HOL L A NDS
Maa ndblad i n hou d no. 1 2 – 2 015 zeven-en-vijftigste jaargang • nummer 817 december 2015 Opgericht in 1959 door K.L. Poll. www.hollandsmaandblad.nl Redactioneel – Deze maand Ivo Bonthuis – Brief aan een gelukzoeker Eva Gerlach – Gedichten A.L. Snijders – Zeven zeer korte verhalen Marieke Rijneveld – Gedichten Antoine de Kom – De zaak V. Maarten Doorman – Gedichten Jochem van den Dijssel – Niet te koop Jos Versteegen – Gedichten Harm Hendrik ten Napel – Lusten Pim te Bokkel – Gedichten Fredie Beckmans – Worstwords (en erger) Philip Huff – Gedicht Tekeningen Jeroen Hermkens Auteurs in dit nummer Colofon
Deze maand Deze maand is wellicht van alle maanden bij uitstek de maand waarin het melancholieke besef omhoog kruipt dat latere historici niet bijzonder zachtzinnig zullen oordelen over onze tijd. Misschien voelde dit inzicht extra droefgeestig vanwege de donkerte der dagen, maar meer waarschijnlijk kwam het door de geestelijke duisternis die mij beving nadat ik per ongeluk de televisie aanzette en een blik in een krant wierp. Mogelijk werd tevens aan de notie bijgedragen door het nieuws dat de afgelopen vier jaar de bibliotheken in Nederland met zo’n 15 procent zijn gekrompen wat betreft personeel en boekenbezit. Nu ja, dit alles – en de Top 2000, de Top 1000 alsook de Top 4000 op de radio – deed het vermoeden groeien dat de diagnose van toekomstige geschiedkundigen waarschijnlijk zal neerkomen op het cultuurhistorische vonnis ‘infantiel’. Johan Huizinga zou zeggen: ‘We leven in een infantiele wereld. En we weten het.’ In zekere zin weten we dit natuurlijk allang, en hadden we het oordeel zelfs reeds enige tijd geleden als kinderlijke platitude van tafel geveegd. Zo wees Jean Baudrillard in een van de weinige begrijpelijke passages van zijn boek Amérique uit 1997 al op de ‘infantilisering van de samenleving’, en vorig jaar nog berichtte The New York Times min of meer opgelucht over ‘The Death of Adulthood in American Culture’, met als conclusie dat tegenwoordig iedereen oud wordt zonder op te groeien. Ernstiger was dat onlangs de diagnose uit het hart van de geïnfantiliseerde cultuur zelf kwam. Zo waarschuwde de Britse acteur, filmproducent en regisseur Simon Pegg, bekend vanwege zijn rollen in cinematografische pareltjes als Star Trek, Shaun of the Dead, Mission Impossible en de komedieserie Spaced, dat ‘we zijn geïnfantiliseerd door onze eigen smaak’, dat ‘we bewust blijven steken in onze kin-
dertijd om niet na te hoeven denken’ en dat ‘we onze infantiele cultuur laten bepalen door kapitalistische conglomeraten’. Men mag aarzelen over welke ‘we’ hij bedoelt, maar deze klacht van iemand die leeft van de infantilisering maakt begrijpelijk waarom het eigentijdse culturele leven zo’n ongemakkelijk gevoel geeft. Au fond is het immers niet vanzelfsprekend dat de toon daarvan wordt bepaald door kinderseries als Games of Thrones, The Hunger Games, Star Trek en Harry Potter, dat in de media lange debatten worden gevoerd over Sesamstraat, dat veel studenten kinderpetjes achterstevoren op hun hoofd zetten en rondlopen met oordopjes in, en dat onder volwassenen oorlogsspelletjes op de computer zo populair zijn. Zeker is dat het kind ons geestesleven domineert. Daarom, vermoed ik, was er nauwelijks rimpeling toen onlangs bleek dat Nederlandse kranten voor een groot deel worden volgeschreven door piepjonge stagiaires die het verschil