HOL L A NDS
Maa ndblad inhoud no. 12 – 2013 vijf-en-vijftigste jaargang • nummer 793 december 2013 Opgericht in 1959 door K.L. Poll. www.hollandsmaandblad.nl Redactioneel – Deze maand Maarten ’t Hart – Hoe God verscheen in Warmond Leo Vroman – Gedichten Jochem van den Dijssel – Brodsky in ballingschap Olga Kortz – Ketamine Robbert Welagen – Vader, moeder – fotograaf, model Philip Huff – Waarheid die zou kunnen zijn Gerry van der Linden – Zus, en zo Tina van Baren – Gedichten Emma Burns – Eerste dag Frans Pointl – Gedichten Fredie Beckmans – Het leven, een kunst Guus Luijters – Zeeglas Daan Schrijvers – Een kerstvertelling (in proza) Tekeningen Iris LeRütte Auteurs in dit nummer Colofon
Deze maand Het woord ondergang zult u zelden in deze kolommen aantreffen, apocalyps al evenmin, terwijl verval, deconfiture, aftakeling, echec, fiasco, catastrofe alsook teloorgang slechts bij abuis ongehavend de drukinkt halen. Dit blad houdt zich immers staande op de ijsschotsen van een goed humeur, en marcheert niet gaarne mee met gemeenplaatsen over het uitdovend Avondland. Deze maand werd onze vastberadenheid echter danig op de proef gesteld. Ondanks de winter smaakte de ongezouten werkelijkheid verdacht veel naar herfsttij. Het kan geen toeval zijn geweest dat deze maand gelijktijdig grote ontslagrondes werden gemeld bij diverse uitgeefconcerns en boekhandelsketens, talrijke tijdschriften werden geliquideerd, het Sociaal Cultureel Planbureau meldde dat Nederlanders 40 procent minder tijd besteden aan lezen dan vijf jaar geleden, terwijl tevens bekend werd dat ons land met meer dan 5 miljoen twitter-accounts het actiefste twitterland ter wereld is. De verkoop van boeken is geducht gedaald, maar wij verzenden 671.058 televisie-gerelateerde tweets per maand, want wij zijn wel minder gaan lezen, maar meer van de televisie gaan genieten en we willen de wereld laten weten dat wij er schaamteloos naar kijken. Laten we elkaar deze laatste maand van het jaar recht in de ogen zien. Wij leven in een geestdodende tijd, en wij weten het. Het intellectuele leven in dit land is verdampt en de geletterde elite is weggevaagd in een mate die latere cultuurhistorici voor een raadsel zal doen staan. Dit is een diagnose zonder spijt, rancune of ondergangsprofetie. Wij leven in een land waarin veertig procent van de bewoners officieel geldt als ‘hoger opgeleid’, maar niemand het mechanisme kan verklaren dat hoe meer mensen de universiteit of hogeschool met goed gevolg verlaten, des
te minder kranten, tijdschriften en boeken er worden gelezen. Zulks is het ontzagwekkende raadsel van onze epoche. Dit alles is geenszins bedoeld als verboos zondebesef. De werkelijkheid is immers nog veel grappiger dan onze eigen intellectuele lafheid ooit kan zijn. De kwestie is deze: wij leven in een tijd van internet en de digitalisering, en die uitvindingen beloofden ons een bredere horizon en een weidser perspectief op de globaliserende wereld. Wij hoefden ons slechts over te geven aan eigentijdse apps en innovatieve verdienmodellen om tot nieuwe mens te worden. Wat we evenwel kregen, was een krimpende horizon en een verschraald menu van dorre platitudes als ‘lef’, ‘ambities’ en ‘uitdaging’. En waar we nu mee zitten, is geen weidse blik op de wereld, maar een blikvernauwende obsessie met het eigen beeldscherm, de eigen Facebook-pagina en de eigen WhatsApp-account. Dit is de paradox van de moderniteit waar we ook deze maand geen antwoord op hebben: de digitalisering heeft onverwacht geleid tot een samenleving waarin ‘creativiteit’ is geworden tot een marketingtool, ‘vrijheid’ tot een reclameslogan, en waarin intellectualiteit niet meer te onderscheiden is van debiliteit. ‘I am not a fake,’ fluisterde de schilder Jackson Pollock angstig op zijn sterfbed, toen hij eenmaal besefte dat zijn eigentijds kunstenaarschap was gestolen door de media. ‘I am not a fake’ – misschien kon hij dat volhouden, maar of wij ermee wegkomen, is een enigszins verontrustende vraag. – bb
