HOL L A NDS
Maa ndblad inhoud no. 1 – 2014 vijf-en-vijftigste jaargang • nummer 794 januari 2014 Opgericht in 1959 door K.L. Poll. www.hollandsmaandblad.nl Redactioneel – Deze maand Kira Wuck – Dingen die we dromen Mark Boog – Gedichten Ton van Rietbergen – Onze grootste vijand Leo Vroman – Gedichten A.H.J. Dautzenberg – De zeven matroesjka’s Florus Wijsenbeek – Het oudste beroep ter wereld Ted Joans & L.Th. Lehmann – Die wagkamer vir nie blankes Enne Koens – Vis Gabriëlle Kok – Erasmus in Afrika Frans Pointl – Cyclopia en de teckels Giovanni della Chiusa – Storm over Taranto Krijn Peter Hesselink – De marionet en de fruitmachine Willem Thies – Gedichten Sam Koek – Hoe ik ben opgevoed Tekeningen Karen Opstelten Auteurs in dit nummer Colofon
Deze maand In de eerste maand van het nieuwe jaar voelt men zich altijd enigermate geneigd tot het verkondigen van algemeenheden; dat brengt de datum zo mee, want wij wensen de ganse wereld met een trouwhartig gezicht ‘heil en zegen’, alsof de kloven van de belangenstrijd een ogenblik worden overbrugd. Dit schreef Menno ter Braak in januari 1934, precies een mensenleven geleden derhalve, en nu ik hem plagieer, want zo heet overschrijven tegenwoordig, acht ook ik mij geroepen het nieuwe jaar in te luiden met een algemeenheid. Wellicht klinkt dat woord wat te gewichtig voor de luchtige principekwestie die ik te melden heb, maar het is toch zoiets: een algemeenheid. Uiteraard ligt het niet op mijn weg hier een diagnose te stellen van de ganse wereld waarin wij leven, want dat ik daarvan niets begrijp, is wel zeker. Toen ik deze maand door een ongelukkig toeval de tijdgeest recht in het gelaat keek (op één avond kreeg ik de nrc.nxt weekendeditie onder ogen alsook diverse Nederlandse televisiezenders), was dat geen prettig gezicht. De ervaring bleek echter wel leerzaam, want als vanzelf welde het probleem op: hoe meet men de stand ener beschaving? Laat het duidelijk zijn dat ik niets heb tegen de bekoringen van leeghoofdigheid, van narcisme en van oppervlakkigheid. De eerste twee zijn het geestesmerk van onze tijd, waarin de leegheid van het bestaan steeds meer samenvalt met de volheid ons beeldscherm. En de oppervlakkigheid, hoe moordend zij ook moge werken op hen die er niet tegen bestand zijn, heeft het voordeel dat zij veel quasi-diepzinnigheid ontmaskert. (U hoeft niet te piekeren over de vraag of ik hier zelfplagiaat pleeg of Ter Braak citeer.) Aldus resteert het besef dat men de stand ener beschaving wellicht kan afmeten aan de wortels waarmee die zich staande houdt in de stor-
men des tijds. Indien dit zo is, kan men niet anders dan vaststellen dat Nederland korte wortels heeft. Bij het eerste de beste briesje buigen wij mee, vallen wij om en raken wij los van de bodem. Dit verklaart waarom Nederland altijd zo geneigd is achter het nieuwe aan te buitelen (‘innovatie’ heet dit, en dat rijmt op predestinatie en collaboratie). Zo hebben wij per hoofd van de bevolking de meeste Twitter-accounts ter wereld, hebben onze jongeren meer mobiele telefoons dan welke naburige leeftijdgenoten dan ook, kijken wij allemaal meer dan elders naar dezelfde televisieprogramma’s, hebben wij de meeste spellingswijzigingen ter wereld in één generatie doorgevoerd, en lezen wij meer dan in elk omringend land dezelfde hype-sellers. Oh ja, wij leverden per hoofd van de bevolking berekend ook meer dan enig buurland vrijwilligers voor het Oostfront. De Nederlandse beschaving, wil ik zeggen, heeft bepaald korte wortels. Wij tuimelen gemakkelijk omver en waaien al even eenvoudig allen in dezelfde richting. Dit doet zich gevoelen op elk terrein van het openbare leven, waarvan de kwaliteit schijnbaar niet in een stijgende lijn verkeert. Wat wij zien, wanneer wij de euvele moed opbrengen de tijdgeest in de ogen te staren, is een overdaad aan oppervlakkige ironie, maar een gebrek aan diepgewortelde scepsis. Iets doet vermoeden dat ons blinde geloof in het digitale heil daaraan mede debet is. – bb