tussen knippen-&-plakken en journalistiek niet hebben geleerd in het hoger onderwijs. Wat zij daar wel hebben geleerd, blijft tegenwoordig een beetje duister, maar het betreft zeker niet Frans of Duits, zodat er geen gevaar dreigt voor plagiaat uit Le Monde of Die Zeit. Zo blijkt deze tijd van alles doordesemende infantilisering en ontintellectualisering toch ook culturele baten op te leveren. Niettemin zetten de woorden van de Star Trek-acteur aan het denken. In een infantiel universum spreekt immers niets vanzelf, ook het onbehagen niet, ook wijzelf niet, ook dit blad niet. – bb
Brief aan een gelukzoeker door Ivo Bonthuis cadzand 21-9-2015 – Beste, Waarde – Vergeef me dat ik je aanspreek zonder precies te weten hoe je heet. Het waait hard hier in ZeeuwsVlaanderen; uit de hemelhoge boom voor het huis regenen kastanjes, van zolder komen geluiden alsof daar een benauwd spook het lot van de gehele wereld beweent. De wind leidt me af, jaagt mijn gedachten uiteen, en nu twijfel ik aan je naam, terwijl het toch nog maar een week of twee geleden is dat ik je in Parijs een sigaret aanbood. Het was op de Quai de la Tournelle en het was een naam met twee d’s, dat herinner ik me nog. En dat het woord ‘licht’ erin zat en het woord ‘God’. Was het Noureddine? Ik zou ‘Noureddine’ kunnen googelen en uitzoeken of die naam zowel God als licht bevat. Maar dat lost waarschijnlijk niets op; misschien bestaan er wel honderd Tunesische namen waarin die twee woorden zijn verenigd. Of was het Loureddine? Er staat me vaag een L bij. Een mooie naam, doet denken aan Lorelei, de blonde maagd die in het gedicht van Heine de schipper op de klippen zong. Mij althans doet die naam daaraan denken. Het zal de nabijheid van de zee zijn, en de storm (de ramen trillen in de sponningen). Het zal ook te maken hebben met jouw liefde voor de zangkunst. ‘Ik zing niet voor geld,’ zei je, ‘ik zing voor God en om mijn ziel te laten ademen.’ Toen je dat zei, wist ik nog niet hoe je leefde. Nu wel. Daarom schrijf ik je. Ik zou graag weten of ik iets voor je kan doen. Hoe deze brief je straks moet bereiken, is me vooralsnog een raadsel, maar ik verzin wel wat. Misschien print ik hem honderd keer uit en leg ik hem op alle banken tussen Gare d’Austerlitz en Notre-Dame. Om te zorgen dat jij weet dat hij voor jou bedoeld is, zal ik hier kort ons gesprek weergeven. En ik
zal je Noureddine noemen. Je bent geen blonde maagd. Je bent een man van een jaar of vijftig met halflange, grijze krullen en een verzorgde hipsterbaard. Het probleem met de mensen, zei jij, was dat ze altijd antwoord wilden geven op niet gestelde vragen. Zo werd je verdrietig van hen die je steeds weer adviseerden je liederen in de metro ten gehore te brengen, en niet begrepen dat sommige dingen niets met geld te maken hadden. Neem de liefde. Voor de liefde was je uit Italië vertrokken. Jong nog, achter in de twintig. Je was er gaan werken om een scooter te kunnen kopen en daarna een auto. Je had je vrouw ontmoet tijdens een korte vakantie in je vaderland. De liefde was een verzengende bliksemschicht, zei je, een coup de foudre, voor haar besloot je Italië Italië te laten en de scooter de scooter. Het was goed, even. Er kwam een kind. Maar je vrouw bleek een kreng, ze gaf niet om jou, om je zang, om je ziel. Haar God was geld. lees meer in het nieuwe nummer
gang Eva Gerlach