Hoe God verscheen in Warmond door Maarten ’t Hart Op weg naar huis fietste ik langs het Warmonderhek, al eeuwenlang de ingang van het dorp. Het was er druk. Wielrijders, wachtend voor het stoplicht, blokkeerden het fietspad. Ik was genoodzaakt om te stoppen. Naast mij dook luttele seconden later een jongen van een jaar of tien in de fietsfile op. ‘Meneer,’ vroeg hij, ‘mag ik u als iedereen weer is doorgereden iets vragen?’ ‘Vraag nu maar,’ zei ik. ‘Nee, meneer,’ zei hij, ‘ik heb liever niet dat andere mensen horen wat ik vraag.’ ‘En waarom mag ik die vraag dan wel horen?’ ‘U bent al heel erg oud,’ zei hij vol overtuiging. ‘U weet vast een antwoord.’ De laatste vijf woorden van de zin bevielen mij beter dan de eerste zes. ‘Ik hoop dat ik je kan helpen.’ Het stoplicht sprong op groen. Vrijwel alle fietsers staken de weg over, weinigen reden rechtdoor over de brug en door het hek Warmond binnen. Toen stonden we daar nog, de jongen en ik, en ik zei: ‘Wil je hier je vraag stellen, of moet je net als ik in Warmond zijn, en rijden we samen door en stel je dan je vraag?’ De jongen deed me erg aan mezelf denken op de leeftijd van tien jaar. Licht krullend haar, blozende wangen, blauwe ogen, en een wonderlijke mengeling van bedremmeldheid en voortvarendheid. ‘Meneer,’ fluisterde de jongen, ‘ik heb gehoord dat God hier in Warmond woont. Is dat waar?’
‘Van wie heb je dat gehoord?’ ‘Op school zeiden ze het.’ ‘Waar zit je op school?’ ‘In Voorschoten.’ ‘En daar zei iemand dat God in Warmond woont?’ ‘Ja, een jongen uit mijn klas en die had het gehoord van een neefje die hier in Warmond woont. Dat neefje heeft samen met een vriendje bij God aangebeld en ze hebben hem toen gezien. God is vreselijk lang, en hij heeft een grote, witte baard en op zijn hoofd groeit wit krulhaar.’ ‘En nu wil je daar zelf ook aanbellen en God ook zien?’ ‘Ik wil God iets vragen.’ ‘Wat?’ ‘Mijn moeder is erg ziek. Ik wil God vragen of ze beter mag worden.’ ‘Wat heeft je moeder?’ ‘Kanker.’ ‘Wat voor soort kanker?’ ‘Kanker aan de… kanker aan de… hoe heet dat nou ook alweer, het is zo’n raar woord, ik kan het maar niet onthouden, kanker aan een klier… aan de… aan de…’ ‘Alvleesklierkanker?’ ‘Ja, dat is het,’ zei hij. lees meer in het nieuwe nummer
Brodsky in ballingschap door Jochem van den Dijssel Konosja in de provincie Archangelsk is een dorp al zovele in Rusland. De plaats ligt afgelegen van alles in een koude, beboste vlakte, op ruim vijfhonderd kilometer ten oosten van Sint Petersburg, zo’n zevenhonderd ten noorden van Moskou en ongeveer vierhonderd van Archangelsk. De bevolking telt 12.000 zielen en is al jaren krimpende. Er staat een bescheiden standbeeld van Lenin en alle straten, verhard of niet, zijn bedekt met een laagje modder. In Rusland zijn er duizenden dorpen als dit. Het enige wat Konosja onderscheidt van zoveel andere plaatsen in Rusland, is dat Joseph Brodsky (1940-1996) hiernaartoe werd verbannen. Na zijn veroordeling voor ‘sociaal parasitisme’ in 1964 verbleef hij noodgedwongen hier en in het nabijgelegen Norenskaja, een al even weinig aantrekkelijk gehucht 22 kilometer verderop. In april van dat jaar kwam de 23-jarige stadsjongen hier aan, als een van de vele bannelingen die in de Sovjet-Unie op het platteland de mores van het reëel bestaande socialisme moesten leren. Onlangs stelde de architectuurhistoricus Michail Isajevitsj Miltsjik het boek Iosif Brodskij v ssylke (‘Joseph Brodsky in ballingschap’) samen. Hij kende Brodsky uit Leningrad in de jaren zestig en bundelde ter nagedachtenis artikelen van hemzelf en andere vrienden van de dichter alsook foto’s, gedichten en (fragmenten van) interviews. Miltsjik bedacht dat het aardig zou zijn het boek in de bibliotheek van Konosja te presenteren. Het lokale bestuur was verguld van het idee. De tijden zijn hier veranderd en sinds een paar jaar beseft het stadsbestuur dat ze een unieke asset in handen hebben. Er wordt alles aan gedaan om met behulp van de beroemde banneling het onooglijke dorp op de kaart te zetten. Zo
