HOL L A NDS
Maa ndblad inhoud no. 11 – 2014 zes-en-vijftigste jaargang • nummer 804 november 2014 Opgericht in 1959 door K.L. Poll. www.hollandsmaandblad.nl Redactioneel – Deze maand J.M.A. Biesheuvel – Lichtval; In de nacht; Tsjechov Philip Huff – Patronen in de ruis Robbert Welagen – Opnieuw beginnen Dorien de Wit – Gedichten Frederik Philip Kuethe – Bedwelmend hermelijn Iris Le Rütte – Gedichten Jack Druppers – Nationale Police Academy Fredie Beckmans – Dichter bij het tijdgat Marc Tritsmans – Gedichten Olga Kortz – De kleine wilde Wim Brands – Eenzame Uitvaart Tekeningen Arthur Kempenaar Auteurs in dit nummer Colofon
Deze maand Voor een ieder die behept is met het doldwaze streven naar enig begrip van de werkelijkheid bood deze maand genoeg vermaak om een stap voorwaarts te kunnen zetten. Als vanzelf borrelde immers de term mistroostig omhoog. Deze diagnose past aardig bij de geestelijke situatie van onze tijd, indien die uitdrukking van Karl Jaspers van toepassing zou zijn op de realiteit. In slechts elf letters, dus beknopter dan een modale tweet, combineert het woord de intellectuele mist waarin wij ronddolen zonder idee van onze richting en zonder richting in onze ideeën met de troost waar de natie zo ostentatief naar schijnt te hunkeren. Op meer platvloers niveau beschrijft mistroostig het gevoel dat overblijft na het gekrakeel dat met zelf aangemeten grandeur door het leven gaat als de Zwarte-Pietendiscussie. En dan niet vanwege de discussie zelf, hoewel daarin meer camera’s dan argumenten elkaar verdringen, maar misschien omdat NRC Handelsblad al ver voor de opstootjes tijdens de intocht van Sint de voorpagina er nog vaker voor leek vrij te maken dan De Telegraaf. En zeker vanwege het feit dat de Raad van State gedwongen werd de rechtbank van Amsterdam op de vingers te tikken vanwege diens uitspraak dat Zwarte Piet een ‘ontoelaatbare inbreuk maakt op het privéleven’ van burgers. Volgens de Raad van State had de hoofdstedelijke bestuursrechter geen enkel juridisch been om op te staan. Waarschijnlijk is dat niet heel erg, want recht is weinig meer dan iets kroms dat verbogen is. Interessanter is dat die veeleer cultuurpolitieke dan rechtskundige uitspraak van de Amsterdamse rechtbank deel is van een bredere ontwikkeling. Steeds vaker gedraagt de rechterlijke macht zich, al dan niet daartoe aangezet door de mokkende burgerij, als een moderne ouder die zijn kibbelende kinderen op wil voeden door ze te smoren met het eigen wereldbeeld. Zo versmelten in de huidige rechts-
handhaving net als in de eigentijdse politiek de twee grote stromingen van ons geestesleven: almachtsfantasie en infantilisering. Die verknoping past bij een samenleving waarin steeds minder plaats is voor bewijsgronden en steeds meer voor een door emoties aangedreven namaak-realiteit. Daarom knippert niemand met de ogen als de journaals op radio en televisie openen met het ‘gelekte nieuws’ over de Nederlandse afvaardiging naar het songfestival. Daarom gaan we gebukt onder die proliferatie van praatprogramma’s als de geestelijke vorm bij uitstek waarin de vaderlandse cultuur zich rekenschap geeft van haar bestaan. Het goede nieuws is dat wij nu kunnen begrijpen waarom wij in die leegte staren wanneer wij in de spiegel kijken. Dit maakt het overigens niet eenvoudiger om de vraag te beantwoorden of het een oorzaak, symptoom of gevolg van dit alles is dat de Universiteit Amsterdam haar Faculteit der Geesteswetenschappen uit oogpunt van ‘rendement’ transformeert tot een opleidingssoep zonder intellectuele ballen en zonder ‘moeilijke’ talen. Nu ja, oog in oog met de universiteiten geldt altijd de vuistregel dat er geen enkele reden is om ontmoedigd te raken door het provincialisme van anderen. Zolang er opgewekt stappen voorwaarts te zetten zijn, maakt het misschien niets uit dat de geestelijke situatie van onze tijd weinig geest kent, maar slechts vermakelijke situaties. – bb