Niemand mocht je oren zien, hooggeplaatst, veel groter dan mensenoren. Eigenlijk was je een olifant, je wist dat. Onder je haar stonden ze bol, meer paste erin dan in oren hoort, ze zakten uit met de jaren, dwarser naarmate je magerder, onwaarschijnlijker. Ik hier die ze nu zie, links rechts van je, ongedekt, open en kleiner dan je dacht, dubbele helix draaiend naar het zwarte midden, ik steek mijn pink daarin, voel je me, niks. lees meer in het nieuwe nummer
Zeven zeer korte verhalen door A.L. Snijders Al meer dan veertig jaar fiets ik regelmatig langs een geïsoleerd stukje dennenbos. Hoge rechte stammen, zonlicht tot op de bodem. Er staat een sobere houten schuur die rechtstreeks onder Gods soevereiniteit valt, ik heb er nooit een teken van menselijk of dierlijk leven waargenomen. Het bouwwerk wordt goed onderhouden. Als Hij het per ongeluk een keer heeft laten stormen en er is tegen Zijn wil een plank losgeraakt, wordt het ongemak de volgende dag vakkundig hersteld. Er is geen aarzeling, soebatten is niet nodig, hier fungeert de Schepping al meer dan veertig jaar in zijn pure vorm. Ik ben nu op het punt gekomen dat dit verhaal een fatale wending maakt, iedereen heeft het zien aankomen, behalve ik. De schuur is weg, geen spoor meer te bekennen. Een onbekende boerenman egaliseert de zwarte grond met een hark. Ik roep: ‘Is de schuur weg?’ Deze zeer onbenullige vraag illustreert mijn ontreddering. De man houdt op met harken en roept terug: ‘Hij werd slecht … dak van asbest.’ Ik roep terug: ‘Ook dat nog.’ Hij leunt op zijn hark, hij denkt na, en roept ten slotte: ‘Alles wordt slecht, dat is het leven.’ Dan gaat hij door met egaliseren, het gesprek is ten einde. Ik fiets de Leegte in. lees meer in het nieuwe nummer
De zaak V. door Antoine de Kom Voorbereiding. Je kunt niet zonder zeggen ze altijd. Maar als je dit onderzoek wil doorstaan, vergeet die voorbereiding dan maar. Je schiet alleen ter plekke in de goede stand. Probeer het te doen op je ruggenmerg of op je onderbuik, en denk niet te lang na. Verdachte zit in afzondering en staat onder camerabewaking. Dat wil niet zeggen dat er geen intensief contact met hem is. Hij wordt voortdurend verzorgd en hoeft geen moment alleen te zijn. Je kunt hem hier beneden te keer horen gaan terwijl hij een verdieping boven je zit. Hij bonkt en schreeuwt en af en toe blijkt hij ineens te zingen! Verdachte staat bekend als een man die zich voor hij hier kwam nooit veilig wist. Een heerser die voor iedereen gevaarlijk was. Ben je al zover? Heb je al je plan laten varen, heb je al je leerboekwijsheden uit je hoofd gewist? We gaan weer eens naar de extra beveiligde afdeling. Vergeet dit keer je pen en schrijfblok maar. Het zal improviseren worden. En uitkijken. Het kan heel snel misgaan. Probeer kalm te blijven. Als het je niet lukt, dan ben ik je achtervang. Geef me een teken en ik neem het over. Kom mee, en vergeet je tracer niet. Je kunt er overal in het gebouw alarm mee slaan. Als je tenminste de tijd hebt. En? Bevalt het al? Ben je oké? Kijk, bij de afdelingsdeur staat een bewaarder die duidelijk niet heel blij is. Deze verdachte vraagt heel erg veel aandacht. Zelfs de meest ervaren bewakers hebben hun taks bereikt. Let op, hier worden we gescreend, nu hebben we permissie om door de sluis te gaan en krijgen we ook de onuitgesproken vraag mee om eens iets te doen aan deze gast. Zo gaat het niet langer, bedoelen de bewaarders met hun lange zwijgen.
