HOL L A NDS
Maa ndblad inhoud no. 11 – 2013 vijf-en-vijftigste jaargang • nummer 792 november 2013 Opgericht in 1959 door K.L. Poll. www.hollandsmaandblad.nl Redactioneel – Deze maand Mirjam Lafleur – Op de vlucht Leo Vroman – Gedichten Thomas Bersee – De eerste ‘9/11’ F. Starik – In België is Jezus veel goedkoper en altijd ruim voorradig L.Th. Lehmann – Gedichten Emma Burns – De dingen van Dave Iris Le Rütte – Gedichten Chrétien Breukers – Scheren Delphine Lecompte – Gedichten Pim te Bokkel – Het verlangen Auteurs in dit nummer Colofon
Deze maand Dankzij de enigszins schrille maar daarom niet zelden verhelderende toon van het moderne geestesleven bracht deze maand een nogal melancholisch stemmend inzicht. Ik bedoel het besef dat het moderne bestaan wordt gekenmerkt door enkele eigenaardigheden die zich niet eenvoudig laten diagnosticeren, laat staan verklaren dan wel oplossen. Met zo’n vaststelling begeeft men zich uiteraard op glad ijs, want zonder twijfel kende de premoderne tijd ook onoplosbare vraagstukken, en zal de existentie in de toekomst evenmin begrijpelijk zijn. Niettemin drong de gedachte zich op, zeker aan wie deze maand zo dapper was naar de televisie te kijken, dat onze generatie worstelt met idiosyncrasieën die typerend zijn voor de huidige fase van de westerse beschaving, of althans voor die van onze natie. Derhalve meen ik dat we veilig kunnen spreken van ‘onze problemen’. Anders gezegd: wij zitten er mee, en dienen ze onder ogen te zien, vanwege het gevaar anders de risee van het Avondland te worden. Ik doel hier niet op de ‘Zwarte Pieten-discussie’. Die is belangwekkend genoeg, vanwege de typisch Nederlandse verknoping van ideeën en belangen, alsook van zondebesef en heilsverwachting, en omdat ze steeds opnieuw vastloopt in de moerassen van praatprogramma’s en opiniepagina’s, waar gedachten noch argumenten gedijen. Hoe dit komt, lijkt me een onderwerp voor toekomende cultuurhistorici – als die er straks nog zijn. Want de eigenaardigheid waar ik op doel, is dat onze generatie lijkt te struikelen over een breuk in de eigen intellectuele geschiedenis: het heeft er immers alle schijn van dat de westerse traditie van geletterdheid danig op z’n eind loopt. Zo kwam de neergang van de wereld der tijdschriften, kranten en boeken scherp in beeld door de deconfitures bij de uitgeefconcerns Sanoma en wpg, terwijl de negatieve
houding van jongeren jegens het geschreven woord (in Nederland en de Verenigde Staten is de weerzin het grootst) weinig hoop biedt voor de toekomst. – Grappig dat juist recente studies hebben belicht hoe de gestaag toenemende geletterdheid sinds de Oudheid, via de Middeleeuwen en Verlichting, de brandstof vormde voor het proces van de groei en overdracht van kennis en cultuur, die weer leidde tot de intellectuele, politieke en sociale vooruitgang van de westerse wereld. De dynamiek van dat proces lijkt gesmoord, of althans vervangen door een houding van imitatie. Wellicht waren de eerste tekenen al daar toen Jackson Pollock eind jaren veertig door de oorlogsfotograaf Hans Namuth als ‘moderne kunstenaar’ in beeld werd gebracht voor bladen als Life. Wij zien een ongebonden kunstenaar vanuit authentieke artistieke emoties verf op het canvas zwiepen, maar wij willen niet weten dat alles door de fotograaf was geregisseerd, en dat Pollock zonder verf braaf acteerde boven bestaande doeken. Aldus wordt de kunstenaar in onze tijd beroemd door de rol van kunstenaar te spelen. Dit geldt evenzeer voor onszelf: wij zien lijdzaam toe hoe onze eigen mimicry de literaire en culturele habitus imiteert. Noch giechelen wij om het feit dat politici vooral op de zondagochtend spelen dat zij ideeën hebben, want dan zijn ze tot de maandagochtend in het nieuws. Dit is de melancholie van onze tijd: we debatteren wat af, maar niemand spreekt ons tegen, want dan is het spel uit. – bb
