voor hen waren de krachtinspanningen te groot geweest. Enkelen bewogen nog, die droegen ze gezamenlijk naar de zee, maar of die het zouden redden was nog maar de vraag. Maar ze konden het niet aanzien dat ze nog levend werden aangevreten door de vossen en de meeuwen die zich stortten op de achtergebleven schildpadden. Ze hadden die nacht nauwelijks geslapen, af en toe waren ze even ingedommeld bij het houtvuur. Ze stapten in de roeiboot en peddelden naar het jacht, want ze hadden honger gekregen. Nu waren er veel minder schilpadden in de baai, het merendeel had weer de open zee gekozen, verlost van hun eieren last. Ze voeren om de punt van Griekenland heen. Na nog een dag en een nacht varen bereikten ze het eens zo populaire vakantie-eiland Kreta. Ze voeren langs de noordkant van het langgerekte eiland, slechts een paar honderd
meter uit de kust. Het was een aaneenschakeling van appartementen, hotels, discotheken, winkelcentra, jachthavens en blauwe zwembaden wat het aanzicht hun bood. Er leek geen einde aan te komen. Het centrum van dit toeristenspektakel was Heraklion geweest en daar voeren ze de haven binnen. Grote vrachtschepen lagen aan de kade waarboven nutteloos de open bek van de hijskranen hingen. Alsof een film een moment was stilgezet leek alles wat een drukke zeehaven vertegenwoordigd klaar te staan en te wachten op het teken dat er ‘actie!’ werd geroepen en alles weer tot leven kwam. Deze jungle van hijskranen, kabels en ijzeren constructies kwam koud en kil over. Hun houten jacht stak vriendelijk warm af tegen deze kleurloze metalen wereld. De stad Heraklion riep een niet veel vrolijker beeld op. De gebouwen waren koud en zakelijk. Beton, asfalt, grote ramen en gladde tegels beheersten het straatbeeld. Een plastic wereld, waar geen spoor meer te bekennen viel van de lieflijke natuurlijke en eenvoudige romantiek van de vele dorpen en steden die ze op hun weg hadden ontmoet. Dit was een toeristenfabriek geweest, die erop gericht was om het type mensen te vermaken die ieder contact met de natuur verloren hadden. Bioscopen presenteerden hun gewelddadige actiefilms. Ze troffen zalen aan vol met schreeuwende agressieve computerspelen. Uiteraard hadden ook hier de McDonald’s en de Burgerkings hun plaats 170 veroverd. Hier was geen spoor van het oude Griekenland met zijn rijke historie terug te vinden. Dit was een stad met een ‘ieder voor zich’ sfeer, zonder identiteit en onpersoonlijk, een stad waar een onecht leven was geleefd en waar men geprogrammeerd vrolijk deed, een stad om je eenzaam te voelen. Een stad waarvan er duizend in een dozijn overal ter wereld waren ontstaan onder de verwerpelijke invloed van de Noord-Amerikaanse economische kolonisatie. Na een halve dag voelden ze zich al verloren genoeg om hun jacht in de haven weer op te zoeken. Silvan nam zijn kans waar om een flinke voorraad dieselolie in te slaan. Het jacht voer de haven uit en keerde deze stad voorgoed de rug toe. Voort gingen ze weer over de open zee, zonder taal nog teken gevonden te hebben van enig menselijk leven. Ze koersten aan op de zuidkust van Turkije. Daar zouden ze weer voet aan wal zetten en hun expeditie over land voortzetten, zoals ze zichzelf hadden beloofd. Addie sloeg de atlas open en toonde de anderen die om hem heen stonden, het Middellandse-Zeegebied. Zijn wijsvinger bewoog langs de zuidkant van de Turkse kust en bijna met de grens met Syrië bleef zijn vinger steken bij een groen gedeelte op de reliëfkaart. Dat punt leek hem geschikt om aan land te gaan. De kaart gaf aan dat daar hoge bergen ontbraken, het groen betekende dat het een laagvlakte betrof, een delta gebied waar een aantal rivieren zijn eindpunt vond om zich te mengen met de zee. Hij schatte met de geringe snelheid waarmee ze voeren, en met in acht neming van de bochtige kustlijn, dat ze daar over een dag of vijf zouden kunnen aanmeren. Kreta was al achter hen uit het gezichtsveld verdwenen, maar nieuwe eilandjes doken alweer uit het niets op. Die passeerde stuurman Silvan, die het roer van zijn vader had overgenomen, aan de oostkant. Addie dacht bij zichzelf dat ze niet te lang op zee moesten blijven, omdat de kans om daar menselijk leven te ontmoeten wel heel erg klein was. Bovendien hield een innerlijke stem hem bezig, een vaag gevoel zei hem dat de sleutel voor dat wat ze zochten in Azië zou kunnen liggen en misschien
wel in India. Al duizenden jaren geleden waren daar wijsheden op schrift gesteld; daar leefden mystici, die wijsheden met zich mee droegen die tijdloos waren. Ook de historische figuur Jezus Christus had als avontuurlijke jongeling India bezocht en zijn verworven kennis naar Jeruzalem overgebracht. Tot op de dag van het uitbreken van de homomatose-epidemie leefden daar mensen die zo sterk in zichzelf waren, dat ze de hele maatschappij met al zijn dwangmatige eigenschappen niet nodig hadden. Onafhankelijk van de natuuronvriendelijke maatschappij 171 leefden zij hun eigen leven en lieten zich door het machtsvertoon van geld, techniek en televisiepropaganda niet van de wijs brengen. Naar die landen zouden ze hun route uitstippelen en hopen dat daar nog menselijk leven te vinden was. Deze gedachten besprak hij die avond met Maaike. Die was ook van mening dat het wel heel erg toevallig zou zijn dat alleen zij de homomatoseramp hadden overleefd; ergens moesten er toch in de een of andere uithoek van de aarde mensen zijn die net als zij ontsnapt waren aan het virus. Maar dat het heel moeilijk zou worden om die te vinden dat stond nu al vast. Ze beseften dat hun nog hele zware tijden te wachtten stonden en ze spraken elkaar moed in. Ze konden niet meer doen dan dat wat ze nu deden en verder alleen maar hopen. Ze voeren alleen overdag. Addie en Silvan wisselden regelmatig van stuur en af en toe wilden één van de meisjes of Maaike ook even het stuurwiel ter hand nemen. Tegen de avond gingen ze ergens aan de kust voor anker of meerden aan in de haven van kustplaatsen. Ze hadden een paar stormachtige dagen beleefd met zwaar onweer en regenbuien. Esther en Tamara waren weer zeeziek geworden en hadden al een paar dagen het bed niet meer verlaten. Maar de lucht was weer opgeklaard en daarmee ook hun humeur. Esther en Tamara vertoonden zich weer aan dek en de frisse wind knapte hen wat op. Op het midden van een glasheldere dag was in de verte het eiland Cyprus te zien. Het was niet meer dan een vage vlek die zich mengde met de nevelen in de lucht, maar het was een herkenningspunt dat hen vertelde dat het niet ver meer was naar de plaats aan de Turkse kust waar ze aan land zouden gaan. Nog een nacht gingen ze voor anker. Ze verlieten het jacht niet, want er was genoeg eten en brandstof aan boord en de kust zag er erg onherbergzaam uit met hoog oprijzende rotspartijen die ze liever vanaf hun veilige boot bewonderden. De laatste dag op het jacht begon al vroeg. Het was nog donker en iedereen sliep nog toen Addie de motor voor de laatste keer startte. Meeuwen die de boot als slaapplaats hadden uitgezocht vlogen verschrikt op. Het gebrom van de motor klonk hard in de muisstille ochtend en weerkaatste tegen de rotswanden. De halfvolle maan gaf nog net voldoende licht en hij zette het jacht in beweging. Voor hem werd de rode gloed zichtbaar van de opkomende zon, die zich nog achter het gebergte verschool. Daar gingen ze voor de laatste etappe van hun boottocht die hen naar het meest oostelijke puntje van de Middellandse Zee zou brengen. Het werd weer een erg hete dag, zonder ook maar een zuchtje wind. De hitte 172 bleef hangen in de zeekom die werd ingesloten door het gebergte. Regelmatig doken ze overboord om verkoeling te zoeken in de zee. Een formatie roze pelikanen vloog voorbij. Traag en wat log vlogen die als vrachtvliegtuigen door de lucht. Maar ze konden plotseling veranderen in
straaljagers die zich met de punt naar beneden in een school vissen stortten. Als drijvende vlotten gooiden ze hun kop achterover en lieten de vis uit de bekzak in hun keel glijden. Ze koersten recht op een havenstad af wat volgens de kaart Dörtyol moest zijn. 173
Hoofdstuk 11 --- Azië Met de strooien hoed op als bescherming tegen de zon zetten ze voet aan wal. Aan alles was te zien dat ze Europa definitief verlaten hadden. Addie moest in zichzelf lachen. Als ze hier een paar jaar eerder zo aan land zouden zijn gegaan waren ze meteen in de gevangenis gestopt, met hun strooien hoed op en verder helemaal naakt. In deze hitte konden ze geen kleren aan hun lijf verdragen. Wel hadden ze sandalen aan, want de straatstenen waren tot hoge temperaturen opgewarmd. Felgroene hagedissen vluchtten pijlsnel tussen de gestapelde stenen muren. Geiten en schapen waren alom vertegenwoordigd en bekeutelden de straten. Zwermen bonte vlinders dwarrelden rond de bloemen die tussen de straatstenen waren opgeschoten. Ze zuchtten eens diep; hier leefde het weer. Ze namen afscheid van hun boot die hen tot hier had gebracht. Alsof het een paard was klopten ze dankbaar op de romp van het jacht. Al waren ze dan geen echte zeemensen, ze waren toch aan dit prachtige jacht gehecht geraakt. Hun lichaam was na een paar weken varen goed uitgerust. Ze hadden weer nieuwe energie verzameld en waren vol goede moed en nieuwsgierig naar wat het continent Azië hun te bieden had. Ze slingerden hun rugzak weer op de rug liepen de stad in om die te verkennen. Voor de nacht kozen ze een hotel uit dat van de buitenkant op een moskee leek. Een koepeldak met veel mozaïek en de ramen en deuren afgewerkt met goudkleurige lijsten. Binnen lagen de vloeren vol met bonte tapijten en de muren waren afgezet met mozaïeken. Uit het plafond daalden een aantal kroonluchters neer met uitbundig veel gekeurd glas erin. Hier waren kosten noch moeite gespaard, ze waren in het elitehotel van de stad beland. Ze hadden nog een paar uur voor het donker werd en slenterden door de straten. Het stadje was het domein geworden van de pelikanen die het blijkbaar aanzagen voor een handige rotspartij om hun nesten op te bouwen. Op platte daken, in nissen en in de goten waren hun nesten te vinden. Daarop zaten ze in de snikhete zon te broeden, met een geopende bek waarvan ze de huidzak lieten trillen om hun verhitte lijven nog wat af te koelen. Hun witte uitwerpselen sierden met lange strepen de gevels. 174 Maar ook hier waren alleen de herinneringen aan menselijk leven te vinden. Van de mensen zelf was niet meer over dan het voor hen bekende beeld van skeletten en gemummificeerde lichamen. Het straatbeeld werd nu bepaald door aan en af vliegende pelikanen en door de eeuwig aanwezige duiven en mussen door wegkruipende ratten en muizen, die ze in elke stad tot nu toe hadden aangetroffen Het beklimmen van de ongelijke straatjes vermoeide hun snel in deze hitte. Ze besloten hun krachten te sparen en intrek te nemen in het hotel. Achter het hotel was een binnenplaats als die van een openluchtmuseum in Arabische stijl. De fonteinen werkten nog. De eeuwigdurende waterbronnen uit de omringende bergen voorzagen die van water. Daar lesten ze hun dorst. In de slaapkamers zetten ze alle deuren en ramen open om het te laten
doorwaaien. Op de hoge veermatrassen van zwarte smeedijzeren bedden voelden ze zich al héél ‘oosters.’ In Turkije verbleven ze niet lang want na een paar dagen stonden ze al aan de grens met Syrië. Ze hadden het loopritme alweer goed te pakken. Als een groep rondscharrelende apen aten ze ‘van alles en nog wat’ wat ze op hun weg tegenkwamen, van tomaten tot vijgen en van perziken tot dadels. Vitamine en energie bommen waren het. Zo voelden ze zich ook, vitaal en energiek. Alweer een week hadden ze gelopen door betoverde heuvellandschappen. In de verte waren de toppen van hooggebergten zichtbaar. Samen met Addie hadden ze de kaart goed bestudeerd. Als ze maar in zuidoostelijke richting bleven lopen zouden ze terechtkomen in het stroomgebied van de Eufraat en de Tigris. Overal stonden wel wegwijzers maar ze lieten zich leiden door de stand van de zon en ze hoefden er alleen maar voor te zorgen dat het hooggebergte steeds aan hun rechterkant bleef. In steden bleven ze niet lang dralen, ze voelden zich thuis in de open landschappen, met zijn rivieren en meren vol met dieren. Dat steden hun geen geluk bracht hadden ze aan den lijve ondervonden. Ze waren een stad binnen gelopen. Het was één van de grote steden van Syrië waar moderne hoge gebouwen met veel glas, zich mengden met de antieke koepelvormige gebouwen in Arabische stijl. Ze liepen gespreid uit elkaar toen... Als een donderslag bij heldere hemel begon de bodem onder hen heftig te schudden! Alsof ze dronken waren probeerden ze op de been te blijven. De aarde die altijd als een vaste grond een betrouwbare zekerheid onder hun voeten had betekend bewoog met schokken heen en weer. De lange rechte straat waarin ze zich bevonden vervormde. Met donderend geweld stortte de wereld om hen heen in elkaar. Het vallende puin veroorzaakte dichte stofwolken, die hun bijna de adem benam. Boven al het lawaai uit overheerste het gerinkel van duizenden 175 brekende ruiten. Alles wat vleugels had koos het luchtruim. Verschrikt klampten ze zich aan elkaar vast en probeerden hun hoofd te beschermen tegen het vallende puin. Gelukkig was de weg vrij breed en waren ze naar het midden hiervan gevlucht. Hoewel het maar een tiental seconden duurde leek er voor hen geen einde aan het schokken en schudden te komen. Eeuwenoude gebouwen die heel sterk oogden, stortten als kaartenhuisjes in elkaar. Dat wat nog overeind bleef, wankelde vervaarlijk op zijn basis. Net zo plotseling als het schudden van de aarde was begonnen, zo hield het ook ineens weer op. Vallend glas rinkelde na, hier en daar viel nog een brokstuk, tot er niets meer te vallen was en toen werd het stil, oorverdovend stil, terwijl dichte stofwolken omhoog kringelden. Ze keken elkaar verschrikt aan, maar konden gelukkig vluchtig constateren dat met hen verder alles goed was. Zo snel als ze konden probeerden ze deze plaats des onheils te verlaten en zochten een uitweg tussen de puinhopen. Ze hapten naar adem maar stikten bijna in het stof. Ze drukten een doek voor de mond om te voorkomen dat hun longen zich dichtzogen met stof in plaats van met lucht. Veel muren stonden nog op instorten en ze moesten heel goed uitkijken waar ze liepen. Ze zochten de brede hoofdwegen uit en zover het puin dat toeliet bleven ze in het midden lopen. Een grijze laag stof plakte aan hun bezwete lichamen. Het was een mengsel van angstzweet en van transpiratievocht van de inspanning. Toen ze net een beetje van de eerste schrik waren bekomen, kwam de aardbodem opnieuw tot leven. Het bezorgde hun hartkloppingen. Ze wierpen zich op de grond, klampten zich aan elkaar vast en maakten zich zo klein mogelijk.