De celdeur staat open. Binnen zijn twee groepsleiders. Ze bieden eten en drinken aan. Verdachte weigert, horen we. We kunnen nog niet naar binnen kijken. Er klinkt een schelle mopperende stem. ‘Buigen jullie niet voor mij?! Jullie zijn mijn slaven! Diep buigen, hoor je! En vergeet niet met één hand de vloer aan te raken. Waarom hebben jullie geen eerbied? Ik ben vorst van het derde Rome, caesar, afstammeling van de broer van imperator Augustus! Soeverein! Een God gelijk!’ De groepsleiders staan zwijgend in de deuropening. Vragen dan of verdachte wil luchten. Zeggen dat er bezoek voor hem is. Dat ben jij. De celdeur gaat langzaam verder open. Een grote, overweldigend oprijzende gestalte, lange baard, kaal hoofd. Hij loopt langs je zonder je aan te kijken. Je staart hem na. Hij schrijdt naar de luchtplaats, gewoon een open deel van deze hoogste verdieping, bedekt met roosters. Hij staat in de zon, keert zich om, staart je aan, wenkt. Ga maar, blijf echter op gepaste afstand. ‘Ze zeggen dat ik paranoïde ben!’ Schreeuwend loopt hij op je toe, komt akelig dichtbij, buigt zich over je heen, pakt je bij de schouder. Je kijkt recht in een getekend gezicht, haviksneus, hoog voorhoofd, sensuele lippen, argusogen. Het schuim staat op zijn mond. lees meer in het nieuwe nummer
Lusten door Harm Hendrik ten Napel s ig a a r * Het uur dat voorbij is, was het gouden uur. De zon gaf ons en de dingen om ons heen een laatste gloed en is daarna ondergegaan. Nu bolt er een vaal groen achter de bruggen langs over de Waal. Het bloedt door elke schaduw en halfschaduw. Wat geen licht geeft of vangt, ziet zichzelf langzaam verdwijnen. Zo wordt het nacht, en zwart. We lopen naar huis. Naar mijn huis, mijn kamer. Over het pad door de struiken. Ik wijs op de silhouetten van de bruggen. Het is inderdaad mooi hier, zegt hij en kijkt me aan. De sigaar, tussen zijn middelvinger en ringvinger, komt mijn kant weer op. We hebben hem tot een gloeiend stompje gerookt. Ik neem hem met duim en wijsvinger aan. Toen ik de sigaar uit het papier had gehaald en tegen m’n neus hield, had hij een grapje gemaakt over brand en housewarming. Ik gooi het stompje een eindje voor me uit, zodat ik hem met de volgende stap, of de volgende, uit kan trappen. Maar zodra de as de grond raakt, krijg ik een zet en springt hij naar voren. Grijnzend duwt hij met een heen-en-weer draaiende voet de tabak in het pad. Ik grijns terug. Hooligan, zeg ik. En hij laat het daar bij. We lopen verder. Ik ben bang, zegt hij dan, dat we de tijd wat beter in de gaten hadden moeten houden. Hij wurmt een hand in zijn broekzak en trekt zijn mobiel naar buiten. Ach, zeg ik terwijl hij het schermpje aantikt, jij kunt wel door voor een meisje. Pardon? zegt hij, nog voor hij heeft gezien hoe laat het is. Ik bedoel, dan is de eerste die hier blijft slapen maar een dude. Er zijn meisjes met slapper haar dan jij. Hij lacht kort. Ja? Het is ongelogen. Zijn haar ziet er sterk maar zacht uit.
De laatste trein vertrekt waarschijnlijk nog voor we de voetbrug over zijn. Prima, zegt hij. Je weet dat ik vrij moet slapen, hè? Naakt? Dan slaap je maar onder het bed, zeg ik. We zijn terug bij de strandjes langs de rivier. Ik wijk, zonder iets te zeggen, van het pad, richting het water. Voor het natte zand blijf ik staan. Er is verder niemand vanavond. Hij komt naast me staan. De twee, drie sterren waarvoor het nu donker genoeg is, vind ik niet in de Waal. Ik herinner me een meisje dat met haar hand op mijn buik vroeg wat het verschil was tussen liefde en vriendschap. Ik heb toen mijn best, denk ik, gedaan me te herinneren wat iemand anders daarover heeft geschreven. Geliefden zoeken stilte. Vrienden zijn altijd gescheiden van de rest, overal. Is dat een verschil? Ik bedoel, sluit dat elkaar uit? Hé. Hij kijkt me aan. Straks zien we niet meer waar we moeten lopen. Ja, zeg ik. We stappen de brug op en de stad weer in. Moet je morgen vroeg terug? Het valt me nu pas op hoe geel de plafondlamp mijn kamer maakt. Een comfortabel ontbijt moet nog wel lukken, zegt hij. Eitje, verse jus. Je doet je best maar, zeg ik. Zijn haar, ook geel hier, verdwijnt door het gat van zijn trui. Ik maak mijn riem los. We hangen onze kleren over mijn bureaustoel. Hij houdt zijn boxer aan, en stapt in mijn bed. Het lichtknopje zit naast de deur, dus ik sta daar, in mijn hemd, magertjes, en klik de kamer donker. Even kan ik waar-dan-ook zijn.) lees meer in het nieuwe nummer