Op de vlucht door Mirjam Lafleur De dag dat we opgeheven werden, scheen hij. Bij ons schijnt de zon omgekeerd. Alsof hij iets in de lucht zoekt, zo priemt hij uit de vloer van de binnenplaats omhoog. Licht uit de diepte, het Laatste Oordeel dat ons opheft. Krijg de tering. Het doet me niks. De dag dat we opgeheven werden, dacht ik: mij heb je niet, ik wacht rustig af. Wachten doet iets met me. Ik knipper dertig keer met mijn ogen: het wordt dertig keer nacht en dan weer dag: een maand is voorbij. Niet lang daarna wordt hij bij mij naar binnen geschoven. Mijn cel in. ‘Ik dacht dat we opgeheven werden,’ zeg ik. ‘Jij niet, het gebouw wordt opgeheven. Tot die tijd besta jij uit twee.’ Mijn wachten is beloond. Het gebouw dat ons bewaart, heet De Koepel. Niet meer dan een dak, de aarde doet dienst als zoldervloer, ergens onder ons moet het eigenlijke gebouw zijn. In de nok is een cirkel uitgespaard. Een oogbol met een pupil van glas kijkt naar boven. Ook gebouwen geloven in het hogere. De gaanderijen zijn ringwegen langs een bergwand. Het begin leidt naar het begin. Er is een chronisch gebrek aan einde. Als je veel bezemrondes doet, word je vanzelf een malende gedachte, loop je rondjes in je eigen kop. Over een ronde doe ik een uur, daarbij passeer ik zestig deuren. Ik deel tikken uit: geen deur sla ik over. Incasseren hufter, je bent gewaarschuwd. Het is van levensbelang dat ik blijf bonken. Dat die tyfuslijers weten dat mijn alarm aanstaat. Dat ik het ben die hier cirkelt. Ik bonk; zij bonken terug. Zo bonkt het aan de binnenkant van mijn kop.
De man die ze bij mij naar binnen hebben geschoven, drukt zich tegen de deur, zoekt een kier in het luik, de rat in hem piept om hulp. Hij heeft blauwe ogen, gasten met blauwe ogen vragen erom dat je ze als een kind behandelt. Alleen baby’s hebben blauwe ogen, als ze het later verdommen om bij te kleuren, weet je genoeg. Om zijn angst te horen, moet ik dichterbij komen. Zo dichtbij dat ik in zijn warmte kom, de huid van zijn nek begint te barsten. Maar deze rat is zo bang in zichzelf, daar kan ik niet bij. Hij is mijn cadeautje. Meteen wil ik hem van boven tot onder openscheuren, maar ik beheers me, laat hem nog even ingepakt. De volgende morgen schiet ik wakker. De man die ze bij mij naar binnen hebben geschoven, ligt ruggelings op de grond. Hij maait met zijn armen, doet een zwemmende homo na. Die waterrat mist duidelijk iets; hij verzuipt in het nergens. ‘Reddingsboei hebben?’ ‘Ik oefen voor engel.’ Ik herhaal wat hij zegt. Om zijn mond zit geen schuim. ‘Vangen,’ zeg ik en gooi mijn laken over hem heen. Zo lijkt hij meer op een engel. Een tijdje beweegt het laken nog, daarna niet meer. Jezus, hebben die klootzakken me met een gelovige opgescheept. lees meer in het nieuwe nummer
De eerste ‘9/11’ Amerikaans terrorisme op zoek naar verzoening door Thomas Bersee Men hoeft geen buitensporig stoutmoedige sterrenwichelaar te zijn om te voorspellen dat zo lang de Verenigde Staten als natie blijven bestaan, zo lang ook ‘9/11’ gegrift zal blijven in het collectieve geheugen van het Amerikaanse volk. Eerst nog als levende herinnering, en later ongetwijfeld steeds meer als een datum van herdenking. Dat is niet verwonderlijk: op 11 september 2001 voltrok zich de meest dodelijke terreuraanval die ooit op Amerikaans grondgebied heeft plaatsgevonden. Bij in totaal vier aanslagen met vliegtuigen vielen in totaal 2.977 slachtoffers, terwijl ook alle 19 kapers omkwamen, en zulks vrijwel voor het oog van de media. De datum 11 september zal dus niet licht vergeten worden, te meer daar het al zo’n omineuze dag is in de Amerikaanse geschiedenis. Op dezelfde datum, maar dan 144 jaar eerder, werden Amerikaanse burgers al eerder het slachtoffer van religieus gemotiveerd terrorisme. De moordpartij ging de geschiedenis in als de ‘Mountain Meadows Massacre’, genoemd naar de plaats waar het drama plaatsvond, een groene vallei in een verre uithoek van Utah. De terroristen waren geen buitenlandse moslims, maar mormonen van eigen bodem, onder wie een bisschop, een rechter en andere vooraanstaande leden van de sekte. Er vielen 120 doden op die 11de september 1857 – mannen, vrouwen en kinderen. Vergeleken met de bijna 3000 mensen die omkwamen in het World Trade Centre en in Washington, stelde het misschien niet zoveel voor. Maar ook al zijn we nu vijf generaties verder, nog altijd zijn er herdenkingsbijeenkomsten, zijn er recent nog diverse films en boeken over de aanslag gemaakt (vooral omstreeks 2007, het 150-ste gedenkjaar), en wordt er gesproken van ‘wounds too deep to heal’.