Door de naschokken stortte alsnog al datgene in, wat wankel overeind was blijven staan. Opnieuw ontstond een angstaanjagend geluid van krakende balken, rinkelend glas en vallend puin. De naschok duurde slechts een paar seconden. Ze keken schichtig op of het nu echt voorbij was. Nog net wisten ze een omvallende muur te ontwijken door opzij te springen. Het was heel gevaarlijk lopen tussen de scherpe punten glas, die uit het puin staken. Ze probeerden op veilige afstand van wankele muren te blijven, want elk moment kon er weer een naschok optreden. Ze hadden het vege lijf weten te redden en kans gezien de stad te verlaten. Het zou echter nog weken duren voor ze eindelijk het getroffen gebied achter zich lieten. De nachten vonden ze onderdak in houten landhuisjes. Door de flexibiliteit van de houten constructie hadden die weerstand weten te bieden tegen het natuurgeweld. Alles stond niet meer even recht, maar ze waren overeind gebleven. Tijdens de slaap werden ze nog een keer verrast door een naschok. Ze waren 176 meteen klaarwakker. Hun houten huisje slingerde en kraakte vervaarlijk. De bedden schoven over de gladde vloer heen en weer en botsten met elkaar. Tot overmaat van ramp kwam ook de lucht na een wekenlange periode van droogte tot ontlading en er brak een zware onweersbui los. Het werd pikdonker. Felle bliksemflitsen doorkliefden de lucht. Die werden gevolgd door een krakende donder, die nadaverde tegen de rotswanden. Stortregens kletsten tegen de grond. Rukwinden testten opnieuw de sterkte van hun huisje, dat dapper weerstand bood en krakend overeind bleef. Hun veilige wereld leek te vergaan. Maar in de ochtend klaarde de lucht weer op en de vogels vloten alsof er niets gebeurd was. Opgelucht haalden ze adem. Net als de vogels hadden ook zij niet veel, op hun leven na, te verliezen. Nu ervoeren ze nog eens duidelijk het grote voordeel van het geen bezittingen te hebben. In materialistische zin was er niets dat aanleiding gaf om te treuren. Aan de natuur was ook niet eens zo heel veel te zien, dat het hier zo te keer was gegaan. Er was hier en daar een boom geknakt of omgevallen en een deel van het rotsgebergte was naar beneden gekomen. De roestbruin gekleurde verse wond in de bergwand contrasteerde met het groen van de planten die de berg bedekte. Maar verder betrof de schade vooral de door mensen handen opgetrokken bouwwerken. Addie zag in zijn herinnering weer de televisiebeelden voor zich van de slachtoffers uit een door een aardbeving getroffen gebied. Jammerend stonden die bij hun ingestorte bezittingen, waar familieleden onder bedolven waren. Het was een hartverscheurend schouwspel geweest. Nu was het echter alleen materiële schade, waar niemand een traan om liet. Moeder aarde had haar kracht laten gelden en de menselijke bouwwerken als onbelangrijk omver geworpen. Na verloop van tijd zou iedere herinnering aan deze stad, bedekt worden onder een deken van plantengroei. Zo zou het met iedere stad gaan, alleen had hier een natuurlijke krachtexplosie het afbraakproces aanzienlijk versneld. Ze verplaatsten zich verder en droegen deze letterlijk schokkende ervaring met zich mee. *** We maken een flinke sprong in de tijd. We zijn nu ruim een jaar verder. Globo liep inmiddels zelf op zijn stevige beentjes, de rest paste het looptempo aan hem aan, want om hem te dragen was te zwaar geworden. Ze
verplaatsten zich uiterst langzaam. Ze waren door heel Irak getrokken langs de zuidelijke oever van de Eufraat. Ook hier had geen enkel teken van menselijk leven zich aangediend. Maar wat ze aan dierlijk leven hadden 177 aangetroffen in de vruchtbare laagvlakte ging bijna ieder voorstellingsvermogen te boven. Miljoenen watervogels bevolkten de oevers van de zijrivieren en de meren. Als grote krijsende wolken verplaatsten die zich tegen de avonden door de lucht. Kuddes kamelen, dromedarissen en ezels volgden in lange slierten de krommingen van de rivieren. Ook hier waren de inheemse dieren gemengd met ‘vreemden’, wat ondertussen geen vreemden meer waren, want de dieren die het cruciale eerste jaar door gekomen waren hadden zich prima aangepast. Het stroomgebied van de Eufraat en de Tigris leek op de dierrijke hoogvlakten in Afrika, alleen was het hier nu nog dichter bevolkt met dieren en met een nog grotere variatie. Onvoorstelbaar wat voor een geboorteexplosie er had plaats gevonden, veroorzaakt door de overvloed aan voedsel en de afwezigheid van de moordende mens. Altijd hing in de lucht wel ergens een zwerm zwevende gieren, die van grote hoogte neerkeken op een nooit eindigende voedselvoorraad Bloemen verdrongen zich en veranderden de vlakte in bloemtapijten die zoemden van de bijen en waar miljoenen vlinders boven fladderden. Luchtpanorama’s van ongelofelijke schoonheid hadden zich boven hen uitgestrekt, zowel overdag als tijdens de nacht. Maar leeg en totaal uitgeput hadden ze de laatste kilometers door Koeweit afgelegd, tot ze de kust van de Perzische Golf bereikten. Halfdood lieten ze zich vallen op de veranda van een strandhuis en het duurde uren voor ze eindelijk weer overeind kwamen. Vlak voor hen zagen ze hoe jonge schildpadjes zich uit het zand worstelden. De door de zon opgewarmde eieren kwamen als op afspraak bijna allemaal tegelijkertijd uit. Met een grote haast spoedden de pas uit het ei gekropen schildpadjes zich in de richting van de zee. Niet één vergiste zich door de verkeerde richting op te krabbelen. Waar de grote haast van die beestjes toe diende, bleek al spoedig. Alsof ze erop gewacht hadden verschenen de meeuwen. In scheervlucht plukten ze behendig de jonge schildpadjes van het strand. Onze piramidefamilie die weer wat bijgekomen was van de vermoeienissen, deed wat ze kon om de jonge schildpadjes weg te pakken voor de snavels van de meeuwen en ze naar het voor hen veilige water te brengen. Het was een gevecht van leven of dood tussen hen en de meeuwen. Met lede ogen moesten ze toezien, hoe de meeuwen hen meestal te vlug af waren. Maar het gaf voldoening om de padjes die het wel redden het water in te zien zwemmen en in de golven te verdwijnen. Het leek of ze door de 178 golven werden verzwolgen, maar dit was juist de wereld waarin ze zich veilig voelden. ‘Hier gaan we vakantie houden,’ zei Addie een beetje sarcastisch en de anderen lachten scheef. Ze openden de deur van het strandhuis waar ze waren beland. De luxe bungalow oogde nog nieuw en omdat alles hermetisch tegen het stof was afgesloten zag het er binnen uit alsof het nog maar een week verlaten was, alleen de inhoud van de koelkast vertoonde oudere trekjes. Het strandhuis had een internationaal uiterlijk en het had bijvoorbeeld ook wel aan de kust van Florida of Australië kunnen staan. Het opgewaaide strandzand had zich als een mooie vloeiende woestijnheuvel tegen het huis
aangevleid. Dit was een rijke toeristenstad, dit was het Arabië in moderne stijl, gevoed door de oneindig lijkende oliebronnen. Grote sleeën van auto’s stonden geparkeerd langs de ruim opgezette asfalt wegen en pleinen. Witte hotels sierden de kustlijn en verder bestond de stad voornamelijk uit kantoren van oliemaatschappijen en zeer ruim opgezette winkelcentra. Wuivende palmbomen markeerden de grens tussen stad en strand en onder de palmbomen stond ook het huis dat ze nu al ‘hun’ huis noemden, omdat ze wisten dat ze hier nog lang zouden verblijven. De voettocht die ze achter de rug hadden, had zoveel van hen geëist dat ze nog wel maanden nodig hadden om weer nieuwe motivatie te vinden om door te gaan. Het huis had vier ruime slaapkamers en een moderne open keuken. Aan de slaapkamers met de zachte bedden hadden ze meer dan aan de keuken, want koken zouden ze doen op een vuurtje voor het huis. Ze ontspanden hun vermoeide lichamen in het verkoelende water van de zee. Ze deelden het water met een school gele vissen, die uit elkaar spatte zodra zij een te wilde beweging maakte. De vissen gaven hun een lesje in synchroonzwemmen. In één beweging veranderden ze precies tegelijk van richting waarbij hun uitzwenkende lichaampjes verblindend glinsterden in de zon. Tegen de avond zaten ze gezamenlijk voor hun huis te luieren in het witte zachte zand en te genieten van de ondergaande zon. Terwijl Silvan bezig was een vuur aan te leggen verscheen in de verte een wolk vogels aan de horizon, die recht op hen af vloog. Dichterbij gekomen zagen ze aan de karakteristieke vlieghouding en de kleur dat het flamingo’s waren. Hun gansachtige roepgeluiden vulden de lucht. Tot hun genoegen koos de enorme vlucht flamingo’s hun baai uit, kennelijk om de nacht door te brengen. Vlak voor hun ogen kregen ze een onverwachte show in waterballet gepresenteerd. Eén voor één maakten de prachtvogels een scheervlucht voor 179 de landing; op het laatste moment trokken ze zich iets op en met gracieuze passen brachten ze in het ondiepe water hun ranke lijf tot stilstand. In de spotlight van de ondergaande rode zon, kleurden de voor de landing uitgespreide vleugels diep roze. Het was duidelijk waar sportieve deltavliegers hun kunst van af hadden gekeken. De flamingo’s veranderden van behendige luchtacrobaten in vakkundige ballerina’s in luchtig roze kledij. Ze zaten er zo dicht bij, dat ze de wind voelden die de duizenden klapperende vleugels veroorzaakten. Toen uiteindelijk alle vogels geland waren, was de hele uitgestrekte baai gevuld met roze vogelfiguren. In het licht van de opkomende maan fourageerden ze nog wat, door hun kop heen en weer te bewegen, maar na enige tijd stond het merendeel van de vogels als verstilde standbeelden te rusten op een poot, met de kop tussen de veren. Ademloos had onze piramidefamilie toegekeken en zich bijna niet bewogen, omdat ze bang waren dat ze de vogels zouden laten schrikken en dat die dan naar elders zouden vertrekken. Ze voelden zich trots en vereerd dat deze gracieuze schepselen uitgerekend hun baai hadden uitgezocht. Vanuit de slaapkamer keken ze nog even naar het tot rust gekomen vogeltafereel, dat zich achter een vlakkerend vuur afspeelde, tot ze hun ogen niet meer open konden houden en vielen vermoeid, maar met een tevreden glimlach om hun mond in slaap. Ze hadden verwacht dat de flamingo’s de volgende morgen wel weer op
zouden stijgen, maar die verkozen om te blijven. Het ondiepe water, dat door al het potengetrappel in een modderpoel was veranderd, was schijnbaar rijk aan zeediertjes. De hele dag waren ze in de weer om die er met hun kromme snavels uit te zeven. De baai bleef een paar dagen roze gekleurd. Dit ongewoon prachtige uitzicht bleef hun boeien en eiste al hun aandacht op. Zo was het hun ontgaan dat heel in de verte een wit puntje aan de horizon was verschenen, dat uiterst langzaam groter werd...!. Een driehoekig wit puntje, dat slechts vaag afstak tegen de nevelige horizon. Het was zeer vroeg in de ochtend. Het vuur dat ze de afgelopen nacht hadden gebrand smeulde nog na. Ze zaten op wat stenen voor hun huis en aten fruit. Ze staarden over de baai die gevuld was met flamingo’s. Verwilderde honden hadden er plezier in om een spurt door het ondiepe water te ondernemen en de flamingo’s op te jagen. Dat veroorzaakte een kettingreactie onder de vogels, die zich als de golfbeweging van een wave in een voetbalstadion, door de levende roze vlek van flamingolijven voortbewoog. De vogels waren echter niet bereid om op te vliegen. Ze waren zo in beslag genomen door het boeiende schouwspel dat het hen 180 was ontgaan, dat het driehoekige witte puntje aan de horizon groter werd..., weliswaar nog nauwelijks zichtbaar, maar toch! Ze spaarden hun krachten door geen overbodige vermoeiende dingen te doen. Het smeulende vuurtje was weer opgerakeld, er stond een pan water op te sissen om thee van te zetten. Net zo onverwachts als de flamingo’s waren neergestreken, zo onverwachts vertrokken ze ook weer. Zonder aanwijsbare reden kozen de eerste het luchtruim, onmiddellijk gevolgd door de rest. Na een aanloop door het opspattende water stegen ze groepsgewijs op. Als een roze wolk verdwenen ze in de richting vanwaar ze gekomen waren. De familie staarde ze met ontzag na. ‘Maar..., maar...,’ stamelde Addie. ‘Daar..., daar..., is dat geen bootje?? Dat zeil!!’ Inmiddels was het witte puntje naderbij geschoven en tekende het zich nu toch wel zeer duidelijk af tegen de blauwe lucht. Nu dreven er wel meer schepen stuurloos rond, maar deze leek doelbewust recht op hen af te stevenen. ‘Een schip!!’ riepen ze, ‘een schip!!’ Ze schrokken van de onverwachte verschijning. Een vreemd gevoel maakte zich van hen meester, hun hart klopte in de keel. Zou het...?? Zou het...?? Toen ze van de eerste schrik bekomen waren en zich realiseerden wat dat betekende, begonnen ze uitzinnig te zwaaien en te schreeuwen. Maar ze begrepen dat het schip nog veel te ver weg was om hun te zien en laat staan te horen. Vader en Silvan haastten zich om het vuur weer op te rakelen. Ze gooiden droog gras op het vuur, om rook te ontwikkelen. Een grijze rook kolom steeg schuin omhoog. Dit MOESTEN mensen zijn, deze kans op een ontmoeting mochten ze NIET missen. Onmiskenbaar bewoog het schip in hun richting. Ze werden uitzinnig van vreugde. Ze wilden wel ‘sneller! sneller!’ roepen, maar begrepen dat dat weinig zou helpen. Ze produceerden meer rook door hooi op het vuur te gooien. Tergend langzaam werd het zeil groter. Er stond ook maar zo weinig wind! Ze konden niets anders doen dan afwachten en de aandacht blijven trekken met de rook.