Dingen die we dromen door Kira Wuck Ziek. Druk hard mijn polsen tegen mijn oogleden. Haast me naar de badkamer en hang boven de wc-pot zonder dat er iets komt. Het wachten maakt me rustig, ik kijk naar de geurverfrisser die in de pot hangt en bijna vervangen moet worden. Daarna pak ik drie verschillende vitaminepotjes uit het badkamerkastje. Omdat ik niet goed eet, moet ik een andere manier vinden om gezond te blijven, zei de dokter. Niet voor mezelf, maar voor het kleine ding, de parasiet. Die vreet elk kleine beetje extra dat ik heb van binnen op. Het gedraagt zich als een ziekte en leeft op mijn vitaminepillen. Ik druk met mijn vingers tegen het hoofdje. Op een plaatje in een boek heb ik gezien hoe het er nu ongeveer uit zou moeten zien. Haartjes, kleine vingers, tenen die in luciferdoosjes zouden passen. Ik was mijn handen met zeep terwijl ik vijf keer achter elkaar een rijmpje opzeg dat ik van mijn moeder geleerd heb. Als je het rijmpje één keer hebt opgezegd, dan weet je dat je lang genoeg je handen hebt gewassen. Dan laat ik het bad vollopen met een bad-crème die extra hygiëne belooft. Sinds kort heb ik het idee dat ik bacteriën kan zien, minipuntjes onder mijn huid die zich verplaatsen. In bad speel ik met het kleine ding in mij. Als ik tegen mijn buik druk, schopt het terug. Mijn kind wil iets van mij. Het dringt zichzelf langzaam de wereld in. Eerst negeer ik het, maar het gerinkel lijkt niet van plan om op te houden. Het is een zeurderig geluid dat de woonkamer vult. Het ongeduldig gerinkel dat je soms hoort in tv-thrillers, en dan weet je al dat niemand de telefoon zal opnemen.
Ik sta op en kijk naar de rimpels die het water in mijn huid gemaakt heeft. Schone rimpels, schoner kan ik niet worden. Ik wikkel mezelf in een handdoek en loop naar de woonkamer. Te laat. De zon komt door een kier tussen het gordijn mijn huis binnen. Op de lichtstreep zie ik zand liggen, ik ga op mijn hurken zitten om het beter te bekijken. Duw het zand bij elkaar met mijn vingers en ga ernaast liggen. Het hout voelt zacht en warm en ik beeld me in dat ik tegen de rug van een paard leun. Het hout ademt. Sinds kort kan ik uren achter elkaar dezelfde handelingen doen. Tijd is een uitgestrekt landschap geworden. Ik kijk naar de plekken waar vroeger tijdens feestjes glazen wijn zijn omgevallen. De donkere kringen zijn nog van voor het moment dat ik van de parasiet afwist. Nog voordat het ding in mijn ribbenkast was geklommen. lees meer in het nieuwe nummer
Onze grootste vijand Hoe het kapitalisme vastloopt in ongelijkheid door Ton van Rietbergen Het gaat, als we Christine Lagarde van het Internationaal Monetair Fonds en Herman Van Rompuy, de voorzitter van de Europese Raad mogen geloven, alweer een stuk beter met de economie van de kapitalistische landen op het westelijk halfrond. Het imf verhoogde onlangs de groeiverwachtingen (hoewel die groei nog ‘onevenwichtig’ is) en Van Rompuy betoogde zelfs dat ‘de crisis voorbij is’. De toonaangevende vaderlandse econoom Arnon Grunberg voegde daar in zijn dagelijkse column in de Volkskrant triomfantelijk aan toe dat het kapitalisme toch maar mooi als enige economisch systeem op aarde in staat is de topprestatie te leveren om de honger uit de wereld te bannen. Het zijn observaties die nauw aansluiten bij de recente wereldwijde wederopstanding van de visie dat er geen serieuze alternatieven zijn voor vrije marktwerking en de kapitalistische democratie zoals die in de westerse wereld bestaan. Toegegeven, de instorting van de financiële markten in de Verenigde Staten en de eurocrisis in Europa deed dat geloof even wankelen, maar de huidige lichte groei van de meeste westerse