Lichtval J.M.A. Biesheuvel In het duister van de piepdonkere nacht ga ik mijn huisje Sunny Home bekijken. Eva doet per ongeluk de lampen aan. Sommige vensters staan open. Nu klatert het licht op straat! Ben ik aansprakelijk? Ja! – mijn benen staan al tot mijn knieën in het licht. De Rijnaken op de Rijn hebben er last van. Voor de donder, de hele tijd kun je rustig in het donker varen en dan ineens licht! Goed letten op de boeien en bakens. En dan straks die ellendige Lorelei nog. De kerkklok slaat vier uur. Boem, boem, boem, boem. Wat een gedempt geluid. Maar! – de kerkklok hangt ook in het licht. Daad. Schade. Schuld. Causaliteit. Relativiteitsnorm. Aan alle normen is voldaan! Ja! – het is je reinste onrechtmatige daad! lees meer in het nieuwe nummer
Patronen in de ruis Wat een roman tot literatuur maakt door Philip Huff In het december vorig jaar verschenen nummer 72 van het literaire tijdschrift Liter stond een vertaling van de ‘lezing’ getiteld ‘The Nature and Aim of Fiction’ van Flannery O’Connor (1925-1964). Ik schrijf lezing tussen aanhalingstekens omdat de voordracht in werkelijkheid nooit plaatsvond. Sally Fitzgerald nam het stuk dan ook niet op in de door haar verzorgde Collected Works van O’Connor in de Library of America-editie (1988). Maar toen zij en met haar echtgenoot Robert Fitzgerald – dichter en bekend vertaler van Oudgriekse en Latijnse werken – twee decennia eerder Mystery and Manners; Occasional Prose (1969) samenstelden, hun bloemlezing van het non-fictiewerk, redigeerden de twee vrienden van O’Connor haar lezingen, essays en kritieken zoals zij dachten dat de schrijfster dat zelf zou hebben gedaan. Tijdens dat proces ontstond ‘The Nature and Aim of Fiction’, een collage van passages uit verschillende lezingen die op zichzelf niet geschikt werden geacht voor publicatie. De ‘lezing’ is dus in feite hogeschool knip-en-plakwerk buiten medeweten van de auteur. Ondanks deze ietwat vreemde ontstaansgeschiedenis is de toon van ‘The Nature and Aim of Fiction’ onmiskenbaar die van O’Connor: trefzeker, direct, streng, ogenschijnlijk simpel, gevat. Het is kortom de toon van iemand die niet langer de luxe heeft het leven louter als een grap te zien en die dus meent wat ze zegt (de schrijfster was op haar zesentwintigste gediagnostiseerd met lupus, een ongeneeslijke auto-immuunziekte waaraan ook haar vader was overleden). Dit wil niet zeggen dat je te maken hebt met iemand die niet meer om het leven kan lachen. Zo vergelijkt O’Connor in haar ‘lezing’ schrijvers die studenten komen