De afstand was nog te groot om te zien wat voor type boot het was en hoeveel mensen er aan boord waren. Pas in de middag was de boot hen dicht genoeg genaderd om te constateren dat het een lichtblauwe catamaran was met een driehoekig wit zeil. Maar..., maar..., het schip veranderde van koers. Het kwam nu niet meer recht op hen af. Zouden ze bang voor hen zijn? Ze hadden witte doeken aan 181 lange stokken gebonden en zwaaiden hier driftig mee. Ze zouden hen toch wel zien? Dat kon toch niet anders met die rook? Maar het schip bleef schuin koersen en leek de volgende baai, links van hen gelegen uit te gaan kiezen. Ze liepen langs de kustweg en volgden de boot die inderdaad op weg was naar de volgende baai. Ze veronderstelden dat de opvarenden bang voor hen waren en uit voorzorg omzichtig in de volgende baai wilden aanmeren. Maar ze zouden hun wel duidelijk maken dat ze van hen niets te vrezen hadden. Tegen de middag bereikten ze het punt waar ze de boot de kust hadden zien bereiken. Hier kregen ze de grootste teleurstelling van hun leven te verwerken. De boot die gestrand was in het zand van het ondiepe water, bleek totaal leeg te zijn. Het zeil moest zo door de wind gevangen zijn geweest, dat het de boot precies in hun richting had gedreven. Uit diepe teleurstelling konden ze geen woord meer uitbrengen. Eigenlijk schaamden ze zich, dat ze zich zo door hun verlangen mee hadden laten slepen, het had hun zo kwetsbaar gemaakt. Verslagen keken ze naar de lege boot. Ze voelden zich nu net zo eenzaam leeg als die boot. Tranen van teleurstelling stroomden over hun wangen. Verslagen en vernederd keerden ze in het donker terug in hun huis. Deze psychische klap dreunde nog dagen na. Ze konden de moed niet meer opbrengen om nog hoop te hebben mensen te ontmoeten en daar naar op zoek te gaan. Ze voelden zich leeg en eenzaam. Geplaagd en bedrogen door hun eigen verlangen. Weken gingen voorbij. Maar onze hartslag en de ademhaling, waar we onze wil niet op kunnen uitoefenen, dwongen hen om verder te leven. Moeizaam hadden ze zich weer los weten te trekken uit hun gestrande levenslust, veroorzaakt door de diepe wond die de lege boot had meegebracht. Uit dit voorval hadden ze de wijze les geleerd dat ze zich moesten hoeden zich niet afhankelijk te maken van dat ENE verlangen. Na een paar dagen van inkeer, maakten weer contact met elkaar, zagen de schoonheid van hun omgeving weer en vonden opnieuw een basis om te hopen en weer verder te gaan. Zeker een maand waren ze in hun strandhuis gebleven, net zo lang tot ze zoveel krachten hadden opgedaan dat ze weer een lange tocht aandurfden. Dat lopen zeer vermoeiend is hadden ze ervaren, maar ook dat het een verslavende uitwerking op hen had. Het ’s morgens vroeg vertrekken en niet weten waar je die avond slaapt is zo boeiend en alles wat je in die tussentijd aan spectaculaire natuurverschijnselen mag aanschouwen is zo 182 indrukwekkend dat dit een soort honger naar verder gaan, naar steeds maar weer verder gaan aanwakkerde. Een begeerte om te weten wat zich achter de volgende horizon schuilhoudt. Gedreven door dit gegeven en met de hernieuwde wil om soortgenoten te ontdekken, had de expeditie van zes mensen zich weer in beweging gezet in de zuidoostelijke richting. *** We maken nu grote sprongen in de tijd.
Seizoenen volgden elkaar op en jaren gingen voorbij. Volledig één met de natuur vervolgden ze instinctief de weg naar het zuidoosten. Er waren genoeg landkaarten te vinden, maar daar maakten ze niet veel gebruik meer van. Ze volgden de stromingen van de rivieren en letten op het verloop van de gebergten en de stand van de zon, onder het motto: overal waar water is, is leven. Onderweg sloten ze vriendschappen met de dieren. Ze leerden hun lichaamstaal lezen en hun geluiden kennen. In de bergen waren het vooral de beren die hen nieuwsgierig opzochten. De dieren voelden zich totaal niet door hen bedreigd; andersom moesten zij wel steeds angst overwinnen voor een aanraking met deze grote sterke dieren. Het was heel ontroerend dat ze zo’n machtige beer achter zijn oor mochten krabbelen en dat die dan zijn kop opzij draaide zoals een hond dat doet. Het was een grote blijk van vertrouwen wanneer een moeder beer e het hen toestond om met hun jongen te stoeiden. Een paar jaar liepen ze nu al door de bergen. Globo was inmiddels al vijf jaar en een volwaardig (jong) lid geworden van de groep nomaden die zijn weg zocht door adembenemend mooie landschappen. Data hielden ze al sinds heugenis niet meer bij, alleen de gewoonte om de jaren te tellen zat er nog ingebakken. Om een verjaardag te vieren, dat was een gegeven wat voor hen absurd was geworden. Voor hen was elke dag dat ze gezond en bij elkaar waren een feest. De versieringen voor dit feest slingerden zich tot hoog in de bomen, met daarin acrobaten die hun gratis een staaltje behendigheid in boomklimmen lieten zien. Dat waren de apen die ze op hun weg ontmoetten en die nieuwsgierig tussen de bladeren naar hen loerden. Het leek of ze met de dag hardnekkiger werden in de volharding om hun doel om medemensen te vinden te bereiken, hun wil beet zich vast in de gang der dagen. Met een vastberaden blik trokken ze voort. Veel behoefden ze niet te zeggen, ze kenden elkaars gevoelens. Meestal zwijgend verplaatsten ze zich met ontelbare voetstappen in een onophoudelijk ritme, 183 ze waren volkomen op elkaar ingespeeld. Een ritme dat te vergelijken is met de cadans van de voetstappen van een marathonloper, die eenmaal in dat ritme beland een onvermoeibaar mens lijkt te zijn geworden. Ze begrepen nu waarom dieren niet veel kabaal nodig hebben in hun leven. Het leven was te boeiend om tijd te verknoeien met onnodig gebazel. Tijd speelde voor hen geen rol meer. Alhoewel het verlangen naar medemensen met de dag meer brandde, hadden ze toch geen haast. Dat vond zijn oorsprong in een rotsvast vertrouwen dat ze hun doel zouden bereiken. Het leek wel of iets hun geduld op de proef stelde. De voldoening van het ontvangen van de beloning voor al dat geduld en inspanningen zou zoet zijn. De gebergten waren hun thuis geworden. Ze kenden de geluiden van het woud, de vruchten die de bomen droegen en de planten die geschikt waren om te eten. Elke nacht maakten ze trouw een vuur, het teken van menselijke aanwezigheid, een teken dat tot nu toe niet was herkend en onbeantwoord gebleven. Soms trokken ze wekenlang door onherbergzame gebieden die onbewoond waren geweest en waar dus geen huizen of andere menselijke onderkomens waren. Dan sliepen ze moeiteloos in grotten of in de openlucht. Maar als ze dan weer een bergdorp tegen kwamen dan was het een feest om weer in een zacht bed te slapen en maaltijden te bereiden in pannen op een houtvuur. Er waren seizoenen dat ze naakt konden lopen vanwege de hoge temperaturen, terwijl ze in de hooggebergten waar sneeuw lag, dikke
winterkleding moesten dragen om de kou te trotseren. Alles wat ze nodig hadden, vonden ze in de behuizingen op hun weg. Ze namen op tijd rustperiodes, vooral op plaatsen waar een overvloed aan eten was. Silvan, Tamara en Esther waren uitgegroeid tot jonge wijze volwassenen en niet meer te vergelijken met de personen die ze waren toen ze uit hun vaderland vertrokken. Hun vaderland, als ze daar over spraken, dan was het of ze het over iets hadden uit een vorig leven. De wereld was nu hun vaderland geworden. Ze waren nog steeds heel energiek en hadden een groot uithoudingsvermogen ontwikkeld. Ze voelden zich als een diersoort, dat met de andere dieren leefde. Er was niets dat hun het idee gaf dat hun leven belangrijker was dan dat van een dier. Hun kleding, als ze die al droegen voldeed aan geen enkele stijl. Hun gelaatstrekken waren ontspannen en hun blik was rustig maar verried een grote zelfverzekerdheid. Hun lichamen waren gespierd en lenig en hun huid was donkerbruin gekleurd door de zon. 184 Vervelen deden ze zich nooit, want er was altijd wat te beleven of te zien. Ruzie kenden ze eigenlijk niet, omdat daar eenvoudig geen reden voor was. Ze knipten elkaars haar kort, omdat lang haar onder deze omstandigheden maar lastig was. Het verlangen om leeftijdgenoten te ontmoeten bleef aan hen knagen, maar wanhoop kenden ze niet. Dit leven gaf hun vervulling en voldoening. De kinderen konden hun genegenheid kwijt aan hun broertje en aan (vooral jonge) dieren. Aan het gebergte leek geen einde te kunnen komen, soms wanhoopten ze toch even in zichzelf, maar lieten dat dan de anderen niet merken. Ze waren meesters geworden in het elkaar motiveren en stimuleren. Als iemand een slechte dag had en niet meer vooruit was te branden dan werd die opgevangen door de rest en moed ingesproken. Maar de dag kwam dat ze eindelijk de laatste bergkammen achter zich lieten van het gebergte dat Pakistan in bijna twee gelijke helften verdeelde. De ene helft werd gevormd door het hooggebergte en de andere helft door een laagvlakte met een vruchtbaar en een woestijnachtig gebied. Onverwachts stonden ze oog in oog met deze onmetelijke vallei, een enorm vergezicht, dat nu onbeperkt was en niet meer ergens door een nieuw gebergte een halt werd toegeroepen, iets dat ze nu al jaren gewend waren. Het gedeelte van de vallei die het dichtst bij hen lag was lichtgroen gekleurd, maar ging in de verte over in een lichtbruine oceaangrote vlakte waarvan de horizonlijn samensmolt met de lucht. Ze hadden een indrukwekkende levenservaring achter de rug, die hen tot specialisten in het overleven hadden gemaakt. Wat ze onderweg aan rijkdommen in de natuur hadden gezien, is met geen pen te beschrijven. Het had hun met diepe eerbied vervuld. Ze waren de laagvlakten van Pakistan doorgetrokken, het leven in de woestijn was zwaar geweest. Ze voedden zich voornamelijk met dadels, maar bij boerderijen in de oasis groeiden ook sinaasappels en granaatappels waarmee ze hun menu konden uitbreiden. In de woestijn passeerden ze de grens met India. De woestijn was daarna spoedig overgegaan in vruchtbare weelderig groene rivierbeddingen. Al de ruimte die voordien door de miljoenen Indiërs was ingenomen, werd nu benut door miljoenen dieren. Hun geboorteaanwassen hadden explosieve tijden doorgemaakt. Als biologen dit hadden kunnen zien, zouden ze meewarig het hoofd geschut hebben over zoveel fauna vervalsing op een plaats bij elkaar. Maar diezelfde
biologen hadden er aan meegewerkt dat in hun tijd de dieren over de gehele wereld werden versleept. Onder de dekmantel van wetenschappelijk 185 onderzoek was alles mogelijk geweest. Ook moesten er om educatieve doeleinden dierentuinen zijn. Het resultaat van dit alles was dat kangoeroes vrolijk rondhuppelden tussen de olifanten en dat leeuwen met tijgers vochten om de eer wie de nieuwe koning der dieren zou worden. De lange nekken van giraffen, staken triomfantelijk boven een kudde voormalige heilige koeien uit. Die heilige koeien waren verwilderde runderen geworden die de grootste kuddes vormden. De oevers van rivieren lagen vol met krokodillen. Bijna geheel verscholen onder het wateroppervlak wachtten die met uiterst veel geduld op een dier dat zich te dicht bij de waterkant waagde. Ezels en zebra’s trokken graag samen op. Hun genen vermengden zich tot een nieuw ras. Onze familie bedacht voor deze kruising een originele naam: EZRA en het meervoud hiervan was ezra’s. Mensen hadden ze nog steeds niet ontmoet.