economieën heeft voor nieuw zelfvertrouwen gezorgd. Wanneer we kijken naar de cijfers die de Wereldbank en bij ons de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (wrr) in zijn rapport Naar een lerende economie recent presenteerden, is het inderdaad duidelijk dat de wereld er in sociaaleconomisch perspectief inderdaad beter voorstaat. En dan niet alleen sinds de kredietcrisis uitbrak in 2007-2008, maar bovenal bezien in breder en langer perspectief. De ‘opkomende landen’ (zoals China, Brazilië, India en Rusland) groeien bijvoorbeeld thans gemiddeld drie keer zo snel als de ontwikkelde. Zo
berekende de International Labour Organization (ilo) van de Verenigde Naties dat de cumulatieve groei van de reële lonen in de periode tussen 2000 en 2011 in Afrika achttien procent was, in Latijns-Amerika en de Caraïben vijftien procent, in Oost-Europa en Centraal-Azië 171 procent, maar in de westerse landen slechts vijf procent. In immaterieel perspectief is dezelfde ontwikkeling zichtbaar. Zo is de gemiddelde wereldwijde levensverwachting inmiddels tot boven de 68 jaar gestegen en vormt, hoe ironisch, vergrijzing en niet kindersterfte nu ook in de voormalige ontwikkelingslanden een serieus probleem. De Human Development Index waarmee het United Nations Development Programme (undp), het sociale broertje van de Wereldbank, gezondheid, scholing en welvaart in landen meet, loopt sinds 1970 stelselmatig omhoog, waarbij vooral de landen uit de middenmoot wat betreft bruto nationaal product hun positie sterk verbeteren. Zowel de rijkste (westerse) als de minst ontwikkelde landen zien hun index veel minder snel oplopen. Noorwegen is trouwens nog steeds de onbetwiste koploper van de lijst, terwijl Nederland een uiterst verdienstelijke vierde plaats inneemt op de ranglijst van ‘menselijke ontwikkeling’. lees meer in het nieuwe nummer
Het oudste beroep ter wereld door Florus Wijsenbeek Heel wat beroepen worden als het oudste ter wereld beschouwd. Zeker is dat het beroep dat doorgaans zo wordt aangeduid in geen geval het alleroudste is. En zelfs landbouwer, of zo men wil boer, komt niet voor de titel in aanmerking. Het oudste beroep van de mens is jager. De Neanderthalers waren jagers, de Cro-Magnonmensen waren jagers, en ik ben ook jager. Nu ja, in tegenstelling tot mijn voorouders jaag ik voor mijn plezier, net als veel moderne linkse stedelingen trouwens, las ik onlangs in Het Parool. Tweede Kamerlid voor de vvd René Leegte, zelf jager, placht altijd te zeggen ‘plezierjachten liggen in de haven’, maar dat is niet meer zo. Het blijkt dat tegenwoordig ‘hoger opgeleide’ inwoners van de hoofdstad en belendende grootstedelijke centra ‘willen weten waar hun voedsel vandaan komt’. Inmiddels zijn er 350 Amsterdamse jagers aangesloten bij de Koninklijke Nederlandse Jagers Vereniging (knjv), waarvan bijna tien procent vrouw is. Bij de jagersverenigingen beziet men de instroom van vooruitstrevende stadse jagers met belangstelling maar ook enige zorg. Het behalen van de jachtakte is geen sinecure, men heeft er heel wat kennis van de natuur voor nodig. Om gewapend rond te mogen wandelen in het vrije veld moet men niet alleen bewijzen veilig met een wapen te kunnen omgaan (één fout betekent al dat men is gezakt – kom daar maar eens om aan de universiteit!), maar dient men tevens een theorie-examen met honderdvijftig vragen te ondergaan, waarvan men er ten minste honderd goed moet beantwoorden (kom daar maar eens om aan de universiteit!). In dat examen wordt niet alleen de kennis van het wild getest, zoals het herkennen van zo’n vijfentwintig eenden- en ganzensoorten, die allemaal nogal op elkaar lijken, zowel in zit als in vlucht, maar moet de examinandus ook in één oogopslag alle soorten gewassen, granen en