vertellen over hun werk met dieren uit de dierentuin. Die kunnen de dingen immers ook niet anders bekijken dan vanuit hun eigen hok en hebben daarom allemaal een ander beeld van de wereld. ‘Ik vermoed,’ schrijft O’Connor in de vertaling van Astrid Staartjes, ‘dat wat je de ene week van de giraf te horen krijgt, de week daarna wordt weersproken door de baviaan.’ Als iemand die met enige regelmaat voordrachten geeft over zijn werk, werd ik getroffen door deze vergelijking. Was ik een giraf of een baviaan? Tot welk uitzicht op de wereld ben ik veroordeeld? Elke schrijver kan verkondigen wat zijn eigen werk behelst, en een ieder zal dat iets anders doen, maar kan een schrijver ook de vraag beantwoorden wat zijn werk waardevol maakt? En wat is voor de toehoorder de waarde van het luisteren naar wat het schrijfdier vanuit zijn hok te vertellen heeft? lees meer in het nieuwe nummer
Opnieuw beginnen door Robbert Welagen Eén keer ben ik teruggekeerd naar Dordrecht. Ik was zestien en ik had mijn vader al een paar jaar niet gezien, zoals dat schijnt te moeten gaan tussen vaders en zonen die niet meer onder één dak wonen. Verbroken was ons contact niet, eerder verwaterd. Ik vroeg dan ook me af waarom hij me nu opeens weer wilde ontmoeten. Ik reisde met de trein naar Dordrecht. Vanuit de stationshal wandelde ik de binnenstad in. Het was een zomerdag in de rimpelloze zee van de grote schoolvakantie. De stad leek groter en lichter dan ik me herinnerde. Mensen fietsten in korte broek langs de smalle grachten en bij IJssalon Venezia zaten stelletjes op een muurtje een ijsje te eten. Niets deed meer denken aan de donkere periode van vlak voor de scheiding en de verhuizing. De stad was teruggekeerd naar zijn oorspronkelijke staat. Maar toen ik een moment voor een rood voetgangerslicht stond te wachten en opkeek naar de blauwe lucht, kreeg ik weer het gevoel ergens in te verdrinken. Ik bevond me op de bodem van de oceaan en de lucht boven me was de waterspiegel. Even dacht ik dat ik geen adem kreeg. Een vliegtuig liet een wit spoor achter, als een boot die ik van onderaf zag. We hadden afgesproken op een terras vlak bij het stadhuis. Toen ik aan kwam lopen en de tafeltjes in zicht kwamen, schrok ik. De man die ik onder een parasol zag zitten, moest mijn vader zijn, maar zijn haar was sprietig en ongewassen, zijn huid was grauw en hij droeg een lange jas. Ik schaamde me om onder het toeziend oog van al die andere mensen op het terras bij hem aan het tafeltje te gaan zitten. Het hielp om te doen alsof we op een verlaten plek waren, omgeven door beschermende bomen en struiken, zoals in de velden buiten Vorden, waar ik sinds de scheiding met mijn moeder woonde.
Mijn vader zei: ‘Leuk om je te zien.’ We omhelsden elkaar niet of zoiets dergelijks, gaven elkaar zelfs geen hand. Ik ging gewoon zitten. Bij de serveerster bestelde hij een flesje Sinas voor me. Zelf dronk hij een biertje. Hoe het met me ging, vroeg hij. Beviel het me nog steeds daar in het oosten? Kon ik ze wel verstaan? Ook wilde hij weten hoe het met mijn moeder ging. Ik vertelde dat ze een baantje had gevonden in de schouwburg van Lochem, een dorp zo’n tien kilometer verderop. ‘Hebben ze daar dan een schouwburg?’ vroeg hij spottend. Hij bleek niet meer voor het reclamebureau te werken. Het reclamebureau bestond niet meer. Simon had het opgedoekt. Te hoge kosten, te weinig klanten. Simon had zich tegenover mijn vader verontschuldigd dat het zo gelopen was. ‘Het spijt me, jongen,’ had hij gezegd, ‘het is niet gelukt. Misschien volgende keer beter.’ Simon was naar Italië gegaan om daar zijn oude dag te slijten. Althans, dat was wat hij wilde doen geloven, zei mijn vader. Hij klonk sceptisch. Simon beweerde dat hij met het geld op de verschillende bankrekeningen die voor de belastingdienst onzichtbaar waren gebleven nog jaren vooruit kon. Hij had dit aan mijn vader verteld in Hotel Bellevue met uitzicht op het water. lees meer in het nieuwe nummer