187
Hoofdstuk 12 --- De olifanten Een dag, die later als één van de gelukkigste uit hun leven zou blijken te zijn, was de dag waarop ze een kudde olifanten ontmoeten. Aan de oever van een meer stonden die daar als schijnbaar toevallig rustig wat te eten en zich te vermaken met het water. Het waren een paar moederolifanten die verschillende jongere generaties onder hun hoede hadden, waaronder één van nog maar een paar maanden oud. Een grote mannelijke olifant met vervaarlijke slagtanden hield de wacht en keek op afstand toe. Het was hun bekend dat olifanten, vooral als ze jongen bij zich hebben, gevaarlijk kunnen worden.. Ze hadden geleerd dat het bij bepaalde dieren belangrijk is een zekere afstand te bewaren. Die voelen zich dan niet bedreigd en worden dus ook niet agressief. Uit respect trokken ze zich voorzichtig terug. Op deze manier waren ze ook al tijgers en leeuwen gepasseerd zonder kleerscheuren (in hun geval niet erg toepasselijk) of nog veel erger op te lopen. De grote zware olifantenstier had met zijn opgeheven slurf hun geur waargenomen en begon te trompetteren. Nu staken ook de andere olifanten hun slurf in de lucht, om de geuren op te vangen. De stier liep met zijn vervaarlijke slagtanden in hun richting. Ze schrokken en kregen kippenvel van angst. Hadden ze toch niet voldoende respect getoond? Maar het reusachtige dier kuierde heel ontspannen naar hen toe, niets verried dat hij agressieve bedoelingen had. Dat bleek ook niet het geval. Integendeel. Aangenaam verrast zagen ze de kolossale olifant voor hen op de knieën gaan. Ook zijn achterpoten boog hij neer. Zijn slurf stak hij vriendelijk als een begroeting omhoog. ‘Het lijkt erop of hij ons uitnodigt om op zijn rug te gaan zitten, wie durft?’ vroeg Addie. Eigenlijk wilden ze dat allemaal wel, maar Silvan bleek de meeste moed te bezitten en stapte als eerste eerbiedig naar voren. Hij aaide de olifant over zijn opgeheven slurf ter kennismaking. Het dier bleek alles goed te vinden. Toen Silvan al zijn gêne overwonnen had beklom hij voorzichtig de brede rug en plaatste zich net achter de grote flaporen. De olifant strekte eerst zijn voorpoten. Silvan moest zich snel voorover buigen en aan de oren vastgrijpen om niet te vallen. Alsof hij zo licht was als een veertje werd hij in de lucht getild. Daarna ging het dier ook op zijn achterpoten staan.
Hoog verheven boven de aarde lachte de jongen triomfantelijk naar zijn 188 familie, die voor hem applaudisseerde en voor de olifant. Dankbaar klopte Silvan zijn olifantenvriend liefkozend op zijn nek. Deze kuierde rustig naar zijn kudde terug. Het had er alle schijn van dat hij zijn kersverse nieuwe vriend wilde voorstellen. Hij werd door vochtige gevoelige olifanten slurven van top tot teen besnuffeld, zelfs in zijn oor. Toen de rest van de familie genaderd was, werden die ook aan alle kanten uitgebreid besnuffeld. Vervolgens lieten de oudste dieren zich ook voor hen door de poten zakken, om zich laag te maken en wachtten ze tot de rest van het piramidegezin op hun rug zou gaan zitten. Nu zaten ze allemaal een niveau van twee meter hoger. Ze kregen tranen in de ogen van ontroering en trots dat deze machtige dieren hen hun vriendschap hadden aangeboden. De kudde verwijderde zich van het water en met de mensen familie op hun rug kuierden ze oostwaarts. Onderwijl wist vader te verklaren dat dit werkolifanten moesten zijn geweest, die voor de Indiërs hadden gewerkt onder anderen om bomen te vervoeren. In ruil daarvoor kregen ze een goede verzorging en bescherming. Op die manier was er een hechte band met mensen ontstaan, die deze dieren duidelijk nog niet vergeten waren. De jonge olifanten bleven dicht in de buurt van de ouderen lopen en soms zelfs tussen de poten. Met hun leuke beweeglijke slurfje dronken ze melk uit de tepels, terwijl moederolifant rustig doorging met bosjes gras in haar bek te slingeren. Al etende verplaatste de kudde zich. Ze werden vergezeld door vogels die de olifanten lijven afzochten op parasieten. Het leek wel of die waren ingehuurd en dat ze in ruil voor deze huidverzorging mee mochten doen met het olifantje rijden. Angst voor de mensen hadden de vogels niet en gingen gewoon hun gang. Ze kwamen niet meer bij van het lachen omdat een vogel op Addie zijn schouder was gaan zitten en nu ijverig zijn oren op parasieten inspecteerde. Nog andere vogels profiteerden van de kudde. Op de grond werden ze gevolgd door een klein soort witte reigers. De olifanten joegen door hun eetgedrag insekten, zoals sprinkhanen op uit het hoge gras. Die werden door de reigers achterna gezeten en verorberd. Het gezin voelde zich innig gelukkig, klopten de olifanten nog eens op hun dikke nekhuid, ze wisselden blijde blikken van verstandhouding met elkaar. Na een paar uur wilden ze afstijgen, want ze kregen kramp in de benen van de nog ongewone zithouding. Ze moesten duidelijk nog wennen aan het langdurig zitten op de brede rug van een olifant. Silvan boog zich voorover en tikte zijn olifant op zijn bovenbeen. Die had het teken begrepen en liet zich door de poten zakken. Wat stijf maar voldaan wreef hij zijn grote vriend als dank over zijn slurf. De anderen volgden zijn voorbeeld en stonden ook wat stijfjes op de benen. Ze waren bij een dorpje 189 aangekomen bestaande uit kleine ronde lemen huisjes met strooien daken. Het lag aan de oever van een riviertje met glas helder water. Daar liepen de olifanten onmiddellijk op af. Ze zogen hun slurven vol met water. Een deel hiervan spoten ze in hun mond, de rest sproeiden ze over hun rug. Met luid getrompetter lieten ze hun plezier in het water blijken. Silvan en Globo gingen op zoek naar een bezem, ze wisten waarmee ze hun olifanten vrienden een plezier konden doen. Voorzien van borstels en bezems kwamen ze terug bij het water. De olifanten lagen al in het water en de mensenvrienden zwommen tussen hen in.
Ze spetterden water naar de dieren en bewerkten hun stugge huid met de borstels en de bezems. Hier genoten de olifanten zichtbaar van. Ze openden hun bek en staken hun slurf van genoegen omhoog. Deze verzorging versterkte de band en het vertrouwen tussen hen en deze dieren. Met het jongste olifantje kon je leuk stoeien, door het speels aan zijn staartje te trekken. De meisjes kusten hem op zijn zachte slurfje. Dit was geluk en harmonie, wát een prachtig samenspel tussen mens en dier. Ze zochten een paar huisjes uit als nachtverblijf. Sloten kenden de vroegere bewoners van deze huisjes niet, dat was de rijkdom van hun eenvoud geweest. Een houten deurtje schermde een eenvoudig interieurtje af van de buitenwereld. Die bestond slechts uit één ruimte. Kleden op de vloer dienden als slaapplaats. Een huisje bleek vol vleermuizen te hangen. Toen ze het deurtje openden vloog een hele zwerm, gestoord in hun hangende slaap, flapperend langs hun hoofd naar buiten. Het stonk vreselijk naar de keutels die als een decimeters dikke laag koek op de vloer lag. Daarin krioelden miljoenen maden die hierin een lekkere voedsel bron hadden gevonden. Nee, dit huisje zouden ze maar aan de vleermuizen gunnen. Ze onderzochten de schedels van de ex-bewoners. De tanden zagen er sterk uit, zonder ook maar één vulling, daarvoor hadden ze te ver van de ‘beschaving?’ gewoond. Wat opviel was dat er bij ieder gebit ruimte zat tussen de voortanden, dat was kennelijk een kenmerk van dit ras geweest. De mangobomen hingen vol rijpe vruchten, een prettig vooruitzicht. Rijpe ananassen groeiden tussen de stekelige bladeren van de verwilderde planten. Sierlijke vogels deden zich met hen tegoed aan al die zaligheden. Apen kwamen nieuwsgierig kijken wat of er allemaal aan de hand was, ze keken hen aan met een blik van: ‘Jullie waren toch uitgestorven?’ Ze vergaten niet een vuur te maken. De zon zonk achter de horizon en zette de lucht in brand. Insekten waren aan hun eentonige avondconcert begonnen. De olifanten bleven dooreten aan de oever van de rivier. Ze hoorden hun met 190 takken kraken en bosjes gras losrukken. Het gaf een veilig gevoel om zulke kolossale dieren als vriend te hebben. Als die dieren nu maar bij hen bleven. Ze waren nu al erg aan ze gehecht en wilden hun vrienden nooit meer missen. Maar ze waren er wel van overtuigd, dat de vriendschap wederzijds was en dat de olifanten op hen zouden wachten. Het leek allemaal bijna te mooi om waar te zijn. Met een geopende deur probeerden ze op de slaapmatjes in slaap te komen. Maar ze waren zo blij, dat ze uit blijheid de slaap niet konden vatten. Die dag hadden ze een hoogtepunt van geluk bereikt. Ze hoorden hun vrienden de olifanten snuiven en takken kraken, het klonk hun aangenaam in de oren. Regelmatig werd het monotone geluid van cicaden en krekels doorbroken door de schreeuw van een nachtdier. Bij de eerste lichtstralen waren ze die ochtend al weer wakker. De olifanten waren zoals verwacht in de buurt gebleven. Ze smulden van de mango’s, ananassen en bananen. De apen hadden er nog genoeg voor hen overgelaten. Als begroeting deelden ze het fruit met de olifanten. Het was voor hen een lekkernij en dankbare afwisseling op het menu van bladeren en gras. Ze hadden besloten om hun weg voortaan door de olifanten te laten bepalen. Die kenden de natuur nog beter dan zij en wisten altijd wel water te vinden. In een dag tijd, was er al een innige band ontstaan tussen hen en de dieren. Een band die alleen nog door de dood verbroken kon worden. Ze hadden er een familie bij. Een familie van vredelievende vegetarische dieren.