groenten kunnen benoemen die op een dia worden vertoond (en allemaal nogal lijken op rabarber). In het praktijkdeel dient men ten minste 18 van 25 kleiduiven neer te halen en vijf geweerkogels binnen een straal van een ouderwetse rijksdaalder op een schijf te kunnen afvuren. Doch niet alleen als jager, maar ook uit hoofde van mijn politieke loopbaan weet ik dat de natuur weerbarstig lesmateriaal is. Zo heb ik mij jarenlang beroepshalve met de landbouw beziggehouden, en dat was bepaald koppige materie. In mijn tweede mandaatperiode als Europees Parlementariër hadden we als vvd, net als nu, slechts drie zetels. Omdat landbouw in de Europese Unie nu eenmaal zo’n belangrijk deel van de begroting opslokt – toentertijd meer dan de helft van al het geld (nu nog zo’n 40 procent) – en boeren ook nog eens een electoraal belangrijke groep voor onze partij vormden, moest een van ons drieën deze sector in de portefeuille nemen. Het ging tussen Gijs de Vries, Jessica Larive en mijzelf, en omdat ik een jager was, kwam ik als enige van de drie wel eens in een buitengebied. Beide collegae waren meer stadsmensen, en dan nog van de soort die een aardappelveld niet echt van een brandnetelveld kunnen onderscheiden. De zaak was duidelijk: ik werd ‘woordvoerder landbouw’. lees meer in het nieuwe nummer
Erasmus in Afrika door Gabriëlle Kok De eerste die ik ’s ochtends zie als ik met mijn auto Sidney Avenue op draai, is Erasmus. Pieter Erasmus, wel te verstaan, makelaar in onroerend goed, gegoten in een pak, op een poster afgedrukt en op een reclamezuil geplakt. Roerloos kijkt hij me aan als ik koers zet richting Erasmusrand, het stadsdeel dat even verderop begint. Aan de overkant van de snelweg die in zuidelijke richting om Erasmus Park loopt, ligt Erasmuskloof, waar het Erasmuskasteel staat. Dan ben ik nog een stukje verwijderd van Erasmus Street. Voor het grote accountantskantoor Erasmus moet ik naar de andere kant van de stad. Omgekeerd geldt dat ook voor de mannen van Erasmus Loodgieters als ze mijn gootsteen moeten komen ontstoppen. De naam Erasmus is kortom niet te missen hier in Pretoria – of Tshwane, zoals onze woonplaats misschien binnenkort heet, als van overheidswege wordt besloten om niet langer de Voortrekker Andries Pretorius als eponiem te gebruiken, maar Tswana, de oorspronkelijke Bantoe-naam voor de huidige Apies Rivier. Vorig jaar zijn al zevenentwintig straatnamen in Pretoria veranderd, die aanstootgevend werden bevonden in het licht van de koloniale geschiedenis. Koningin Wilhelmina Avenue en Beatrix Street kwamen zo te vervallen, en misschien sneuvelt Erasmus Street in een volgende ronde. Maar over welke Erasmus gaat het eigenlijk? Waarom is Erasmus hier zo’n gewone naam, terwijl in Nederland alleen universiteiten, gymnasia, advocatenkantoren en verzekeringsspecialisten zo heten (en blijkens een enquête de overgrote meerderheid van de Rotterdamse bevolking meent dat Erasmus de ontwerper van de Erasmusbrug is). Is er een verband tussen al die Erasmussen in Afrika en Desiderius Erasmus uit Rotterdam, het onwettige kind van een priester uit Gouda en een huishoudster uit Zevenbergen, die misschien geboren werd als Geert
Geerts, beroemd werd onder zijn doopnaam en tot de invloedrijkste denkers van zijn tijd behoorde? Had hij wellicht onbekende nazaten die naar Afrika zijn vertrokken? Reikte zijn gedachtengoed tot het zuidelijkste puntje van een continent dat in zijn tijd nog nauwelijks bekend was? Speelde Afrika een rol in het wereldbeeld van Erasmus? Onlangs stuitte ik op het begin van een antwoord. Ik ontdekte dat de Columbia University’s Rare Book and Manuscript Library een exemplaar bezit van de Historiën van Herodotus uit de privébibliotheek van Erasmus. Dit gegeven biedt meerdere aanknopingspunten. De vader van de geschiedschrijving, die leefde ergens tussen 485 en 422 voor Christus, had een bijzondere belangstelling voor Egypte en voor de raadselen die de rest van Afrika (‘Libya’ in zijn verslagen) omringden. Zo vermeldt hij dat het scheen het te sneeuwen in het warmste continent ter wereld, en dat Fenicische zeelui rapporteerden dat ze plotseling de zon ter rechterzijde zagen, terwijl ze westwaarts langs de kust van ‘Libya’ voeren. (nu begrijpen we dat ze de evenaar waren gepasseerd en de Kaap hadden gerond). lees meer in het nieuwe nummer