De mate waarin mensen zich kunnen vastbijten in het verleden is altijd verbazingwekkend, maar in dit geval misschien vooral leerzaam, wellicht vooral voor psychologen. Het lijkt immers alsof de vijfde generatie afstammelingen van de slachtoffers zich veel meer en op directere wijze geraakt voelen dan de voorafgaande generaties nazaten, hoewel men zich ook kan afvragen of de huidige persistentie van historische emoties vooral te maken heeft met de opkomst van websites op het internet. In elk geval hebben de laatste jaren bitterheid en wrok plaatsgemaakt voor verzoening en vergeving, indien we geëtaleerde emoties op de televisie als oprecht mogen beschouwen. Onlangs zei een nazaat van de slachtoffers: ‘Naarmate je ouder wordt, word je steeds emotioneler over wat je voorouders is aangedaan. Het doet nog altijd pijn. Ik voel nog steeds woede en verdriet over wat er is gebeurd, maar ik weet dat de mensen die het bloedbad hebben aangericht, zich moeten verantwoorden aan de Here, en daar heb ik vrede mee.’ Een ander vertelde: ‘Ik ben intens bedroefd over wat mijn voorvaderen is overkomen, maar eveneens betreur ik het dat voor de daden van een beperkte groep terroristen, een complete bevolkingsgroep en een hele religie werden nagewezen.’ lees meer in het nieuwe nummer
In België is Jezus veel goedkoper en altijd ruim voorradig door F. Starik rommel – We hebben het zo uitgerekend dat als we om 11 uur uit Utrecht wegrijden, we onderweg in België twee rommelmarkten kunnen bezoeken om zoveel mogelijk Jezi op te kopen, want in België is Jezus verschrikkelijk goedkoop en altijd ruim voorradig. Ik word niet teleurgesteld, ik scoor er ten minste twintig voor amper een euro per stuk. Onze calculatie klopt: op een half uur rijden van onze bestemming kunnen we eerst nog inchecken in het hotel – een verbazingwekkend gebouw in een onverschillig bos aan het einde van een bochtige, smalle toegangsweg, zodat het geheel oogt als een geheim militair complex. Daarna met de wagen naar ons doel scheuren, de overdosis Jezus nog altijd in de kofferbak. weiland – Parkeren. Gebied a5, onthoud dat, maak een mentale foto van waar de auto staat, op dat zevende weiland, rechtsaf, linksaf, de zeventiende lantaarnpaal, rijtje bomen, hekwerk en dan vier zwarte auto’s, twee grijze, een rode en een gele. Daar staat de auto die ons hier heeft gebracht. Twee kilometer lopen dan nog. Ook daar zijn we op bedacht. Polsbandjes afhalen, je door de securitycheck heen worstelen, wat zit er in je tas, fles water inleveren, terrein verkennen, in de rij voor munten, horeca inspecteren, flesje water zonder dop terugkopen, precies op tijd zijn, en dat zijn we.