De olifanten nodigden hen weer uit op hun rug. Ze kozen als vanzelf dezelfde olifant uit als die ze de dag daarvoor bereden hadden. Voor enkele olifanten hadden ze al een naam bedacht. Globo noemde zijn olifant Jumbo. Die van Esther had de naam Armana gekregen. Armana was de moeder van het jongste olifantje. Tamara noemde haar olifant in het kort naar haar zelf, Mara. Het was ook een moeder olifant, maar haar jong was al half volwassen, maar bleef nog wel steeds aan de zijde van haar moeder. De hele kudde bestond uit elf volwassen dieren en zeven jongen. De kudde bewoog zich weer in oostelijke richting. Neushoorns keken nieuwsgierig in hun richting. Ze hadden het gevoel dat ze het toppunt van geluk (bijna?) hadden bereikt. Ze vonden uit dat je het op zo’n olifantenrug heel comfortabel kon maken. Je kon languit op je buik gaan liggen of met twee benen aan een kant zitten. Staande op de rug van je olifant vergde enige behendigheid, maar dat was wel het leukste. Het gaf je een boven alles verheven gevoel. Zo hielden ze het langer vol. 191 De kudde bleef in oostelijke richting trekken alsof ze daar door iets aangetrokken werden. Als ze van het zitten moe waren geworden vonden ze het ook wel prettig om lopend een stuk met de olifanten op te trekken. De olifanten bepaalden het tempo en waar er gestopt werd, ze lieten zich helemaal door de ervaren dieren leiden. Silvan had samen met zijn olifant, die hij Bongo had genoemd, een spelletje bedacht om op de olifanten rug te belanden. Bongo kromde zijn slurf in de vorm van een stoel. Als Silvan daarop gehurkt ging zitten, zwaaide Bongo hem met een grote boog naar achteren. Een klein sprongetje was dan genoeg om op de juiste plaats te belanden. Maanden trokken ze zo al spelend en genietend nog steeds oostwaarts. Een dag waren ze door een enorme kudde runderen getrokken. Hieraan leek geen einde te komen. De lichtgrijze koeien die in India volgens hun religie heilig waren verklaard, hadden zich explosief vermenigvuldigd. Ongestoord trokken de olifanten hun spoor door deze grijze massa van koeien lichamen, die eerbiedig voor hen uiteenweken. Ze dachten terug aan de penibele situatie waarin ze zich eens hadden bevonden, toen ze te voet tussen zo’n enorme kudde waren beland, het was hun toen bijna fataal geworden. Maar nu voelden ze zich safe op de hoge ruggen van hun makkers. Toen ze eindelijk de koeien achter zich hadden gelaten, was hun geloei nog lang te horen. Heel de vlakte rook naar die zo kenmerkende koeiengeur. De olifanten hadden hun natuurlijke pad verlaten en volgden nu al enkele dagen een asfalt weg. Boomwortels hadden het asfalt omhoog gedrukt. Zaden waren in de scheuren tot ontwikkeling gekomen. De voormalige autoweg had het karakter gekregen van een door een landschapsarchitect bedacht natuurpad, waarin hier en daar bomen waren geplant en dat dan natuurlijk moest lijken. Af en toe werd de doorgang belemmerd door een omgevallen boom. De dieren liepen er omheen, of Jumbo demonstreerde zijn kracht. Zijn enorme slagtanden gebruikte hij dan als hefboom en duwde de boom van zich af. Op deze weg, was het een komen en gaan van dieren, alsof het een drukke verkeersweg betrof. Het was dan ook de enige begaanbare weg die zich door een woest ondoordringbaar gebergte slingerde. De enorme vlakten waar ze maanden doorheen waren getrokken, waren abrupt in dit steile gebergte overgegaan. Uit een grensovergang konden ze opmaken dat ze Birma binnen getrokken waren. Voor hen was het binnengaan van een ander land niet meer dan een wetenswaardigheid. Voor hen golden nu de natuurlijke grenzen. Zo
was het voor hen duidelijk dat dit woeste gebergte de scheiding vormde tussen twee uitgestrekte plateaus. Deze weg scheen deze plateaus met elkaar te verbinden. Dit maakten ze op uit de vele dieren die zich in beide richtingen via deze weg verplaatsten. 192 Op deze hoogte koelde het ’s nachts flink af. Als onderdak maakten ze gebruik van berghutjes, die hier en daar langs de weg waren gebouwd. Het kwam voor dat ze die deelden met geiten, zo hielden ze elkaar lekker warm. In de bergdorpjes vonden ze vruchten aan de bomen die door de voormalige bergbewoners waren geplant. De olifanten waren ook blij met die aangename afwisselingen op hun menu. Ze waren de olifanten bijna als personen gaan beschouwen. Van ieder afzonderlijk individu kenden ze zijn of haar specifieke karakter eigenschappen en specialiteiten. Op een dag ontmoetten ze op het smalle weggetje een andere kudde olifanten. Ze waren bang dat het misschien tot ruzie zou leiden. De twee groepen waren elkaar echter op een respectabele afstand gepasseerd. Géén van beide hadden ze veel interesse voor elkaar getoond en ze schenen geen belangstelling te hebben voor vermenging. Elke groep olifanten leek zijn eigen doel te volgen. Hun olifanten trokken zeer doelgericht in een bepaalde richting, ze schenen deze weg te kennen. Ze arriveerden bij een grote rivier, die zich door een diep dal slingerde. Deze rivier werd overspannen door een enorme hang brug. Voor hen lag een grote stad, die zich aan beide zijden van de rivier uitstrekte. De olifanten zochten de oevers op met het malse jonge gras. Toen die voorlopig voldoende hadden gegeten, liepen ze de ondiepe rivier in om te baden. Met hun grote lijven verdreven ze de krokodillen, die in de camouflage van het troebele water op de loer lagen. Onder de bescherming van hun vrienden durfden zij nu ook het water in, zij het heel dicht bij de kant. Ze vertroetelden de olifanten met een uitgebreide wasbeurt. Ze wreven het grof korrelige zand uit de rivierbedding over de huid van de olifanten. Die genoten daar zichtbaar van. Aan weerszijden van de rivier strekten zich grote groene vlakten uit, dat waren de uiterwaarden die bij hoge waterstanden overstroomden. Nu waren het vruchtbare grasvlakten met een overvloed aan fris jong gras. De onverzadigbare olifanten zetten zich opnieuw aan het menu van mals gras, terwijl onze mensenvrienden zich onderuit lieten zakken met de rug tegen een mango-boom en lieten zich de vruchten goed smaken. Met het plukken kregen ze hulp van Bongo, die met zijn grote slagtanden de boom eens flik opschudde. Ze wachtten geduldig af tot de olifanten genoeg hadden gegeten en op hen toekwamen, ten teken dat de reis weer kon worden voortgezet. De olifanten leidden hen dwars door de stad. Het was heel indrukwekkend. Er waren prachtige oude tempels te zien versierd met uitbundig veel houtsnijwerk. Een immens groot gouden Boeddha-beeld was boven op een rots geplaatst in het centrum van de stad. Het beeld dwong veel respect af. Uit die rots stortte een waterval naar beneden met zuiver steenkoud bergwater. Met de mensen vrienden op hun 193 rug, verdrongen ze zich onder de waterval; ze krompen inéén van de kou. Maar toen ze eenmaal aan de temperatuur gewend waren, was het heel verfrissend. Ze betrapten de olifanten erop dat ze gevoel voor humor hadden en zagen hun mondhoeken omhoogtrekken. De stad was nu bewoond door apen die vreselijk tegen hun tekeer gingen. Ze werden bekogeld met kokosnoten en avocado’s. Waren ze bang dat zij hun ideale territorium zouden innemen?
Tot Bongo het wel welletjes vond. Hij zou die apen wel eens laten schrikken. Hij zette zijn grote flaporen wijduit en stormde luid trompetterend op de apen af. Die schoten van schrik alle kanten op. Silvan kende zijn bondgenoot ondertussen goed genoeg om te weten dat het maar spel was en hij vergiste zich niet toen hij zag dat Bongo zijn mondhoeken optrok en naar zijn soortgenoten grijnsde. Goudvissen met grote sluierstaarten sierden de vijvers waarvan het water door een constante stroom bergwater werden ververst. Op het water dreven lila waterlelies. De stad leek op een surrealistisch open luchtmuseum die vol stond met kunstschatten. Het was als een grootbeeld foto waarop alles herinnerde aan een mensensamenleving. De stad werd overwoekerd door slingerplanten. Enkele gebouwen waren al onherkenbaar geworden door een deken van groen. De vogels maakten dankbaar gebruik van de plantenwirwar om hun nesten in te vlechten. Het stadslawaai had plaats gemaakt voor vogel en insektengeluiden en krijsende apen. De sieraanplantingen die de pleinen en parken moesten opsieren waren in die acht jaren van onbeperkte vrijheid uitgegroeid tot een ondoordringbare jungle, overladen met een ongekende bloemenrijkdom. Deze variatie aan bloemen trok weer vlinders aan. Grote vlinders met een helderblauwe glans op hun vleugels fladderden van bloem tot bloem en wedijverden met de andere vlinders om wie de mooiste kleuren had. Het was allemaal heel indrukwekkend, ze bedankten de olifanten voor de sightseeing. Ze konden niet aan de indruk ontkomen dat de olifanten deze stad kenden en dat ze hier al eerder waren geweest. Sloom wandelden de dieren de stad weer uit, met de menselijke ballast op de rug, wat voor hen niet zwaarder leek als voor ons een pakje zout. Ze begonnen steeds nieuwsgieriger te worden, wat de olifanten met hen van plan waren en vooral waar ze hen naar toe brachten. Want ergens zou deze reis toch moeten eindigen? Eens zouden ze zich toch weer ergens moeten vestigen? Maar moest dat eigenlijk wel...? En van wie moest dat dan...? Was dit rondtrekkende leven met de olifanten in dit fantastische natuurdecor van Moeder Aarde geen vervulling genoeg? Was het geen hersenspinsel nog 194 overgebleven uit de oude tijd? Een dwang gedachte die zei dat je je ergens moest vestigen, dat je iets moest worden, dat je iets moest presteren, dat je carrière moest maken? Nee, dat was het toch niet. Zeker gaf de natuur hun uiterste vervulling. Maar ze werden voortgedreven omdat ze SOORTgenoten wilden ontmoeten. Maar dan ook écht mensen van dezelfde soort, die met de natuur leefden zoals zij en die geen enkele behoefte hadden om terug te keren naar een maatschappij die ook maar iets leek op die waaraan ze hadden deelgenomen, waaraan ze zich ontsnapt voelden.. Dat contact met echte soortgenoten bleef hen steeds als een gemis op de achtergrond vergezellen. Stel je voor dat ze mensen zouden ontmoeten met dezelfde ambities, met dezelfde zucht naar geld, met dezelfde behoefte aan een leven vol met apparaten, dan zou de hele ellende weer opnieuw beginnen! De heimwee naar mensen uit het vorige leven, (want zo ervoeren ze de tijd voor ze uit hun vaderland vertrokken) en het soort van contact dat daarbij hoorde, was door de tijd vrijwel geheel gesleten. Nee, het was de drift tot behoud van HUN soort mens, die hen voortstuwde over deze bergweg op de ruggen van hun vrienden, die hen de weg leken te wijzen.
Voor Silvan, Tamara en Esther was het verlangen naar soortgenoten van hun leeftijd ook van biologische aard. Inmiddels waren ze respectievelijk tweeëntwintig, vierentwintig en eenentwintig jaar geworden en allang geslachtsrijp. Vaak had Silvan met verlangen naar de zeer aantrekkelijke lichamen van zijn zusjes gekeken; en omgekeerd hadden de meisjes meer dan oppervlakkig naar het stoergebouwde lichaam van hun broer gekeken. Als de meisjes dit van elkaar ontdekten, wierpen ze elkaar onbewust jaloerse blikken toe. Slechts een wankel moraal die nog was overgebleven uit hun ‘vorige leven’ had hun er nog van weerhouden om wat in hun seksuele fantasieën leefde uit te voeren. Het zien van het seksleven van hun ouders dreef hen op en het moest niet lang meer duren of ze zouden met elkaar de liefde bedrijven, iets wat onder de omstandigheden heel logisch zou zijn. Onvermoeibaar dreef de drift hen voort over bergen en dalen. Bij elke bergtop die een overzicht bood over een open gebied, speurden ze naar rook. Rook dat bij vuur hoort en vuur dat weer kenmerkend is voor de aanwezigheid van mensen. Daarom maakten zij ook nog steeds elke avond een vuur, in de hoop om ontdekt te worden. Maar tien jaren waren er nu al verstreken zonder ook maar één spoor van een levend mens. 195 Op een avond hadden ze de grens met Thailand bereikt. Bij een bergmeer hielden de olifanten halt, zakten gedienstig (niet onderdanig) door hun knieën om hun vrienden te laten afstappen en gaven zich over aan het genot van het eten van het malse gras. De nacht werd daar doorgebracht. Het aanhoudende gekletter van een watervalletje dat zich naast hen in het meer stortte hield hen uit de slaap. Een olifant schuurde zijn huid tegen de houten wand van het hutje waarin ze probeerden te slapen, onder zijn gewicht werd het bijna in elkaar geduwd. Het werd een onrustige nacht. Een vreemd voorgevoel had zich van hen meester gemaakt...! Ze bespraken dat het hun opgevallen was, dat de olifanten onrustig waren geworden. De rustige tred die ze zo van hen gewend waren, was haastiger geworden. Toen de eerste lichtstralen door de mistige morgen prikten verlieten ze het hutje. De olifanten kwamen nu naar hen toe, terwijl ze gewend waren dat de dieren geduldig hun komst afwachten. Ze nodigden de mensenvrienden uit om op hun rug te gaan zitten, waar ze onmiddellijk gehoor aan gaven. Ze trokken door de dichte mist een paar bergkammen over, tot ze bij een afgrond kwamen, die uitzicht had moeten bieden over een uitgestrekte dal, in Thailand gelegen. Maar dit uitzicht werd verhinderd omdat het dal was gevuld met ochtend nevels. Op die plaats begonnen hun kameraden zenuwachtig te snuiven en te draaien. Het leek of ze zich ergens op voorbereidden en joegen hun trompettergeschal in de lucht. Het klonk nog chaotisch. Het leek op een blaasorkest dat zijn instrumenten aan het stemmen is vlak voor een voorstelling. Het getrompetter herhaalde zich, maar nu luider...! Het weergalmde tegen de berghellingen en nog luider stootten hun olifantenvrienden hun trompettergeschal uit, tot het knalde door de mistige stille ochtend. Ze voelden de dierenlijven onder zich trillen van de inspanning. Het bleek dat