Worstwords (en erger) door Fredie Beckmans Alleen mijn voorrem doet het nog. En de zwaarste versnelling. Mijn fiets is in de laatste drie maanden helemaal weggevreten door het zoute zeeschuim van de Engelse Zuidkust. Leuk om zo tegen een berg op te gaan. Maar dit is geen Zwitserland, dit is Brighton aan Zee. Toch is het een beetje Russisch roulette om hier te rijden op zo’n hoop roest. Mijn schouders zitten vol schroeven omdat ik ooit op een fiets met gelijksoortige mankementen de Belgische Ardennen op ging. Toen er bergaf plots geremd moest worden, had ik geen schijn van kans. Tegenwoordig ben ik voorzichtiger. Rij zo’n beetje elke dag tegen de Cliffs of Brighton omhoog om inkopen te doen. In de boekwinkel in het centrum hebben ze een zee aan boeken over oorlogen. Tachtig procent van die boeken gaan over de Tweede Wereldoorlog en tachtig procent van die boeken gaan over hoe de Engelsen in hun eentje van Duitsland hebben gewonnen. Daarom doe ik mijn boodschappen bij de Lidl, de Duitse bezetter in Vredestijd. Volgens mij trouwens een betere supermarkt dan de Britse. En minder dikke klanten. En dan oppassen op de weg terug met de boodschappen. Helaas raak ik gemakkelijk verslaafd aan adrenaline – steil naar beneden op alleen de voorrem is een vorm van drugsgebruik. Als ik dan veilig beneden ben en hijgend mijn trappers de laatste krachtstoten geef in de zwaarste versnelling, zie ik hem altijd al in de verte zitten. Oskar, bedoel ik. Meestal licht voorover gebogen, alsof hij het antwoord van het wereldraadsel in zijn krantje kan vinden. Hij zit daar urenlang bij het water zonder een centje pijn. Net als ik is hij kunstenaar en een vrije vogel, maar hij is bijna honderd jaar oud. Dat duurt nog maar een half jaartje en elke ochtend loopt hij kwiek door weer en wind naar de bakker voor zijn koffie en croissant. Onderweg koopt hij Le Monde bij een Paki-
staans buurtwinkeltje. Ik groet hem altijd, en dan schrikt hij ook altijd op uit zijn krant. Lang niet gezien, zegt-ie elke keer. De meeste mensen hier spreken Engels met elkaar. Wij niet. Hij kan geen Engels en ik geen Frans, althans niet goed genoeg. We spreken Duits. En dan staren we tussen de Duitse woorden door strak naar de zee van Brighton. Het strand waar we dan overheen proberen te kijken, is het plaatselijke naaktstrand. In de lente, in de zomer en in de herfst staat het vol met blote mannen. Niemand ligt. Als je ligt, ziet niemand je, als je staat, valt er veel meer te bekijken en kun je jezelf tonen aan de stadsmensen. Wij proberen steevast over de blote mannen heen achter de horizon te staren. Daar ligt Oskars land, Frankrijk. Hij is er samen met zijn vader in 1923 naartoe gevlucht. Zeven jaar was hij toen. In Slovakije spraken zijn ouders Duits en in Parijs werd dat vlekkeloos Frans. We kunnen hem net niet zien, maar de Eiffeltoren drukt van onderen tegen de horizon. We zouden wat luchtballonnen bij de pier aan het strand van Brighton kunnen kopen en dan opstijgen, dan zouden we dat ijzeren staketsel van hieruit kunnen zien. lees meer in het nieuwe nummer
Auteurs in dit nummer fredie beckmans (1956) – Schilder, voordrachtskunstenaar, voorzitter van de Worstclub, ex-wereldkampioen kookperformance. Winnaar Hollands Maandblad Schrijversbeurs 2006-2007 (Essayistiek). pim te bokkel (1983) – Debuteerde in 2007 met de poëziebundel Wie trekt de regen aan? (genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs). In 2010 volgde De dingen de dingen de dans en de dingen, en in 2013 verschenen de bibliofiele bundel Dit is hoe het gaat en de reguliere bundel Dit is hoe een storm ontstaat. ivo bonthuis (1976) – Woont in Parijs. Publiceerde verhalen in Hollands Maandblad en won de Hollands Maandblad Schrijversbeurs 2007/2008. In 2010 verscheen zijn roman Iedere dag in dienst van jou en in 2013 de roman Niets en niemand. Ontving in datzelfde jaar het C.C.S. Crone Stipendium. maarten doorman (1957) – Filosoof, dichter, essayist. Zijn recentste boeken zijn de poëziebundel Je kunt bellen (2013) en het essay Rousseau en ik; Over de erfzonde van de authenticiteit (2012). jochem van den dijssel (1983) – Publiceerde eerder in Propria Cures en Hollands Maandblad. Ontving in 2014 de Hollands Maandblad Aanmoedigingsbeurs (categorie proza). eva gerlach (1948) – Ontving de Lucy B. & C.W. van der Hoogt-prijs (1981), de A. Roland Holstpenning (1988), de Jan Campertprijs (1995) en de P.C. Hooftprijs (2000). In 2011 verscheen Kluwen.