Cyclopia en de teckels door Frans Pointl Op 23 september 1951 beviel de dertigjarige prostituee Frieda Armel in het Amsterdamse Wilhelminaziekenhuis van een meisje. Het werd een zware, langdurige bevalling, de kraamvrouw was na afloop half buiten westen. Vrouwenarts dokter Bruning en de verpleegsters wisten niet wat ze zagen; de overigens gezonde baby was helemaal niet echt gezond. In het midden van haar voorhoofdje bevond zich namelijk één oog, het was enigszins bol, had geen wenkbrauw en keek verwonderd de wereld in. ‘Heb je ooit zoiets gezien?’ vroeg een oudere kraamverpleegster. ‘Wat een misbaksel, dat is het, een cycloop. Ze moesten haar maar Cyclopia dopen,’ zei haar jonge collega. ‘Dames, dit kind is geen misbaksel, hooguit een zeer apart baksel,’ merkte de vrouwenarts dokter Bruning op. ‘Dit is nog nooit vertoond, de medische wetenschap zal onderzoeken welke mutatie hier heeft plaatsgevonden.’ Ondanks zijn geruststellende woorden schrok Frieda toen ze de baby zag. ‘Lieve God, is dát in mijn buik gegroeid?’ riep ze uit. Wie de vader van het kind was, daar had ze geen idee van; het moest een van haar vele klanten zijn geweest. Ik noem haar Petra, zei ze zwakjes. Ze had veel bloed verloren. Kreeg het ene na het andere infuus toegediend. Al gauw was in het hele ziekenhuis bekend dat er een baby met één oog midden op het voorhoofd was geboren. Specialisten van diverse disciplines stonden trappelend van ongeduld in de rij om dit unieke verschijnsel te aanschouwen. ‘Ze kan er beslist mee zien, de oogzenuw is aangesloten, de retina
en de oogspiertjes zijn in orde, de oogleden functioneren ook,’ stelde de oogarts vast en de neuroloog beaamde het. Frieda was lelijk, ze had een vollemaansgezicht met een platte neus en exceptioneel grote neusgaten. Meer snuit dan gezicht. Als een soort compensatie bezat ze schitterend dik, lang blond haar. En dat haar was niet zomaar blond; in de schemering leek het wel een goudachtig licht af te geven. Ook Petra, haar eenogige kind, bezat hetzelfde blonde haar. Van nature golvend viel het al snel tot ver over haar tengere schoudertjes. Had haar moeder een monsterlijke neus, die van Petra, zo was duidelijk, zou mooi recht worden. Hun monden werden later bijna identiek; volle zinnelijke lippen met een fraai gevormde cupidoboog. Ondanks haar onaantrekkelijke uiterlijk was Frieda als prostituee zeer in trek. Haar vaginale en orale talenten waren bij zeer veel mannen bekend en bemind. Dat gold niet voor Petra, die een hoogst ongelukkige jeugd had. Overal werd ze aangegaapt en veelvuldig werd ze door andere kinderen uitgescholden. Haar moeder was nooit aardig voor haar. Het kind haatte haar harde, bitse stem. Haar verdriet hierover kon ze amper behuilen. ‘Honderd jaar geleden zou ik veel geld met je hebben verdiend door je op kermissen tentoon te stellen,’ snauwde haar moeder haar vaak toe. lees meer in het nieuwe nummer