werd in 2009 een conferentie georganiseerd, zonder merkbare regelmaat wordt een Brodsky-festival gehouden, in het lokale museum is het een en ander ter herinnering aan de dichter ingericht en je kunt als bezoeker de ‘Brodsky-rondleiding’ volgen, georganiseerd door medewerkers van de Brodsky-bibliotheek. Ik ben zo’n bezoeker, en inderdaad, als ik incheck in het enige hotel in de wijde omgeving komt er iets van een toeristenindustrie rond Brodsky op gang. De lokale gids Nadezjda Gnevasjeva wist van mijn komst (‘u bent de tiende buitenlandse bezoeker aan Konosja dit jaar’) en laat in de regen bij een paar graden boven nul (‘een opvallend milde nazomer’) de plekken zien in Konosja die met de banneling zijn verbonden: het politiebureau waar hij zich moest melden, de redactie van de krant waar hij kwam, de boeken die hij leende. Ze praat over Brodsky alsof hij een vriend en profeet is. ‘In deze kamer moet hij zijn geweest,’ vertelt ze bijna smachtend in de bibliotheek. ‘Deze stoep lag er toen ook al.’ Ter herinnering aan de dichter is in de bibliotheek de ‘Brodsky-kamer’ ingericht. Er wordt onder meer het koffieblikje bewaard dat bij de ingang van zijn woning in Norenskaja is gevonden. Als banneling mocht hij daar een klein hutje huren. En hoewel het zonder stromend water of elektriciteit was, betekende het eigen onderkomen een mate van privacy die voor alle Russen gold als een aanzienlijke luxe. lees meer in het nieuwe nummer
Waarheid die zou kunnen zijn Over Orwell, de Werkelijkheid en Wij door Philip Huff Het is een bekend feit dat natuurkundigen het veel gemakkelijker hebben dan schrijvers. Natuurkundigen hoeven zich slechts te buigen over één onveranderlijke waarheid en één onveranderlijke werkelijkheid. Schrijvers daarentegen worstelen met ten minste twee waarheden, die geen van beiden echt vast staan: de ‘historische’ of ‘feitelijke’ waarheid en de ‘verzonnen’ of ‘fictieve’ waarheid. Beide waarheden trekken ook nog eens in tegenovergestelde richting aan de schrijver. De feitelijke waarheid (zeg maar: de waarheid van de geschiedschrijving) erkent immers strikt de grenzen van de werkelijkheid, terwijl de fictieve waarheid (zeg maar: de literatuur) die grenzen juist wil overschrijden om andere werkelijkheden te maken. Zowel de feitelijke als de verzonnen waarheid heeft zijn basis in de bestaande werkelijkheid, maar waar historische waarheid de fictie buitensluit, heeft de verzonnen waarheid als taak zoveel mogelijk niet-bestaande werkelijkheden binnen het gezichtsveld te krijgen. En hier ligt het probleem: de schrijver kan alleen met zijn hoofd in de verzonnen waarheid verblijven, als hij zijn voeten stevig geplant houdt in de feitelijke waarheid. Dit vergt balanceerkunst, want de historische en de fictieve waarheid onderhouden een ongemakkelijke relatie. Ze wortelen weliswaar in dezelfde werkelijkheid, meer bieden een geheel ander uitzicht: de historicus beschrijft dingen die hebben plaatsgevonden, de schrijver die plaats hadden kunnen vinden of nog plaats zouden kunnen vinden. Raymond Carver noteerde niet voor niets in zijn prachtige essay ‘Fires’ dat hij zich drie dingen ‘herinnert’ bij het schrijven van een verhaal: ‘some things that took place, [some] that might have taken place, [and some] that will take place – in my story anyway.’