wipneus – Hij heeft heel veel gitzwart haar gekregen, veel meer dan de vorige keer dat ik hem live zag. En het rare is: dat haar wordt helemaal niet nat, terwijl het zweet hem langs dat merkwaardige gelaat gutst, met dat wipneusje, die terugwijkende kinlijn, maar zingend, maar zingend. ‘He is a God, he is a man, he is a ghost, he is a guru,’ zingt hij, en hij heeft gelijk, met zijn mottige pruik op. Mensen steken bordjes omhoog waarop je grappig bedoelde teksten kunt schrijven. Af en toe dwaalt de camera van het getormenteerde gelaat van de zanger af naar het publiek, dat luid juicht als het zichzelf op de videoschermen aan weerszijden van het podium terugziet, de camera blijft steken bij een vrouw die de tekst ‘I can help you. I am a nurse!’ in de lucht gestoken heeft. Ze heeft er een spuit bij getekend, voor alle duidelijkheid. Het publiek juicht. Bij een legende hoort nu eenmaal verslaving, en voor het publiek zal hij altijd een verslaafde blijven, al heeft hij de dope allang achter zich gelaten, hangt hij ’s avonds liefst met zijn gezin op de bank voor de teevee en vertelt hij zijn publiek aan het eind van zijn tournee dat hij zo fucking blij is dat hij eindelijk weer naar huis mag. Een ster moet nu eenmaal lijden, een beetje zoals Jezus voor ons heeft geleden. lees meer in het nieuwe nummer
De dingen van Dave door Emma Burns ‘Wat ben je mooi als je stoned bent. Of, beter, wat ben je mooi als ik stoned ben!’ Dave rolde bijna van ons muurtje van het lachen om zijn eigen grap. Giechelend porde ik hem in zijn buik en gaf hem daar op het muurtje, midden op het plein een tongzoen. Iedereen die verkering had, deed dat zo, vooral die van onder de vijftien. Voor de duidelijkheid. Meteen nadat we klaar waren, draaide ik me om naar het groepje dat nooit verkering had. Dat stond altijd naast de prullenbak bij het hek. Soms stonden zij bij het muurtje als ze weg moesten bij de prullenbak, en dat was als wij, de hiphoppers, de gabbers, de hardrockers, de alto’s of die van boven de vijftien vrij hadden en daar bezig waren. Bijvoorbeeld met het verkopen van gedroogde boerenkool aan vwo’ers van een eindje verderop. Als wiet, want dat wilden die kakkers wel. Blijkbaar had het prullenbakgroepje de tongzoen gezien, want ze keken allemaal juist helemaal niet onze kant op. Zo onuitbundig mogelijk ging ik naast Dave zitten, deed het kauwgompje dat ik speciaal voor de tongzoen uit mijn mond had gehaald weer terug en blies de grootste kauwgombellen ooit. Ik was al zover in hun achting gestegen dat ze zelfs niet keken en al helemaal niet lachten toen heel mijn neus onder zat van de gebarsten bellen. De bel ging. Binnen een duizendste van een seconde keken Dave en ik elkaar aan en daarna meteen niet meer. Die dag waren zijn ouders niet thuis, voor het eerst. Over deze dag, de dag, hadden we al weken kleine briefjes in elkaars jaszak gestopt onder de les. Briefjes met plannen. Met zijn hand in mijn achterzak liepen we cool knikkend naar de hiphoppers, de gabbers en de alto’s over het grote kale plein naar de fiet-
sen. Dave haalde het slot van zijn nieuwe mountainbike en ik het staaldraadje uit het wiel van mijn afgebladderde opoefiets. Ineens voelde ik een tik tegen mijn achterhoofd. Omdat Jonas de enige was die tegen achterhoofden tikte, wist ik meteen dat hij het was, dus hoefde ik niks te doen. Dave lachte en gaf hem de handdruk van ons groepje. Voor buitenstaanders leek onze handdruk net zo willekeurig als de samenstelling van ons groepje, maar wij wisten beter. We hadden er een keer de hele middag over nagedacht. Nadat ik ook de handdruk met Jonas had gedaan, fietsten Dave en ik zonder iets te zeggen weg, zo lang mogelijk op de stoep naast school, omdat we altijd zo lang mogelijk op stoepen fietsten. Dat was immers hoe ons groepje was begonnen, en waarom een alto, een sporter, een hiphopper en wij erin zaten. Na de stoep naast school staken we linksaf de kruising over naar de stoep langs de dertig rijkemensenhuizen. Dave ging harder fietsen. Ik wist dat het was om op alleen zijn achterwiel te gaan en niet omdat hij van me af wilde of zoiets. Voorbij het tankstation op het landweggetje begon hij met een grijns te slingeren en steeds bijna tegen me aan te botsen. Ik giechelde natuurlijk, maar ik ging ook een stukje achter hem fietsen. Vallen was geen optie, net zomin als uitbundig doen op verkeerde momenten of zeggen wat je echt denkt. Alsof het zo afgesproken was, fietsen we tegelijkertijd veel langzamer toen Dave’s wijk in zicht kwam. Normaal zou ik hier nooit gekomen zijn, omdat er allemaal rijkemensenhuizen stonden, en niet iets wat mij bekend voorkwam. lees meer in het nieuwe nummer