dit nog maar voorspel was. De olifanten groepeerden zich op een lijn aan de rand van de afgrond, als goed gedisciplineerde militairen. Als op een teken hieven ze hun slurven allen tegelijk met een sierlijke boog omhoog. Zoals ze daar hoogverheven op de olifanten gezeten op een lijn stonden, leek op een ingestudeerde act van een film. Het was als een officiële inluiding van een zeer voorname gebeurtenis. Ze voelden hoe de olifanten hun longen vol zogen met lucht. Hun oorflappen spreidden zich wijd open, ze richtten hun slurven op de diepte 196 van het mistige dal. En zoals ze dat nog nooit van hun vrienden gehoord hadden stootten die een trompetgeschal uit, zo hard dat hun lichamen ervan schudden. Maar het was van een melodieuze schoonheid. Verschillende toonaarden vulden elkaar aan tot een aanhoudend geschetter, dat lang nagalmde tegen de berghellingen. Weer zogen de dieren hun longen tot in de uiterste puntjes vol, als een enorme blaasbalg. Met al de kracht die ze in zich hadden lieten ze een nog harder getrompetter los, dat daverde langs de bergketens. Dit herhaalden ze nog één keer. Toen werd het stil... ijzig stil...! Roerloos bleven ze in dezelfde afwachtende houding staan, met de oren wijdopen gespreid als antennes gericht op het dal. Ontdaan van ontroering wachtten ze af op de rug van hun geweldige vrienden. Het bleef minutenlang stil..., tot ze heel vaag in de verte hoorden dat het getrompetter werd beantwoord...! De olifanten, die over een veel beter gehoor beschikken dan zij, namen dit veel sterker waar en begonnen nu zenuwachtig en opgewonden rond te draaien, tot ze zich weer hervonden. Via een smal weggetje daalden ze de steile berghellingen zigzaggend af. De opkomende zon verlichtte de besneeuwde bergtoppen die boven de mistwolken uitstaken. Het dal zelf was door de mist nog geheel aan het zicht onttrokken. Maar toen de zonnestraling warm genoeg was geworden, losten de nevelflarden op. Een uitgestrekt zacht golvend dal werd zichtbaar, dat zich lichtgroen voor hen uitspreidde. Midden in het dal lag een meer dat schitterde in de vroege ochtendzon. Van dit dal ging een grote intimiteit uit. Het lag veilig rondom ingesloten tussen de bergketens die zich vaag in de verte aftekenden. De lucht leek hier nog zuiverder dan wat ze gewend waren. Door het dal slingerde een riviertje, dat uitmondde in het meer, open stukken wisselden zich af met bomengroepen. Iele vogelgeluiden versterkten de vredige sfeer die dit dal uitstraalde. Bijna tegelijk zagen ze het...! Aan de voet van het aan de overzijde van het dal gelegen gebergte steeg een dunne rookkolom op. Daar was vuur...! En waar vuur is zijn mensen...! Tranen van ontroering rolden over hun wangen. Dit keer werden ze niet bedrogen. Ze hadden alle vertrouwen in de olifanten en waren er nu helemaal van overtuigd dat die hun hier bewust naartoe hadden gebracht. Dankbaar streelden ze hun olifanten over de hals en voegden daar zachte lieve woorden aan toe. Hun dankbaarheid was veel groter dan dat ze de dieren konden tonen. 197
Hoofdstuk 13 --- De olifantenmonniken Aan de voet van een gebergte in Thailand lag een vriendelijk aandoend klein dorpje. De huisjes zijn rond en gemaakt van gevlochten takken en dichtgepleisterd met lichtgrijze leem. In dit dorp woonde een tiental families, die voor een geïsoleerd bestaan gekozen hadden. Al eeuwenlang vormden ze in dit dal, dat veilig ingesloten lag tussen de omliggende bergen, een hechte samenleving met olifanten. Door deze van de buitenwereld afgescheiden levensstijl in samenhang met de olifanten, werden ze de olifantenmonniken genoemd. Hun levensstijl vond niet zijn oorsprong in een religie of geloof. Het was een vanzelfsprekende levensovertuiging, een stijl die van de ouders op de kinderen generaties lang was overgedragen, niet met woorden maar door de dagelijkse praktijk, door de leefgewoonte. Scholen of kerken kenden ze niet. Hun kennis haalden ze uit de natuur evenals de geestelijke inspiratie. Op een natuurlijke wijze werd de kennis van de natuur, de omgang met de olifanten en andere vaardigheden die nodig zijn voor het dagelijkse leven, door de ouderen aan de kinderen doorgegeven. Automatisch groeiden de kinderen op in een leven dat vol eerbied voor Moeder Aarde en haar scheppingen was. Ze beoefenden al sinds mensenheugenis een tuinbouwmethode, waaruit een groot respect voor de planten bleek. Ze hanteerden de opvatting dat je een plant nooit zijn mogelijkheid om zich voort te planten mag ontnemen. Dit was voor hen een vanzelfsprekend recht, dat overigens voor al het leven gold. Een plant of een boom beschouwden ze net zo zeer als een individu als een mens of een dier. Om een dier te doden kwam in hun gedachten niet eens op. Om deze voor hen volkomen normale, maar voor de buitenwereld zeer vergaande opvattingen te kunnen handhaven, was het beslist noodzakelijk je helemaal van die andere maatschappij af te zonderen. Dat wisten alleen de wijze ouden van dit natuurvolkje. Zij kenden de gevaarlijke invloeden van de maatschappij die zich in het volgende dal aan de andere zijde van het gebergte manifesteerde. Het overvliegen van een vliegtuig of een helikopter was het enige waarmee de buitenwereld zich zichtbaar opdrong aan hun beschermde wereldje. De oude wijzen wisten dat hun leven in het dal heel kwetsbaar was geworden. Het overvliegen van een vliegtuig of een helikopter, was al een grote 198 bedreiging, want dat riep vragen op bij de kinderen. Zij wisten hoe gemakkelijk kinderen zijn te beïnvloeden en daardoor te manipuleren. De vraag die de kinderen dan stelden over wat dat voor vreemds was wat daar over hen heen vloog, moesten ze beantwoorden met een leugen door te zeggen dat het voorwerpen waren uit het heelal en dat ze daar geen invloed op hadden. Dat ze daar geen invloed op uit konden oefenen was wel de waarheid, maar het deed de wijze ouderen verdriet dat ze wat het heelal betreft de waarheid geweld aan moesten doen. Maar zo probeerden de ouderen te voorkomen, dat er nieuwsgierigheid werd opgewekt naar die buitenwereld die hun harmonieuze leven bedreigde. Een wereld waarvan ze wisten dat die totaal anders was dan die van hen, maar waarvan ze ook met zekerheid wisten dat die niet meer geluk te bieden had, dan het leven hier in hun vallei. Omdat hun voor de buitenwereld vreemde leefgemeenschap al eeuwen op die plek bestond, werden ze gerespecteerd en met rust gelaten. Een keer per jaar ontvingen de stamoudsten bezoek van een afgevaardigde uit die andere wereld. Dit had vooral de symbolische betekenis om respect
voor elkaars bestaan te tonen. Alleen door de vragen wisten de stamoudsten iets over de maatschappij aan de andere kant van het gebergte af. Ze begrepen dat daar veel problemen waren waaronder ongelukken, ziektes en geweld. Maar verder bleef het een onbereikbaar iets dat zich nog op een grote afstand leek te bevinden, iets wat ze ook graag zo wilden houden. De jaarlijkse bezoeker kreeg daarom ook steevast dezelfde boodschap mee; of ze hen wilden blijven respecteren en met rust te laten. Elk jaar werd de druk echter groter en ze begrepen dat de bewoners aan de andere zijde van de berg steeds nieuwsgieriger naar hen werden en foto’s wilden maken, daar wilden ze wel veel geld voor betalen. Als hun dan was uitgelegd wat foto’s waren en wat geld betekende, dan begrepen ze het maar half, maar hun intuïtie was sterker ontwikkeld dan hun verstand en ze wezen elk aanbod dat verleidelijk werd verpakt krachtig van de hand. Was hun leven saai en vol dogma’s? Een dogma kan alleen bestaan als die dwangmatig word opgelegd. Het leven dat zij leidden werd niet van boven af opgelegd, het was een levensstijl uit gewoonte ontstaan en generatie op generatie doorgegeven door de natuurlijke overdracht van de ouder op het kind. Een begrip als saaiheid kenden ze niet. Ze vonden voldoening in het leven zelf. Reden om feest te vieren was voor hen als er nieuw kind geboren werd of wanneer ze er gezamenlijk op uit trokken om te oogsten. Ze kenden geen onderscheid tussen werk en vrije tijd. Hun leven WAS VRIJE TIJD, tijd waar ze VRIJ over beschikten. Het verzorgen van 199 planten deden ze met veel plezier en de vruchten die dat opleverde beschouwden ze niet als een beloning maar als een feestelijk gevolg. Niets leidde hen af van de dagelijkse bezigheden en dat het heel veel voldoening gaf, dat waren ze zich niet eens bewust. Niets verstoorde hun harmonieuze sociale verhoudingen. De bergen rondom en de vallei waarover ze beschikten bood ruimte genoeg en leverden voldoende voedsel voor mens en dier. Door het dal stroomde een heldere rivier, die in het laagst gelegen middenstuk een meer vormde, om daarna als rivier weer zijn slingerende loop te vervolgen. Aan de vruchtbare vochtige oevers van dit meer verbouwden ze rijst en maïs. De olifanten wisten precies waar ze wel en niet moesten lopen. Ze hadden geleerd hun mensenvrienden te helpen bij het plukken van de maïs en kregen hun deel hiervan. Op de hoger gelegen oevers groeiden onder meer kokospalmen, mangobomen, bananenplanten en maníok. ’s Avonds maakten ze een vuur van de droge hompen olifantenkeutels. De rook die dit produceerde hield de muggen op een afstand. Als ze zo bij elkaar zaten begonnen ze te neuriën en te zingen. Maar het was zingen zonder woorden. Ze gaven uitdrukking aan hun stemming door klanken te produceren. Die klanken lieten ze samensmelten als een melodieuze symfonie. Ze kenden alleen hun een eigen taal die gepaard ging met veel handgebaren. Door dit geïsoleerde leven was de homomatose-epidemie aan hen voorbijgegaan. Wel was het ze opgevallen dat er al heel veel dagen met nachten waren gewisseld zonder dat ze nog een helikopter of vliegtuig hadden gehoord of zien overvliegen. Ook waren er in de verte boven de bergen geen rookpluimen meer waargenomen. In plaats van de rookpluimen, zagen ze nu voortdurend een dichte groep gieren boven dit gebied rondcirkelen. Er werden dieren in hun vallei gesignaleerd die hun volkomen vreemd
voorkwamen. De groep van stamoudsten bestond uit vier vrouwen en vier mannen. Gezeten rond het vuur bespraken ze met veel handgebaar deze bijzondere feiten. Ze besloten eens extra goed op te letten. Ze werden nieuwsgierig. Als er inderdaad geen teken van leven meer viel waar te nemen uit die buitenwereld, dan zouden ze toch eens op onderzoek uitgaan. Er waren weer een paar weken voorbijgegaan, tot op een dag een vreemde kudde olifanten in hun dal verscheen. De kudde bestond uit elf volwassen 200 dieren, waaronder een oude stier met enorme slagtanden. Een olifanten koe leek drachtig te zijn. De olifanten droegen kleden op hun rug, die met leren riemen waren vastgezet, iets wat de monniken totaal vreemd voorkwam. Zij waren gewoon om zich zonder meer op de naakte olifanten rug te verplaatsen. Nu wisten ze het zeker: er was daar aan de andere zijde van het gebergte iets aan de hand. Uit nieuwsgierigheid besloot de raad van stamoudsten om op onderzoek uit te gaan. Een groep van vier mannen en twee vrouwen verliet in de vroege ochtend van de volgende dag op de rug van een vertrouwde olifant hun veilige dal. Ze werden vergezeld door de kudde olifanten die hun een onheilsboodschap leek te hebben gebracht. Deze olifanten hadden ze meteen bevrijd van hun kleden, omdat hieronder een plakkerige stinkende zweetmassa was ontstaan. Het hele dorp zwaaide hen uit, want dit was een grote gebeurtenis. Niemand kon zich een laatste keer herinneren dat iemand van hen het dal had verlaten. Dit gebeurde dan ook alleen in uiterste noodzaak, alleen als er iets heel bijzonders aan de hand was en dat leek nu het geval te zijn. Na een halve dag bereikten ze het gebergte dat hun dal gescheiden hield van die buitenwereld. Via een steil weggetje dat zigzaggend omhoog klom kwamen ze aan op de rand van het gebergte. Vandaar hadden ze een totaaloverzicht over hun vallei. Tegen de avond kwamen ze in een voor hen compleet vreemde wereld. In hun vallei kenden ze alleen de smalle zandpaden, maar nu begaven ze zich over brede rechte wegen die bedekt waren met een vreemd materiaal. Ze verbaasden zich over alles; over die vreemde dingen, wat auto’s waren en bussen, over glasruiten, over de gemetselde gebouwen, de bedradingen die in de lucht schenen te hangen, de machines, maar vooral verbaasden ze zich over al de skeletten die overal te vinden waren. Nieuwsgierig namen ze de schedels en de botten in de hand en bekeken die van alle kanten en snuffelden eraan. Het was of ze niet konden geloven dat dit echt dode mensen waren. Ze onderzochten de prikkeldraadversperringen, wat voor hen ook nieuw was en verbaasden zich over de grote aantallen koeien, die overal rond liepen. Ze naderden de stad. Honden gingen tegen hen tekeer... Twee bussen waren frontaal op elkaar gebotst. Toen ze de rottende lichamen zagen, die bedekt waren met vliegen, wilden ze al meteen rechtsomkeert maken. Ze knepen de neus dicht van de stank. Maar hun nieuwsgierigheid was groter dan de afkeer en ze spraken elkaar moed in. Ze waren nu in het centrum van de stad, waar alles nieuw voor hen was. 201 Al die gebouwen en wat voor ons ‘normale’ huizen zijn kwamen op hen als zeer groot over en overweldigde. hen. Al die horizontale elektriciteitsdraden
zonder een duidelijk begin of einde schenen in de lucht te zweven. Ze schrokken van de levensechte beelden die zich weerspiegelden in de vitrines met als resultaat dat een ongelukkige monnik zich een bult liep tegen een grote winkel ruit. Ze betastten nieuwsgierig het glas. Dit was een zeer wonderlijk fenomeen dat ze nog nooit gezien hadden. De talloze apparaten in de winkels zoals koelkasten, televisies en computers kwamen hun als onherkenbare dingen voor, waar ze noch het begin noch het einde van begrepen. Op een plein vonden ze een berg lijken die op een hoge stapel takkenbossen waren geplaatst. Gieren rukten hier nog wat eetbare delen af en vlogen geschrokken weg door de verschijning van levende mensen. De laatste overlevenden hadden kennelijk nog een poging ondernomen om deze menselijke resten volgens de gewoonte van hun religie te verbranden. De olifantenmonniken uit het vredelievende dal begrepen dat Moeder Natuur hier een zware straf had uitgedeeld. Ze waren doodsbang geworden en verlieten met hun olifanten zo snel als ze konden, zonder verder nog om zich heen te kijken naar deze vreemde plek des onheils. Nog geen dag afstand reizen op een olifantenrug had hen generaties lang gescheiden weten te houden van een samenleving met een technische ontwikkeling en een levenshouding, waar ze nauwelijks van op de hoogte waren geweest. Volgens hun manier van denken had Moeder Natuur daar een straf uitgedeeld voor iets dat voor hen altijd onduidelijk zou blijven. Maar instinctief hadden ze altijd geweten dat het noodzakelijk was zich gescheiden te houden van de mensen die leefden aan de andere kant van de bergen. Ze keerden terug naar hun veilige vertrouwde leven in het dal. Hun kinderen vertelden ze dat daar aan de andere kant van de bergen iets helemaal niet goed was. En daar bleef het bij. Extra gesterkt in de juistheid van hun levensovertuiging vervolgden ze hun dagelijkse leven. Nog één keer hadden ze het dal verlaten om de kudde olifanten die hun het onheilsbericht uit de buitenwereld hadden gebracht op weg te helpen. Voor deze in totaal nog eens elf olifanten extra, was in hun dal geen plaats genoeg. Zacht maakten ze met hun gebarentaal duidelijk dat ze andere mensen moesten gaan zoeken en dat ze de richting moesten volgen, daar 202 waar de zon nu onderging. Dat was in het westen. Ze lieten zich door de slurven nog eens uitgebreid besnuffelen om de lucht van mensen in het geheugen van de dieren te prenten. Kennelijk was alles begrepen, want de kudde die het nu zonder mensen vrienden moest doen, scheidde zich van de rest af en begaf zich in de richting, waar de zon achter de bergrug was verdwenen. Zo waren de olifanten met een hardnekkige vastberadenheid door het woeste gebergte van Birma getrokken en bereikten via de droge vlakten van Bangladesh, India. Jaren trokken ze rond. Tijdens hun omzwervingen hadden ze vele andere olifantenkuddes ontmoet, maar ze hadden zich hiervan afzijdig gehouden, want vermenging met een andere kudde zou ze van hun doel afbrengen. Van de olifantenmonniken hadden ze de opdracht gekregen om mensenvrienden te zoeken en trouw als deze dieren zijn weken ze hier niet van af. In al die jaren was de kudde uitgebreid met zeven jongen.