Wat in een verhaal zal plaatsvinden, vindt wel degelijk plaats, maar ergens anders dan in de bestaande werkelijkheid. ‘In my story anyway’, zegt Carver, en dat betekent uiteindelijk: in de verbeelding van zijn lezers. Maar omgang met verzonnen mensen is even zo goed omgang met mensen, stelde Arnon Grunberg in 2013 in zijn Frederik Mullerlezing ‘De christelijke nacht en de mechanische rede’. Voor verzonnen voorvallen geldt hetzelfde: ze meemaken, is er bij zijn. Dat laat onverlet dat deze verzonnen voorvallen buiten de bestaande werkelijkheid plaatsvinden. Sterker nog: onze verbeelding botst nogal eens met het ‘concrete, alledaagse, lichamelijke karakter van het leven’, zoals Milan Kundera schreef in L’Art du roman (waarvan vorig jaar een bijgewerkte Nederlandse uitgave verscheen als Over de romankunst), zelfs als het de verbeelding van dit concrete, alledaagse, lichamelijke karakter betreft. lees meer in het nieuwe nummer
Eerste dag door Emma Burns Met een vuilniszak vol verleden in mijn linkerhand, een kapotte gitaar in de rechter en Linda naast me, stond ik voor het grote huis. Voor het eerst hoorde ik het deuntje van de deurbel. Ik zou het nooit meer kwijtraken, dat deuntje, ook niet toen ik er allang weg was. De deur ging open. Een vrouw op campingslippers met een gezonde blos uit een potje deed open, gebaarde ons naar binnen en begon opgewekt tegen ons te babbelen. Lange gang. Geel zeil. Terwijl we daar liepen, drong langzaam tot me door dat ze vrolijk vroeg of ik thee wilde, of misschien limonade. ‘Nee, dank je,’ zei ik. Het was het eerste dat uit mijn mond kwam die dag. Met een blik op de vuilniszak die ik steeds steviger vasthield, deed ze een glazen deur in de gang open en zei ze nog vrolijker: ‘Kom, dan gaan we je nieuwe kamer bekijken.’ Ik keek Linda aan. Ineens was ze iemand die me niet leek te kennen. ‘Nou, dag. Je redt het wel vanaf hier, hè?’ zei ze. Ze wuifde, draaide zich om en liep weer terug over het gele zeil. Nee, ik red het niet! Ik ken niemand hier, het is zo koud in dit grote huis. Ga ik je ooit nog zien? Hier mag ik vast geen vla met hagelslag eten om twee uur ’s nachts als van alles doodging in mijn slaap. Weet je nog, gister, toen je zei dat je me zou adopteren als zus omdat dochter niet mag… Linda reageerde niet. Ik mompelde ‘doei’ tegen haar rug. Ze was weg. Met de auto op de terugweg. Terug naar het opvanghuis, naar de acht anderen die zaten te wachten op een plek in een pleeggezin, gekkenhuis of gezinsvervangend tehuis. Blijkbaar was het een grap geweest dan, de nacht daarvoor toen ik vla met hagelslag mocht eten omdat er
weer van alles doodging in mijn slaap, dat ze mij zou adopteren als zus omdat dochter niet mag. Dat mocht in dit grote huis vast niet, vla met hagelslag eten om twee uur ’s nachts. Ik wilde wegrennen, maar wist niet waar naartoe, dus volgde ik de vrolijke vrouw op slippers, naar de tweede verdieping. Blauw zeil. Gele deuren. De laatste daar is van jou, zei ze. Mijn handen begonnen gevoelloos te worden, dus klemde ik de vuilniszak en gitaar tegen mijn borst. Ineens kwam Voughan uit een van de kamers de gang in lopen. Shit, Voughan! De jongen die ik ontmaagd had in het crisisopvanghuis op de vloer van de douche. Ik wist dat hij doorgestuurd was toen op een ochtend zijn plank in de kledingkast en het schapje in de douche leeg waren. Maar ik wist niet dat hij ook naar het grote huis was gestuurd. ‘Hey, Voughan,’ zei ik zo onverschillig en veertienjarig mogelijk. Voughan, man! Hoe overleef je hier, mogen we bij elkaar ’s nachts? Wijk je alsjeblieft nooit van mijn zijde? Hoe klinken de nachten hier? Dacht jij ook dat we elkaar nooit meer zouden zien? Waarom, waarom zie ik niks aan je gezicht? Hij leek helemaal niet verbaasd. ‘Jij ook hier joh, relaxed.’ Hij deed hetzelfde als altijd. Misschien was het bij hem wel echt. ‘Kom je zo naar de rookkamer?’ vroeg hij. ‘Ja toch,’ zei ik lachend toen ik het wietzakje in zijn hand zag dat hij stiekem liet zien. Hij glimlachte terug, het was in ieder geval iets. lees meer in het nieuwe nummer
Het leven, een kunst door Fredie Beckmans Urenlang lig ik in de nacht verhalen aan mijzelf te vertellen. Kom het bed niet uit om ze op te schrijven. Veel te koud. In de ochtend alles vergeten. Kan ik weer opnieuw beginnen. Shit, was het maar weer nacht. Dat duurt nog even, dus eerst hout in de kachel en snel op de fiets naar beneden de berg af om boodschappen te doen. Bij terugkomst is het huis warmer. Naar beneden is echt geweldig. Mijn schouder zit vol schroeven en ik ben niet meer de jongste, maar in volle vaart op mijn fiets afdalen is een van de belangrijkste redenen waarom ik in Zwitserland woon. Daarna met de fietstassen vol bier en wijn en brood de berg weer op. Dat is minder. Gelukkig woon ik boven en is de route niet omgekeerd. Anders zou er nog veel meer ijzerwaar in mij zitten. Ooit met de boodschappen in de Ardennen de berg af. Achterrem van de fiets werkte niet. Wel de voorrem. Salto Mortale, hels gekraak en een heleboel morfine waar ik af en toe nog van droom en me afvraag waar je dat spul zonder verdere vragen zou kunnen krijgen. Hoef gelukkig geen sterke drank de berg op te fietsen. Die koop ik tax free. Een keer per maand naar Amsterdam, paar keer per jaar naar Londen op familiebezoek en steeds maar weer naar Afrika en Azië omdat mijn vrouw daar werkt. Al die vliegvelden leveren genoeg sterke drank op om me het hele jaar overeind te houden. Maar ook zonder sterke drank is de tocht bergopwaarts met een fiets vol boodschappen vervelend. Steeds die spanning op mijn benen en mijn rug vol schroeven. Waar mogelijk stop ik voor een praatje. Zwitserland is een proper land en minstens drie keer per week stap ik onderweg even af om te ouwehoeren met de straatveger in zijn knaloranje outfit, oranje muts en oranje vuilniskar. Werner is net zo oud als ik en in zijn vrije tijd bergbeklimmer. Heeft bijna alle toppen in Europa, Zuid-Ame
rika, Afrika en Azië beklommen. Niet zo lang geleden stond een collega van Werner de straat aan te vegen. Ik vroeg in mijn beste Schwyzerdütsch waar Werner was. Hij schoot in de lach. Werner was op vakantie. Maar de eerste week van zijn vakantie had-ie gewoon doorgewerkt. Had zich in de datum vergist. In de nacht vertel ik mezelf urenlang verhalen, maar bergop fietsend doe ik iets wat ik ook deed op lange fietstochten in Nederland: ik bedenk gedichten. Nu nog weet ik de versregels die ik verzon toen ik achttien was en door een diep en donker bos fietste na urenlang paddenstoelen te hebben gezocht: Zwervend over de vlaktes van mijn gedachten / kom ik steeds weer bij die ene omgevallen boom, / het enige zich verheffende in mijn gedachten. Ja, twee keer ‘gedachten’, maar ik was