Nationale Police Academy door Jack Druppers Ik weet niet of veel burgers in dit land het beseffen, maar de organisatie van de Nederlandse politie is per 1 januari 2013 als Nationale politie ingericht. We zijn nu een landelijk korps dat bestaat uit tien regionale eenheden, één landelijke eenheid en een landelijke concerndienst waarin de ondersteunende afdelingen zijn ondergebracht. Dit ene landelijke korps vervangt alle voormalige politieregio’s en politiediensten. Dit is allemaal geregeld in de Wet van 12 juli 2012 tot vaststelling van een nieuwe Politiewet, die in december 2011 unaniem door de Tweede Kamer werd aangenomen en in de daaropvolgende zomer door de Eerste Kamer. Deze maand verscheen alweer een rapport over de Nationale Politie, het vijfde. De Inspectie Veiligheid en Justitie was weinig vleiend in haar oordeel. Al eerder bleek dat de geplande bezuiniging van 230 miljoen euro niet wordt gehaald, dat de kwaliteit van de ondersteunende diensten zoals personeelszaken en ict ‘onvoldoende’ is, dat de samenhang tussen die diensten ontbreekt, dat de sterk gecentraliseerde manier van leiding geven van de Nationale Korpsleiding ‘niet goed werkt’, dat niemand echt verantwoordelijk is, terwijl de korpsleiding te veel macht heeft, en dat de verbetering van de veelal sterk verouderde computersystemen veel langer gaat duren en veel meer geld gaat kosten dan gepland. Minister van Justitie en Veiligheid Opstelten spreekt opgewekt van ‘prima rapporten’ en stelt dat er wellicht ‘aanvullende maatregelen’ nodig zijn, maar dat er sprake is van een ‘megaoperatie’, waarbij 65.000 mensen betrokken zijn. Ik ben een van die 65.000 mensen, en zo optimistisch als de minister ben ik niet. Misschien heb ik vanuit mijn positie binnen de organisatie beperkte inzicht in het gehele reorganisatieproces, maar ik ondervind er wel de gevolgen van. Om mijn positie te begrijpen, dient u zich het organogram van de politieorganisatie voor te
stellen als een web op het beeldscherm van uw pc. Mijn positie binnen deze organisatie bevindt zich dan ergens buiten beeld onder het niveau van uw tafelblad. Vanuit daar heb ik regelmatig het idee op een schip te zitten met een haperende stuurinrichting. En ik ben niet de enige. Op de werkvloer, daar ergens beneden uw tafelblad, zijn veelgehoorde uitspraken: ‘We zijn verhuisd naar een onafgebouwde woning zonder fundering’ en ‘We rijden in een auto zonder chassis’. Overigens ben ik overtuigd van de noodzaak tot een reorganisatie van de politie. Maar dan een reorganisatie waarbij bezuinigingen en prestige geen hogere prioriteit hebben dan efficiëntie. We zijn nu bijna twee jaar onderweg, maar Jan met de platte pet ploetert nog steeds door een moeras van onduidelijkheid. Wat gaat er bijvoorbeeld gebeuren met het overschot van hogere rangen of met het leger ondersteuners. Die weten nu nog niet waar hun toekomstige werkplek zal zijn, ja of die werkplek er straks nog wel is, en of die niet tot op anderhalf uur reizen van hun woonhuis ligt. lees meer in het nieuwe nummer