Het verlangen Roken – veroorzaakt – dodelijke – longkanker door Pim te Bokkel Alle waarschuwingen ten spijt, ik deed het – tegen beter weten in. Ik kon het niet laten. Ik rookte. Nee, erger, ik rookte weer. Ik stond er zelf van te kijken. Ik stak een sigaret op en vroeg me af waarmee ik bezig was. Toen ik na enige tijd de peuk uittrapte, besloot ik het uit te zoeken. Dat was twee jaar geleden. Ik wilde weten wat mij bezielde en nu is het tijd de balans op te maken. Ik begon bij een verhaal van Anton Tsjechov. In dat verhaal verneemt Jevgeni Petrovitjs Bykovski, officier van justitie bij de arrondissementsrechtbank, van de gouvernante dat zijn zevenjarige zoon, Serozja, heeft gerookt van zijn tabak. Vroeger, toen Bykovski zelf nog jong was, kreeg elk kind dat betrapt werd met een sigaret een pak rammel. ‘De bangerds en lafaards stopten inderdaad met roken, maar wie wat meer moed en slimheid had, verborg na die afranseling de tabak in de schacht van zijn laars en ging in de schuur roken.’ Met dit in het achterhoofd besluit de officier van justitie zijn zoontje angst in te boezemen door hem voor het slapengaan een leerzaam verhaal te vertellen. Beter gezegd: hij zuigt een parabel over de zoon van de tsaar uit zijn duim. Terwijl hij zich pijnlijk bewust is van zijn bedrog houdt hij zijn zoon voor dat de zoon van de tsaar slechts één slechte eigenschap had: hij rookte. ‘Van dat roken kreeg de prins tering, en hij stierf toen hij twintig was. De zwakke en zieke oude tsaar bleef zonder enige hulp achter. Er was niemand om het rijk te regeren en het paleis te verdedigen. Er kwamen vijanden, die maakten de tsaar dood, ze verwoestten het paleis en in de tuin zijn nu geen kersenbomen meer, geen vogels, geen klokjes…’ – Zo zie je maar, m’n jong, besluit de vader zijn
verhaal, en laat zijn zoon in de donkere slaapkamer achter om later zelf weer een sigaret op te steken. Mijn geval was erger. Ik rookte niet alleen tegen beter weten in; ik rookte ook tegen mijn zin in. Dat besefte ik toen ik na maanden van drukte en een kapotte relatie voor het eerst weer met een sigaret op het balkon stond. Door mijn sokken trok de kou van het beton mijn voetzolen in. Nachtwolken dreven één voor één voorbij. Daarboven strekte de hemel zich uit in het oneindige duister. Bij het in- en uitademen hoorde ik mijn sigaret als een haardvuur zachtjes knetteren. Daar stond ik, slechts een mens, tussen aardoppervlak en nachthemel. De wereld trok aan me voorbij, en ook de tijd raasde langs. De gloeiende askegel naderde het filterkraagje. Ik nam een hijs en liet de rook en het aroma langzaam gaan. Heel even stond ik daar alleen, zonder mij daar midden in de nacht alleen te voelen. We waren samen daar, de sigaret en ik. Hij was vies, en ik ook. lees meer in het nieuwe nummer
Auteurs in dit nummer thomas bersee (1957) – Historicus, publicist en onderwijsadviseur. Winnaar van de Hollands Maandblad Schrijversbeurs 2003-2004 (Essayistiek) voor zijn eerdere publicaties in Hollands Maandblad. pim te bokkel (1983) – Debuteerde in 2007 met de poëziebundel Wie trekt de regen aan? (genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs). In 2010 volgde De dingen de dingen de dans en de dingen, en in 2013 verschenen de bibliofiele bundel Dit is hoe het gaat en de reguliere bundel Dit is hoe een storm ontstaat. chrétien breukers (1965) – Dichter en redacteur van het literair weblog De Contrabas. Publiceerde o.m. de dichtbundels De Stoofsteeg (1999) en Oudegracht (2011). In 2013 verscheen Het eerste gedicht; Over het lezen van poëzie. In 2014 verschijnt zijn de verhalenbundel Een zoon van Limburg. emma burns (1980) – Won in 1996 de eerste prijs in de categorie ‘Taal’ van Kunstbende, nadien diverse prijzen van poetry-slams. Ontving in 2011 de Hollands Maandblad Schrijversbeurs voor haar poëzie in Hollands Maandblad. Publiceerde ook o.m. in De Revisor, Tirade, Bal lustrada en Krakatau. frank dam (1962) – Studeerde aan de Willem de Kooning Academie te Rotterdam. Tekent o.m. voor NRC Handelsblad en VPRO Gids; publiceerde twee boeken over Nederlandse beatmuziek. Doceert aan de Academie voor Kunst & Vormgeving St. Joost te Den Bosch. Zie ook: www.frankdam.nl.