achttien, en naderhand is daar nooit iets beters overheen gekomen. Het is maar goed dat ik kunstschilder en geen dichter ben geworden. Toch probeer ik bergop fietsend met het bier, de wijn en het brood nog steeds poëzie te maken en ben dan druk aan het puzzelen in mijn hoofd. Gedichten zijn toch een soort veredelde kruiswoordraadsels, doorlopers, cryptogrammen, filippines, nee, erger nog: het is een zoektocht naar woorden zonder inhoud die aan elkaar geplakt hun betekenis verhullen. De filosoof Žižek heeft onlangs op een wetenschappelijk symposium omstandig uitgelegd dat alle dichters leugenaars zijn. lees meer in het nieuwe nummer
Een kerstvertelling (in proza) door Daan Schrijvers Waarin de laatste held van het vrije woord per abuis plots een Zeer Zonderling Personage met Zeker Zorgwekkende Pensioenproblemen blijkt te zijn geworden. Kerst naakte, en de zaken stonden er weinig florissant voor. In de Oude Wereld was de inspiratie dood, om mee te beginnen. Die inspiratie was zo dood als een deurnagel. Hoewel ik geenszins uit eigen ervaring wist hoe dood een deurnagel is, moest ik bekennen dat deze wijsheid geheel van toepassing was op de manier waarop de westerse beschaving op de zandbanken van de moderne tijd was gelopen. Net als mijn eigen leven, trouwens. Zevenveertig jaar journalistieke pensioenopbouw, acht maanden eigentijds zzp-bestaan, en dan dit! Door het gloednieuwe glazen redactielokaal had zachtjes de digitale versie van Nu zijt wellekome… euhh… pom-pom-pom geklonken, maar van een hartverwarmende kerstgedachte was geen sprake. Immers, op deze heuglijkste van alle heuglijke dagen des jaars, op de dag namelijk dat de Raad van Mediamagnaten de kerstpakketten zou gaan uitdelen aan de trouwe voorvechters van het vrije woord bij Boek in Beeld was er niemand te zien. In het kader van de journalistieke kwaliteitsslag hadden de mediamagnaten immers de kerstborrel voor de zzp-ers afgeschaft, net als al het schrijvend personeel tout court, for that matter, qua budgettaire innovatie. Begrijpelijk genoeg! Wie wil er nu schrijvend personeel als er bekostiging nodig was voor de verhuizing naar deze transparante locatie waar het publiek dankzij de glazen design-architectuur kon kijken hoe het management belangwekkende dingen in het moderne horecalandschap lanceerde. Hier ging het om de doorstart van het gefailleerde Eetcafé
Bazel waar columniserend Nederland een veilig heenkomen moest vinden. Al dat keukenpersoneel en die wijnbijlages, dat was een aderlating van formaat, journalistiek gesproken dan. Hola, wat was dat nu? Terwijl ik mijzelve sleepte naar de eigentijdse koffieautomaat, waarop de vertrouwde knop 31 voor lauwe bonenkoffie was vervangen door een touch-screen met een app voor Latte Macchiato, stuitte ik op een morsige kribbe met drie duistere figuren. ‘Je bent laat, Daan!’ snauwde het eerste lid van de Raad van Mediamagnaten, in wie ik mijn eeuwige hoofdredacteur Walter Decheiver herkende. Naast hem stonden twee andere magnaten en zij keken niet erg feestelijk de kribbe in. ‘Lacht-ie al?’ vroeg ik, terwijl zachte gevoelens in mij opwelden. ‘Hij is dood, Daan. Net als de euro, de Opzij, de Viva, de Nieuwe Revu, de Haagse Post, de Oude Wereld, het gedrukte woord, onze glansbladen en jouw inspiratie,’ riep Walter, terwijl hij zijn mirre, wierook ende klatergoud op de grond smeet. ‘Dood?! Hoe bedoel je? Kerstmis moet nog beginnen,’ stamelde ik onthutst. ‘Kerstmis, kerstmis… waar heb je het over. Wat zijn dat voor een journalistieke strapatsen?’ snauwde het tweede lid van de Raad van Magnaten, in wie ik de eigenaar van ons prachtblad herkende. ‘Hier ligt ons Luukse blad voor de weldenkende mens van de 21ste eeuw. Zoeven straalde hij nog, maar nu blijkt hij het doodgeboren kindje! Dat komt door al die tekst, Daan. Mensen van deze tijd hebben daar genoeg van. Wij moderne mediamagnaten zijn mannen van weinig woorden, en dan kom jij weer met Zeven Zonderlinge Pagina’s kopij. Zo kan dat niet langer!’ ‘Euhhh….’ mompelde ik, terwijl ik mijn een beduimelde regenjas – dat attribuut bij uitstek van elke ware zzp-er pur sang! – plots zwaar op mijn schouders voelde drukken. ‘Dat is dan geregeld,’ riep de voltallige Raad van Mediamagnaten, ‘Alles wat je hoeft te doen, is je stuk tot één Zalige Zakelijke Platitude in
te korten en dan kunnen we de rest vullen met advertenties voor digitale zwavelstokjes. Die zijn erg gewild in dit seizoen. Vooral bij je voormalige collega’s daarbuiten in de sneeuw. Enne, Daan, reken jij even af?’ Verbeeldde ik mij dat, of maakten zij zich snel uit de voeten, terwijl ik met het culturele karkas in mijn armen achterbleef in het glazen horecalokaal. ‘Ja,’ fluisterde ik het tekstloze kadaver toe, ‘voor de aarde zelf is de zaak simpel genoeg. Die draait maar om z’n as en heeft er geen weet van. Maar de gedrukte bladen erop tobben met zorg en veel verdriet door de rijstebrijberg van de werkelijkheid en alle misverstanden dienaangaande, en dat geldt helemaal voor jou, kleine Boek in Beeld.’ Hola wat was dat nu? Zwijgend betraden de kale mannen van het management het voormalige redactielokaal om de rekening te vereffenen. Alle Jezus, mompelde ik zacht. Ze hebben je mooi te pakken Daan! Het geschreven woord is geen Zeer Zakelijke Propositie meer, maar een Zeker Zorgelijk Probleemgeval. IJdelheid der ijdelheden, alles is ijdelheid, bovenal journalistiek gesproken dan. lees meer in het nieuwe nummer
Auteurs in dit nummer tina van baren (1958) – Volgde een toneelopleiding in Londen. Publiceerde eerder de verhalenbundel Gemorste melk (2006), de theatermonoloog Opgesloten (2010) en poëzie in Hollands Maandblad. fredie beckmans (1956) – Schilder, voordrachtskunstenaar, voorzitter van de Worstclub, ex-wereldkampioen kookperformance. Winnaar Hollands Maandblad Schrijversbeurs 2006-2007 (Essayistiek). emma burns (1980) – Won in 1996 de eerste prijs in de categorie ‘Taal’ van Kunstbende, nadien diverse prijzen van poetry-slams. Ontving in 2011 de Hollands Maandblad Schrijversbeurs voor haar poëzie in Hollands Maandblad. Publiceerde ook o.m. in De Revisor, Tirade, Ballustrada en Krakatau. jochem van den dijssel (1983) – Was archeoloog bij de gemeente Amsterdam en verblijft thans afwisselend in Odessa en Sint-Petersburg; Publiceerde eerder in Propria Cures en in Hollands Maandblad. maarten ’t hart (1944) – Studeerde biologie aan de Universiteit van Leiden. Auteur van talrijke romans en geschriften. philip huff (1984) – Debuteerde in 2009 met de roman Dagen van gras, die werd genomineerd voor de Academica Debutantenprijs. Hij ontving de Hollands Maandblad Schrijversbeurs 2010-2011 (proza). Zijn roman Niemand in de stad (2012) werd onderscheiden met de juryprijs van de djp-prijs 2013.