Dichter bij het tijdgat door Fredie Beckmans Twee dagen Brighton. De zee beukt op het land. Ik kan mijn ogen niet afhouden van het gevecht dat de golven aangaan met de smalle reep strand. Gelukkig gaat het aan de overkant van de straat steil naar beneden. Een tsunami van veertien meter hoog moet hier kunnen. Zit toch een beetje in mijn piepzak. Een dag voor vertrek naar Sussex is mijn Zwitserse laptop gecrasht. Het ding ligt nu in Amsterdam bij de Appledokter. Daarom moet ik deze tekst versturen vanaf mijn i-Pad, maar ik heb geen idee of ik daarmee documenten kan maken. Dus schrijf ik dit als losse mailberichten, want ik ben als de dood weer iets te verliezen. Na vier jaar Zwitserland vertrek ik naar Engeland. Beter gezegd, naar het meest Engelse stukje Engeland dat de Engelsen hebben geschapen als uitdrukking van hun Engelsheid: Brighton. Hier zal ik nooit meer een telefoontje van Nietzsche krijgen, zoveel is zeker. Elke keer wanneer ik vanuit Amsterdam in Bazel uit het vliegtuig stapte, zette ik mijn Zwitserse mobieltje aan. Zo ook een maand geleden. En wat nu? Nietzsche had me geprobeerd te bellen! Dat was lang geleden! Ik was verbaasd, maar niet stom verbaasd. Hij blijft een oude kennis. Snel mijn bril opgezet. Netzsuche, stond er. Godverdomme, het was Friedrich niet, er werd verbinding met mijn telefoon gezocht door de Zwitsers. Eerlijk is eerlijk, heel even dacht ik dat hij het was die mij zocht. Weet niet of ik me ooit dichter bij Nietzsche heb gevoeld als toen op Schiphol met mijn mobieltje in de hand. Zelfs niet toen ik ooit lang geleden aan zijn graf stond, en ook niet toen ik ooit al zijn poëtische filosofie in me opsloeg in een veel te lange vlaag van pathologische begeerte naar wijsheid.
Nu ja, in Zwitserland heb ik vier jaar lang nog veel dichter bij een filosofische schrijver gewoond. Ik bedoel Robert Walser. Op mijn achttiende las ik hem voor het eerst in Winterswijk, de Achterhoek. En voor mijn plezier ook nog, want Duits zat niet in mijn pakket op de middelbare school. Als halve Duitser bleek ik te slecht in grammatica. Dus geen schwere Wörter, maar ook geen Duitse literatuur. Die verslond ik geheel op eigen houtje. Zelfs meer dan de verplichtte Nederlandse literatuurlijst. Walser bleek een wijsgerige poëet en kwam uit het Zwitserse Biel, maar van die plaats had ik nog nooit gehoord en de Rolex uit diezelfde plaats had ik nog nooit om iemands pols de tijd zien wegtikken. Wel raakten zijn novelles en korte verhaaltjes die met een romantische mitrailleur van herhaling waren geschreven mij midden in mijn nog ongeletterde hart. Wat ik al snel begreep, en dat kon je dwars door zijn teksten heen zien, was dat Walser van de andere kant van de straat was. Ik bedoel vreemd, zonderling. Hij woonde op een onverwarmde zolderkamer in Biels meest luxueuze hotel en schreef met twee jassen over elkaar aangetrokken en een stel handschoenen zijn stukjes. Later zou ik dat begrijpen, toen ik zelf een aantal jaren ook zo leefde in een gekraakte, onverwarmde school aan een Amsterdamse gracht en daar met een blauwe bek en bibberende schouders schilderde aan mijn later prijswinnende doeken. lees meer in het nieuwe nummer