De marionet en de fruitmachine door Krijn Peter Hesselink ‘Pak je een dipje?’ vraagt Henk, als hij hoort dat het schrijven aan mijn nieuwe dichtbundel even niet opschiet. Zonder te antwoorden speel ik met een bierviltje. Er wil me zo snel geen luchtige reactie te binnen schieten. Gelukkig helpt Lotte me uit de brand. ‘Een dipje pákken?’ briest ze. ‘Wat is dat nou weer voor uitdrukking? Het is al net zo’n onzin als kou vatten. Je vat geen kou, de kou vat jou! Neerslachtigheid is niet iets waar je voor kiest. Het overkomt je. Mensen doen altijd maar alsof ze alles in eigen hand hebben. Al hun successen schrijven ze toe aan hun eigen doortastendheid. Dat geeft ze een fijn gevoel. Maar het is niets meer dan een illusie, een troosteloze schijnvertoning.’ Lottes tirade komt als geroepen. Terwijl mijn vrienden bakkeleien over het al dan niet denkbeeldige karakter van de menselijke autonomie, kan ik in alle rust het schuim van mijn capuccino oplepelen en mijn gedachten over mijn poëzie laten gaan. Ik wil er maar niet in slagen om mijn wil aan mijn woorden op te leggen. Ons kroeggesprek legt een probleem bloot waarmee ik al worstel zolang ik met de dichtkunst bezig ben. ‘Ik loop waar ik val en mij op moet rapen.’ Deze dichtregel van Hans Andreus hoestte ik op toen me kort voor mijn eindexamen werd gevraagd om een levensmotto aan te leveren voor het jaarboek. Zoals het een puber betaamt, had ik geen idee wat ik met mezelf aan moest. Als ik over zo iets als een vrije wil beschikte, dan kon ik die hooguit achteraf reconstrueren op basis van mijn gedrag. Tegenwoordig ben ik geneigd deze verdoolde levenshouding voor een belangrijk deel toe te schrijven aan een meisje dat ik rond die tijd
leerde kennen. Stella heette ze. Ze wilde met me praten, ze wilde met me afspreken. Ik zie haar nog in mijn kamer staan. Ik zat op het bed, zij was daar te ongedurig voor. Ze had het over het kapitalistische systeem dat ons in zijn greep had. Zelf vertikte ze het om zich te laten ringeloren. Ze wilde een commune stichten, ze wilde een betere wereld uit de grond stampen. Met sceptische vragen en ironische slimmigheidjes stookte ik haar revolutionaire vuur alleen maar verder op. Bewonderend zag ik haar aan. Het was belangrijk wat er gebeurde, dat voelde ik wel, maar ik had geen idee wat ik ermee moest. Later stuurde ze me een brief. Ze was naar een theatervoorstelling geweest waarin ik speelde. Dankzij een toneelkijker had ze zelfs de schmink kunnen zien zitten. Ze vond me een mooi mens en schreef: ‘In het verleden ben ik wel verliefd op je geweest. Daar heb ik niets mee gedaan en dat is overgegaan en dat is best zo.’ Die opmerking ontstak een klein vuurwerk in mijn hoofd. O, dacht ik, verliefdheid, dus dat was wat het was! Nog diezelfde dag schreef ik haar terug dat ik precies hetzelfde had doorgemaakt. Ook ik was verliefd op haar geweest, ook ik had daar niets mee gedaan, ook bij mij was het overgegaan. lees meer in het nieuwe nummer
Auteurs in dit nummer mark boog (1970) – Publiceerde diverse romans en dichtbundels. Werd in 2001 bekroond met de C. Buddingh’‑prijs en in 2006 met de VSBPoëzieprijs. In 2011 verscheen zijn nieuwste roman Het lot valt altijd op Jona en in 2013 zijn nieuwste poëziebundel Maar zingend. Zie: boogblog.wordpress.com. giovanni della chiusa (1969) – Werkt aan zijn dichtbundel Een mens moet ook niet alles willen weten. a.h.j. dautzenberg (1967) – Debuteerde in 2010 met de verhalenbundel Vogels met zwarte poten kun je niet vreten. Daarna volgden o.m. de romans Samaritaan (2011) en Extra tijd (2012). Begin 2014 verschijnt de verhalenbundel En dan komen de foto’s. Woont en werkt in Tilburg; zie www.ahjdautzenberg.nl. krijn peter hesselink (1976) – Dichter, podiumkunstenaar en vertaler. Publiceerde de bundels Als geen ander (2008), Stil alarm (2009) en De uitputting voorbij (2011). Winnaar Hollands Maandblad Schrijversbeurzen (poëzie) 2007/2008 en (essayistiek) 2010/2011. Begin 2014 verschijnt Als niemand vangt. sam koek (1929) – Was zijn hele werkzame leven verbonden aan de universiteit en is nu gepensioneerd. enne koens (1974) – Toneelschrijfster; in 2007 verscheen haar roman Tot alles gezegd is. Voor het Young Adult-boek Vogel (2011) ontving zij de Jonge Jury debuutprijs. In 2013 verscheen Sammie en opa, een kinderroman geïllustreerd door Kees de Boer.