olga kortz (1985) – Schrijfster, dichteres en columnist voor HP/DeTijd. Was tussen 2007 en 2010 redacteur van Propria Cures. Begin 2014 verschijnt haar debuutroman Onnozele kinderen. gerry van der linden (1952) – Dichter, schrijfster en docente poëzie aan de Schrijversvakschool Amsterdam. In 2012 verscheen haar negende bundel Wat een geluk. Zie www.gerryvanderlinden.nl. guus luijters (1943) – Dichter, schrijver, journalist. In 2012 verscheen het door hem met Aline Pennewaard samengestelde In Memoriam; De gedeporteerde en vermoorde Joodse, Roma en Sinti kinderen 1942-1945 en in 2013 zijn Kinderkroniek 1940-1945; Brieven, getuigenissen en dagboeken uit de Shoah. frans pointl (1933) – Schrijver. Debuteerde in 1959 met de dichtbundel Afscheid van laatste lente. Op 56-jarige leeftijd publiceerde hij de verhalenbundel De kip die over de soep vloog, die o.m. werd genomineerd voor de ako Literatuurprijs. In 2013 verscheen De laatste kamer; verhalen & gedichten. iris le rütte (1960) – Maakt beelden en ontwerpt voor de openbare ruimte; illustreert tevens boeken en publiceert tekeningen en poëzie in Hollands Maandblad. In 2007 verscheen de œuvrecatalogus Iris Le Rütte; Sculpturen, openbare ruimte, tekeningen, gedichten. Zie: www.irislerutte.nl. daan schrijvers (1946) – Journalist in ruste; werkte o.m. bij Boek in Beeld en NRC Handelsblad. leo vroman (1915) – Schrijver, dichter, tekenaar, hematoloog. Ontving de P.C. Hooftprijs (1964) en de VSB Poëzieprijs (1996). Recent verschenen Nee, nog niet dood (2008), Zodra (2010) en Daar (2011).
robbert welagen (1981) – Debuteerde in 2006 met de novelle Lipari (Selexyz Debuutprijs 2007). Nadien volgden Philippes middagen (2008), Verre vrienden (2009) en Porta Romana (2011). In 2013 verscheen als vijfde roman Het verdwijnen van Robbert, genomineerd voor de bng Literatuurprijs.
HOL L A NDS
Maa ndblad Redactie: Bastiaan Bommeljé Redactieraad: Gerard van Emmerik, Beatrijs Ritsema, Wim Brands en Janneke Louman Vormgeving: Steven Boland Copyright: Auteursrecht voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Deze uitgave werd mede mogelijk gemaakt door subsidie van het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds, thans Nederlands Letterenfonds. Redactiesecretariaat: Hollands Maandblad • Johannes Vermeerstraat 63 • 1071 dn Amsterdam • Tel. 020-5706100 •
[email protected] (niet voor kopij) Bij ongevraagde bijdragen postzegels voor antwoord bijsluiten Uitgevers: Nieuw Amsterdam Uitgevers in samenwerking met Stichting Hollands Maandblad, Johannes Vermeerstraat 63 • 1071 dn Amsterdam Abonnementen: 12 nummers per kalenderjaar, prijs per jaargang € 70,00 • voor stu-
denten en docenten € 52,50 Abonnementen die niet één maand voor afloop van de abonnementsperiode zijn opgezegd, worden automatisch verlengd Opgave: S.P. Abonneeservice • Postbus 105 • 2400 ac Alphen aan den Rijn. Telefoon tijdens werkdagen van 9.00-17.00 uur: 0172-476085. Een acceptgiro voor betaling volgt
Losse nummers: € 6,95 • dubbelnummers € 8,95 • Verkrijgbaar bij de boekhandel of door bestelling bij Nieuw Amsterdam Uitgevers