De kleine wilde door Olga Kortz Mijn naam is William Georgi. Dit is de situatie. Onlangs werd ik gebeld. Dat was al uiterst merkwaardig. Een week geleden is mijn telefoonnummer veranderd, geheel tegen mijn zin. Ik had een nieuw abonnement moeten afsluiten, terwijl ik dacht dat je tegenwoordig allerlei abonnementen kon hebben die doorliepen tot wederopzegging, of misschien overlijden. Mijn administratie is een hopeloze zaak, zonder structuur of achterliggende gedachte. Ik weet niet waar ik me allemaal op geabonneerd heb, en mijn verzekeringen zullen elkaar waarschijnlijk allemaal overlappen. Toch zou het abonnement van mijn telefoon binnenkort aflopen en zou ik daarna worden afgesloten. Dat was me verteld door een vrouw met een onduidelijk accent, die me had gebeld om een aanbieding te doen die mij, als ik een ‘snelle beslisser’ zou zijn, veel geld bespaarde. Er zou niets veranderen en ik hoefde niets te doen. Ik geloofde haar – tenminste, dat is wat ik zei. ‘Dit is echt een mooie kans, meneer Georgi!’ had ze gezegd. Toen ik een paar dagen nadat het nieuwe abonnement was ingegaan, mijn telefoon gebruikte, nam een vriend van me op met de woorden: ‘Hallo, met wie spreek ik?’ Ik dacht eerst dat hij een grap maakte. Als kind had ik die zin vaak gebruikt wanneer ik fictieve telefoongesprekken voerde met fictieve telefoons, zoals bananen of de brillenkoker van mijn vader. ‘Hallo, van wie is dit nummer?’ vroeg de vriend nog een keer. ‘Ik ben het,’ zei ik, ‘William Georgi!’ ‘Dit is niet het nummer van William Georgi,’ zei de vriend. ‘Toch wel,’ zei ik. ‘Ik bel met mijn eigen telefoon.’ ‘Dan is er iets misgegaan,’ zei hij. ‘Ik zie een heel ander nummer. Maar waarom bel je?’
Dat wist ik niet meer. Ik hing op en zocht het nummer van mijn telefoonaanbieder. Ik vertelde de persoon met wie ik werd doorverbonden dat mijn telefoonnummer niet meer mijn telefoonnummer was. ‘Oei,’ ze de persoon. Ik kon niet horen of ik met een vrouw of een man te maken had. In elk geval zei de persoon nog een keer: ‘Oei.’ Uiteindelijk werd er een oplossing gevonden. Als ik mijn telefoon na tien minuten aan en uit zou zetten, zou ik weer mijn oude nummer terug hebben. Ik heb dat een paar keer geprobeerd, en als test steeds de vriend gebeld. Ik bleef bellen met het onbekende, maar steeds bekender wordende nummer. Ik besloot niet opnieuw met mijn telefoonaanbieder te bellen. Ik zou het nieuwe nummer houden. Een goede reden daarvoor kon ik niet bedenken, behalve dan dat het erg onpraktisch zou zijn. Wie zou mij nog kunnen bereiken? Niemand, op de vriend na. lees meer in het nieuwe nummer
Auteurs in dit nummer fredie beckmans (1956) – Schilder, voordrachtskunstenaar, voorzitter van de Worstclub, ex-wereldkampioen kookperformance. Winnaar Hollands Maandblad Schrijversbeurs 2006-2007 (Essayistiek). j.m.a. biesheuvel (1939) – Schrijver. Publiceerde o.m. de verhalenbundels In de bovenkooi (1972), Slechte mensen (1973), De verpletterende werkelijkheid (1979) en Het wonder (1995). In 2007 ontving hij voor zijn gehele oeuvre de P.C. Hooft-prijs. In 2008 verscheen in drie delen zijn Verzameld werk. wim brands (1959) – Werkzaam voor de vpro en Human, alsook dichter. Is levenslang in opleiding voor bouquiniste. Onlangs verscheen zijn nieuwe dichtbundel ’s Middags zwem ik in de Noordzee. jack druppers (1962) – Wijkagent & inspecteur van politie te Amsterdam. Is ook actief als acteur. Publiceerde eerder in het politievakblad Blauw en als ‘korpsblogger’. Voor zijn project ‘Politiekids’ ontving hij de lpb Award voor het beste buurtproject en werd hij genomineerd voor de Hein Roethofprijs. philip huff (1984) – Debuteerde in 2009 met de roman Dagen van gras en schreef de roman Niemand in de stad (2012), de verhalenbundel Goed om hier te zijn (2013) en de roman Boek van de doden (2014). Ontving de Hollands Maandblad Schrijversbeurs 2010-2011 (proza). Werkt thans aan een essaybundel.