gabriëlle kok (1969) – Studeerde notarieel- en bestuursrecht in Leiden en Amsterdam (UvA). Woont in Zuid-Afrika en Nederland, en is freelance schrijver en fotograaf onder de naam ‘TopKok’. l.th. lehmann (1920-2012) – Dichter, prozaïst, vertaler, jurist, archeoloog en dj. Recente poëziebundels zijn Wat boven kwam (2006) Laden ledigen (2008) en Schoon schip (2010). karen opstelten (1962) – Beeldend kunstenaar en celliste. Volgde haar opleiding aan de Rietveldacademie en de Rijksacademie. Exposeerde o.m. in Amsterdam, Den Haag, Tata (Hongarije), Haarlem en in Alkmaar, alwaar zij haar atelier heeft. Zie ook: www.karenopstelten.nl. frans pointl (1933) – Schrijver. Debuteerde in 1959 met de dichtbundel Afscheid van laatste lente. Op 56-jarige leeftijd publiceerde hij de verhalenbundel De kip die over de soep vloog, die o.m. werd genomineerd voor de ako Literatuurprijs. In 2013 verscheen De laatste kamer; verhalen & gedichten. ton van rietbergen (1956) – Economisch geograaf en als docent-onderzoeker verbonden aan de Faculteit Geowetenschapen van de Universiteit Utrecht. Publiceerde o.m. The internationalization of European insurance groups (1999) en Alles in 3-voud; Een vader over zijn drieling (2005). willem thies (1973) – Debuteerde in 2006 met de bundel Toendra (bekroond met de C. Buddingh’-prijs). In 2008 verscheen Na de vlakte (nominatie J.C. Bloemprijs) en in 2012 Twee vogels één kogel. leo vroman (1915) – Schrijver, dichter, tekenaar, hematoloog. Ontving de P.C. Hooftprijs (1964) en de VSB Poëzieprijs (1996). Recent verschenen Nee, nog niet dood (2008), Zodra (2010) en Daar (2011).
florus wijsenbeek (1944) – Was tussen 1984 en 1999 lid van het Europese parlement voor de vvd; is thans senior adviseur, o.a. bij European Public Policy Advisors. kira wuck (1978) – Dichter en schrijfster. Won het Nederlands Kampioenschap Poetry Slam 2011 en de Hollands Maandblad Schrijversbeurs 2011/2012 (poëzie). Haar debuutbundel Finse Meisjes (2012) werd onderscheiden met de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs en de vijfjaarlijkse Eline van Haaren-prijs.
HOL L A NDS
Maa ndblad Redactie: Bastiaan Bommeljé Redactieraad: Gerard van Emmerik, Beatrijs Ritsema, Wim Brands en Janneke Louman Vormgeving: Steven Boland Copyright: Auteursrecht voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Deze uitgave werd mede mogelijk gemaakt door subsidie van het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds, thans Nederlands Letterenfonds. Redactiesecretariaat: Hollands Maandblad • Johannes Vermeerstraat 63 • 1071 dn Amsterdam • Tel. 020-5706100 •
[email protected] (niet voor kopij) Bij ongevraagde bijdragen postzegels voor antwoord bijsluiten Uitgevers: Nieuw Amsterdam Uitgevers in samenwerking met Stichting Hollands Maandblad, Johannes Vermeerstraat 63 • 1071 dn Amsterdam Abonnementen: 12 nummers per kalenderjaar, prijs per jaargang € 70,00 • voor stu-
denten en docenten € 52,50 Abonnementen die niet één maand voor afloop van de abonnementsperiode zijn opgezegd, worden automatisch verlengd Opgave: S.P. Abonneeservice • Postbus 105 • 2400 ac Alphen aan den Rijn. Telefoon tijdens werkdagen van 9.00-17.00 uur: 0172-476085. Een acceptgiro voor betaling volgt
Losse nummers: € 6,95 • dubbelnummers € 8,95 • Verkrijgbaar bij de boekhandel of door bestelling bij Nieuw Amsterdam Uitgevers