jeroen hermkens (1960) – Lithograaf, schilder, beeldhouwer. Ontving in 1996 de Nederlandse Graf iekprijs. Werd in 2006 gekozen tot Kunstenaar van het jaar. Exposeerde o.m. in New York en Utrecht. In 2013 nam het Rijksmuseum een serie litho’s van zijn hand in de collectie op. Zie www.hermkens.com. philip huff (1984) – Debuteerde in 2009 met de roman Dagen van gras, waarna onder meer de romans Niemand in de stad (2012) en Boek van de doden (2014) volgden. Ontving de Hollands Maandblad Schrijversbeurs 2010-2011 (proza). In 2015 verscheen de essaybundel Het verdriet van anderen. antoine de kom (1956) – Werkzaam als forensisch psychiater. In 2012 verscheen Het misdadige brein, een bundel miniaturen die in Hollands Maandblad verschenen. Zijn recentste poëziebundels: De lieve geur van zijn of haar (2008) en Ritmisch zonder string (2013), bekroond met de VSB Poëzieprijs 2014. harm hendrik ten napel (1991) – Studeert filosofie; publiceerde eerder in o.m. De Revisor en Tirade. In 2013 verscheen zijn bundel zeer korte verhalen Ze vraagt: Is dit je kamer. marieke rijneveld (1991) – Schrijver, muzikant, dichter. Publiceerde o.m. in Hollands Maandblad, Das Magazin De Revisor en Het Liegend Konijn. Ontving in 2015 de Hollands Maandblad Aanmoedigingsbeurs (poëzie). Onlangs verscheen haar debuutbundel Kalfsvlies. Zie: www. mariekerijneveld.nl.
a.l. snijders (1937) – Leraar Nederlands en schrijver van Zeer Korte Verhalen. Na een zwemdiploma, een rijbewijs en een universitair kandidaatsexamen ontving hij in 2010 de Constantijn Huygens-prijs voor zijn gehele oeuvre. Recent verschenen Ruim water (2012), Wapenbroeders (2013), Paspoort (2014). jos versteegen (1956) – Publiceerde o.m. liedteksten en diverse dichtbundels, zoals Voorgoed volmaakt (1996), Slapen bij een warme man (2008) en Zijn overhemden op jouw huid (2010). In 2013 verscheen De bliksem in je pen; Hoe schrijf je gedichten en liedjes over het poëtisch ambacht.
HOL L A NDS
Maa ndblad Redactie: Bastiaan Bommeljé Redactieraad: Gerard van Emmerik, Beatrijs Ritsema, Wim Brands en Janneke Louman Vormgeving: Steven Boland Copyright: Auteursrecht voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Deze uitgave werd mede mogelijk gemaakt door subsidie van het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds, thans Nederlands Letterenfonds. Redactiesecretariaat: Hollands Maandblad • Johannes Vermeerstraat 63 • 1071 dn Amsterdam • Tel. 020-5706100 •
[email protected] (niet voor kopij) Bij ongevraagde bijdragen postzegels voor antwoord bijsluiten Uitgevers: Nieuw Amsterdam Uitgevers in samenwerking met Stichting Hollands Maandblad, Johannes Vermeerstraat 63 • 1071 dn Amsterdam Abonnementen: 12 nummers per kalenderjaar, prijs per jaargang € 73,50 • voor stu-
denten en docenten € 55,00 Abonnementen die niet één maand voor afloop van de abonnementsperiode zijn opgezegd, worden automatisch verlengd Opgave: S.P. Abonneeservice • Postbus 105 • 2400 ac Alphen aan den Rijn. Telefoon tijdens werkdagen van 9.00-17.00 uur: 0172-476085. Een acceptgiro voor betaling volgt
Losse nummers: € 7,25 • dubbelnummers € 9,50 • Verkrijgbaar bij de boekhandel of door bestelling bij Nieuw Amsterdam Uitgevers