De laatstgeborene was nog maar een maand oud, toen onze olifantenkudde op een zekere dag als op een teken roerloos bleef staan... Ze richtten hun slurven allemaal in dezelfde richting. Ze hadden een geurspoor opgevangen dat hun aangenaam bekend voorkwam... Het was de onmiskenbare geur van mensen. Een geur die in hun geheugen stond gegrift. Het was een geur waar ze goede herinneringen aan hadden. Ze volgden het geurspoor. Het spoor dat leidde naar de ontmoeting met nieuwe mensenvrienden. Een ontmoeting die voor de piramidefamilie toevallig had geleken. Maar het was te danken aan het respect en de liefde die de olifanten in het verleden van de mensen ontvangen hadden, dat de dieren zo vastberaden waren gebleven en volhardden in de opdracht die ze hadden meegekregen; tot ze hen hadden gevonden. Deze ontmoeting zou hen verder leiden naar nog een ontmoeting, maar nu met soortgenoten! 203
Hoofdstuk 14 --- De ontmoeting En daar stonden ze nu, op het punt van een ontmoeting die van levensbelang was. Ze waren nu niet meer bang dat het weer een fatamorgana zou blijken te zijn. Het was nu wel duidelijk dat het bestaan van deze mensen bij hun olifanten bekend was. In plechtige stilte daalden ze de berghelling af. Beneden liepen de olifanten in de richting die de rookpluim in de verte aangaf. De beesten gunden zich nu geen tijd meer om onderweg nog wat te eten. De olifanten monniken hadden in die vroege ochtend het getrompetter gehoord. Aan de kracht en de klank ervan begrepen ze dat er iets zeer belangrijks aan de hand was. De buitenwereld met mensen leek niet meer bestaan. Al een tiental jaren hadden ze taal noch teken van enig ander menselijk leven waar kunnen nemen. Ze werden nu wel heel erg nieuwsgierig. Toen hun olifanten het trompettergeschal hadden beantwoord, wisten ze het zeker. De kudde die ze met de opdracht hadden weggezonden om nieuwe mensenvrienden te zoeken, waren in hun opdracht geslaagd! Meteen hadden ze een vuur gemaakt, met veel rook. Het hele dorp was in rep en roer. Met zijn allen klommen ze op hun olifanten en trokken ze er opuit in de richting van waaruit ze het getrompetter hadden gehoord. De kinderen zaten met zijn vieren of vijven tegelijk op de rug van de olifanten. De olifanten waren net zo zenuwachtig als zij zelf. De twee groepen mensen en olifanten kregen elkaar in het oog. De olifanten begonnen trompettergeschal uit te wisselen en versnelden hun gang. Bij het meer in het midden van het dal vond DE ONTMOETING plaats... De olifanten kenden geen schroom en begroeten elkaar hartstochtelijk door de slurven in elkaar te draaien. De mensen echter bleven onzeker zitten en keken elkaar verlegen en onderzoekend aan, of ontweken juist het oogcontact. Het was alsof ze het nog niet konden geloven, of ze bang waren dat het niet waar was, een droom. De sfeer was gespannen, men wist eigenlijk met de situatie niet zo goed 204 raad. Hier hadden deze twee mensengroepen nu zo hartstochtelijk al die lange jaren naar verlangd en nu stonden ze daar ineens oog in oog met elkaar. Stonden ze tegenover een groep MENSEN, hun eigen
SOORTGENOTEN. Niet alleen soortgenoten in de biologische zin, in de zin van vlees en bloed, maar ook zielsgenoten, natuurmensen met respect voor hun gezamenlijke moeder, de aarde. Hier en daar verscheen een voorzichtige glimlach. Die glimlach ging over in een warme open lach. Een vrouw kon de spanning niet meer houden en uit haar keel ontsnapte een schelle schaterlach een lach die uit het diepst van haar wezen opborrelde, een bevrijdende lach. Dat stak de anderen aan. Nu schaterde iedereen het uit. Het was een lach van herkenning. Een lach waarmee een jarenlange spanning wegvloeide. Een spanning die was ontstaan uit de onzekerheid nog ooit een medemens te ontmoeten. Maar nu waren ze niet meer alleen. Tranen van blijdschap stroomden over hun wangen. Ze stegen af en vielen elkaar lachend en huilend tegelijk in de armen. Ze betastten elkaar, streken over elkaars haren en keken elkaar blij en diep in de betraande ogen. Dit waren mensen van hetzelfde soort, dat voelde onze piramidefamilie instinctief aan. Omgekeerd scheen men het ook zo te ervaren. Dat ze een andere taal spraken, verschillende huidskleuren bezaten en verschillende uiterlijke trekken, dat was daarbij niet van belang. Gearmd begaven ze zich te voet in de richting van het dorp. De kinderen gebaarden enthousiast naar elkaar, voelden bewonderend aan elkaars haren, die verschilden van kleur en structuur en onderwijl kletsten ze maar door. De woorden verstonden ze niet, maar ze begrepen van elkaar dat ze blij waren, heel blij, bevrijdend blij dat ze elkaar gevonden hadden, blij met deze nieuwe sprankelende verandering in hun leven. Onze piramidefamilie was THUISgekomen. Met eindeloos veel geduld had de Belgische familie gezocht, gedreven door hartstocht en verlangen hadden ze al hun krachten gegeven om zich te blijven voorbewegen naar dit doel waar ze als door een onzichtbare magneet naar toe werden getrokken, deze thuishaven, bij mensen die hun zielsgenoten waren. Precies zo, maar dan vanuit een tegenovergestelde positie, hadden de olifantenmonniken met eindeloos veel geduld gewacht, zonder hun dal te verlaten. Hun rotsvaste vertrouwen in de intelligentie en het doorzettingsvermogen van de olifanten hadden als een onzichtbare magneet gewerkt. Juist door op de plaats te blijven, hadden ze dat waarnaar ze zo vurig verlangden naar zich toegetrokken, het ontmoeten van zielsgenoten. Het kostte wederzijds niet veel moeite om zich aan te passen. Hun 205 leefgewoonten verschilden niet zoveel. Ze waren gewend de dagen door te brengen in de vrije natuur, om te leven in eenvoud met precies dat wat er nodig is en niet meer dan dat. Ook de eetgewoonten verschilden niet zoveel. Een mango, papaja, rijst of maïs is voor iedereen hetzelfde. En dat geldt zeker ook voor de liefde. De liefde was vrij en werd niet betutteld of geremd van hogerhand. De bewoners van dit dal kregen al op jonge leeftijd kinderen. Niemand die er over dacht dat dit ten koste zou kunnen gaan van de vrijheid of de ontwikkeling van de jeugd. Integendeel, vol trots toonden de tienermoeders elkaar hun baby’s en de verantwoordelijkheid hiervoor werd op spelenderwijze als vanzelfsprekend gedragen. Zorgen kenden ze dan ook nauwelijks, waar moesten ze zich zorgen om maken? Eten was er immers volop. Begrippen als ruimtegebrek, diploma’s halen, carrière maken of aan een
modebeeld voldoen kenden ze al evenmin. Ze hoefden niet ‘uit’ te gaan, want iedereen was er. Onder de druk leven van een budget waar je een maand mee rond moest zien te komen? Als iemand ze dat zou proberen uit te leggen, zou dat hetzelfde zijn als aan een olifant te vragen om te fietsen. Je haasten om op tijd te komen? Waar dan? In de agenda kijken of er misschien ruimte was om een afspraak te maken? Ze leefden op de impulsen die hun werden ingegeven. Tamara was al vierentwintig en zag de jonge tienermoeders met prachtbaby’s, die met trots aan haar werden getoond. Trillend nam ze zo’n kind even in haar armen. Het vertederde haar zeer als ze zo’n geurig kinderlijfje tegen zich aan voelde en ze betastte liefdevol de kleine handjes en voetjes. Het wakkerde het moederinstinct in haar aan en een intens verlangen. Vanaf het eerste moment dat ze elkaar ontmoet hadden was ze verliefd geworden op Arkan, de jongste zoon van het stamhoofd. Ze wierp hem steelse blikken toe en al een paar dagen volgde ze met haar ogen zijn dagelijkse gangen. Ze zag hoe behendig hij zich met zijn lenige gespierde lichaam op zijn olifant slingerde en werd betoverd door zijn mooie donkere ogen, die een zachtmoedige uitdrukking hadden. Ze zag hoe liefdevol hij omging met de kinderen van zijn zussen. Natuurlijk had ze gezien dat Arkan nog alleen was, maar aan niets had ze gemerkt dat Arkan interesse in haar had. Ze wist niet hoe ze hem moest benaderen, ze voelde zich onzeker en dacht dat hij haar veel te oud vond. Het natuurvolk hield er geen jaartelling op na 206 en ook iemand zijn leeftijd weten in de zin van hoeveel jaren was onbekend. Om bij te houden welke dag het is of welke maand, die gewoonte hadden ze al kort na hun vertrek uit België achter zich gelaten. Maar Tamara had haar jaren wel bijgehouden en wist dat ze nu vierentwintig was. Ze voelde zich oud en wijs in vergelijking met al die jonge moeders en het was goed te zien dat Arkan veel jonger was dan haar. Bovendien stak ze in lichaamslengte een halve kop boven hem uit. Ze was bang dat hij in letterlijke en figuurlijke zin tegen haar opkeek. Dat ze daarmee precies in de roos schoot kon ze nog niet vermoeden. Als ze ’s avonds rond het vuur zaten, koos hij positie tegenover haar, uit verlegenheid, want het liefst zou hij haar hand vast houden en naast haar zitten. Gebiologeerd keek hij naar haar sluike blonde haren die warm werden opgelicht door het schijnsel van het vuur. Dit maakte een grote indruk op hem. Hij kon zijn ogen niet van haar afhouden, maar dat merkte Tamara niet, want op het moment dat zij naar hem keek had hij zijn ogen al van haar afgewend en staarde in het vuur. Ook hij had haar in de dagelijkse bezigheden gevolgd en was geïmponeerd geraakt door haar lange rijzige gestalte, wat hem zeer aantrok, maar ook onzeker maakte. Hij worstelde ook met de vraag hoe haar te benaderen. Opnieuw waren het de olifanten die redding brachten. Op een morgen zwaaide Arkan zich lenig op de rug van zijn olifant en kuierde in de richting van het meer om op de rijstvelden te gaan werken. Even later was Tamara op de rug van Mara haar olifant geklommen, zonder dat ze dit van elkaar wisten. Zij had geen speciaal doel, maar Mara had haar op haar rug uitgenodigd en scheen met haar een ritje te willen maken, waar ze graag op in ging. De olifant met haar jong aan haar zijde kuierde naar het meer in het laagste gedeelte van de vallei, waar ook de rijstvelden lagen. Tamara veronderstelde dat Mara in het meer wilde gaan baden en drinken.