mirjam lafleur (1952) – Celliste en lijstenmaakster. Publiceerde eerder verhalen in De Gids, Tirade en Hollands Maandblad. delphine lecompte (1978) – Woont in Brugge. Met haar bundel De die ren in mij (2009) won ze de Cees Buddingh-prijs 2010 en de Prijs voor Letterkunde van de Provincie West-Vlaanderen 2011. Begin 2012 verscheen Blinde gedichten en onlangs de bundel Schachten en amuletten (2013). l.th. lehmann (1920-2012) – Dichter, prozaïst, vertaler, jurist, archeoloog en dj. In 2005 verscheen de prozacollectie De Tewaterlating van een Theorie; herinneringen, reisverhalen en beschouwingen. Recente poëziebundels zijn Wat boven kwam (2006) Laden ledigen (2008) en Schoon schip (2010). iris le rütte (1960) – Maakt beelden en ontwerpt voor de openbare ruimte; illustreert tevens boeken en publiceert tekeningen en poëzie in Hollands Maandblad. In 2007 verscheen de oeuvrecatalogus Iris Le Rütte; Sculpturen, openbare ruimte, tekeningen, gedichten. Zie: www. irislerutte.nl. f. starik (1958) – Dichter, kunstenaar, schrijver. Publiceerde diverse dichtbundels als Songloed (2007) en Victoria, of het Ministerie van Lief de, Zorg en Dood (2009), De gastspeler (2010) en Door (2013), alsook twee romans. Onlangs verscheen zijn Moeder doen; een lied van liefde, zorg en ouderdom. leo vroman (1915) – Schrijver, dichter, tekenaar, hematoloog. Ontving de P.C. Hooftprijs (1964) en de VSB Poëzieprijs (1996). Recent verschenen Nee, nog niet dood (2008), Zodra (2010) en Daar (2011).
HOL L A NDS
Maa ndblad Redactie: Bastiaan Bommeljé Redactieraad: Gerard van Emmerik, Beatrijs Ritsema, Wim Brands en Janneke Louman Vormgeving: Steven Boland Copyright: Auteursrecht voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Deze uitgave werd mede mogelijk gemaakt door subsidie van het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds, thans Nederlands Letterenfonds. Redactiesecretariaat: Hollands Maandblad • Johannes Vermeerstraat 63 • 1071 dn Amsterdam • Tel. 020-5706100 •
[email protected] (niet voor kopij) Bij ongevraagde bijdragen postzegels voor antwoord bijsluiten Uitgevers: Nieuw Amsterdam Uitgevers in samenwerking met Stichting Hollands Maandblad, Johannes Vermeerstraat 63 • 1071 dn Amsterdam Abonnementen: 12 nummers per kalenderjaar, prijs per jaargang € 70,00 • voor stu-
denten en docenten € 52,50 Abonnementen die niet één maand voor afloop van de abonnementsperiode zijn opgezegd, worden automatisch verlengd Opgave: S.P. Abonneeservice • Postbus 105 • 2400 ac Alphen aan den Rijn. Telefoon tijdens werkdagen van 9.00-17.00 uur: 0172-476085. Een acceptgiro voor betaling volgt
Losse nummers: € 6,95 • dubbelnummers € 8,95 • Verkrijgbaar bij de boekhandel of door bestelling bij Nieuw Amsterdam Uitgevers