arthur kempenaar (1952) – Schilder en beeldhouwer, alsook docent beeldende kunst aan de G. Rietveld Academie en bestuurslid / curator van de Vishal te Haarlem. Aldaar is werk van hem te zien op de tentoonstelling ‘Stepping on the devil’s tail’ (t/m 14 december 2014). Zie: www. arthurkempenaar.nl. olga kortz (1985) – Schrijfster, dichteres en columnist voor HP/DeTijd. Was tussen 2007 en 2010 redacteur van Propria Cures. Eind 2014 verschijnt haar debuutroman Onnozele kinderen. frederik philip kuethe (1942) – Werd na een loopbaan in de Diplomatieke Dienst (1970-1985) journalist bij Elsevier. Publiceerde de roman De Zaakgelastigde (1994) en met René van Rijckevorsel Verre Vrienden (1997). In 2013 verscheen zijn De eeuwige drenkeling – en andere waargebeurde verhalen. iris le rütte (1960) – Maakt beelden, en publiceert tekeningen en poëzie in Hollands Maandblad. In 2007 verscheen de oeuvrecatalogus Iris Le Rütte; Sculpturen, openbare ruimte, tekeningen, gedichten. Haar poëzie werd verkozen in de Top Twintig van de Turing Gedichtenwedstrijd 2013. www. irislerutte.nl. marc tritsmans (1959) – Publiceerde tien dichtbundels, waaronder Sterk water (2000), Kritische massa (2002) en Man in het landschap (2008). In 2010 werd de bundel Studie van de schaduw onderscheiden met de Herman de Coninckprijs. In 2012 verscheen De stilte van de wereld na ons. robbert welagen (1981) – Debuteerde in 2006 met de novelle Lipari (Selexyz Debuutprijs 2007). Nadien volgden Philippes middagen (2008), Verre vrienden (2009) en Porta Romana (2011). In 2013 verscheen Het verdwijnen van Robbert, onlangs genomineerd voor van de Libris Literatuurprijs 2014.
dorien de wit (1980) – Beeldend kunstenaar en schrijver, volgde haar opleiding aan St. Joost en aan het Sandberg Instituut. Exposeert regelmatig in binnen- en buitenland. Zie ook: doriendewit.nl.
HOL L A NDS
Maa ndblad Redactie: Bastiaan Bommeljé Redactieraad: Gerard van Emmerik, Beatrijs Ritsema, Wim Brands en Janneke Louman Vormgeving: Steven Boland Copyright: Auteursrecht voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Deze uitgave werd mede mogelijk gemaakt door subsidie van het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds, thans Nederlands Letterenfonds. Redactiesecretariaat: Hollands Maandblad • Johannes Vermeerstraat 63 • 1071 dn Amsterdam • Tel. 020-5706100 •
[email protected] (niet voor kopij) Bij ongevraagde bijdragen postzegels voor antwoord bijsluiten Uitgevers: Nieuw Amsterdam Uitgevers in samenwerking met Stichting Hollands Maandblad, Johannes Vermeerstraat 63 • 1071 dn Amsterdam Abonnementen: 12 nummers per kalenderjaar, prijs per jaargang € 70,00 • voor stu-
denten en docenten € 52,50 Abonnementen die niet één maand voor afloop van de abonnementsperiode zijn opgezegd, worden automatisch verlengd Opgave: S.P. Abonneeservice • Postbus 105 • 2400 ac Alphen aan den Rijn. Telefoon tijdens werkdagen van 9.00-17.00 uur: 0172-476085. Een acceptgiro voor betaling volgt
Losse nummers: € 6,95 • dubbelnummers € 8,95 • Verkrijgbaar bij de boekhandel of door bestelling bij Nieuw Amsterdam Uitgevers