Het onvermijdelijke gebeurde..., ze naderden de rijstvelden waar Arkan al was afgestegen en bezig met het planten van een nieuw gewas. Ze zag zijn soepele bruine gestalte voorovergebogen staan tussen de rijstplanten. Ze schrok van deze onverwachte ontmoeting en haar hart begon te bonken. Ze wilde rechtsomkeert maken, maar hoe? Want Mara kuierde rustig door en bracht haar steeds dichter in zijn buurt. Hij had haar nog steeds niet gezien, zo ging hij op in zijn bezigheden, maar de afstand tussen hen werd kleiner... en kleiner... Haar wangen begonnen te gloeien en ze wist niet wat te doen of straks te zeggen, want zijn taal sprak ze nog niet. Een tak kraakte onder Mara haar poten en nu richtte Arkan zich alert op. Zijn gezicht vertrok. Daar zat ze, hoog verheven op de rug van Mara een tiental meters van hem vandaan, het meisje dat hij zo bewonderde en waar 207 hij zo tegen opkeek, en nu helemaal, nu ze zo hoog op de olifant zat. Hij raakte in de war, zijn hart bonkte in de keel. Hij kon niet wegvluchten, dat zou belachelijk zijn en dat wou hij ook niet, maar hij wist zich ook geen raad. Onverbiddelijk legde Mara de laatste paar meters af en stopte voor Arkan zijn voeten. Die voelde zich heel klein worden en Tamara keek met een verlegen glimlach op hem neer. Strak keken ze elkaar aan, niet wetend wat te doen. Mara en zijn olifant begroeten elkaar door de slurven in elkaar te draaien, die wisten wel wat te doen. Maar voor hen was dit zo’n geladen moment, dat ze verkrampten van de spanning en nog steeds waren ze onzeker over elkaars gevoelens. Als in een reflex reikte Arkan haar de hand, om haar naar beneden te helpen. Haar lange ranke benen gleden naar beneden en hij ving haar op. Haar naakte lichaam gleed langs de zijne... Dit veroorzaakte een elektrische geladenheid, die door hun lijven trilde. Als magneten trokken ze elkaar aan. Hun blikken ontweken elkaar nog, maar hun lichamen klemden zich aan elkaar vast en lieten niet meer los. Twee levens van opgespaarde verlangens stroomden als een hete gloed in elkaar over. Hun harten bonkten tegen elkaar en stookten hun hartstocht op. Hun gevoelens kolkten en bruisten en verenigden zich in een onvermijdelijke hartstochtelijke kus, zo innig en zo warm dat ze vergaten dat ze op de wereld waren. Ze zakten onderuit in het hoge gras. Als vanzelfsprekend gleed zijn penis in haar vochtige vagina en alles wat hij aan liefde voor haar voelde stortte zich in haar en alles wat zij aan liefde voor hem voelde ontving ze met een grote gretigheid. Na enige tijd ontwaakten ze uit de extase. Betoverd keken ze naar de blauwe lucht die nu veel blauwer scheen, het wit van de witte wolken was nu veel intenser, ze keken naar hun olifantenvrienden, waar ze nu een nog grotere liefde voor voelden, ze keken naar de bomen die nu van een helderder groen waren, ze keken verlegen naar elkaar. De situatie was nu anders geworden, ze voelden zich nu met elkaar vertrouwd, ze voelden zich met elkaar verbonden, ze voelden zich nu zeker van elkaar. De hele dag weken ze niet van elkaars zijde, hun kussen en omarmingen waren langdurig en schenen hun eindeloos te duren. In elkaars armen aanschouwden ze het wonder van de ondergaande zon. Pas toen de muggen hun begonnen te plagen, verlieten ze de plaats, waar hun nieuwe leven was begonnen. Tamara zat voor Arkan op de rug van zijn olifant. Hij had zijn armen om haar middel geslagen, het gaf hem een warm gevoel om zijn meisje te kunnen beschermen. Zij voelde zich veilig in zijn sterke armen, het gaf haar een vertrouwd gevoel. Hij voelde haar zachte billen tegen zich aan en zij zijn harde penis. Zij vond het vanzelfsprekend dat hij haar iets
optilde...zijn penis gleed voor de tweede keer die dag in haar ontvankelijke 208 vagina. Ze zat bij hem op schoot. Hun verenigde lichamen bewogen op het ritme van de heen en weer schommelende olifant. Ze hief haar hoofd achterover en hij kuste haar in de gelukkigste kus van hun leven. Toen ze het dorp inreden, zat het volk al rond het vuur. Ze hoefden niets te zeggen, iedereen zag dat deze twee mensen elkaar gevonden hadden. Ze zetten zich aan de gezamenlijke maaltijd, nu zaten ze echter niet meer tegenover elkaar, maar tegen elkaar. Officiële trouwfeesten kende het natuurvolk niet. Als mensen zich tot elkaar aangetrokken voelden, dan zonderden die zich tijdelijk af van de groep en dat werd als een vanzelfsprekend gegeven waargenomen. Als een teken van de serieusheid van een liefdesrelatie ging het nieuwe paar over tot het bouwen van een eigen nest, alsof het een koppeltje vogels was. Zo’n huisje of liever gezegd hut bouwden ze gezamenlijk op de kleine vlakke plateaus tegen de berghellingen. De platte stenen die van de bergwanden af brokkelden werden in cirkelvorm op elkaar gestapeld. Gaten en kieren werden aan de binnenkant dichtgesmeerd en gladgestreken met soepele bijna witte klei, die te vinden was aan de oever van de rivier die het dal doorkruiste. Het dak werd waterdicht afgedekt met een dik pak palmbladeren. Het interieur van de hut was uiterst simpel maar daardoor juist heel hygiënisch en zorgeloos. Een bed werd als volgt gemaakt. In de vorm van een vierkant werden de platte stenen zorgvuldig op elkaar gestapeld tot een stabiel plateau tot kniehoogte. Op de randen plaatsten ze speciaal voor dit doel uitgezochte langwerpige stenen van ongeveer tien centimeter hoog. Dit bed in ruwe vorm werd geheel bekleed met een dikke laag klei. De twee paar handen van de toekomstige gebruikers streken net zolang tot het kleioppervlak spiegelglad was. Als de klei gedroogd was stond er een prachtig stevig bed met afgeronde vormen, waarin van de scherpe randen van de stenen niets meer te zien was. Het bed werd bekleed met een dikke laag hooi, dat door de opstaande randen op de plaats werd gehouden. Zonder dat het verliefde paar zich dat bewust was, versterkte dat samen nestje bouwen de onderlinge band. Zo’n bed was de trots van iedere familie en pronkte midden in de kamer. Zo’n bed ging een leven lang mee. Het was traditie van het olifantenvolk om het bed gedurende de levensjaren te versieren. Dat was verheven tot een volkskunst die uniek was voor dit volk. Prachtige motieven werden in de klei gekrast, symbolen die specifiek waren voor de familie die de hut bewoonde. In koele nachten bedekten ze zich met een deken die bestond uit twee lagen 209 stof geweven van plantenvezels, met daartussen een comfortabele laag katoen. Verder leefde men buiten. Het eten gebeurde meestal gezamenlijk op het midden van de dag in de schaduw van de mangobomen. Zo ook hadden Tamara en Arkan vol overgave gebouwd aan hun huisje. Verliefd hadden ze elkaar aangekeken en elkaar veelvuldig gekust. Trots lieten ze hun huisje aan de wederzijdse ouders zien en aan de broers en zussen. Negen maanden later bracht Tamara haar eerste kind ter wereld. De geboorte van haar kind was voor het hele dorp een reden om bij elkaar te komen en feest te vieren. Het kind ging van hand tot hand.
Als product uit de vermenging van het blanke met het bruine ras, had de baby een prachtige lichtbruine tint en bruin sluik haar. Ook Esther en later Silvan hadden hun geluk gevonden en zich gemengd met de oorspronkelijke bewoners. Ook daaruit werden kinderen geboren. Hun ouders konden het geluk niet op met zoveel mooie kleinkinderen, die ze allemaal mochten vertroetelen. Addie en Maaike waren toegelaten tot de wijze stamoudsten, die nu uit vijf mannen en vijf vrouwen bestond. Ze hadden zich al voldoende van de taal eigen gemaakt om zich verstaanbaar te maken en om de anderen te begrijpen. Het was een hele eenvoudige taal, die voor de helft uit gebarentaal bestond. Meervoud kenden ze niet in hun taal. Boom was boom en bleef boom. Man was man en bleef man, dat was wel zo gemakkelijk. Ook gebruikten ze lang niet altijd woorden; keel- en neusgeluiden werden gebruikt om een gevoel uit te drukken, zoals mmmm... als mensen voorheen iets lekker vonden. Omdat er niets was dat hun geest belastte hadden ze al de tijd en aandacht voor elkaar. Voor iedereen was het doel hetzelfde. Dat was niet meer, maar vooral ook niet minder dan dit leven hier, in deze vallei met elkaar, met de olifanten in deze vrije natuur. Een begrip als tijd voor elkaar MAKEN bestond niet. Men WAS er. Een gevoel als leegte of eenzaamheid was onvoorstelbaar. De groep werd niet in vakken verdeeld als jong, volwassen of oud. Jong was er voor oud en oud was er voor jong. De generaties liepen soepel in elkaar over. Net als bij de olifanten was iedereen er voor elkaar. Iederéén van welke leeftijd dan ook, had zijn eigen inbreng en maakte het geheel rijker. Alle puzzelstukjes uit hun leven pasten nu in elkaar. Alles leek te kloppen, ze hadden niets meer te wensen. Ze wilden nergens anders zijn dan op de plek waar ze nu leefden. 210 Ze wilden met niemand anders leven dan met dit olifantenvolk, waar ze nu zelf deel van uitmaakten. Ze wilden geen ander voedsel tot zich nemen dan dat wat ze nu aten. Ze wilden geen groter huis dan de hut die ze nu bewoonden, volgens de traditie van dit natuurvolk. Ze hadden geen verlangens meer. Is een leven zonder verlangens saai? Welnee, want nu ze bevrijd waren van hun verlangens konden ze zich bezig houden met het leven zelf. Want is het met het verlangen niet zo, dat dit je uit het heden trekt? Trekt het terugverlangen naar iets je niet uit het heden naar het verleden en trekt het verlangen naar iets, wat je nog niet hebt bereikt je niet uit het heden naar de toekomst? Het was toch het verlangen geweest dat hun de onrust had bezorgd en hen had voortgestuwd, week in week uit, jaar in jaar uit. Nu ervoeren ze een diepe rust en concentratie, ze hadden de hoogste graad van voldoening bereikt. In jaren uitgedrukt werden de mensen in dit dal heel oud. Maar zij kenden geen tijdsmaat zoals een jaar. Hoe oud je was werd bepaald door de lichamelijke en geestelijke conditie waarin je je bevond. Men hield geen tijd bij in die zin zoals de piramidefamilie die nog gekend had. Van lezen of schrijven had men ook nog nooit gehoord. Aangezien onze piramidefamilie door het verloop van de jaren zelf naar zo’n levensstijl was toegegroeid, had het hun geen moeite gekost om zich aan de gewoonten van de oorspronkelijke bewoners aan te passen. Er was nauwelijks sprake van aanpassen, ze deden eenvoudig mee. Alsof het
vanzelfsprekend was waren ze een deel van hen geworden. De groep mensen en olifanten werd te groot voor deze vallei. Ze verspreidden zich nu ook over de volgende vallei. Een buitenwereld die een bedreiging kon vormen voor hun geluk en het evenwicht dat ze hadden gevonden onder elkaar en met de hen omringende natuur, bestond niet meer. 211
Slot Op meer geïsoleerde plaatsen, op deze mooie planeet aarde, waren groepen mensen aan het monster van de homomatose ontsnapt. De reden van overleven was overal ongeveer dezelfde geweest. Ze hadden geweigerd mee te doen aan de natuurverslindende egoïstische maatschappijen, met een moordlustige harde mentaliteit, waar geld alles vergoelijkte wat slecht was. Geld dat ooit als een handig ruilmiddel bedoeld was, was een heilig doel op zich geworden, wat ertoe leidde dat mensen tot de slechtst denkbare dingen in staat waren. Het had de mensen in hun macht gekregen en hiervan afhankelijk gemaakt. Met de bijbel, de koran, new-age boeken of joodse geschriften in hun hoofd, sloegen ze elkaar dood. Volledige isolatie van deze agressieve maatschappijen was steeds de redding geweest. Als deze groepen mensen elkaar op deze immense aardbol hadden weten te vinden, dan groeiden die uit tot vergelijkbare samenlevingen als die van de piramidefamilie met de olifantenmonniken. Het werd een nieuw mensensoort: DE NEO-INDIAAN. Net als de oorspronkelijke indianen vereerden die geen God als een machtige schepper van alles, nee, ze vereerden de schepping zelf. Ze spraken met respect over Moeder Aarde, waarvan ze met elk onderdeel zorgvuldig omgingen. Ze beseften dat zij afhankelijk waren van de natuur, maar de natuur niet van hen, dat feit maakte hen nederig. De grote voorsprong die ze hadden op de oorspronkelijke Indianen was dat het voor hen niet meer nodig was om te doden. De gedachte om een dier te doden kwam zelfs niet eens meer bij hen op. Er ontstond een nieuwe wereld waarin de mensheid nu een onopvallende maar gelukkige rol speelde, tussen alles wat er nog meer leefde. De ontketende natuur had zijn ruimte weer opgeëist.